Het land der duizend meren
LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
VAN DE
een
Letterkundige Kroniek
Herinneringen aan
verblijf in Finland
Woensdag 10 Januari 1940, No. 117463. b 3 p 3
een
ver-
het
van
Woensdag, 13 Maart.
Kunstwerk bij Imatra ten behoeve van de electriciteitsvoorziening.
met „Paulus'
constatec
pn rijker -
noe-
wilden, moesten wij roeien.
Hoe goed herinner ik me nog den eer
sten tocht per roeiboot naar de stad.
Niet ver van het eiland liep onze boot
ziel
ervan
Zaterdag, 9 Maart.
Wij wasschen ons om beurten buiten
onder de pomp. Bij het weggaan vra
gen wij den boer en zijn vrouw, hoe
veel wij schuldig zijn voor het logies,
schoon boek,
- uitgave van
Vergeleken. Zoo
Jnymus, de dich-
De stroomversnellingen te Imatra leve
ren de goedkoope grondstof voor de
electriciteitsfabrieken te Imatra, welke
tal van fabrieken van stroom voorzien.
te vertrekken. Wij gaan er weer op uit
om hier en daar inlichtingen te vragen.
Er zal een ijsbreker met Duitsche
krijgsgevangenen vertrekken, maar dit
wordt ons afgeraden met het oog op de
besmettelijke ziekten. Na de lunch komt
de Finsche diplomaat vertellen, dat hij
nu weer wel gaat, maar hij heeft een
stuk in zijn kraag en wij hebben weinig
zin met hem er op uit te trekken. Dan
hooren wij eindelijk van den Zwitser-
schen consul, Baltis, dat er den volgen
den dag eenige Duitsche officieren zul
len vertrekken, waarbij wij ons aan
kunnen sluiten.
Dinsdag, 12 Maart.
’s Morgens nogmaals tevergeefs in
het dorp en op de „Rheinland” gepro
beerd een telegram naar Petrograd te
verzenden.
De kinderen (die Russisch kennen),
moeten daarna helpen bij ’t nazien van
papieren en passen, n.L vertalen.
’s Middags om 3 uur komt er order,
dat de Engelschen en wij van boord
avond
over-
J. DE VOGEL-
Schim v. d. Loeft,
ik niet
hier een
reisdag-
te laten
Vrijdag, 8 Maart.
’s Morgens half zeven bij de school
aantreden. Er zijn 11 sleden. Veel Duit-
schers, die als krijgsgevangenen in Si
berië hebben gezeten en een paar Duit
sche families, die gedurende den oorlog
geïnterneerd waren en een Zwitser, die
jaren in Finland gewoond heeft. Het is
prachtig, zonnig weer, blauwe lucht
maar koud: 16 graden Reaumur. Wij
komen door de badplaats Nodendaal,
prachtig gelegen, hoog en laag, dennen-
bosschen. Hier scheiden 5 sleden zich
af en wij blijven verder den heelen tocht
bij elkaar: twee Duitsche officieren met
een oppasser, die allen 3 jaar krijgsge
vangen in Siberië waren, een Duitsche
zangeres uit Riga, die ook gedurende
den oorlog naar Siberië verbannen was,
een Zwitser, die zich bij de Witten wil
gaan aansluiten en wij met de drie
kinderen. Vrijwel den geheelen tocht
rijdt de slee van luit. Guth met een
vurigen hengst er voor, voorop. De
hengst geeft de snelheid van rijden aan
en de andere paarden volgen. Gaat de
hengst stapvoets, dan doen de andere
paarden dat ook. Vóór de eerste halte
in Lukkarilla komen wij tientallen
vluchtende Russen tegen; n.b. Russische
soldaten, die trachten zoo gauw moge
lijk naar Abo te komen op geruchten,
dat de Duitschers in aantocht zijn. De
meesten hebben alles weggeworpen,
zelfs jassen uitgegooid en loopen in
hemdsmouwen over het ijs. Zij nemen
niet de minste notitie van ons.
Wij hooren nu, dat onze koetsiers
„Witten” zijn en met opzet niet den
winterweg hebben gereden, waarop veel
sporen te zien waren, om zoodoende
minder kans op ontmoetingen met de
Rooden te hebben. Om 11 uur eerste
rust te Lukkarilla. Daar brood uit onze
voorraad-mand gegeten en koffie ge
dronken. Brood en boter gekocht als
mondvoorraad voor de verdere reis.
Om kwart voor twaalf verder: in één
ruk doorgereden tot Brandö, ong. 7 uur.
Daar in de gelagkamer koffie gedron
ken. Wij willen wel verder, maar de
koetsiers hebben geen zin meer en be
weren, dat zij den weg niet kennen in
het donker en dat de paarden moe zijn.
een verfrisschend zeebad nam. Veel
Finnen maakten het zich nog gemak
kelijker en liepen met kousen en
schoenen in de hand een eindje de zee
in en trokken daar de rest van hun
kleeren uit, welke zij dan op de groo-
te steenen, die daar overal in zee en
op het strand lagen, neerlegden. Weest
u niet gechoqueerd zij baadden dik
wijls zonder badpak, maar geen
mensch, die daar eenigen aanstoot aan
nam of er zelfs ook maar naar keek.
Dit is in die streken usance. Bij Riga
begon in dat opzicht pas de cultuur.
