Een dynastie van ambtenaren
Gedurende meer dan tweehonderd jaar klopte het
politieke hart van de Republiek op het Binnenhof.
De Staten-Generaal werden, nu het gezag van
Filips II over de Noordelijke Nederlanden was
weggevallen, het hoogste regeringscollege. Dat
betekende overigens niet dat de Staten-Generaal
het ook voor het zeggen hadden. De Republiek was
namelijk niet meer dan een verbond waarin de
zeven onafhankelijke gewesten ieder baas in eigen
huis waren. De belangrijkste regeringscolleges in
de Republiek waren dan ook de provinciale
Statenvergaderingen.
In de Staten-Generaal bespraken afgevaardigden
van deze provinciale Statenvergaderingen kwesties
van gemeenschappelijk belang. Elk gewest mocht
in principe zoveel vertegenwoordigers sturen als
het wilde, maar iedere provincie had slechts één
stem. In de praktijk kregen de deputaties al snel
een vaste omvang, al was het alleen maar vanwege
het feit dat er rondom de vergadertafel maar 26
bewoners verlaten, door soldaten geplunderd of als
paardestal gebruikt. Vuil en afval lag opgehoopt in
de straten en de stank was onbeschrijflijk. Is nu niet
bewezen dat het dorp Den Haag volstrekt
ongeschikt is als bestuurscentrum? riepen de
Delftenaren. En bevreesd voor het vertrek van de
regeringscolleges adviseerde het Delftse
stadsbestuur Willem van Oranje om ’het vlek’
maar met de grond gelijk te maken, opdat de
Spanjaarden zich daar niet opnieuw zouden
kunnen verschansen.
De prins ging niet op dit voorstel in en toen enige
jaren later de positie van de opstandelingen
enigszins gestabiliseerd was, werd Den Haag
opnieuw regeringscentrum. In 1577 vestigden de
nieuwe machthebbers hun eigen Hof van Holland
en Rekenkamer op het Binnenhof en een jaar later
besloten de Staten van Holland hun vergaderingen
voortaan ook in Den Haag te houden. Het bleek nu
een voordeel dat Den Haag geen stadsrechten had,
want aldus hoopte men onderlinge naijver tussen
de steden, die in de Staten waren
vertegenwoordigd, te voorkomen.
Eu
De Zeven Provinciën
Inmiddels hadden ook andere gewesten zich
aangesloten bij de in Holland begonnen opstand.
Tenslotte waren er zeven gewesten die zich in 1579
verbonden in de Unie van Utrecht. Filips II werd
twee jaar later in een gezamenlijke vergadering van
de Staten van deze gewesten, de Staten-Generaal,
als landsheer afgezet. Bij koningin Elisabeth van
Engeland zocht de Unie steun en haar afgezant
Robert Dudley, graaf van Leicester, werd eind
1585 luisterrijk op het Binnenhof ingehaald.
De Staten-Generaal waren inmiddels echter
gewend geraakt hun eigen zin te doen. En met een
B ondergeschikte rol wilde Leicester op zijn beurt
r geen genoegen nemen. Na een verblijf van twee
jaar vol strubbelingen keerde hij naar Engeland
terug. De Staten-Generaal besloten geen andere
landsheer te zoeken. De Republiek der Zeven
Verenigde Provinciën was daarmee een feit.
Aan het eind van de zestiende eeuw trad een
periode van rust in. De strijd tegen Spanje duurde
weliswaar voort, maar het krijgsgeweld had zich
steeds verder van de Hollandse grenzen verwijderd.
Zodoende kreeg men in Den Haag de kans zich
intensiever met de bestuursinrichting van de jonge
Republiek bezig te houden.
229
Rechtsboven: De
vergaderzaal van de Tweede
Kamer der Staten- Generaal
aan het begin van deze eeuw.
De troon van de honing zou
enkele jaren later naar de
Ridderzaal verhuizen (GA).
Daaronder: Op deze foto uit
omstreeks 1900 is de
vergaderzaal van de Eerste
Kamer te zien. Tot de Franse
tijd zetelden hier de Staten
van Holland en
Westfriesland. In de 19de
eeuw veranderde hei aanzien
door het verdwijnen van de
meeste oorspronkelijke
muurschilderingen en de
bouw van de
publiekstribunes (GA).
Hieronder: Twee
oud-ministers en leden van
de Raad van State in
gala-uniform op Prinsjesdag
1930. Links de vice-president
mr. dr. F.A.C. graaf van
Lijnden van Sandenburg,
rechts het oudste lid mr. J.J.I.
Harte van Tecklenburg(GA).
Hoge ambtenaarsposten werden ten tijde van de Republiek vaak
door leden van dezelfde families bekleed. In sommige gevallen
was er zelfs sprake van ware dynastieën. Een voorbeeld
daarvan was het geslacht Fagel.
In een periode van ruim tweehonderd jaar leverde de familie niet
minder dan vijf raadsheren, één raadpensionaris, twee
adjunct-griffiers en vijf griffiers van de Staten-Generaal. Vooral
op dit laatste ambt leken de Fagels patent te hebben: van
1670 tot 1795 was het griffierschap onafgebroken in handen van
leden van dit geslacht. De Fagels waren lieden met een gedegen
intellectuele vormingen een brede culturele belangstelling. Zij
woonden in een voornaam herenhuis aan het Noordeinde en
bezaten een uitgebreide bibliotheek en een grote
schilderijenverzameling.