HET BLIJ BESLUIT
ZIJN „BRON”
EEN „STEKELIGE”
OUWE-NIEUWE
LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE COURANT VAN WOENSDAG 3 JANUARI 1940. PAGINA 2.
Gedachten aller tijden
T5. 3. P 4 a
GERARDA MARS.
haar
pijnlijk klagend
waar
zoo
Een tegen de borst stuitende sport fe
voorzeker die in het burgerlijke leven,
om elkander de oogen uit te steken.
Het best onthouden wij de dingen,
welke wij wenschen te vergeten.
Alle goed geluk behoort hem van
tevreden gemoed. Is niet de gansche
aarde met leer bedekt voor hem, die
schoenen draagt?
Al het goede, dat niet met zedelijke
bedoeling wordt volbracht, is slecht»
schijn.
Waarheid is schitterender dan de zon;
de waarheid is de zonnige dag der Rede
en bedrog is de duistere macht van het
verstand.
Het werd een saaie oudejaarsavond.
Erna verscheen niet aan tafelzij be
weerde, dat zij zich niet kon vertoonen,
ze had „kneuzingen” bij het on
geval met de slee opgedaan. Snel over
tuigde de gastvrouw zich, dat er van
kneuzingen geen sprake was, maar wel
van een paar lichte schrammen op een
openlijk zichtbare plaats.
Maar hebt jullie dan gestoeid
vroeg de waardige dame.
Gestoeid Neen, antwoordde Ba-
bo benauwd. Het was een cactus.
Een cactus? Hoezoo? In de sneeuw
groeien hier toch geen cactussen
Neen, mevrouw, niet in de sneeuw,
maar wel in zakdoeken.
Ja, hij had ’t wel aan die dingen ge
zien, dat ze gemeen waren. En ze
wisten, dat hij niets van ze moest
hebben en daarom hadden ze hem die
poets gebakken. Want door dat cactus-
avontuur is het niets geworden met zijn
verloving op oudejaar...
Ik kan ’t aanpakken, zooals ik wil,
zegt Babo, adjunct-commies aan Finan
ciën, ik heb nu eenmaal geen geluk
in de liefde.
Wel beweren de dames, dat dit aan
Babo ligt, maar hij ontkent dat, want
hij neemt in den omgang met haar alle
mogelijke attenties in acht, die een
vrouw in den tegenwoordigen tijd mag
verlangen. Hij behoort zelfs tot de aar
dige soort mannen, die in propvolle
trams het eerst als een veer opwippen
om hun plaats aan een der vertegen
woordigsters van het schoone geslacht
af te staan. Babo heeft een licht ont
vlambaar hart, maar al zou men voor
hem een meisje uitzoeken en het hem
om zoo te zeggen op een presenteer
blaadje komen aanbieden, dan zou hij
het stellig afwijzen want.Babo wil
zijn aanstaande vrouw zélf kiezen.
Heb geen boosdoeners tot vrienden.
Neem als uwe vriendtc de besten der
menschen.
Wat is een ware gave?
Een waarvoor niets terugverwacht
wordt.
Als Babo jarig is en hij zijn vrienden
daarvoor uitnoodigt, zegt hij steeds op
den voorafgaanden dag
Ik zal het zeer op prijs stellen, als
ieder van jelui wat voor me meebrengt,
al is ’t maar een kleinigheid maar
spaar me alsjeblieft voor cactussen, die
akelige dingen kan ik niet z i e n
blindende schittering, die gouden zon en
witte sneeuw over de berghellingen heb
ben getooverd.
In de verte heeft de kerkklok geluid,
bim-bam, door de koude vrieslucht. Nu
loopen de vrouwen, de meisjes, de man
nen, de jongens, ter kerke. Sancta Ma
ria, Gratia Plena.
De beide, jonge menschen echter kee-
ren, bij de kerkdeur, weer om: heden
is hun de sereene, de zuiver-witte wereld
daar buiten, méér een Gods-Tempel.
Ze vinden daarboven, in de bergen,
’n stil plekje, waar zij alleen, zij samen,
plechtig en innig, het Gebed der Gebe
den zeggen: „Unser Vater, der Du bist
im Himmel.
