II 1 Heiilbier 181 Jacob. Wederom lagen ’op twee hondert schreden’ afstand van elkaar gelijktijdig twee vuurwerken in de Hofvijver. Het vuurwerkfestijn in 1749 bij de Vrede van Aken sloeg echter alles wat ooit eerder had plaatsgehad. En dat mocht ook wel, want er was meer dan een halfjaar aan gewerkt. In opdracht van de Staten-Generaal was een enorme vredestempel gebouwd in de vorm van een driedelige erepoort. Het gevaarte was 99 meter lang, 33 meter breed en 30 meter hoog. Bovenop het centrale gedeelte troonde de Nederlandse maagd met zwaard en pijl en boog. Het geheel werd door twintigduizend vetpotjes verlicht. De voorkant van het bouwwerk was, zoals gebruikelijk, naar het Hof gekeerd. Maar ook aan de achterkant was de nodige zorg besteed, zodat het gewone volk, dat op de Lange Vijverberg stond, kon meegenieten. ’Een stilzwygende verbaesdheit was uit alle de wezens der omstanderen te lezen; voornamelyk toen het Tooneel van het Vuurwerk geopend werd door 600 te gelyk opsnorrende Vuurpylen’, aldus een ooggetuige die over het met hobo’s, walthooms, keteltrommen en trompetten opgeluisterde vuurwerkgeknal voorts opmerkte dat ’het gezicht en gehoor als bedwelmd en verdoofd werd’. Een geboorte, huwelijk of zelfs een begrafenis was voor onze voorvaderen menigmaal aanleiding tot vertier. Bij die gelegenheden werd veel gegeten maar vooral veel gedronken. Waar een vrouw ’van kynde bevallen’ was, kregen de buurvrouwen direct een ’kinderbier’, waarbij ze zongen en dansten ter verwelkoming van het nieuwe buurtgenootje. Bij een huwelijk werden familieleden, vrienden en buren uitgenodigd op het ’heulbier’. Er werd dan niet alleen gezongen en gesprongen, maar ook - zoals het woord al zegt - ’geheuld’, dat wil zeggen: gekust dat het klapte. Na afloop van een begrafenis aten en dronken vrienden en buren van de dode op het graf. Dit noemde men het ’groevebier’. Deze bijeenkomsten liepen echter nogal eens uit de hand en werden op den duur verboden. Nadien besloot men de uitvaart met een ’doodbier’ in het sterfhuis of in de herberg. De nabestaanden aten er kalfsborst en schapebout bij. En hoe groter de droefenis, hoe meer troostbieren er over de tafel gingen. In de tweede helft van de veertiende, maar vooral in de vijftiende eeuw liepen doopmalen vaak uit op enorme braspartijen, waartegen de plaatselijke overheid optrad met ’keuren’. Deze keuren bepaalden hoeveel, of liever hoe weinig gasten de kraamvrouw thuis of de kraamheer in de herberg mocht ontvangen. Dat varieerde van uitsluitend de naaste buren tot negen a twaalf personen. Een stadsbode werd als controleur aangesteld om het aantal gasten te tellen, maar in de praktijk bleek dit systeem niet waterdicht. Zodra de controleur in zicht kwam, verdween een aantal gasten door de achterdeur en wachtte tot de man weer was verdwenen. Maar daar bedachten de wetgevers ook wat op. Na afloop van de feestelijkheden moesten de ouders op het stadhuis komen en ’ten heyligen zweeren’ dat zij geen enkel stadsgebod overtreden hadden. Er moeten in die tijd heel wat meineden zijn afgelegd. Ook spelevaren was een aangename tijdspassering. Deze foto is omstreeks 1895 genomen in Wassenaar, op de grens van de landgoederen Oostduin en Groenhoven. De dame met de parasol is Henriette Sara barones de Constant Rebecque-Hora Siccama en in het bootje zitten haar beide dochters Petronella en Idzardina(GA). Rechts: Het kon op een mooie zomerse dag flink druk zijn in het Haagse Bos. zoals deze foto uit ca. 1910 laat zien. Koetsen, karren, moeders met kinderwagens en fietsers zochten er verpozing. Het Haagse Bos is nog steeds de plaats waar veel Hagenaars een frisse neus gaan halen (GA). rl'ji’EN g 1-aAESCHEcDSCH S» i-.VERBODEN::

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Ach Lieve Tijd 750 jaar Den Haag en de Hagenaars | 1985 | | pagina 9