HET BLIJ BESLUIT ZIJN „BRON” EEN „STEKELIGE” OUWE-NIEUWE LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE COURANT VAN WOENSDAG 3 JANUARI 1940. PAGINA 2. Gedachten aller tijden T5. 3. P 4 a GERARDA MARS. haar pijnlijk klagend waar zoo Een tegen de borst stuitende sport fe voorzeker die in het burgerlijke leven, om elkander de oogen uit te steken. Het best onthouden wij de dingen, welke wij wenschen te vergeten. Alle goed geluk behoort hem van tevreden gemoed. Is niet de gansche aarde met leer bedekt voor hem, die schoenen draagt? Al het goede, dat niet met zedelijke bedoeling wordt volbracht, is slecht» schijn. Waarheid is schitterender dan de zon; de waarheid is de zonnige dag der Rede en bedrog is de duistere macht van het verstand. Het werd een saaie oudejaarsavond. Erna verscheen niet aan tafelzij be weerde, dat zij zich niet kon vertoonen, ze had „kneuzingen” bij het on geval met de slee opgedaan. Snel over tuigde de gastvrouw zich, dat er van kneuzingen geen sprake was, maar wel van een paar lichte schrammen op een openlijk zichtbare plaats. Maar hebt jullie dan gestoeid vroeg de waardige dame. Gestoeid Neen, antwoordde Ba- bo benauwd. Het was een cactus. Een cactus? Hoezoo? In de sneeuw groeien hier toch geen cactussen Neen, mevrouw, niet in de sneeuw, maar wel in zakdoeken. Ja, hij had ’t wel aan die dingen ge zien, dat ze gemeen waren. En ze wisten, dat hij niets van ze moest hebben en daarom hadden ze hem die poets gebakken. Want door dat cactus- avontuur is het niets geworden met zijn verloving op oudejaar... Ik kan ’t aanpakken, zooals ik wil, zegt Babo, adjunct-commies aan Finan ciën, ik heb nu eenmaal geen geluk in de liefde. Wel beweren de dames, dat dit aan Babo ligt, maar hij ontkent dat, want hij neemt in den omgang met haar alle mogelijke attenties in acht, die een vrouw in den tegenwoordigen tijd mag verlangen. Hij behoort zelfs tot de aar dige soort mannen, die in propvolle trams het eerst als een veer opwippen om hun plaats aan een der vertegen woordigsters van het schoone geslacht af te staan. Babo heeft een licht ont vlambaar hart, maar al zou men voor hem een meisje uitzoeken en het hem om zoo te zeggen op een presenteer blaadje komen aanbieden, dan zou hij het stellig afwijzen want.Babo wil zijn aanstaande vrouw zélf kiezen. Heb geen boosdoeners tot vrienden. Neem als uwe vriendtc de besten der menschen. Wat is een ware gave? Een waarvoor niets terugverwacht wordt. Als Babo jarig is en hij zijn vrienden daarvoor uitnoodigt, zegt hij steeds op den voorafgaanden dag Ik zal het zeer op prijs stellen, als ieder van jelui wat voor me meebrengt, al is ’t maar een kleinigheid maar spaar me alsjeblieft voor cactussen, die akelige dingen kan ik niet z i e n blindende schittering, die gouden zon en witte sneeuw over de berghellingen heb ben getooverd. In de verte heeft de kerkklok geluid, bim-bam, door de koude vrieslucht. Nu loopen de vrouwen, de meisjes, de man nen, de jongens, ter kerke. Sancta Ma ria, Gratia Plena. De beide, jonge menschen echter kee- ren, bij de kerkdeur, weer om: heden is hun de sereene, de zuiver-witte wereld daar buiten, méér een Gods-Tempel. Ze vinden daarboven, in de bergen, ’n stil plekje, waar zij alleen, zij samen, plechtig en innig, het Gebed der Gebe den zeggen: „Unser Vater, der Du bist im Himmel. Deze Kerstdag wordt hun de dag der dagen. Niet alleen, dat ze, beiden tege lijk, voelen, dat ze elkaar innig liefheb ben, maar Vaclav komt ook tot een vast besluit: hij zal