Deze Kerstdag wordt hun de dag der
dagen. Niet alleen, dat ze, beiden tege
lijk, voelen, dat ze elkaar innig liefheb
ben, maar Vaclav komt ook tot een vast
besluit: hij zal den ouden man van zijn
kwellende zorgen bevrijden, hij zal, in
de toekomst, de uitgebreide verantwoor
delijkheid van de groote fabriek op zich
nemen.
Want, had Vlasta gezegd, toen hij
haar zijn probleem voorj egde al is
het mooi, dat je de lijdende menschheid
wilt dienen, je vader zou daar te veel
onder lijden. En vind je niet, dat je
eigen vader vóór gaat bij anderen?
In een eerste klasse coupé Praag
Troppau zit dr. Vaclav Hrdjina. Hij zit
daar niet alleen; een troepje jongelui
in fleurig wintersport-tenue maakt la
waai genoeg; het is daar een wir-war
van al die blijde, jonge stemmen door
elkaar, een gerinkel van tegen elkaar
op bungelende ski’s, een gestamp met
de puntige bergstokken. In de boek
plaats tegenover hem zit een moeder
haar kleinen broekeman voor te lezen
uit een groot prentenboek met platen
in fel-rood, hel-blauw en vlammend
oranje. Het jongetje slaat iederen keer
de kleine, mollige handjes pardoes bo
venop de kleurige prenten en ziet, blijk
baar, liever naar buiten, waar, hier en
daar, een sprankelend lichtje de grijze
nevels komt opluisteren. Ook zijn over
buurman staart, onafgebroken, in de
zachtgrijze, paarsdoorgloeide nevelmas-
sa’s, terwijl hij zijn medepassagiers
niet schijnt op te merken, tenminste,
hij houdt hen, stijf, den rug toegewend.
Als men hem zoo rustig en kalmpjes
zag loopen, een bedaard burgerman
netje, dat zich in niets van de groote
massa onderscheidde, zou men niet
gedacht hebben, dat hij de sensatie van
de „courses” i i Ostende was. Als groo
te onbekende was hij begonnen, zeer
bescheiden twintig francs te zetten op
het paard van zijn voorkeur en met
een aan minachting grenzende noncha
lance had de bookmaker zijn „louis”
in zijn tasch gesmeten en hem er een
kaartje met een onleesbaar krabbeltje
voor teruggegeven. Toen hij dat krab
beltje na de race inleverde en er bijna
driehonderd francs voor terug kreeg,
wist die bookmaker nog niet, da+ hij en
al zijn collega’s een maand later hun
noteeringen naar dat onbeteekenende
mannetje zouden regelen...
En tóch was dat zoo. Want met
winst in zijn zak was Maurice Van
stappen zoo heette hij wat hoo-
ger gaan zetten en enkele dagen later
waren er al een paar bookmakers, die
hem vluchtig herkenden. Hij wedde
toen al voor honderd, tweehonderd
francs, maar eer week later zette hij
steevast vijfhonderd of duizend francs
op het paard, dat volgens hem de race
zou winnen. En er was toen geen book
maker meer, of hij kende Maurice Van
stappen!
Het was wonderbaarlijk, hoe goed
Maurice de faardjes, die later met de
zege gingen strijken, er uit wist‘te pik
ken. De vaste bezoekers kregen dat ook
al heel vlug in de gaten, Maurice, die
altijd alleen p de courses verscheen,
kon er zeker vai. zijn, dat zijn bewe
gingen en zijn weddenschappen met de
bookmakers door een „antal gelukzoe
kers met angstige spanning werden ge
volgd. Als hij zich door de weddende
menigte heendrong, om zijn inzet te
deponeeren, waren er altijd twee cf
drie, die meedrongen. En men kon er
zeker van zijn, als Maurice gezet had,
dan ging er een golf van sensatie door
de rijen der bookmakers en onverschil
lig of het paard tegen 20, of tegen 3
genoteerd stond, onmiddellijk gingen
er een paar punten af, nadat Maurice
Vanstappen het nobele beestje met zijn
attentie had vereerd. Want in zeven
van de 10 gevallen sloeg Maurice den
spijker op den kop, en won den snellen
viervoeter dien hij had uitverkoren!
Hij moet een groot paardenken
ner zijn, werd er gefluisterd hij is
vroeger zelf renstalbezitter geweest en
heeft er een buitengewönen kijk op.
