Het land der duizend meren LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT VAN DE een Letterkundige Kroniek Herinneringen aan verblijf in Finland Woensdag 10 Januari 1940, No. 117463. b 3 p 3 een ver- het van Woensdag, 13 Maart. Kunstwerk bij Imatra ten behoeve van de electriciteitsvoorziening. met „Paulus' constatec pn rijker - noe- wilden, moesten wij roeien. Hoe goed herinner ik me nog den eer sten tocht per roeiboot naar de stad. Niet ver van het eiland liep onze boot ziel ervan Zaterdag, 9 Maart. Wij wasschen ons om beurten buiten onder de pomp. Bij het weggaan vra gen wij den boer en zijn vrouw, hoe veel wij schuldig zijn voor het logies, schoon boek, - uitgave van Vergeleken. Zoo Jnymus, de dich- De stroomversnellingen te Imatra leve ren de goedkoope grondstof voor de electriciteitsfabrieken te Imatra, welke tal van fabrieken van stroom voorzien. te vertrekken. Wij gaan er weer op uit om hier en daar inlichtingen te vragen. Er zal een ijsbreker met Duitsche krijgsgevangenen vertrekken, maar dit wordt ons afgeraden met het oog op de besmettelijke ziekten. Na de lunch komt de Finsche diplomaat vertellen, dat hij nu weer wel gaat, maar hij heeft een stuk in zijn kraag en wij hebben weinig zin met hem er op uit te trekken. Dan hooren wij eindelijk van den Zwitser- schen consul, Baltis, dat er den volgen den dag eenige Duitsche officieren zul len vertrekken, waarbij wij ons aan kunnen sluiten. Dinsdag, 12 Maart. ’s Morgens nogmaals tevergeefs in het dorp en op de „Rheinland” gepro beerd een telegram naar Petrograd te verzenden. De kinderen (die Russisch kennen), moeten daarna helpen bij ’t nazien van papieren en passen, n.L vertalen. ’s Middags om 3 uur komt er order, dat de Engelschen en wij van boord avond over- J. DE VOGEL- Schim v. d. Loeft, ik niet hier een reisdag- te laten Vrijdag, 8 Maart. ’s Morgens half zeven bij de school aantreden. Er zijn 11 sleden. Veel Duit- schers, die als krijgsgevangenen in Si berië hebben gezeten en een paar Duit sche families, die gedurende den oorlog geïnterneerd waren en een Zwitser, die jaren in Finland gewoond heeft. Het is prachtig, zonnig weer, blauwe lucht maar koud: 16 graden Reaumur. Wij komen door de badplaats Nodendaal, prachtig gelegen, hoog en laag, dennen- bosschen. Hier scheiden 5 sleden zich af en wij blijven verder den heelen tocht bij elkaar: twee Duitsche officieren met een oppasser, die allen 3 jaar krijgsge vangen in Siberië waren, een Duitsche zangeres uit Riga, die ook gedurende den oorlog naar Siberië verbannen was, een Zwitser, die zich bij de Witten wil gaan aansluiten en wij met de drie kinderen. Vrijwel den geheelen tocht rijdt de slee van luit. Guth met een vurigen hengst er voor, voorop. De hengst geeft de snelheid van rijden aan en de andere paarden volgen. Gaat de hengst stapvoets, dan doen de andere paarden dat ook. Vóór de eerste halte in Lukkarilla komen wij tientallen vluchtende Russen tegen; n.b. Russische soldaten, die trachten zoo gauw moge lijk naar Abo te komen op geruchten, dat de Duitschers in aantocht zijn. De meesten hebben alles weggeworpen, zelfs jassen uitgegooid en loopen in hemdsmouwen over het ijs. Zij nemen niet de minste notitie van ons. Wij hooren nu, dat onze koetsiers „Witten” zijn en met opzet niet den winterweg hebben gereden, waarop veel sporen te zien waren, om zoodoende minder kans op ontmoetingen met de Rooden te hebben. Om 11 uur eerste rust te Lukkarilla. Daar brood uit onze voorraad-mand gegeten en koffie ge dronken. Brood en boter gekocht als mondvoorraad voor de verdere reis. Om kwart voor twaalf verder: in één ruk doorgereden tot Brandö, ong. 7 uur. Daar in de gelagkamer koffie gedron ken. Wij willen wel verder, maar de koetsiers hebben geen zin meer en be weren, dat zij den weg niet kennen in het donker en dat de paarden moe zijn. een verfrisschend zeebad nam. Veel Finnen maakten het zich