den ouden man van zijn kwellende zorgen bevrijden, hij zal, in de toekomst, de uitgebreide verantwoor delijkheid van de groote fabriek op zich nemen. Want, had Vlasta gezegd, toen hij haar zijn probleem voorj egde al is het mooi, dat je de lijdende menschheid wilt dienen, je vader zou daar te veel onder lijden. En vind je niet, dat je eigen vader vóór gaat bij anderen? In een eerste klasse coupé Praag Troppau zit dr. Vaclav Hrdjina. Hij zit daar niet alleen; een troepje jongelui in fleurig wintersport-tenue maakt la waai genoeg; het is daar een wir-war van al die blijde, jonge stemmen door elkaar, een gerinkel van tegen elkaar op bungelende ski’s, een gestamp met de puntige bergstokken. In de boek plaats tegenover hem zit een moeder haar kleinen broekeman voor te lezen uit een groot prentenboek met platen in fel-rood, hel-blauw en vlammend oranje. Het jongetje slaat iederen keer de kleine, mollige handjes pardoes bo venop de kleurige prenten en ziet, blijk baar, liever naar buiten, waar, hier en daar, een sprankelend lichtje de grijze nevels komt opluisteren. Ook zijn over buurman staart, onafgebroken, in de zachtgrijze, paarsdoorgloeide nevelmas- sa’s, terwijl hij zijn medepassagiers niet schijnt op te merken, tenminste, hij houdt hen, stijf, den rug toegewend. Als men hem zoo rustig en kalmpjes zag loopen, een bedaard burgerman netje, dat zich in niets van de groote massa onderscheidde, zou men niet gedacht hebben, dat hij de sensatie van de „courses” i i Ostende was. Als groo te onbekende was hij begonnen, zeer bescheiden twintig francs te zetten op het paard van zijn voorkeur en met een aan minachting grenzende noncha lance had de bookmaker zijn „louis” in zijn tasch gesmeten en hem er een kaartje met een onleesbaar krabbeltje voor teruggegeven. Toen hij dat krab beltje na de race inleverde en er bijna driehonderd francs voor terug kreeg, wist die bookmaker nog niet, da+ hij en al zijn collega’s een maand later hun noteeringen naar dat onbeteekenende mannetje zouden regelen... En tóch was dat zoo. Want met winst in zijn zak was Maurice Van stappen zoo heette hij wat hoo- ger gaan zetten en enkele dagen later waren er al een paar bookmakers, die hem vluchtig herkenden. Hij wedde toen al voor honderd, tweehonderd francs, maar eer week later zette hij steevast vijfhonderd of duizend francs op het paard, dat volgens hem de race zou winnen. En er was toen geen book maker meer, of hij kende Maurice Van stappen! Het was wonderbaarlijk, hoe goed Maurice de faardjes, die later met de zege gingen strijken, er uit wist‘te pik ken. De vaste bezoekers kregen dat ook al heel vlug in de gaten, Maurice, die altijd alleen p de courses verscheen, kon er zeker vai. zijn, dat zijn bewe gingen en zijn weddenschappen met de bookmakers door een „antal gelukzoe kers met angstige spanning werden ge volgd. Als hij zich door de weddende menigte heendrong, om zijn inzet te deponeeren, waren er altijd twee cf drie, die meedrongen. En men kon er zeker van zijn, als Maurice gezet had, dan ging er een golf van sensatie door de rijen der bookmakers en onverschil lig of het paard tegen 20, of tegen 3 genoteerd stond, onmiddellijk gingen er een paar punten af, nadat Maurice Vanstappen het nobele beestje met zijn attentie had vereerd. Want in zeven van de 10 gevallen sloeg Maurice den spijker op den kop, en won den snellen viervoeter dien hij had uitverkoren! Hij moet een groot paardenken ner zijn, werd er gefluisterd hij is vroeger zelf renstalbezitter