1 J- zeewaterbad nemen in één van de vier kamertjes met badkuip. Voorts beschikte Pronk over een grote en een kleine badkoets om de baders de zee in te rijden. Men zag in die tijd zeewater als een bron van geneeskracht. Het zou de genezing bevorderen van zulke uiteenlopende kwalen als zenuwziekten, kramptrekkingen, zwellingen en hardnekkige huidziekten. De belangstelling voor Pronks zeebaden was zo groot, dat hij al na twee seizoenen een stenen badhuis liet bouwen. Met paard en wagen werd het water vanuit zee aangevoerd en, al dan niet verwarmd, in badkuipen gestort. Dat was hard aan pakken, want de wagen kon per rit niet meer dan twee badkuipen vullen. Het geloof in de heilzame kracht van zeewater was zo groot, dat kuurders het zelfs als laxeermiddel dronken. Maar het grootste waagstuk was een bad in zee. Veilig begeleid door een badknecht of badvrouw werd de gast met een koetsje enkele meters de zee ingereden om zich daar onder te dompelen in het zilte nat. De Arnhemse arts A. Moll verbleef in 1824 enige weken in Scheveningen en waagde zich aan dit avontuur. Hij beschreef het zelf aldus: ’In één oogenblik ruk ik de deur der koets los, bevochtig even hoofd en borst met het koude water, dat aan mijne voeten bruischt, werp mij in de armen van den zeeman, die mij opwacht en eensklaps geheel onder de baren werpt; driemaal ben ik boven, driemaal onder water, en, eer er met al deze bedrijven twee a drie minuten verlopen zijn, bevind ik mij, schier onbewust, weder in de koets’. Dr. Moll was verrukt van ’het verkwikkende, heerlijke onuitdrukkelijk weldadige gevoel’ dat het bad hem gaf. ’Een levendige kleur had de fletsche bleekheid der huid vervangen, en een jeugdig vuur doorgloeide het geheele vaatstelsel, terwijl de ziel zich in de wedergeboorte des lichaams scheen te verheugen’. A 115 Rechtsboven: In de 19de eeuw was het niet gebruikelijk dat een bader zonder begeleiding een duik in het zilte nat nam. Lange tijd moest de badkoetshouder 'eenen zeeman, bekend met het strand en bekwaam om met zwemmen bij alle toevallen behulpzaam te zijn met de bader mee laten gaan. Voor de dames waren er de badvrouwen, die we op deze foto uit 1870 zien. De godvruchtige Scheveningers keurden in die tijd het baden in zee sterk af. Volgens hen waren de badvrouwen en badknechts ontaarde dorpelingen (GA). Hierboven: De Haagse jonge mannen kenden een opmerkelijk strandvermaak: in de lente droegen zij hun geliefden de zee in om ze vervolgens door het zand te rollen. Op de achtergrond van deze 18de-eeuwseprent zijn de vuurbaak, de Oude Kerk en enkele huizen van hel dorp te zien (GA). Rechts: Rond 1870 bracht menig Hagenaar al een bezoek aan duin en strand. J. Bles heeft hier weergegeven hoe men in Scheveningen ging picknicken. Op de achtergrond ligt het Seinpostduin (HGM). I’ - - -

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Ach Lieve Tijd 750 jaar Den Haag en de Hagenaars | 1985 | | pagina 15