nog gemak kelijker en liepen met kousen en schoenen in de hand een eindje de zee in en trokken daar de rest van hun kleeren uit, welke zij dan op de groo- te steenen, die daar overal in zee en op het strand lagen, neerlegden. Weest u niet gechoqueerd zij baadden dik wijls zonder badpak, maar geen mensch, die daar eenigen aanstoot aan nam of er zelfs ook maar naar keek. Dit is in die streken usance. Bij Riga begon in dat opzicht pas de cultuur. Kellomaki was destijds niet karak- teristiek-Finsch. Daarvoor lag het te dicht bij de grens en te veel Russen hadden er hun „Datcha” (zomerhuis), vens de boodschappen voor beide fami- Het was een eenvoudig, klein plaatsje, lies mee. Maar als wij naar het stadje Veel mondainer was het iets verder gelegen Terioki, een plaatsnaam, wel ke u op het oogenblik telkens in de kranten kunt lezen. hoofdzakelijk dennen lomaki was bekend nen zijn, dat, naar zijn innerlijke waar den ook maar in de schaduw kan staan van deze schepping van een dichterlij ken geest, die het vermogen heeft de wonderen des levens te doorgronden en de eeuwige dingen te verstaan. Dit boek is niet een boek „voor iedereen” en evenmin een werk alleen voor uitverkorenen. Het vereischt een zekere mate van denkkracht en een geestelijke levenshouding, welke juist in dezen tijd niet tot de zeldzaamheden behoort. De lezer zal zijn geestesoog moeten wennen aan het visionaire licht van den dichter-denker, maar wanneer hij daarin eenmaal is geslaagd, dan zal hij de schoonheid van dit werk ook ten volle kunnen genieten. Teixeira de Pascoaes’ „Hiëronymus, de dichter der vriendschap”, in een Nederlandsche vertaling, welke boven allen lof verheven is, is, als zijn „Pau lus, de dichter Gods”, een boek van vervoering en schoonheid. Het beeld, dat hij van dezen Kerkvader en zijn tijd geschapen heeft, vergeet men niet meer. Het heeft te sterk tot de gesproken, dan dat de indruk ooit zou kunnen vervagen. Het boek is geen biographic, zelfs geen geromantiseerde biographic van Hieronymus geworden, van dezen uit zonderlijken mensch, die waarschijn lijk het levenslicht zag in Dalmatië in 342 en die, in het jaar 420, in Bethle- .Hiëronymus, de dichter der vriendschap", door Teixeira de Pascoaes, uit het Portugeesch vertaald door A. V. Theden en H. Marsman. J. M. Meulen- hoff, Amsterdam. Teixeira de Pascoaes heeft een per soonlijk woord aan den Nederland- schen vriend en lezer gericht: Wat mij aanmoedigt, een enkel woord tot het publiek van Nederland te rich ten, dat mooie land, waarvan zulke verheven spiritueele stroomingen zijn uitgegaan, is vooral de sympathie, waarmee dit volk mijn boek over den apostel Paulus heeft ontvangen. Deze woorden echter hebben betrekking op een ander boek van mij, namelijk de biografie van Hiëronymus, een gestalte, die, hoewel tot de christelijke kerk be- hoorende, vrijwel allen behoort wier bewondering uitgaat naar zielen, die, zij het door denken op de manier van Lucretius, zij het door voelen als een Paulus van Tarsus, ver boven de vul gaire maat uitsteken en wier gezel schap zij noodig hebben als een be scherming tegen de inferieure condities en het menschelijk tekort van het alle- daagsche leven. Hiëronymus is tevens een excessieve ziel door de buitengewone manier, waarop hij de vriendschap onderging en de vrouw heeft geïdealiseerd, en te vens door de wijze waarop hij zijn dier lijke driften ten offer bracht aan een boetvaardig bestaan in de woestijn van Chalcis en in de Grot des Verlossers te Bethlehem. Bovendien is hij een groot lyrisch en satirisch schrijver, en wat hem nog belangrijker maakt, is juist Woensdag 6 Maart. 