geweest en heeft er een buitengewönen kijk op. Onzin, zeiden anderen je kan nóg zoo’n puik kenner zijn, je weet toch nooit zeker, welk paard zal win nen. Je bent toch niet van gisteren, je hebt toch zeker wel eens gehoord van den zwendel, welke geregeld voorkomt. Paarden, die een „prik” krijgen, joc keys, die afspraken maken, en zelf gewed hebben op en bepaald paard. Nee, die Maurice Vanstappen is be slist goed bekend in jockey-kringen. Hij krijgt tips van de jockeys, ’t Kan niet anders. Maar hij is nog nooit in gezel schap van een jockey gezien, wierp men tegen. Niemand begrijpt er wat van. Hij komt altijd alleen, je ziet hem nooit met iemand praten, hij kijkt de „Sportsman” of de „Sport Elevege” zelfs niet in, koopt nooit „La Bonne Affai re” of „Le Tuyau”, hij bekommert zich niet om zwaar of licht terrein, hij stapt regelrecht op de bookmakers af... en zet. En ’t is bijna altijd raak. Het grenst aan het bovennatuurlijke. Hoe veel zou die man nu al niet gewonnen hebben? Inderdaad dat was al een aardig be drag. De bookmakers kregen den schrik al te pakken, als Maurice op he'h af stapte en nog voor hij uitgesproken was, werd de noteering van het paard, waarop zijn keuze gevallen was, al in en van achtereenvolgens, hem tot moet Ze is zoo eenvoudig en zoo klaar, die kleine Vlasta! Er wordt nu nog denzelfden dag naar Praag geschreven, vader moet nu ook maar zoo vlug mogelijk van zijn zorgen bevrijd worden. In het slot van den brief kondigt Vaclav aan, dat hij den Oudejaarsavond thuis komt vieren. Hij zaï niet alleen komen, hij zal een jong, blond wezentje meenemen, dat den ouden man een lieve dochter zal zijn. Aan haar, vader, zoo eindigt Vaclav, hebben wij de oplossing te danken van het moeilijk probleem, waarvoor wij ons geplaatst zagen Dat wordt, in het hartje van Praag, in het groote heerenhuis, dat direct grenst aan de groote borstelfabriek, een Oudejaarsavond om nooit te vergeten! Klinkende, met den gelukkigen glans van blijde verwachting in de oogen. gaan drie menschen daar het Nieuwe Jaar in: een oud man, wien het geluk, dat hem uit de dof-geworden oogen glanst, haast weer jong en krachtig maakt, een jong mensch, dat, voor den warmen gloed van zijn nieuwe geluk, haast de oogen moet sluiten en een blij- ernstig, blond kind, met stralende, don kerblauwe oogen: „mijn Kerstkind”, noemt haar dr. Vaclav Hrdjina. afgesproken om eerst wat muziek te maken, daarna een partijtje bridge en vervolgens een of ander leuk gezel schapsspelletje te doen. Zoo zou de avond mooi opschieten, waarna natuur lijk de warme punch en niet te ver geten de echte oliebollen, Hollandsch recept, dat de familie al vroeger mee naar Zwitserland had genomen. En het hooge woord, moest er nu uit. Babo nam zich voor, dat als 't mogelük was, te spreken, bijv, bij den tweeden olie bolWat zou zij antwoorden Onder zijn gepeins hoorde hij plot seling Erna’s stem dringend roepen Geef me mijn zakdoek even Zij hield de teugels, het paardje „liep met luste” over den gladden weg. Babo pakte vlug den zakdoek en veeg de Erna daarmee het gezicht wat af Maar met een kreet, alsof zij door een slang was gebeten, schokte het meisje achteruiter volgde een ruk, het paard schrokde slee vloog om en mikte het tweetal in een vrij diepen sneeuwgreppel Toen zij opgekrabbeld waren en hun slee weer opgezet hadden, vroeg Babo, terwijl hij de leidsels weer in orde bracht Wat was '’at daareven met je Daar zette de kleine Erna de gehand- schoende vuistjes in de zij en siste Wat dat was Wat