Onzin, zeiden anderen je kan
nóg zoo’n puik kenner zijn, je weet
toch nooit zeker, welk paard zal win
nen. Je bent toch niet van gisteren, je
hebt toch zeker wel eens gehoord van
den zwendel, welke geregeld voorkomt.
Paarden, die een „prik” krijgen, joc
keys, die afspraken maken, en zelf
gewed hebben op en bepaald paard.
Nee, die Maurice Vanstappen is be
slist goed bekend in jockey-kringen. Hij
krijgt tips van de jockeys, ’t Kan niet
anders.
Maar hij is nog nooit in gezel
schap van een jockey gezien, wierp
men tegen. Niemand begrijpt er wat
van. Hij komt altijd alleen, je ziet hem
nooit met iemand praten, hij kijkt de
„Sportsman” of de „Sport Elevege” zelfs
niet in, koopt nooit „La Bonne Affai
re” of „Le Tuyau”, hij bekommert zich
niet om zwaar of licht terrein, hij
stapt regelrecht op de bookmakers af...
en zet. En ’t is bijna altijd raak. Het
grenst aan het bovennatuurlijke. Hoe
veel zou die man nu al niet gewonnen
hebben?
Inderdaad dat was al een aardig be
drag. De bookmakers kregen den schrik
al te pakken, als Maurice op he'h af
stapte en nog voor hij uitgesproken
was, werd de noteering van het paard,
waarop zijn keuze gevallen was, al
in
en
van
achtereenvolgens,
hem tot
moet
Ze is zoo eenvoudig en zoo klaar, die
kleine Vlasta!
Er wordt nu nog denzelfden dag naar
Praag geschreven, vader moet nu ook
maar zoo vlug mogelijk van zijn zorgen
bevrijd worden. In het slot van den
brief kondigt Vaclav aan, dat hij den
Oudejaarsavond thuis komt vieren. Hij
zaï niet alleen komen, hij zal een jong,
blond wezentje meenemen, dat den
ouden man een lieve dochter zal zijn.
Aan haar, vader, zoo eindigt Vaclav,
hebben wij de oplossing te danken van
het moeilijk probleem, waarvoor wij
ons geplaatst zagen
Dat wordt, in het hartje van Praag,
in het groote heerenhuis, dat direct
grenst aan de groote borstelfabriek, een
Oudejaarsavond om nooit te vergeten!
Klinkende, met den gelukkigen glans
van blijde verwachting in de oogen.
gaan drie menschen daar het Nieuwe
Jaar in: een oud man, wien het geluk,
dat hem uit de dof-geworden oogen
glanst, haast weer jong en krachtig
maakt, een jong mensch, dat, voor den
warmen gloed van zijn nieuwe geluk,
haast de oogen moet sluiten en een blij-
ernstig, blond kind, met stralende, don
kerblauwe oogen: „mijn Kerstkind”,
noemt haar dr. Vaclav Hrdjina.
afgesproken om eerst wat muziek te
maken, daarna een partijtje bridge
en vervolgens een of ander leuk gezel
schapsspelletje te doen. Zoo zou de
avond mooi opschieten, waarna natuur
lijk de warme punch en niet te ver
geten de echte oliebollen, Hollandsch
recept, dat de familie al vroeger mee
naar Zwitserland had genomen. En
het hooge woord, moest er nu uit. Babo
nam zich voor, dat als 't mogelük was,
te spreken, bijv, bij den tweeden olie
bolWat zou zij antwoorden
Onder zijn gepeins hoorde hij plot
seling Erna’s stem dringend roepen
Geef me mijn zakdoek even
Zij hield de teugels, het paardje
„liep met luste” over den gladden weg.
Babo pakte vlug den zakdoek en veeg
de Erna daarmee het gezicht wat af
Maar met een kreet, alsof zij door een
slang was gebeten, schokte het meisje
achteruiter volgde een ruk, het
paard schrokde slee vloog om en
mikte het tweetal in een vrij diepen
sneeuwgreppel
Toen zij opgekrabbeld waren en hun
slee weer opgezet hadden, vroeg Babo,
terwijl hij de leidsels weer in orde
bracht
Wat was '’at daareven met je
Daar zette de kleine Erna de gehand-
schoende vuistjes in de zij en siste
Wat dat was Wat dat was
Vraag je dat nog, jij, akelige man Zie
maar eens...!
