Een onverwachte controle De aelmissecamer 129 Anthoniusbroederschap van de Crepelen, die omstreeks 1465 werd opgericht, legde zich toe op het verplegen van lichamelijk gebrekkigen. Dan was er nog het 25 jaar eerder opgerichte Heilig Sacramentsgilde, dat aan de Oude Molstraat een gasthuis stichtte voor gildeleden en andere behoeftige personen. De graven van Holland verrichtten eveneens werken van barmhartigheid. Ze hadden daarvoor zelfs een speciale ambtenaar in dienst, de ’garsoen van der aelmossen’. Op zon- en feestdagen deelde hij bij een der poorten van het Binnenhof geld uit aan de armen die in de directe omgeving woonden of daar rondzwierven. Soms ook lieten de graaf en de gravin na afloop van een mis in de Hofkapel geld uitdelen aan de armen die zich in het kerkportaal hadden verzameld. De kapelaan van de Hofkapel verstrekte geld en kleding in de ’aelmissecamer bi der capelle’ en voorts waren op het Binnenhof twee ’stoven’, verwarmde lokalen, waar daklozen een toevlucht konden zoeken. GraafWillem V kocht in 1355 een pand aan de Grote Halstraat en bestemde het tot gasthuis. Dit Sint Nicolaasgasthuis was in de eerste plaats bedoeld voor zieke hofdienaren of bestuursambtenaren, maar ook zieke dorpelingen konden er terecht. Het gasthuis verleende bovendien onderdak aan bedelaars, pelgrims en zwervers. Zij sliepen in de ’bayerd’, de gemeenschappelijke slaapzaal van het gasthuis. De gasten moesten zich geheel uitkleden en hun kleren inleveren. Pas de volgende ochtend kregen ze de kleding terug, als was gebleken dat er die nacht niets was gestolen. daklozen, dat deze ruimte in 1514 moest worden vergroot. Heel Holland raakte trouwens in een crisis en horden landlopers overspoelden nu Den Haag in de hoop dat het er iets beter was dan elders. Maar tegen al die afgedankte huursoldaten, werklozen, verbannen misdadigers, dobbelaars, flierefluiters, kermisgasten en verwaarloosde kinderen was de plaatselijke armenzorg niet opgewassen. Van samenwerking tussen de verschillende liefdadige instellingen was nauwelijks sprake. Slimme bedelaars maakten daar handig gebruik van door alle instellingen af te lopen en er hun hand op te houden. De armenzorgers moeten het ongetwijfeld hebben geweten, maar ze konden er weinig tegen doen. Zo moesten ze ook vertwijfeld aanzien hoe bedeelden soms van de aalmoezen sterke drank kochten en dronkemansfeesten aanrichtten. Het aantal diefstallen en berovingen steeg in die tijd met de dag. Omdat deze toestand een steeds Slechte tijden Tegen het einde van de vijftiende eeuw raakte de ooit zo bloeiende lakennijverheid van Die Haghe in het slop. De concurrentie van vooral de Leidse lakenindustrie was te groot geworden. De economische teruggang bracht een grote werkloosheid teweeg en het aantal bedeelden steeg schrikbarend. Het dorp telde in 1481 zo’n 8000 inwoners en daarvan leefden niet minder dan 1400 van de Heilige Geest. Twee jaar later was dat aantal al gestegen tot 2200. Voor de ’bayerd’ van het Sint Nicolaasgasthuis meldden zich zoveel Niet altijd werden de aalmoezen die de armen kregen even goed besteed. Het kwam zelfs wel voor dat behoeftigen hun van de bedeling gekregen kledingstukken meteen naar de lommerd brachten en het aldaar ontvangen geld vervolgens in drank omzetten. Er werd bovendien ook wel om hulp gevraagd door mensen die dat niet echt nodig hadden, zo kon armenbezoeker Adriaen Benninck in 1563 bij een controle vaststellen. Adriaen Benninck was 's avonds laat, ergens tussen tien en elf uur. nog onaangekondigd langs het huis gegaan van iemand die al lange tijd ziek zou zijn en daarom ondersteuning had gekregen. Tot zijn verbijstering kwam de armenbezoeker in een huis alwaar 'den pascient, sijn wijjf ende kinderen wel in goeden heiige waeren. backende pannecoucken. ende dronken van 't beste byer. te weeten Meuselaer’. De armenbezoeker constateerde bovendien dat de vermeende zieke een pannekoek bovenop zijn hoofd had liggen. De patient 'scheen redelicken verheuchl ende vrolick te zijn ende sprack hem luyden toe. nyet als een siecke maar als een gesont mensch Het spreekt vanzelf dat Adriaen Benninck het zeer betreurde dat men aan dit gezin ooit 'aelmissehad gegeven. Hierboven: Tijdens de hongerwinter 1944- '45 richtten de Haagse kerkgenootschappen een noodvoedselbureau op. Dit Interkerkelijk Bureau 's-Gravenhage en Omstreken (IKB) verzorgde met 11 wijkbureaus en 200 uildeelposten bijvoeding aan de hongerende bevolking. In aanmerking voor een maaltijd kwamen zij. die na een medische keuring ondervoed bevonden waren. De voedselvoorziening kwam begin 1945 op gangen werd voortgezet tot 1 september. In de eerste helft van juni werden maar liefst 90.000 porties eten verstrekt. Op deze foto van de Haagse fotograaf Menno Huizinga is de uitdeelpost van het IKB aan de Stortenbekerstraat te zien. Een groep kinderen van 6 tot 15 jaar slaat te wachten om binnen uit het meegebrachte pannetje een portie soep of pap te kunnen eten (GA).

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Ach Lieve Tijd 750 jaar Den Haag en de Hagenaars | 1985 | | pagina 5