81 op hun beurt weer pacht en accijnzen op door hun verhandelde goederen betaalden. Toen het dorp marktrecht kreeg, was dan ook één van de bepalingen dat voor elk verkocht dier een bedrag aan de graaf moest worden afgedragen. Naarmate het dorp groeide en de gemeenschap gevarieerder van samenstelling werd, ontstond de behoefte aan strakkere regels en een eigen bestuur. De graaf kwam de ’goede luyden van der Haghe’ daarin tegemoet door toe te staan dat er een college van schepenen werd gevormd. Rechtspraak en bestuur lagen nu bij dit college, officieel de magistraat genoemd. De graaf zorgde er wel voor dat hij de touwtjes strak in handen hield, want het college stond onder voorzitterschap van een door hemzelf benoemde baljuw, die er zorg voor droeg dat de magistraat niets tegen de zin van de graaf deed. Behalve schepenen en een baljuw telde de magistraat voorts een schout, die verantwoordelijk was voor de rechtspraak. Gemeene buren en rijedomme Alleen in het prille begin had iedereen kans om schepen te worden. De graaf koos in overleg met zijn plaatsvervanger, de ’meyster van den hove’ er zeven uit de ’gemeene buren’, ofwel alle inwoners van Haagambacht. Maar toen eenmaal de baljuw was aangesteld en aan hem de taak werd toebedeeld de schout en de schepenen te kiezen, benoemde deze alleen nog maar mensen uit de ’rijedomme’. Het was immers een eervolle taak waarvoor men niet betaald werd. De macht kwam zodoende in handen van inwoners die tijd en geld genoeg hadden om zich met bestuurlijke zaken bezig te houden. Na 1452 gebeurde de benoeming weer anders. Hertog Filips van Bourgondië verleende Die Haghe namelijk het privilege om de voordracht te laten opstellen door een kiescollege, de vroedschap genaamd. De vroedschap maakte een lijst met namen waaruit de graaf of de baljuw dan de schepenen koos. Een enkele keer werd de vroedschap wel om bestuurlijk advies gevraagd, maar meestal werden deze heren toch zoveel mogelijk buiten het bestuur gehouden. Voor het gewone volk maakte het allemaal weinig uit, want ook de leden van de vroedschap behoorden tot de ’rijedomme’. En of Die Haghe nu één burgemeester had of twee, zoals Filips II sinds 1559 ’genadiglijk’ had toegezegd, zal voor de doorsnee bewoner van weinig belang zijn geweest. Voor de schepenen was deze maatregel dat wel. De twee burgemeesters werden namelijk volledig belast met de bestuurstaak, zodat de schepenen zich geheel aan de rechtspraak konden wijden. In 1591 kreeg Den Haag er zelfs nog een derde burgemeester bij. De Groote en de Kleine Wet De magistraat bestond nu uit 12 vroedschapsleden, 7 schepenen, 3 burgemeesters, een baljuw en een schout. Te zamen werden zij ook wel de 'Groote Wet’ genoemd. Sprak men over het dagelijks bestuur, waarin de vroedschap ontbrak, dan had men het over de 'Kleine Wet’. Alleen de baljuw werd in die tijd voor het leven benoemd, de anderen slechts voor een jaar. Na 1673 echter bleven ook zij voor het leven zitten en kon alleen de stadhouder andere bestuurders op het kussen helpen oftewel 'de wet verzetten'. In opengevallen lp-■pent' pi Sii' Hierboven is de oudste overgeleverde oorkonde afgebeeld. die de Haagse schepenen hebben uitgevaardigd. Deze perkamenten schepenbrief diende als rechtsgeldig bewijs van een financiële overeenkomst. Daarom werd hij voorzien van het officiële waszegel van de schepenen. De oorkonde dateert van 27 maart 1307 en was op ge maakt voor de nonnen van de abdij Leeuwenhorst bij Noordwijk. die in Den Haag en omstreken bezittingen had (Algemeen Rijksarchief). Rechtsboven: In 1716 besloot de Haagse magistraat de leden van de vroedschap jaarlijks een zilveren of gouden penning te geven als presentiegeld voor het bijwonen van vergaderingen. De hier afgebeelde vroedschapspenning uit 1739 toont het gekroonde stadswapen met aan weerszijden een liggende leeuw. Daarachter zien we de I8de-eeuwse vleugel en het torentje van het stadhuis (HGM). Rechts: Van 1586 tot 1659 gebruikte de Haagse magistraat dit in groene was uitgevoerde grootzegel ter bekrachtiging van officiële stukken. Het is het eerste zegel waarop een ooievaar voorkomt (voor de ingang van de poort). Het is overigens opvallend dat Den Haag altijd indrukwekkende poortgebouwen op zijn zegels heeft afgebeeld, hoewel het dorp nooit stadspoorten of iets wat erop leek, heeft gehad. Het randschrift op het zegel luidt: S. MAIL’S HAGAECOM. I. HOL. ofwel grootzegel van 's-Gravenhage in Holland (Foto Thuring/GA). -t-t rot-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Ach Lieve Tijd 750 jaar Den Haag en de Hagenaars | 1985 | | pagina 5