Ze wreef
wangen.
Je hebt mijn heele gezicht open
gekrabd
Hè Ik stamelde de verschrikte
Babo.
Ja. jij... Je hebt de cactus in mijn
zakdoek gestopt en mijn gezicht met
die stekels afgewreven. Wel bedankt
hoor Stap nou maar in. Ik heb genoeg
van zulke sledevaartjes in den mane
schijn met jou
Maar, stotterde Babo,
zat dan die ellendige cactus
Ik zeg je, in mijn zakdoekEn
daarmee heb je mijn gezicht, misschien
voorgoed, geschonden... Stap nou maar
in, herhaalde ze woedend.
De vriendelijkste handelwijze voor
een sterk mensch is zijn macht niet
ten toon te spreiden binnen het gezicht
van een zwakkere.
fabrikant en medicus op zich genomen.
Zijn nachtrust is er, nagenoeg, bij in
geschoten en, hoewel hij jong en sterk
is, van zoo’n leven volhouden, is geen
sprake... Hij voelt zich nu al overspan
nen, meer nog van het voortdurende
piekeren, dan van een tekort aan slaap
en, daar zijn vacantie er dit jaar oi;
is ingeschoien, heeft hij, na een kort
bericht in de „Prager Nachrichten” te
hebben opgegeven, de stoute schoenen
aangetrokken, welke hij nu, wellicht
spoedig, voor bergschoenen zal gaan
verwisselen.
Dan is hij op de plaats van bestem
ming aangekomen. Als in een droom
neemt hij zijn koffer uit het net, het
lawaaierige troepje gaat er, gelijk met
hem, uit. Bij het uitstappen kijkt hij
geheel onverwacht plotseling in een
paar stralende, blauwe oogen. om
zoomd door bijzonder lange, dichte,
zwarte wimpers, en een heldere stem
schalt: vooruit, jongens, opschieten!
In de taxi, welke hem naar zijn hotel
brengt, hoort hij die stem nog in zijn
ooren naklinken: 'zoo jong, zoo blij en
toch met, diep in. een klank, die doet
vermoeden, dat de eigenares van die
stem moedig is en bij de pinken en,
zoo noodig, een gevaar zal weten te
trotseeren.
De eerste dagen van zijn verblijf te
Lipova, doet Vaclav niets dan rusten,
rusten en slapen: nu pas voelt hij, hoe
intens moe hij is. Als hij ’s avonds,
eenzaam, op zijn kamer zit te dineeren,
vangt hij flarden op van diner-muziek,
Tsaikowski, Schumann, Strauss...
Niets vermag echter, bewust, tot hem
door te dringen en, om negen uur al,
gooit hij zich als een blok op bed en
slaapt onafgebroken en diep, totdat
den volgenden morgen, met een klopje
op zijn deur, Roserl, het kamermeisje,
een kanten schortje voor het rose ja
ponnetje, coquet, een tullen nietsig-
heidje op de zwarte krullen gedrukt,
met een blad met thee, boter, jam en
versche, knappende broodjes, haar,
joyeuse entrée doet: Küss die Hand,
gnad’ge Herr Dokter.
Maar de morgen van den derden dag
vindt Vaclav al vroeg op pad. gretig
inhaleert hij de klare, nog ongerepte
vrieslucht. Behalve twee logge, rood
bruine ossen, die moeizaam een partij
boomstammen voortsjouwen, is er nog
niemand op pad. Hoog boven hem,
achter de bergen, komt de zon op:
zacht-rood kleuren zich de zuiver, wit-
besneeuwde bergtoppen. Getroffen
staart Vaclav naar dit grootsch natuur
tafereel en het is hem, alsof zijn zor
gen, zoo maar ineens, van hem afval
len. Dan ziet hij, hoe langzaam het
zachte rood verglijdt in een bleek rose,
tot ze daar weer staan, de machtige
bergen, in een sereene witheid.
Als een nieuw, vrij mensch, klautert
hij, licht en blij, bergopwaarts, de gou
den zon tegemoet, die, nu, hoog boven
de bergen, zijn ver-uitschietende rood
gouden stralen uitzendt over Dolni-
Lipova.