dat was Vraag je dat nog, jij, akelige man Zie maar eens...! Ze wreef wangen. Je hebt mijn heele gezicht open gekrabd Hè Ik stamelde de verschrikte Babo. Ja. jij... Je hebt de cactus in mijn zakdoek gestopt en mijn gezicht met die stekels afgewreven. Wel bedankt hoor Stap nou maar in. Ik heb genoeg van zulke sledevaartjes in den mane schijn met jou Maar, stotterde Babo, zat dan die ellendige cactus Ik zeg je, in mijn zakdoekEn daarmee heb je mijn gezicht, misschien voorgoed, geschonden... Stap nou maar in, herhaalde ze woedend. De vriendelijkste handelwijze voor een sterk mensch is zijn macht niet ten toon te spreiden binnen het gezicht van een zwakkere. fabrikant en medicus op zich genomen. Zijn nachtrust is er, nagenoeg, bij in geschoten en, hoewel hij jong en sterk is, van zoo’n leven volhouden, is geen sprake... Hij voelt zich nu al overspan nen, meer nog van het voortdurende piekeren, dan van een tekort aan slaap en, daar zijn vacantie er dit jaar oi; is ingeschoien, heeft hij, na een kort bericht in de „Prager Nachrichten” te hebben opgegeven, de stoute schoenen aangetrokken, welke hij nu, wellicht spoedig, voor bergschoenen zal gaan verwisselen. Dan is hij op de plaats van bestem ming aangekomen. Als in een droom neemt hij zijn koffer uit het net, het lawaaierige troepje gaat er, gelijk met hem, uit. Bij het uitstappen kijkt hij geheel onverwacht plotseling in een paar stralende, blauwe oogen. om zoomd door bijzonder lange, dichte, zwarte wimpers, en een heldere stem schalt: vooruit, jongens, opschieten! In de taxi, welke hem naar zijn hotel brengt, hoort hij die stem nog in zijn ooren naklinken: 'zoo jong, zoo blij en toch met, diep in. een klank, die doet vermoeden, dat de eigenares van die stem moedig is en bij de pinken en, zoo noodig, een gevaar zal weten te trotseeren. De eerste dagen van zijn verblijf te Lipova, doet Vaclav niets dan rusten, rusten en slapen: nu pas voelt hij, hoe intens moe hij is. Als hij ’s avonds, eenzaam, op zijn kamer zit te dineeren, vangt hij flarden op van diner-muziek, Tsaikowski, Schumann, Strauss... Niets vermag echter, bewust, tot hem door te dringen en, om negen uur al, gooit hij zich als een blok op bed en slaapt onafgebroken en diep, totdat den volgenden morgen, met een klopje op zijn deur, Roserl, het kamermeisje, een kanten schortje voor het rose ja ponnetje, coquet, een tullen nietsig- heidje op de zwarte krullen gedrukt, met een blad met thee, boter, jam en versche, knappende broodjes, haar, joyeuse entrée doet: Küss die Hand, gnad’ge Herr Dokter. Maar de morgen van den derden dag vindt Vaclav al vroeg op pad. gretig inhaleert hij de klare, nog ongerepte vrieslucht. Behalve twee logge, rood bruine ossen, die moeizaam een partij boomstammen voortsjouwen, is er nog niemand op pad. Hoog boven hem, achter de bergen, komt de zon op: zacht-rood kleuren zich de zuiver, wit- besneeuwde bergtoppen. Getroffen staart Vaclav naar dit grootsch natuur tafereel en het is hem, alsof zijn zor gen, zoo maar ineens, van hem afval len. Dan ziet hij, hoe langzaam het zachte rood verglijdt in een bleek rose, tot ze daar weer staan, de machtige bergen, in een sereene witheid. Als een nieuw, vrij mensch, klautert hij, licht en blij, bergopwaarts, de gou den zon tegemoet, die, nu, hoog boven de bergen, zijn ver-uitschietende rood gouden stralen uitzendt over Dolni- Lipova. Dag aan dag maakt Vaclav nu zich steeds verder uitstrekkende bergtoch ten. sterk en krachtig voelt hij zich weer. Ofschoon hij