c
jF
w 3
202
geschoren door de ploters. Voordat de wol naar de
spinsters ging, haalden de kemsters met een benen
kam er de onzuiverheden uit. Het waren meestal
nonnen of vrouwen van arme boeren, die zich met
dit slecht betaalde werk bezig hielden. Was de wol
eenmaal gesponnen, dan kon de wever er op zijn
weefgetouw een laken van weven. Er waren weinig
wevers in Den Haag, maar ze vormden niettemin
een eigen gilde dat regels opstelde voor de manier
van werken.
De controle op hun arbeid geschiedde niet alleen
door keurmeesters van het eigen gilde, maar ook
door controleurs van het stadsbestuur, waardeins
genaamd. De goede reputatie van het Haagse laken
mocht geen schade leiden. Vele honderden
arbeiders vonden immers een bestaan in de
lakennijverheid. Werd een pas geweven laken door
een waardein afgekeurd, dan was de wever
verplicht de drapenier schadeloos te stellen.
Na het weven was het laken nog ruw en waren de
geweven draden nog zichtbaar. De voller ging nu
aan de slag om de stof het gewenste viltige aanzien
te geven en het laken soepel en zacht te maken.
Het laken werd eerst ingewreven met vet en
vollersaarde en dan in een grote kuip geweekt in
een mengsel van water en urine. Dagenlang
stampten de vollers zo goed als naakt in de kuip
rond, met hun voeten de lakens knedend. Vollers
werden door de eerzame burgerij met de nek
aangekeken. Hun werk was zwaar en werd
bovendien slecht betaald.
Geen wonder dat de vollers enkele keren in
opstand kwamen tegen de machtige drapeniers.
Dat konden ze uitsluitend doen doordat ze met
zovelen waren: halverwege de vijftiende eeuw
moeten er in Den Haag zo’n 500 tot 800 vollers
zijn geweest. En al stond op staken de doodstraf, in
1452 kwamen de ontevreden vollers bijeen op de
Voldersgracht, waar de bewerkte lakens werden
uitgespoeld, en ’deeden eenen uytganck’. Zij
f.
G
Is
tl
De Haagse porseleinfabriek
heeft maar kort bestaan: van
1777 tot 1790. Alleen de
rijken konden zich dit
porselein veroorloven, want
de prijzen waren gepeperd.
De Haagse magistraal
bestelde voor f240,- een
theeservies voor het
stadsjacht. De schipper kreeg
opdracht er met de uiterste
voorzichtigheid mee om te
gaan. Het heeft niet mogen
baten; van dit servies is niets
bewaard gebleven. Veel
andere produkten van de
Haagse porseleinfabriek zijn
gelukkig nog wèl te
bewonderen, zoals het
dessertbord linksboven en de
soepterrine rechtsboven.
Tussen de theepot met
theekopjes links - eveneens
Haags porselein - staat een
'bouilloire' op komfoor, in
1741 vervaardigd door de
Haagse zilversmid Francois
van Stapele. In zo 'n
bouilloire werd het water
voor de thee heet gehouden
(HGM).
Hieronder een zilveren
specerijbus uit 1745 van de
zilversmid Gregorius van der
Toorn (HGM).
‘5^ --
V