's Morgens vroeg er op uitbij de Roode Garde permissie vragen om Abo te mogen verlaten, dan naar het Zweedsche consulaat om inlichtingen te vragen. Wij zijn verbaasd over alles wat hier in Abo nog te krijgen isje ware Paradijs, vergeleken bij Petro grad vleesch, kaas en worst, maar brood, boter en suiker is hier weinig. Een van de heeren gaat erop uit om in Na de lunch kennis gemaakt met een Finsch diplomaat, Angeroo. Hij moet voor de Rooden naar Zweden. Mogelijk kunnen wij in sleden samen gaan. Het eindbesluit van den dag is, dat wij den volgenden morgen ongeveer 10 uur met Angeroo in twee sleden zullen wegrijden. Hij heeft overtocht gratis en wil ons meenemen. Wij zullen breede rood-wit-blauwe banden om den arm maken om goed te markeeren, wie wi, zijn. Wij vermoeden, dat hij het veilig vindt om met ons te reizen. Hij valt dan minder op en zal niet door de Wit ten gevangen genomen worden. Donderdag 7 Maart. ’s Morgens hooren wij, dat de Finsche diplomaat bericht heeft ontvangen niet op het hoogtepunt van zijn kunstenaar schap in de uitbeelding van Hiërony mus het bijbelsch humanisme van eigen tijd en leven heeft weergegeven, zoo is Pascoaes gegrepen door diezelfde fi guur om uitdrukking te geven aan woorden, die meer dan ooit gekend en verdedigd dienen te worden. Hiërony mus verschijnt als belichaming dezer woorden:Vr iendschap, geloofs kracht, liefde. Thans is het een zelfde situatie als waarin hij, volgens de Pascoaes geniale beschrijving, ge boren werd en leefde: „onder het ge donder van oorlogen en aardbevingen, een muziek uit de hel.” En ook thans hooren wij hem, bijna blind, door de menschen gemarteld, ontgoocheld door alles wat aardsch is, aan het einde van zijn leven, stil voor zich uit mompelen: „Al liggen de verkondigers der waar heid in boeien, de waarheid zelf zal niet overwonnen worden”. Hij troost zich en sterkt zich, door deze woorden telkens weer opnieuw zachtjes uit te spreken. Nog kort vóór de dood den ouden asceet in zijn kno kige armen meevoert, biedt hij aan vrienden in het onveilige Bethlehem onderdak in zijn klooster aan. En hij voegt er aan toe: Wel is waar is ons huis, wat de aardsche bezittingen aan gaat, verwoest, maar het is door de barmhartigheid van Christus vol van geestelijken rijkdom. moeten, „sofort”. Den vorigen hadden zij ons nog trachten te reden, Zweden te laten liggen en recht streeks met de „Giessen” naar Duitsch- land*te gaan, maar intusschen zijn er orders gekomen, dat zij naar het Noor den moeten. Wij wandelen over het ijs naar de „Hcimsdall”, die 's morgens is binnen gekomen. Het schip is stampvol vluch telingen van alle mogelijke nationali teiten; zelfs in de gangen liggen ma trassen. De „Heimsdall” vaart voort durend heen en weer tusschen Stock holm en Eckerö om vluchtelingen af te halen. Petrograd, 4 Maart 1918. ’s Middags afscheid genomen van kennissen. In de stad nog aeroplanen gezien, welke bommen gooien en be schoten worden. Opgebeld, dat de commissaris juist vertrokken is. In twee dagen verwachten ze de Duit schers, die al bij Narwa zijn. Toestand in Petrograd zeer zenuwachtig. Om zes uur in twee sleden naar het Finsche station vertrokken, waar ons uitge leide gedaan werd door vele kennissen. In Bielo Ostrow goed doorgekomen. Veel papieren ingevuld, maar heel netjes behandeld door de soldaten en de andere lui ginds koffers niet open gemaakt, zelfs geen van allen onder zocht. Waarschijnlijk door onzen diplo- matieken pas. Den heelen nacht door gespoord. Wiborg, enz. Dinsdag 5 Maart. ’s Morgens half elf overstappen in Rigimekki. Koffie gedronken (zonder suiker), brood zonder bon gekregen met boter en kaas, dus schitterend. Heel interessant is hier het gedoe van de Roode Garde. Heel Zuid-Finland is al rood de gevechten zijn meer Noor delijk, bij Tammerfors en Noordelijker, ’t Is den kerels hier heilige ernst woeste koppenalle met roode linten en strikken. Zij verzamelen zich om op te trekken naar Tammerfors. Er is orde en tucht. Om half elf de trein naar Björneborg (over Tammerfors) ge nomen, tot waar ons biljet uitgeschre ven is. In Toiala hooren wij, zoo goed en zoo kwaad als wij in 4 minuten uit het Finsch begrijpen kunnen, dat