echter niet meer pie- kort, tot een radicale oplossing is hij nog niet gekomen. Dan ontmoet hij, op één zijner toch ten, Vlasta. Ze zit uit te rusten, ergens, boven in de bergen, bij Ramsau, aan den oever van een kristalheldere beek, waar in. onvermoeid, de helopklaterende wa tervalletjes, naar beneden bruisen. Ze is jong en blond met stralende, donker blauwe oogen en zijdeachtige, lange, zwarte oogenfranje. Als hij haar zon nige, levensblije stem hoort, weet hij: zij is het meisje, dat hij, den dag van zijn aankomst, bij het uitstijgen, in de oogen heeft gekeken. Geheel vanzelfsprekend, is hij naast haar gaan zitten, na vijf minuten pra ten ze met elkaar als oude kennissen. Zij, Vlasta is hier gekomen met een clubje vrienden, voor de wintersport, de witte vorst laat echter op zich wachten, zoodat van rodeln of skiëen nog niets is gekomen. Ze heeft echter, van het eeuwige dansen, tot diep in den nacht, genoeg gekregen, is gisteravond vroeg naar bed gegaan en daardoor nu, zoo vroeg al, hier in de hooge bergen. De geheele, verdere week, blijven ze nu samen, de donkere, ernstige man en het blijde, blonde, kind. Hij laaft zich aan haar frissche, haar sprudelnde le venslust, die echter nooit in oppervlak kigheid ontaardt. Vaak moet hij zich verwonderen over haar gezonden, raken kijk op ernstige levensvragen. En ziet, er komt een dag, dat Vorst Winter over Dolni-Lipova zijn witte kleed heeft gespreid. Vlasta sluit zich echter niet aan bij haar sportlievend, maar wel wat lawaaierig clubje. Met leede oogen, moeten zij het aanzien dat het vroolijke, blonde kind voor hen ver loren is. Als Kerstdag is aangebroken, straalt Dolni-Lipova in heel zijn witte glorie. Vlasta en Vaclav gaan, onder den in- druk van de schoone wereld rondom hen, over de bevroren, besneeuwde we gen. Verblindend wit ligt het donzen sneeuwdek over de zachtglooiende berg- 1 hellingen, op de daken en de grappige 1 kleine, roode schoorsteenen. Het ivoor 1 van de berkestammen teekent zich rose en violet af tegen de zuivere witheid en 1 de dunne twijgen, waarin de rijp hangt, maken een rijkdom van het fijnste kant- 1 werk tegen de stralende, blauwe lucht Het geurende, donkere dennewoud is herschapen in een wit sprookjesbosch. zacht, geheimzinnig en zonder de ver- Zoodra hij kennis met een dame heeft gemaakt, komt hij met haar in conflict, meest om nietige dingen, of er worden kleinigheden tot groote vergrijpen op geblazen, die aanleiding geven tot een breuk met de schoone. Zoo, bijvoorbeeld, toen hij wegens een verkeersongeval, dus geheel buiten zijn schuld, een half uur te laat op de afgesproken plaats kwam. De dame was woedend wegge gaan en had nooit meer iets van zich laten hooren. Babo troostte zich er mee, dat zulke kwalijk nemende vrouwen in het huwelijk erg onhandelbaar zijn en hij heeft een hekel aan alles, wat niet „langs lijnen van geleidelijkheid” gaat Hij wenschte Zichzelf geluk, dat hij door dat verkeersongeval den dans zoo mooi ontsprongen was. En nu was hij voor het vieren van Ouwe-Nieuwe buiten genoodigd, bij een familie, die te midden van heerlijke bosschen de mooie villa „Mon Repos” bewoonde. Babo zat het geheele jaar in een huur kazerne aan een der drukste straten der stad en het is dus niet te verwonderen, dat hij zich als een kind verheugde, om weer eens slee-tochtjes te maken en schaatsen te rijden. Hij pakte zijn dikste wollen spullen in. goed geslepen schaat sen en in een speciaal daarvoor getim merd krat, een nieuwe rodelslee, welke zoo was