750 jaar Den Haag, de Hagenaars en hun nijverheid P-- gr.;( -p lT FABRIEK van Luxe artikelen M Ten onrechte heeft Den Haag de reputatie dat hier nooit enige industrie is geweest. Door de eeuwen heen was de residentie juist een zeer bedrijvige stad, waar het geklop, het gehamer en het gezaag van vele smeden, timmerlieden, kuipers en wagenmakers de lucht vulde. Tot in de negentiende eeuw bestonden er in Nederland vrijwel geen grote fabrieken. Uitgezonderd de bierbrouwerijen had ook Den Haag bijna uitsluitend kleine ambachtelijke bedrijfjes waar ambachtslieden werkten, die eigen baas waren en hooguit enkele knechts in dienst hadden. Er waren nog geen machines die produkten in serie maakten en de ambachtslieden werkten voornamelijk in opdracht. De eerste grote opdrachtgevers in het dorp Die Haghe waren de graaf en zijn gevolg. Toen Onder redactie van Maarten van Doom, Charles Dumas, Dick van der Maarel, Michiel van der Mast, Coos Versteeg en Peter Wander; met medewerking van Michiel Nooren en Jan van Wandelen. Deze ambachtslieden kwamen aanvankelijk uit andere steden, maar een deel van hen vestigde zich blijvend in Den Haag. En aangezien de graaf zijn hoge gasten dikwijls op fraaie geschenken onthaalde en bovendien de leden van de hofhouding en de buitenlandse gezanten over veel geld beschikten, specialiseerde een groot aantal ambachtslieden zich in het maken van luxe artikelen en sieraden. Floris IV rond 1230 besloot hier een grafelijke hof te vestigen, betekende dat werk voor timmerlieden, steenhouwers, metselaars en smeden. Gaandeweg gingen zich in de nabijheid van de grafelijke hof steeds meer adellijke bewoners vestigen, die natuurlijk ook meubels, harnassen, sieraden en nog veel meer nodig hadden. Dat bood werk aan schrijnwerkers, ivoordraaiers, harnasmakers en goud- en zilversmeden. - - is*?!* Op het omslag: Een weverswerkp laats. in 1659 geschilderd door Cornells Gerritsz. Decker. Tot in het midden van de 19de eeuw werkten de wevers nog thuis. Zij weefden wollen stoffen in opdracht van de lakenhandelaren, de zogenaamde drapeniers (Rijksmuseum, Amsterdam). Links: De aardewerkfabriek Rozenburg vervaardigde van 1883 tot 1914 gebruiks- en siervoorwerpen. In 1900 begon de fabriek met de produktie van het zogeheten eierschaalporselein. De dunwandige en kunstzinnig met de hand gedecoreerde vazen en koffie- en theeserviezen werden in binnen- en buitenland bewonderd. De meeste voorwerpen werden gegoten in holle gipsvormen. Borden werden ook wel machinaal gedraaid, zoals op deze foto uit 1903 is te zien (GA). Rechts: J.L. Werner begon als fabrikant van markiezen en zonneschermen. Zijn bedrijf groeide uit tot de N. V. Nederlandsche Dekkleeden- en Tentenfabriek. Het fabriekje, dat we hier op een foto uit 1905 zien, leverde ook brandspuitslangen en reddingboeien. Later verhuisde de fabriek naar de Gort molen. Het pand aan de Bierkade bleef in gebruik als winkel. Men kon er terecht voor een compleet assortiment tenten, van kampeertentjes tot circustenten. Voorts leverde Werner zakken voor hel vervoer van suiker, graan, meel en geld (GA). - 199 ERANOSPdl’ -SLANCCU SCHEPEN BRUISE - CITEER' - „V ‘JfiLLIUII'ILF H i--'Op zee --- ^ZEIUMEK LINNEN -

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Ach Lieve Tijd 750 jaar Den Haag en de Hagenaars | 1985 | | pagina 3