Li yj BB» I XI» ’ES 209 Het Gouden Leerhuis, waarover Jacob van der Does dit rijmpje maakte, werd in 1663 aan het begin van het Westeinde opgericht door enkele rijke bestuurders, zoals burgemeester Johan Dedel. Behang van goudleer was aan het einde van de zestiende eeuw in de betere kringen in de mode gekomen. Voordien bekleedde men de wanden met tapijten. Het maken van goudleerbehang groeide in enkele tientallen jaren uit tot een bloeiende industrie. In de nabijheid van het Gouden Leerhuis mocht zich geen hoefsmid vestigen, noch iemand met een ander beroep waarbij smidskolen werden gebruikt. Het roet van de smidskolen zou namelijk het leer bederven. De smid Joris Maes voer er wel bij. Hij had zich, vlak voor de maatregel van kracht werd, naast het Gouden Leerhuis gevestigd en ging pas weg nadat zijn buurman hiervoor 170 gulden had betaald. M ANNO IHHO DE DUPE VETTE HEN.l De fabriek draaide enkele jaren voorspoedig. In 1782 werkten er veertig man. Door de oorlog tegen Engeland en de economische crisis ging het echter snel bergafwaarts. Na het overlijden van Lyncker nam zijn zoon de zaak over, maar diens wanbeheer betekende het definitieve einde van de fabriek. De zoon had meer belangstelling voor baronesse Anthonia Carolina de Colijn de Beusdal, die door haar voogden in een klooster was opgeborgen. Ze was daaruit.weggevlucht en tegen Lyncker junior aangelopen. Eenmaal getrouwd, poogden beiden het grote vermogen, waar Carolina aanspraak op maakte, via een rechtsgeding tegen haar voogden in handen te krijgen. De porseleinfabriek werd ondertussen verwaarloosd en ging in 1790 failliet. Bescheiden onderneminkjes In 1813, het jaar waarin de Franse bezetters ons land verlieten, was in Den Haag alleen ambachtelijke nijverheid. Weliswaar gaf ambtenaar J. Tromp in een ’Staat van hetgeen aanmerkenswaardig is’ een lijstje met de moderne titel ’Getal en aard der fabrieken’, maar dit was slechts zeventien nummers lang waaronder ook nog twee poldermolens. Er waren verder zes korenmolens, een papiermakerij, een Porselein van Lyncker In de achttiende eeuw kreeg de ’gewone man’ het door de voortdurend verslechterende economie steeds moeilijker. Dat gold ook voor veel ambachtslieden, die bovendien in toenemende mate concurrentie ondervonden van buitenlandse produkten. Er was nog maar één luxe industrie in Den Haag, die in het buitenland een zekere faam had en dat was de porseleinfabricage. Porselein was al door de Verenigde Oostindische Compagnie uit China meegebracht. In Frankrijk en Duitsland waren manieren ontdekt om dit half doorschijnende aardewerk met Europese grondstoffen na te maken. De Duitser Anton Lyncker, die in Saksen in een porseleinfabriek had gewerkt en daarna op kermissen en markten in Nederland had gestaan, besloot in Den Haag porselein te gaan maken. Aanvankelijk kocht hij onbeschilderd porselein in Saksen en liet dat hier door kunstschilders beschilderen. Maar al snel zette hij een eigen fabriek op aan de Dunne Bierkade. =JjB lapo-ENgfl ^gUITFJBR^!| -JL- Rechts: De brood- en beschuitfabriek 'De Oude Vette Henkon terugzien op een lange historie. In 1680 was op deze plaats al een bakkerij met die naam gevestigd. Hel markante gebouw, hierop een foto uit 1913. moest in het midden van de jaren 60 worden afgebroken voor de verbreding van de Grote Holstraat (GA). Daarnaast: Behalve de grote broodfabrieken had Den Haag ook veel kleine bakkerijen. Deze foto van de oven van bakkerij Zaat aan de Scheepersstraat werd in 1945 gemaakt (GA). Het personeel van bakkerij Zaat. gefotografeerd op een vroege morgen in oktober 1945. Het deeg is gekneed en in porties verdeeld, klaar om in de oven te gaan GA). h li

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Ach Lieve Tijd 750 jaar Den Haag en de Hagenaars | 1985 | | pagina 13