ingericht, dat er voor grootere tochten ook een paard voor kon worden gespannen. Zóó uitgerust, vertrok Babo naar de bevriende familie in Zwitser land, bij wie ook de lieve Erna zou lo- geeren, die hij van een paar bals, welke in den vorigen winter waren gegeven en ook uit de Scheveningsche Kurzaal ken de De schuchtere jonge man was toen, in stilte, smoorverliefd op haar gewor den en het zou nu zeer waarschijnlijK wel iets geworden zijn, zoo er niet iets vreeselijk „pijnlijks” tusschen was ge- I komen. O, het rodelen was heerlijk, de stem ming, het verblijf op de gastvrije villa, waar nog meer vrienden logeerden, alles was ideaal, zij sleden van den ochtend tot den avond, het geheele vacantiever- blijf beantwoordde aan beider stoutste verwachtingen. Hij hielp haar uit sneeuwgreppels, I hij bond haar de schaatsen aan en de mooie Erna liet zich bij zulke ge legenheden graag verwennen. Voor Oudejaar werden de jongelui op de villa van de „buren”, ongeveer een uur rijden door het bosch, genoo digd. Zij gingen in de aardige, slanke slee, ditmaal bespannen met een dar tel paardje. Erna mende. Zij was daar dol op. En Babo troonde op de koet- siersbank achter haar, met de voeten in zwarte bonten laarzen. Zoo vlogen I zij voort Allervriendelijkst werden zij op de villa ontvangen en hadden er allerlei merkwaardigheden te bewonderen, hoofdzakelijk de cacteeën, welke de gastvrouw zoo ijverig kweekte. Zij had er wel zestig, vijgcacteeën en vinger- cacteeën, meloencacteeën en egelkop- pen met dikke doornwratten. Erna was er verrukt over. Maar Ba bo, die niets van cactussen moest heb ben, vond die stekelige planten, welke zoo langzaam groeien en zich jaren lang bedenken, voor zij allergenadigst een bloem voortbrengen, heelemaal niet mooi en hij bekende dat de gast vrouw onbewimpeld. Babo spreekt steeds de waarheid, waarmee hij zich al heel wat onaangenaamheden op den hals heeft gehaald, vooral van de zijde der dames, die er niet op gesteld zijn, zoo kras de waarheid te hooren. De gastvrouw behandelde Babo daarna veel minder vriendelijk en Er na zei onbewimpeld, met een zijde- lingschen blik op haar cavalier Ik ben dol op cacteeën. Mag ik er u dan een meegeven vroeg de vriendelijke dame en gaf Erna een egeldistel, welke zoo stekelig was, dat men haar niet kon aanvatten. Erna wikkelde de plant in haar zak doek en gaf het pakje voor den terug weg aan Babo. Hier, berg jij mijn cactus zoolang op, gelastte ze liefjes. Zij reden naar villa „Mon Repos” door de mollige sneeuw terug. De maan scheen idyllisch, het bosch was als met suiker bestrooid, fonkelende sterren sierden het firmament. Het ge heel was een sprookje. Onderwijl ge noot Babo van het vooruitzicht op den I avond, welke nu volgen zou. Er was Men kan zelden ongelukkig wez** door onwetend te zijn omtrent elkanderg gedachten; maar hij, die geen acht slaat op de bewegingen van ziohzelf il zeker ongelukkig. met een snelle beweging uitgevlakt. En de mannen, die als helpers van de an dere bookmakers optraden, gilden om strijd: .