Dag aan dag maakt Vaclav nu zich
steeds verder uitstrekkende bergtoch
ten. sterk en krachtig voelt hij zich
weer. Ofschoon hij echter niet meer pie-
kort, tot een radicale oplossing is hij
nog niet gekomen.
Dan ontmoet hij, op één zijner toch
ten, Vlasta. Ze zit uit te rusten, ergens,
boven in de bergen, bij Ramsau, aan den
oever van een kristalheldere beek, waar
in. onvermoeid, de helopklaterende wa
tervalletjes, naar beneden bruisen. Ze
is jong en blond met stralende, donker
blauwe oogen en zijdeachtige, lange,
zwarte oogenfranje. Als hij haar zon
nige, levensblije stem hoort, weet hij:
zij is het meisje, dat hij, den dag van
zijn aankomst, bij het uitstijgen, in de
oogen heeft gekeken.
Geheel vanzelfsprekend, is hij naast
haar gaan zitten, na vijf minuten pra
ten ze met elkaar als oude kennissen.
Zij, Vlasta is hier gekomen met een
clubje vrienden, voor de wintersport, de
witte vorst laat echter op zich wachten,
zoodat van rodeln of skiëen nog niets
is gekomen. Ze heeft echter, van het
eeuwige dansen, tot diep in den nacht,
genoeg gekregen, is gisteravond vroeg
naar bed gegaan en daardoor nu, zoo
vroeg al, hier in de hooge bergen.
De geheele, verdere week, blijven ze
nu samen, de donkere, ernstige man en
het blijde, blonde, kind. Hij laaft zich
aan haar frissche, haar sprudelnde le
venslust, die echter nooit in oppervlak
kigheid ontaardt. Vaak moet hij zich
verwonderen over haar gezonden, raken
kijk op ernstige levensvragen.
En ziet, er komt een dag, dat Vorst
Winter over Dolni-Lipova zijn witte
kleed heeft gespreid. Vlasta sluit zich
echter niet aan bij haar sportlievend,
maar wel wat lawaaierig clubje. Met
leede oogen, moeten zij het aanzien dat
het vroolijke, blonde kind voor hen ver
loren is.
Als Kerstdag is aangebroken, straalt
Dolni-Lipova in heel zijn witte glorie.
Vlasta en Vaclav gaan, onder den in-
druk van de schoone wereld rondom
hen, over de bevroren, besneeuwde we
gen. Verblindend wit ligt het donzen
sneeuwdek over de zachtglooiende berg- 1
hellingen, op de daken en de grappige 1
kleine, roode schoorsteenen. Het ivoor 1
van de berkestammen teekent zich rose
en violet af tegen de zuivere witheid en 1
de dunne twijgen, waarin de rijp hangt,
maken een rijkdom van het fijnste kant- 1
werk tegen de stralende, blauwe lucht
Het geurende, donkere dennewoud is
herschapen in een wit sprookjesbosch.
zacht, geheimzinnig en zonder de ver-
Zoodra hij kennis met een dame heeft
gemaakt, komt hij met haar in conflict,
meest om nietige dingen, of er worden
kleinigheden tot groote vergrijpen op
geblazen, die aanleiding geven tot een
breuk met de schoone. Zoo, bijvoorbeeld,
toen hij wegens een verkeersongeval,
dus geheel buiten zijn schuld, een half
uur te laat op de afgesproken plaats
kwam. De dame was woedend wegge
gaan en had nooit meer iets van zich
laten hooren. Babo troostte zich er mee,
dat zulke kwalijk nemende vrouwen in
het huwelijk erg onhandelbaar zijn en
hij heeft een hekel aan alles, wat niet
„langs lijnen van geleidelijkheid” gaat
Hij wenschte Zichzelf geluk, dat hij door
dat verkeersongeval den dans zoo mooi
ontsprongen was.
En nu was hij voor het vieren van
Ouwe-Nieuwe buiten genoodigd, bij een
familie, die te midden van heerlijke
bosschen de mooie villa „Mon Repos”
bewoonde.
