-Hit
tiïii
ECOLE de D74HSE
Boven een paardestal
Na de invoering van het openbare neutrale
onderwijs bleven er nog maar enkele katholieke en
protestantse scholen over. Er was de
diaconieschool, de school van het katholieke
weeshuis en hier en daar een katholiek
bewaarschooltje. Sommige ouders stuurden hun
kinderen naar een particuliere leraar, zoals de
katholieke notaris Le Sage ten Broek in
Loosduinen, die thuis les gaf. Maar voor de meeste
protestanten en katholieken zat er niets anders op
dan de kinderen naar een openbare school te
sturen en zelf het godsdienstonderwijs te
verzorgen, want dat mocht alleen buiten de
schooluren gegeven worden.
Bij godsdienstige groeperingen groeide
langzamerhand verzet tegen de bestaande
regelingen. Katholieken richtten in 1842 de Sint
Willibrordusvereniging op om het katholieke
onderwijs te bevorderen en beschikten vanaf 1846
over de Vincentiusvereniging, die behalve liefdadig
werk ook het geven van onderwijs als doelstelling
had.
In de nieuwe grondwet van 1848 was de vrijheid
van onderwijs opgenomen. Dit betekende dat niet
langer de toestemming van het gemeentebestuur
vereist was om een school te beginnen. De
Vincentiusvereniging opende al in juli 1849 haar
eerste lagere school, gehuisvest op de zolder van
een paardestal aan het Westeinde en alleen
bereikbaar met een laddertje. Een maand later
volgden de protestanten met hun ’Bijzondere
school der eerste klasse’ in de Nobelstraat.
Strijd om het bestaan
Gestaag groeide het aantal bijzondere scholen. Ze
waren dikwijls gehuisvest in armoedig ingerichte
huizen, want de overheid erkende dan wel de
vrijheid van onderwijs, maar wie een school op
religieuze grondslag wilde beginnen, moest dat
financieel zelf maar voor elkaar zien te krijgen. Het
werd voor deze scholen een ware strijd om het
bestaan. Kerkgenootschappen hielden regelmatig
inzamelingen om middelen bij elkaar te krijgen om
een school open te houden en de onderwijzers te
kunnen betalen.
Pas in 1857 konden bijzondere scholen subsidie
krijgen, maar alleen als zij voor iedereen
toegankelijk waren. Stapje voor stapje voerde dit
naar de volledige financiële gelijkstelling van
openbaar en bijzonder onderwijs in 1920.
Het onderwijs was inmiddels grondig vernieuwd.
Vakken als aardrijkskunde en zingen waren in
1857 verplicht gesteld. Nuttige handwerken
kwamen daar in 1878 bij en elf jaar later deden ook
handtekenen en gymnastiek hun intrede. Nieuwe
vormen van onderwijs werden ingevoerd, zoals het
’meer uitgebreid lager onderwijs’ (mulo), waar de
leerlingen les kregen in moderne talen, wiskunde
en handelskennis. Een van de deftigste scholen van
dat type was het Instituut Houtweg 14, de latere
Schoolvereniging Wolters, waar maar liefst 150
gulden schoolgeld per jaar moest worden betaald.
Schone Kunsten
Koning Willem I zette op 7 april 1826 zijn
handtekening onder het besluit ’in de Stad
’s-Gravenhage eene behoorlijke gelegenheid daar
■Kfc'lr -
L_
309
Hierboven: Dansinstituut
A.Th.M. vanErp. opgericht
in 1916. was vanaf 1932
gevestigd aan de
Willemstraat 32. Zonder
prijsverhoging werd ook aan
huis in Wassenaar het
dansen onderwezen (GA).
Linksboven de dansschool
van Gérard P.F. Goossens
aan de Bilderdijkstraat 8
omstreeks 1924. Behalve de
Duncanpolka en de Prinses
Julianawals leerde de
Haagse jeugd hier ook goede
manieren (GA).
Rechtsboven: Gekostumeerd
bal in het dansinstituut van
Weyne en Sternfeld aan de
Koningin Emmakade 133 in
1919 (GA).