„Noble Rose”, „Rouge Lion”, „Ensorceleuse”, „Laviano”, of hoe het paard verder heette. En de noteering vlóóg naar beneden... Een enkele brutale klampte Maurice Vanstappen wel eens aan en probeerde hem uit te hooren Maar dan keek Maurice den man eens even aan met zijn kippige oogjes en er verscheen een onnoozel gMm>- lachje om zijn mond. „Op welk paard U moet wedden?” Maurice haalde wei felend de schouders op. „Ik mag U geen raad geven, meneer, ik weet er zelf niets van!” Zijn onzekere blik gleed eens over het programma en op nieuw lachte hij bleekjes. Ze kunnen immers allemaal winnen. Niemand kwam er achter, uit welke bron Maurice putte. Ze waren er al leen allemaal héél zeker van, dat het een goede bron was. De paardjes van Maurice schenen vleugels te hebben, en als er al eens één verloor, dan was dat toch niet in staat, het vertrouwen, dat men in zijn goede inzicht had, te schokken. Het zou tenslotte al te gek geweest zijn, als hij altijd gewonnen had. Toen kwam dan. eind Augustus, het einde van het Ostendsche raceseizoen. Maurice Vanstappen, zijn buidel vol, stapte tevreden huiswaarts, toen hij haastige schreden achter zich hoorde. „Meneer Vanstappen, meneer Van stappen!” Aarzelend bleef hij staan, maar toen hij zag, dat Van Daelen, één der book makers, dien hij het meest met zijn weddenschappen had „begunstigd” achter hem liep, glimlachte hij vrien delijk. „Ah, meneer Van Daelen.” De bookmaker deed zenuwachtig. „U hebt me vanmiddag weer een leelijken strop bezorgd, meneer Vanstap- pen,” zei hij spijtig. „Mijn laatste mid dag in Ostende was al heel slecht. En nu wou ik U een gunst verzoeken.” Bemoedigend knikte Maurice hem toe. „Gaat Uw gang meneer, Van Dae len, steek van wal.” „Ik... eh... ik wou U iets voorstellen. Wat zoudt U er van denken, mijn com pagnon te worden? U beschikt over wonderbaarlijke gaven, U hebt kijk op paarden, we zouden prachtige zaken kunnen doen...” Maar Maurice schudde het hoofd. ,,’k Weet van paarden bedroefd wei nig af. Minder dan U, of wie van Uw collega’s ook.” Ongeloovig keek Van Daelen hem aan. „Maar dan heeft U een relatie, een bron, meneer Vanstappen, een goede bron... en dat is tenslotte het zelfde. Zeg me, wie dat is, en ik ben bereid...” Maurice keek een beetje beschaamd. „Een bron heb ik evenmin, ontkende hij, heusch, U vergist U.” „Maar dat is onmogelijk!” bestreed de bookmaker hem, „U met Uw gren- zenlooze veine. Als u er op zet, schijnen de paarden twee keer zoo hard te gaan loopen, de grootste favoriet, door alle kranten als „Certitude” gedoodverfd, verliest, als U op een ander paard zet, dat kan toch niet, dat is toch boven natuurlijk „En tóch...”, weerstreefde Maurice zwakjes. „U hééft een bron, meneer Vanstap pen, U hééft een bron De gelukkige speler kreeg een kleur. „Nou ja, maar... het is... het is...” Van Daelen greep zijn arm en bleek van spanning schreeuwde hij: „De bron, de bron, meneer Vanstap pen, noem me de bron Bijna angstig keek Maurice hem aan. „Mijn dochtertje!” zei hij toen zacht. Verbluft liet Van Daelen Maurice’s arm los. „UwUw...... wat stamelde hij. „Mijn dochtertje van vier jaar. Als ik naar de rennen ga, laat ik haar van te voren met een potloodje een punt zet ten bij een paard in ieder der zes ra ces, die gehouden worden. En op dat paard speel ik. Ziet U, het is een systeem als ieder ander, en het werkte zekerder, dan alle andere En met een vluggen, bijna beschaam den groet, nam Maurice Vanstappen afscheid. Hij is een man van dertig, groot en blond, met een fijnbesneden, intelligent gezicht en bijzonder scherpe, grijze oogen, waarmee hij nu, schijnbaar, de dichte nevelmassa tracht te doorboren. Dr. Vaclav Hrdjina is, inderdaad, diep gepeins verzonken, zóó diep zóó intens, dat de controleur, die zijn medereizigers, de kaartjes heeft geknipt, tweemaal toe op den schouder tikken vóór het tot hem doordringt. Als de controleur, de gang door, naar den volgenden coupé stapt, is Vaclav hem alweer vergeten. Maar het kaart je, waarop „Lipova” als plaats van be stemming is aangegeven, draait hij, in diep gepeins verzonken, maar steeds om en om in zijn, voor zoo’n groot mensch, opvallend kleine, blanke han den. Daar, in de opwekkende, stimu- leerende berglucht, hoopt hij zijn rust terug te vinden, hoopt hij tot een op lossing te geraken, ’t Is voor het eerst, dat hij den ouden man alleen laat, voor het eerst, terwijl de Kertsklokken over Praag zullen luiden, de wereldberoemde Raadhuisklok met zijn oude, diepe, warme kleuren en de torenklok van de geweldige Sint-Nicolaus Kirche. Langs de breede boulevards zullen de oude vrouwtjes, de antieke, bontge kleurde shawls geknoopt om hun tani ge rimpelkopjes, hulst verkoopen en dennegroen en stralend-roode tulpen. En in de massale, direct aan de fa briek gebouwde, villa zal de eerbied waardige figuur zitten met de zilver witte lokken, nu niet meer, als vroeger, stram rechtop tegen de rijk geborduur de tapisserie van den antieken, in krul len, blaadjes en roosjes uitgesneden, wortelhouten, hoogen stoel. Want na het ongeval, vóór ongeveer twee maan den, met zijn Mercedes, waarbij hij een hersenschudding heeft opgeloopen, zijn de breede schouders gebogen, liggen de eertijds zoo doordringende, staalblauwe oogen, aan welke nagenoeg niets ont ging van alles wat er voorviel in de groote borstelfabriek, dof en diep in de schaduwen der ingezonken oogkas sen. Deze vader, deze geweldenaar, tegen wien ieder, van den laagsten tot den hoogsten, had opgezien, schier als tegen een Godheid, wiens krachtige hand het omvangrijk bedrijf, de goede en slechte tijden door, had weten op te voerenAls een gebroken man is hij tot hem gekomen en heeft een be roep gedaan op hem, zijn eenigen zoon, die genoeg van de zaken weet om jn vaders plaats in te nemen. Zeker, hij had er in toegestemd toen Vaclav, na vier jaar aan de borstelfabriek te heb ben gewerkt, zijn verlangen had ken baar gemaakt voor dokter te gaan studeeren, hoewel hij het hem, aanvan kelijk, sterk had afgeraden, daar hij hem, Vaclav, een geboren fabrikant had gevonden. Maar deze had het als zijn roeping gevoeld; hij wilde de lijdende menschheid dienen en de vader had zich zoo krachtig gevoeld; hij had ge dacht nog tientallen van jaren voort te kunnen gaan! Hij kon zijn jongen, het eenige, wat hem, na den dood van zijn aangebeden, helaas jong gestorven vrouw was overgebleven, zoo moeilijk iets weigeren. Stellig zou er ook later een kleinzoon zijn, die de fabriek in familiebanden zou weten te houden Maar nu, nauwelijks zestig jaren, daar zit hij plotseling, halfverlamd, met een gestoord denkvermogen en een ge- héugentekort. Bevend van zwakte en aandoening, heeft hij zijn zoon haast gesmeekt, zijn in den tijd van twee jaren, reeds snel aangegroeide prak tijk, er aan te geven en de leiding van de borstelfabriek van hem over te nemen. Hij kan, hij mag niet in vreemde handen overgaan, heeft hij er, met iets van de oude energie, in houding en ge- ba*->-, aan toegevoegd. En Vaclav, hij weet niet wat hij zal... Aan den éénen kant roepen zijn patiën ten. de medische wetenschap, want al den tijd dat zijn zieken hem vrij laten, studeert hij, neemt hij proeven. Aan den anderen kant is daar zijn ongelukkige vader, die, van den éénen op den an deren dag, van een krachtige, gebie dende figuur, een stokoud man is ge worden, die om hulp komt bedelen bij het nageslacht Direct na het ongeval heeft hij, noodgedwongen, de dubbele taak van

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 12