Babo zat het geheele jaar in een huur
kazerne aan een der drukste straten der
stad en het is dus niet te verwonderen,
dat hij zich als een kind verheugde, om
weer eens slee-tochtjes te maken en
schaatsen te rijden. Hij pakte zijn dikste
wollen spullen in. goed geslepen schaat
sen en in een speciaal daarvoor getim
merd krat, een nieuwe rodelslee, welke
zoo was ingericht, dat er voor grootere
tochten ook een paard voor kon worden
gespannen. Zóó uitgerust, vertrok Babo
naar de bevriende familie in Zwitser
land, bij wie ook de lieve Erna zou lo-
geeren, die hij van een paar bals, welke
in den vorigen winter waren gegeven en
ook uit de Scheveningsche Kurzaal ken
de De schuchtere jonge man was toen,
in stilte, smoorverliefd op haar gewor
den en het zou nu zeer waarschijnlijK
wel iets geworden zijn, zoo er niet iets
vreeselijk „pijnlijks” tusschen was ge-
I komen.
O, het rodelen was heerlijk, de stem
ming, het verblijf op de gastvrije villa,
waar nog meer vrienden logeerden, alles
was ideaal, zij sleden van den ochtend
tot den avond, het geheele vacantiever-
blijf beantwoordde aan beider stoutste
verwachtingen.
Hij hielp haar uit sneeuwgreppels,
I hij bond haar de schaatsen aan en de
mooie Erna liet zich bij zulke ge
legenheden graag verwennen.
Voor Oudejaar werden de jongelui
op de villa van de „buren”, ongeveer
een uur rijden door het bosch, genoo
digd. Zij gingen in de aardige, slanke
slee, ditmaal bespannen met een dar
tel paardje. Erna mende. Zij was daar
dol op. En Babo troonde op de koet-
siersbank achter haar, met de voeten
in zwarte bonten laarzen. Zoo vlogen
I zij voort
Allervriendelijkst werden zij op de
villa ontvangen en hadden er allerlei
merkwaardigheden te bewonderen,
hoofdzakelijk de cacteeën, welke de
gastvrouw zoo ijverig kweekte. Zij had
er wel zestig, vijgcacteeën en vinger-
cacteeën, meloencacteeën en egelkop-
pen met dikke doornwratten.
Erna was er verrukt over. Maar Ba
bo, die niets van cactussen moest heb
ben, vond die stekelige planten, welke
zoo langzaam groeien en zich jaren
lang bedenken, voor zij allergenadigst
een bloem voortbrengen, heelemaal
niet mooi en hij bekende dat de gast
vrouw onbewimpeld. Babo spreekt
steeds de waarheid, waarmee hij zich
al heel wat onaangenaamheden op den
hals heeft gehaald, vooral van de zijde
der dames, die er niet op gesteld zijn,
zoo kras de waarheid te hooren.
De gastvrouw behandelde Babo
daarna veel minder vriendelijk en Er
na zei onbewimpeld, met een zijde-
lingschen blik op haar cavalier
Ik ben dol op cacteeën.
Mag ik er u dan een meegeven
vroeg de vriendelijke dame en gaf
Erna een egeldistel, welke zoo stekelig
was, dat men haar niet kon aanvatten.
Erna wikkelde de plant in haar zak
doek en gaf het pakje voor den terug
weg aan Babo.
Hier, berg jij mijn cactus zoolang
op, gelastte ze liefjes.
Zij reden naar villa „Mon Repos”
door de mollige sneeuw terug. De
maan scheen idyllisch, het bosch was
als met suiker bestrooid, fonkelende
sterren sierden het firmament. Het ge
heel was een sprookje. Onderwijl ge
noot Babo van het vooruitzicht op den
I avond, welke nu volgen zou. Er was
Men kan zelden ongelukkig wez**
door onwetend te zijn omtrent elkanderg
gedachten; maar hij, die geen acht slaat
op de bewegingen van ziohzelf il
zeker ongelukkig.
met een snelle beweging uitgevlakt. En
de mannen, die als helpers van de an
dere bookmakers optraden, gilden om
strijd: .„Noble Rose”, „Rouge Lion”,
„Ensorceleuse”, „Laviano”, of hoe het
paard verder heette. En de noteering
vlóóg naar beneden...
Een enkele brutale klampte Maurice
Vanstappen wel eens aan en probeerde
hem uit te hooren
Maar dan keek Maurice den man
eens even aan met zijn kippige oogjes
en er verscheen een onnoozel gMm>-
lachje om zijn mond. „Op welk paard
U moet wedden?” Maurice haalde wei
felend de schouders op. „Ik mag U
geen raad geven, meneer, ik weet er
zelf niets van!” Zijn onzekere blik
gleed eens over het programma en op
nieuw lachte hij bleekjes. Ze kunnen
immers allemaal winnen.