de meeste menschen uit Björneborg terug komen, omdat vandaar geen verbinding met Zweden meer is en naar Abo gaan. Wij hakken snel den knoop door en stappen over in den trein naar Abo en komen daar om vijf uur aan. In Abo is duchtig gevochten tusschen de Rooden en de Witten. Haast geen win kelruit is heel en alles is met planken bespijkerd. Ook hier overal oefenen en optrekken van troepen „rooden”. Alles is hier rood. De hotels zijn erg vol, maar wij vinden nog kamers in Hotel Phoenix. Wij hooren hier, dat men alleen met sleden verder kan rei zen naar Eckerö, het Westelijkste punt van de Alands-eilanden, maar duur: 700 mark en paarden zijn moeilijk te krijgen. Veel Engelschen, die a tout prix weg wilden, hebben de prijzen op gejaagd. Het wordt geloof ik als van de kenmerken van den ouden dag beschouwd, wanneer een mensch zich erg in jeugd-herinneringen gaat diepen. Hoewel ik nog niet oud ben, gaat er op het oogenblik geen dag voorbij, waarop ik mij niet in jeugd herinneringen verdiep, en dit zal iedereen wel kunnen begrijpen, als ik er bij zeg, dat dit herinneringen aan Finland zijn. En laat ik er dan direct bij zeggen, dat tevens de mooiste her inneringen uit mijn kinderjaren zijn de vacanties, welke ik in Finland heb doorgebracht. Wij woonden destijds in Petrograd het tegenwoordige Leningrad. In dien tijd was het usance, dat ieder, die het zich eenigszins kon veroorlo ven, 's zomers eenige maanden „bui ten” doorbracht Ook de scholen hiel den daar rekening mee en sloten ’s zo mers circa 3 maanden. Zoodoende heb ik als kind driemaal een zomervacan- tie en één keer een Kerstvacantie in Finland doorgebracht. De eerste vacantie waren wij dicht bij huis gebleven in Kellomaki, een plaatsje waarvan u den naam niet zult kennen, maar dat u toch zult kunnen thuisbrengen, als ik u vertel, dat dit plaatsje tusschen het grensstation Bjelo-Ostrow en Terioki ligt, aan de zee. prachtig van natuurschoon. Trou wens het heele Finsche landschap is mooi, maar eenigszins somber. De markante dingen van ’t Finsche land schap zijn meren, rotsen en bosschen, en berken. Kel- om het mooie bosch en een breed strand. Als recht- daar onze maar ginds was het de gewoonte, zich aan den rand het bosch uit te kleeden en daar je kleeren achter te laten, terwijl je hem is gestorven. De laatste jaren zijn dikke boeken over groote persoonlijk heden verschenen, maar niet één der auteurs daarvan kan men op één lijn met Teixeira de Pascoaes stellen. Ter wijl de anderen de psychologie hebben uitgebuit om hun persoonlijkheden na der tot den lezer te brengen, komt de Pascoaes er ruiterlijk voor uit, dat hij lak heeft aan alle psychologie en tóch staat zijn Hiëronymus ons nader dan het beeld van welke groote persoon lijkheid ook, dat onder de handen van den knapsten biograaf tot leven kwam. Zijn overweldigende visionaire kracht, zijn meesleepende lyriek, zijn sterk beeldend vermogen hebben dit groote wonder volbracht. En de Pascoaes heeft meer gedaan dan dit. Hij heeft een inderdaad monumentale schilde ring gegeven van een geheel tijdperk van ondergang eener oude beschaving, van ontzaglijke gisting, waarin tot ont luiken komt een nieuwe cultuur, voor bereid door groote geestelijke strijders als een Hiëronymus. Hij heeft hem voor ons doen leven tegen een achtergrond van ongerechtig heid en zonde, van moord en krijg, van bijgeloof en geestelijke verwording, van een wereld die ondergaat onder de slagen van de Hunnen, Vandalen en Gothen van Alerik en Attila en een Rome, dat in vlammen verteert Evenals Dürer aan den aanvang en geaard Hollander zoudt u badkoetsjes missen, i- vast op een klip. Het liep goed af en wij kinderen vonden het een grootsch avon tuur, maar ik kan mij toch voorstellen, dat het voor mijn ouders een hachelijk oogenblik geweest is. We hebben ons toen onmiddellijk laten inlichten over de navigatie op het meer, maar ook dat ging met