-I r -u In diezelfde tijd had Nederland, dat toen ingelijfd was bij het Franse keizerrijk, kennis gemaakt met de diligence, een luxueuze uitvoering van de postwagen. Door onderweg minder oponthoud toe te staan, kon de reistijd nog verder worden beperkt. De diligence van de Haagse stalhouder Koens reed niet in zes a zeven uur naar Amsterdam, zoals de postwagen, maar deed er minder dan vijf en een half uur over. Den Haag kreeg diligencediensten op verscheidene steden. Die naar Antwerpen werd vanaf 1822 gereden door de firma Van Gend Loos. De trekschuit bleef echter een veel comfortabeler vervoermiddel dan welk rijtuig ook. Bovendien moest voor de tijdwinst die men met een wagen boekte, aanmerkelijk meer worden betaald. Bij het grote publiek bleef de trekschuit favoriet. Daar kwam pas rond 1840 verandering in, toen de trein zijn opmars begon. Dat zou het definitieve einde betekenen van de trekschuit. Openbaar vervoer Tot in het midden van de negentiende eeuw reed er in de stad nauwelijks openbaar vervoer. Dat voelden de meeste Hagenaars niet als een gemis, want de grootste afstand binnen de singelgracht was in minder dan 25 minuten te belopen. Wie daar toch tegenop zag en zelf geen rijtuig bezat of per schip naar Den Haag was gekomen, kon sinds het midden van de zeventiende eeuw een koets huren om zich te laten rondrijden in de stad of in de nabije omgeving. Het Sint Valentijnsgilde, waarin de koetsiers samen met schippers en voerlieden verenigd waren, gaf de vergunningen uit, stelde de prijzen vast en controleerde ieder jaar de huurkoetsen op technische gebreken. Het gilde beheerde bovendien de rouwkoetsen waarmee de huurkoetsiers bij toerbeurt ’alle de doode lijcken’ naar hun laatste rustplaats moesten brengen. Tot het einde van de achttiende eeuw hadden de huurkoetsiers een redelijk bestaan. Na de komst van de Fransen, die de Hagenaars in 1795 ’vrijheid gelijkheid en broederschap’ brachten, ging het echter steeds slechter. En na de opkomst van de tram in de negentiende eeuw waren de overgebleven huurkoetsen vooral een toeristische attractie. Wie zich in de achttiende eeuw stijlvol wilde laten vervoeren, huurde een draagkoets. Een smal, eenpersoons koetswerk, met aan de voor- en achterzijde twee draagbomen waarmee twee mannen - een voor en een achter - het gevaarte droegen. Meestal kon het dakje worden opengeklapt. Die constructie was eigenlijk bedoeld om de passagier wat frisse lucht te gunnen in zijn kleine ruimte, maar bleek in de praktijk ook een laten drinken. Op de plaatsen waar de paarden gewisseld werden, ’als aan het Posthuis by den Dorstigen Kuil en de Duivevlucht’, moest het verse span paarden opgetoomd en opgetuigd klaar staan en ’zonder sukkelen ten eerste voor de wagen gespannen worden’. Duurde de reis langer dan zes uur, of zeven uur als de weg slecht was, dan stond de koetsier een stevige boete te wachten. Als echter de vertraging te wijten was aan ’extra kwaad weeder, donkere avonden of onvoorziene rampen’, ging de koetsier vrijuit. De postiljon, die met hoorngeschal aankomst en vertrek van de postwagen aankondigde, kon op een boete rekenen als hij dronken op de bok zat of wanneer door zijn toedoen de koets uit het spoor raakte en omviel. Ondanks al deze maatregelen die de snelheid moesten bevorderen, ging de Amsterdamse postwagen in 1801 ter ziele. Voortaan werden op deze route alleen nog wagens ingezet wanneer in de winter de vaarten waren dichtgevroren en de trekschuit niet kon varen. - - 37 *1 Rechtsboven: De travalje op het Lange Voorhout bij de Hoge Nieuwstraat. Deze constructie van houten balken met een afdakje, waaronder paarden konden worden vastgezet om te worden beslagen, heeft eeuwenlang op die plaats gestaan. Dat is te zien op het detail van een gravure door J. van Londerseel uit 1614. dat ernaast is afgebeeld. Op de plaats waar nu Bodega de Posthoorn staat, was toen het Leidse Veer. Daar vertrokken de postwagens naar Leiden en verdere bestemmingen (GA). Hierboven een penning van hel Haagse koetsiersgilde uit 1715. A Is het gilde wilde vergaderen, kreeg ieder lid zo'n penning. Tijdens de vergadering moest hij de penning weer inleveren als bewijs dat hij aanwezig was geweest (HGM). 5 JS Rechtsonder op deze pagina: Een postiljon, een koerier te paard, die boodschappen en berichten overbrachl. droeg als herkenningsteken deze penning (Postmuseum, Den Haag).

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Ach Lieve Tijd 750 jaar Den Haag en de Hagenaars | 1984 | | pagina 9