Niemand kwam er achter, uit welke
bron Maurice putte. Ze waren er al
leen allemaal héél zeker van, dat het
een goede bron was.
De paardjes van Maurice schenen
vleugels te hebben, en als er al eens
één verloor, dan was dat toch niet in
staat, het vertrouwen, dat men in zijn
goede inzicht had, te schokken. Het
zou tenslotte al te gek geweest zijn, als
hij altijd gewonnen had.
Toen kwam dan. eind Augustus, het
einde van het Ostendsche raceseizoen.
Maurice Vanstappen, zijn buidel vol,
stapte tevreden huiswaarts, toen hij
haastige schreden achter zich hoorde.
„Meneer Vanstappen, meneer Van
stappen!”
Aarzelend bleef hij staan, maar toen
hij zag, dat Van Daelen, één der book
makers, dien hij het meest met zijn
weddenschappen had „begunstigd”
achter hem liep, glimlachte hij vrien
delijk.
„Ah, meneer Van Daelen.”
De bookmaker deed zenuwachtig.
„U hebt me vanmiddag weer een
leelijken strop bezorgd, meneer Vanstap-
pen,” zei hij spijtig. „Mijn laatste mid
dag in Ostende was al heel slecht. En
nu wou ik U een gunst verzoeken.”
Bemoedigend knikte Maurice hem
toe. „Gaat Uw gang meneer, Van Dae
len, steek van wal.”
„Ik... eh... ik wou U iets voorstellen.
Wat zoudt U er van denken, mijn com
pagnon te worden? U beschikt over
wonderbaarlijke gaven, U hebt kijk op
paarden, we zouden prachtige zaken
kunnen doen...”
Maar Maurice schudde het hoofd.
,,’k Weet van paarden bedroefd wei
nig af. Minder dan U, of wie van Uw
collega’s ook.”
Ongeloovig keek Van Daelen hem
aan. „Maar dan heeft U een relatie,
een bron, meneer Vanstappen, een
goede bron... en dat is tenslotte het
zelfde. Zeg me, wie dat is, en ik ben
bereid...”
Maurice keek een beetje beschaamd.
„Een bron heb ik evenmin, ontkende
hij, heusch, U vergist U.”
„Maar dat is onmogelijk!” bestreed
de bookmaker hem, „U met Uw gren-
zenlooze veine. Als u er op zet, schijnen
de paarden twee keer zoo hard te gaan
loopen, de grootste favoriet, door alle
kranten als „Certitude” gedoodverfd,
verliest, als U op een ander paard zet,
dat kan toch niet, dat is toch boven
natuurlijk
„En tóch...”, weerstreefde Maurice
zwakjes.
„U hééft een bron, meneer Vanstap
pen, U hééft een bron
De gelukkige speler kreeg een kleur.
„Nou ja, maar... het is... het is...”
Van Daelen greep zijn arm en bleek
van spanning schreeuwde hij:
„De bron, de bron, meneer Vanstap
pen, noem me de bron
Bijna angstig keek Maurice hem aan.
„Mijn dochtertje!” zei hij toen zacht.
Verbluft liet Van Daelen Maurice’s
arm los. „UwUw...... wat
stamelde hij.
„Mijn dochtertje van vier jaar. Als ik
naar de rennen ga, laat ik haar van te
voren met een potloodje een punt zet
ten bij een paard in ieder der zes ra
ces, die gehouden worden. En op dat
paard speel ik. Ziet U, het is een
systeem als ieder ander, en het werkte
zekerder, dan alle andere
En met een vluggen, bijna beschaam
den groet, nam Maurice Vanstappen
afscheid.
Hij is een man van dertig, groot en
blond, met een fijnbesneden, intelligent
gezicht en bijzonder scherpe, grijze
oogen, waarmee hij nu, schijnbaar, de
dichte nevelmassa tracht te doorboren.
Dr. Vaclav Hrdjina is, inderdaad,
diep gepeins verzonken, zóó diep
zóó intens, dat de controleur, die
zijn medereizigers,
de kaartjes heeft geknipt,
tweemaal toe op den schouder
tikken vóór het tot hem doordringt.