groote moeilijkheden gepaard, want we spraken maar een paar woor den Finsch en de familie Kohvakka zeer gebrekkig Russisch. Het geheel werd dus een taaltje met veel eigengemaakte woorden en gebaren. Wij hadden het, geloof ik, wel aan het feit, dat wij Hollanders waren, te dan ken, dat wij ginds zoo gastvrij en har telijk in die familie opgenomen werden, want toen zij ons beter kenden, staken zij hun haat tegen alles wat Russisch was niet onder stoelen of banken. Als je gezien hebt, hoe groot hun haat tegen de Russische overheersching was, en weet, hoe zij voor hun vrijheid gevoch ten hebben, kun je ook den moed be grijpen, waarmee zij nu vechten en zie ie ook in, dat zij in dezen oorlog zullen vechten tot de laatste Fin gesneuveld is. Maar zooals ik het land, de Finnen en de Russen ken, twijfel ik nog aan die uiteindelijke nederlaag. Van Johannis-dag wil ik u nog ver tellen: het feest van den langsten dag. De dag, waarop alle huizen versierd werden met berken-groen en 's avonds op allerlei rots-eilandjes in het meer en op hooge punten langs den oever groote vreugde-vuren werden ontstoken, en de Finnen gekleed in hun nationaal cos- tuum hun feest vierden. Zelfs de loco motieven van de treinen waren op dien dag met berken-groen versierd. Het is ook alleszins begrijpelijk, dat Johannis- dag zoo’n groot feest voor de Finnen is, als men bedenkt, hoe kort de zomer daar ginds duurt. In de drie maanden, welke wij daar ’s zomers doorbrachten, maakten wij ook drie jaargetijden mee. Half Juni was het nog lente en als wij in September weggingen, zaten wij al midden in den herfst. Tallooze herinneringen komen bij mij boven: de tocht per stoomboot naar den oeroemden Imatra-waterval, de bosch- brand, welken wij daar op een eiland meemaakten en waarbij iedereen uit den omtrek mee moest helpen blusschen. de witte nachten, waarin je ’s nachts om 12 uur zonder lamplicht kon lezen, maar waarbij je geen schaduwen zag, de prachtige wandeltochten over het eiland, waar je werkelijk zelf je weg moest banen door het oerwoud, waar omgevallen boomen lagen, welke weer hoog begroeid waren met varens. Maar voor ons kinderen was water het heerlijkst. Den heelen. dag zwierven wij in roeibooten over het meer, ontdekten kleine rotseilandjes waar wij fantastische oorlogs- en roo- versspelen met de kinderen Kohvakka speelden. Wij pleegden er dan ook doorloopend ontoonbaar uit te zien en het Zaterdag-avond-bad in de Finsche „sauna” was werkelijk geen luxe. Hoe goed herinner ik mij nog dien laatsten avond in Lapeenranda, waar op de familie Kohvakka ons een ge weldig afscheidsdiner aanbood en ons overlaadde met aandenkens en ge schenken. Ik heb hen daarna nooit meer terug gezien. Den laatsten keer, dat ik mijn voet op Finschen bodem zette, was in Maart 1918, toen onze moeder met een vrien din en ons, drie kinderen uit Rusland vluchtten. Ik kan dit geloof beter beschrijven, dan door paar sobere zinnen uit het boekje van mijn moeder volgen maar zij willen niets er voor aan nemen. Wij laten toch maar wat ach ter. De heeren hebben op den grond in de gelagkamer geslapen, waar in de bedsteden de menschen van het huis sliepen. Terwijl wij ontbijten, gaan er telkens gordijntjes van de bed steden open en de dochters komen te voorschijn. Zij schudden zich even uit, vlechten de haren opnieuw, wasschen zich een beetje onder de pomp en gaan aan het werk. Om 9 uur verder gereden over Kum- linge, waar brood en koffie wordt ge bruikt, langs de ruïne Bomarsund naar Vardö. Onderweg worden wij aange houden door Witte Gardisten. Onze koetsiers stappen uit en zij confereeren samen. Wij zijn nu aan het Witte Front en het gevaar voor de Rooden is achter den rug. De Witten vertellen, dat wij een kwartiertje verder de Duit schers zullen ontmoeten, die de Finnen komen helpen in den strijd tegen de Rooden. Even later vliegt een slee met twee Duitschers op ons af, die ons voor Franschen aanzien door de rood- wit-blauwe banden, maar als wij onze passen toonen, is alles in orde. Zij bieden aan telefonisch kamers voor ons te reserveeren in Finby. Wij krijgen daar drie kamers en overnachten daar. Maar niet van deze plaatsen wil ik u vertellen, maar van het landhuis op een van de eilanden bij Lapeenranda, aan het Saïma-meer. Het eiland had geen naam, wat u zich waarschijnlijk moeilijk kunt voorstellen, als ik u vertel, dat het zóó groot was, dat je zelfs met een motorboot Ij uur noo dig had om er omheen te varen, maar in mijn herinnering leeft het voort als „het gelukkige eiland”. Mijn ouders ontdekten het door een gelukkig toeval. Zij zochten pension in Lapeenranda en kwamen zoodoende terecht bij de familie Kohvakka, die daar een winkel hadden en het huis boven den winkel wel verhuren wil den, daar zij ’s zomers toch op hun buitenhuis „Mertanjemi” op het eiland woonden. Mijn ouders weifelden, want zij vonden Lapeenranda nog te mon dain en niet genoeg „buiten” voor het drietal jeugdige vandalen, dat wij des tijds waren. De heer Kohvakka, die weifeling ziende, opperde toen, dat hij nog wel plaats had in zijn buitenhuis, maar dat dit „waarschijnlijk te primi tief voor ons zou zijn”. O, gezegend voorstel. Het was primitief, maar prachtig en de twee mooiste zomerva- canties uit mijn jeugd heb ik ginds toen doorgebracht. Stel u een eiland voor, zoo groot als ik net beschreef, waar drie huizen op stonden en waar je urenlang ronddwalen kon zonder een mensch tegen te komen. Waar de geurigste boschaardbeien groeiden, welke je je denken kon en waarvan er meer stonden, dan je met moge lijkheid op kon eten, waar je het bosch maar in hoefde te loopen om een maal tijd van de heerlijkste champignons en roode of blauwe bessen te halen. Na een regendag gingen wij altijd met Nastja, ons Russisch kindermeisje, paddenstoelen zoeken. Zij kende alle soorten, wist precies welke er giftig waren, welke zóó een delicatesse waren en welke soorten alleen maar bruikbaar in de soep. Deze laatste regen wij aan lange touwen en droogden ze boven de groote steenen kachel in de woon keuken, waar één of twee keer in de week brood gebakken werd, om ze zóó mee te nemen naar Petrograd als wintervoorraad. Ja, u moet zich niet voorstellen, dat de bakker en de kruidenier daar iederen dag aan huis kwamen. Het huis lag een half uur roeien van Lapeenranda af. De eigenaar ging iederen dag met zijn motorboot naar zijn zaak, kwam 's avonds weer terug en bracht dan te- Zondag, 10 Maart. Verder gereden naar Bjerström. Een soldaat van het 14de Jager-bataljon geeft ons zijn eigen blikjes met vleesch en witte boonen met aardappels en ver telt ons over den oorlog. Hij heeft aan het Westfront gevochten. Verder ge reden naar Eckerö, waar wij een boot naar Stockholm zullen krijgen (over tocht 6 uur). Deze laatste rit is verre weg de mooiste. Wij rijden nu over land door de bosschen. Bij onze aan komst in Eckerö hooren wij, dat de boot naar Stockholm juist weg is en de volgende boot pas Woensdag ver trekt. De kapitein van de „Giessen” (het Duitsche transportschip, dat te Eckerö ligt), vraagt ons tot Woensdag zijn gasten te zijn, wat wij dankbaar aannemen. de tijd waarin hij heeft geleefd, het meest dramatische tijdperk van heel de geschiedenis, want de geschiedenis van Europa komt voort uit een eeuwig conflict (eeuwig omdat het geen oplos sing kan vinden) tusschen het Morgen land en het Avondland, tusschen de kelto-latijnsche en de germano-slavi- sche ziel, tusschen den Senaat en Ala- rik, of, zooals ten tijde van onzen kerk vader Hiëronymus, tusschen den god van den Vrede en den god van den Oor log, in één woord: tusschen den linker- en den rechteroever van den tragischen Rijn. Dit conflict is eeuwig, dat wil zeggen zonder de mogelijkheid van een entente cordiale, omdat wij hier in we zen te maken hebben met een ethnolo- gisch en