Als de controleur, de gang door, naar
den volgenden coupé stapt, is Vaclav
hem alweer vergeten. Maar het kaart
je, waarop „Lipova” als plaats van be
stemming is aangegeven, draait hij, in
diep gepeins verzonken, maar steeds
om en om in zijn, voor zoo’n groot
mensch, opvallend kleine, blanke han
den. Daar, in de opwekkende, stimu-
leerende berglucht, hoopt hij zijn rust
terug te vinden, hoopt hij tot een op
lossing te geraken, ’t Is voor het eerst,
dat hij den ouden man alleen laat, voor
het eerst, terwijl de Kertsklokken over
Praag zullen luiden, de wereldberoemde
Raadhuisklok met zijn oude, diepe,
warme kleuren en de torenklok van de
geweldige Sint-Nicolaus Kirche.
Langs de breede boulevards zullen de
oude vrouwtjes, de antieke, bontge
kleurde shawls geknoopt om hun tani
ge rimpelkopjes, hulst verkoopen en
dennegroen en stralend-roode tulpen.
En in de massale, direct aan de fa
briek gebouwde, villa zal de eerbied
waardige figuur zitten met de zilver
witte lokken, nu niet meer, als vroeger,
stram rechtop tegen de rijk geborduur
de tapisserie van den antieken, in krul
len, blaadjes en roosjes uitgesneden,
wortelhouten, hoogen stoel. Want na
het ongeval, vóór ongeveer twee maan
den, met zijn Mercedes, waarbij hij een
hersenschudding heeft opgeloopen, zijn
de breede schouders gebogen, liggen de
eertijds zoo doordringende, staalblauwe
oogen, aan welke nagenoeg niets ont
ging van alles wat er voorviel in de
groote borstelfabriek, dof en diep in
de schaduwen der ingezonken oogkas
sen.
Deze vader, deze geweldenaar, tegen
wien ieder, van den laagsten tot den
hoogsten, had opgezien, schier als
tegen een Godheid, wiens krachtige
hand het omvangrijk bedrijf, de goede
en slechte tijden door, had weten op
te voerenAls een gebroken man is
hij tot hem gekomen en heeft een be
roep gedaan op hem, zijn eenigen zoon,
die genoeg van de zaken weet om jn
vaders plaats in te nemen. Zeker, hij
had er in toegestemd toen Vaclav, na
vier jaar aan de borstelfabriek te heb
ben gewerkt, zijn verlangen had ken
baar gemaakt voor dokter te gaan
studeeren, hoewel hij het hem, aanvan
kelijk, sterk had afgeraden, daar hij
hem, Vaclav, een geboren fabrikant had
gevonden. Maar deze had het als zijn
roeping gevoeld; hij wilde de lijdende
menschheid dienen en de vader had
zich zoo krachtig gevoeld; hij had ge
dacht nog tientallen van jaren
voort te kunnen gaan! Hij kon zijn
jongen, het eenige, wat hem, na den
dood van zijn aangebeden, helaas jong
gestorven vrouw was overgebleven,
zoo moeilijk iets weigeren. Stellig zou
er ook later een kleinzoon zijn, die de
fabriek in familiebanden zou weten te
houden
Maar nu, nauwelijks zestig jaren,
daar zit hij plotseling, halfverlamd, met
een gestoord denkvermogen en een ge-
héugentekort. Bevend van zwakte en
aandoening, heeft hij zijn zoon haast
gesmeekt, zijn in den tijd van twee
jaren, reeds snel aangegroeide prak
tijk, er aan te geven en de leiding van
de borstelfabriek van hem over te
nemen.
Hij kan, hij mag niet in vreemde
handen overgaan, heeft hij er, met iets
van de oude energie, in houding en ge-
ba*->-, aan toegevoegd.
En Vaclav, hij weet niet wat hij zal...
Aan den éénen kant roepen zijn patiën
ten. de medische wetenschap, want al
den tijd dat zijn zieken hem vrij laten,
studeert hij, neemt hij proeven. Aan den
anderen kant is daar zijn ongelukkige
vader, die, van den éénen op den an
deren dag, van een krachtige, gebie
dende figuur, een stokoud man is ge
worden, die om hulp komt bedelen bij
het nageslacht
Direct na het ongeval heeft hij,
noodgedwongen, de dubbele taak van