geografisch noodlot, veroor zaakt door de vitale energie dier twee zielen, waarin Europa is verdeeld - sinds eeuwen. Wanneer dit conflict ein digt, houdt ook Europa historisch op te bestaan De uitgever heeft dit persoonlijk woord aan den lezer het boek van leixeira de Pascoaes willen meegeven. Het is het woord van den Ziener, die aan dit werk een bijna benauwende ac tualiteit verleent. Hij heeft, vertrouwt hij den lezer toe, niet meer dan een wet van het leven vervult. Hij heeft geschreven onder een geestelijken dwang, die tot openbaring of beken to- nis leidfc..JOHAN KONING. het dorp logies te zoeken en vindt een kamer met twee bedden, waar de drie dames met de drie kinderen kunnen overnachten. In de gelagkamer is het een bende; er zijn veel reizigers met deden aangekomen. Wij hebben in het Engelsch nog een gesprek met een Zweedsch soldaat. Er is hier n.L een klein aantal Zweden heengezonden om de Zweedsche eigendommen en de Zwe den te beschermen tegen de Russen. Wij beloven hem, zijn vader, die dokter is in Stockholm op te zullen zoeken en zijn groeten over te zullen brengen. Hij vertelt ons, dat wij een dagreis verder de Duitschers zullen ontmoeten, die de Witten komen helpen, wat de vlucht van de Russen verklaart. Dan gaan we ons logies opzoeken. De heeren begeleiden ons met geleende lan taarns, want het is stikdonker. De Zwit ser bepraat dan de boerin ons nog een kamer af te staan, waar dan met scha penvacht een bed op den grond gespreid wordt. Er worden zelfs kachels voor ons aangemaakt, maar overigens is het ge heel zeer rommelig. Om 10 uur ver schijnen de boer en boerin in onze kamer. Wij denken, dat het is om naar de rookende kachel te kijken, maar de vrouw gaat kalm op het bed zitten. Wi; kunnen hen niet aan het verstand bren gen, dat zij weg moeten gaan, want dat wij hier slapen. Zij kleeden zich kalm uit en gaan in het bed liggen en wij moeten den nacht op den grond op de schapenvachten doorbrengen. Maandag, 11 Maart. *s Morgens over het ijs naar den Duitschen kruiser „Rheinland” ge wandeld om te probeeren of wij van daar naar Petrograd telegrafeeren kun nen, maar dit is onmogelijk. Onder ge leide van den Isten officier mogen wij het heele schip bezichtigen. Dan bespreken wij op het Zweedsche oorlogsschip, dat ook in Eckerö ligt, voorloopig plaatsen voor de „Heims dall”, het schip, dat Woensdag naar Stockholm zal vertrekken. 's Avonds moet onze Duitsche reis- genoote, de zangeres uit Riga, op ver zoek van den kapitein de Engelsche da mes, die op de „Giessen” gevangen zitten, onderzoeken. 29 Engelschen en Amerikanen, die uit Petrograd gevlucht zijn uit angst voor de Duitschers en op weg zijn naar Zweden, zitten op de „Giessen” gevangen. De kapitein zegt aan tafel: „Zij moeten op water en brood,” en als wij hierover een hevig debat beginnen, zegt hij: „Ich verhitte mir jede Gefühlsduselei”. ’s Middags om 3 uur varen wij af, met een ijsbreker voorop, en dit is de laatste keer, dat ik Finland gezien heb Van „Paulus. de dichter Gods”, het eerste boek, dat van den Portugeeschen schrijver Teixeira de Pascoaes in onze taal werd overgebracht, zag spoedig na de verschijning een tweede druk het licht, hetgeen er op wees, dat dit prach tige werk direct zijn weg gevonden had naar een breeden lezerskring Het bezigde en bezielende woord van den dichter-mysticus, die deze Portugee- sche kunstenaar is, werd i _i dankbaar opgenomen, alle nuchterheid ten spijt, die ons Noordeling ruime mate toegewezen wordt Eteze rc^ man van een Heilige was naire kracht, die stil maakte*!" ï1S?°n' keer bracht; een rijk en s Vn tOt dat met geen enkele andere dezen tijd kan worden staat het ook met „Hiëroi tei der Vriendschap”. Men zou het slechts kunnen vergelijken, orri ren, dat het nóg schooner )s maar overigens kan men a men uit de schier tall0o,„ bock r-== Ze die versche- i

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 11