Kellomaki was destijds niet karak-
teristiek-Finsch. Daarvoor lag het te
dicht bij de grens en te veel Russen
hadden er hun „Datcha” (zomerhuis), vens de boodschappen voor beide fami-
Het was een eenvoudig, klein plaatsje, lies mee. Maar als wij naar het stadje
Veel mondainer was het iets verder
gelegen Terioki, een plaatsnaam, wel
ke u op het oogenblik telkens in de
kranten kunt lezen.
hoofdzakelijk dennen
lomaki was bekend
nen zijn, dat, naar zijn innerlijke waar
den ook maar in de schaduw kan staan
van deze schepping van een dichterlij
ken geest, die het vermogen heeft de
wonderen des levens te doorgronden en
de eeuwige dingen te verstaan.
Dit boek is niet een boek „voor
iedereen” en evenmin een werk alleen
voor uitverkorenen. Het vereischt een
zekere mate van denkkracht en een
geestelijke levenshouding, welke juist
in dezen tijd niet tot de zeldzaamheden
behoort. De lezer zal zijn geestesoog
moeten wennen aan het visionaire licht
van den dichter-denker, maar wanneer
hij daarin eenmaal is geslaagd, dan
zal hij de schoonheid van dit werk ook
ten volle kunnen genieten.
Teixeira de Pascoaes’ „Hiëronymus,
de dichter der vriendschap”, in een
Nederlandsche vertaling, welke boven
allen lof verheven is, is, als zijn „Pau
lus, de dichter Gods”, een boek van
vervoering en schoonheid. Het beeld,
dat hij van dezen Kerkvader en zijn
tijd geschapen heeft, vergeet men niet
meer. Het heeft te sterk tot de
gesproken, dan dat de indruk
ooit zou kunnen vervagen.
Het boek is geen biographic, zelfs
geen geromantiseerde biographic van
Hieronymus geworden, van dezen uit
zonderlijken mensch, die waarschijn
lijk het levenslicht zag in Dalmatië in
342 en die, in het jaar 420, in Bethle-
.Hiëronymus, de dichter der
vriendschap", door Teixeira de
Pascoaes, uit het Portugeesch
vertaald door A. V. Theden en
H. Marsman. J. M. Meulen-
hoff, Amsterdam.
Teixeira de Pascoaes heeft een per
soonlijk woord aan den Nederland-
schen vriend en lezer gericht:
Wat mij aanmoedigt, een enkel woord
tot het publiek van Nederland te rich
ten, dat mooie land, waarvan zulke
verheven spiritueele stroomingen zijn
uitgegaan, is vooral de sympathie,
waarmee dit volk mijn boek over den
apostel Paulus heeft ontvangen. Deze
woorden echter hebben betrekking op
een ander boek van mij, namelijk de
biografie van Hiëronymus, een gestalte,
die, hoewel tot de christelijke kerk be-
hoorende, vrijwel allen behoort wier
bewondering uitgaat naar zielen, die,
zij het door denken op de manier van
Lucretius, zij het door voelen als een
Paulus van Tarsus, ver boven de vul
gaire maat uitsteken en wier gezel
schap zij noodig hebben als een be
scherming tegen de inferieure condities
en het menschelijk tekort van het alle-
daagsche leven.
Hiëronymus is tevens een excessieve
ziel door de buitengewone manier,
waarop hij de vriendschap onderging
en de vrouw heeft geïdealiseerd, en te
vens door de wijze waarop hij zijn dier
lijke driften ten offer bracht aan een
boetvaardig bestaan in de woestijn van
Chalcis en in de Grot des Verlossers te
Bethlehem. Bovendien is hij een groot
lyrisch en satirisch schrijver, en wat
hem nog belangrijker maakt, is juist
Woensdag 6 Maart.
's Morgens vroeg er op uitbij de
Roode Garde permissie vragen om Abo
te mogen verlaten, dan naar het
Zweedsche consulaat om inlichtingen
te vragen. Wij zijn verbaasd over alles
wat hier in Abo nog te krijgen isje
ware Paradijs, vergeleken bij Petro
grad vleesch, kaas en worst, maar
brood, boter en suiker is hier weinig. Een van de heeren gaat erop uit om in
Na de lunch kennis gemaakt met een
Finsch diplomaat, Angeroo. Hij moet
voor de Rooden naar Zweden. Mogelijk
kunnen wij in sleden samen gaan. Het
eindbesluit van den dag is, dat wij den
volgenden morgen ongeveer 10 uur
met Angeroo in twee sleden zullen
wegrijden. Hij heeft overtocht gratis en
wil ons meenemen. Wij zullen breede
rood-wit-blauwe banden om den arm
maken om goed te markeeren, wie wi,
zijn. Wij vermoeden, dat hij het veilig
vindt om met ons te reizen. Hij valt
dan minder op en zal niet door de Wit
ten gevangen genomen worden.
Donderdag 7 Maart.
’s Morgens hooren wij, dat de Finsche
diplomaat bericht heeft ontvangen niet
op het hoogtepunt van zijn kunstenaar
schap in de uitbeelding van Hiërony
mus het bijbelsch humanisme van eigen
tijd en leven heeft weergegeven, zoo
is Pascoaes gegrepen door diezelfde fi
guur om uitdrukking te geven aan
woorden, die meer dan ooit gekend en
verdedigd dienen te worden. Hiërony
mus verschijnt als belichaming dezer
woorden:Vr iendschap, geloofs
kracht, liefde. Thans is het een
zelfde situatie als waarin hij, volgens
de Pascoaes geniale beschrijving, ge
boren werd en leefde: „onder het ge
donder van oorlogen en aardbevingen,
een muziek uit de hel.” En ook thans
hooren wij hem, bijna blind, door de
menschen gemarteld, ontgoocheld door
alles wat aardsch is, aan het einde van
zijn leven, stil voor zich uit mompelen:
„Al liggen de verkondigers der waar
heid in boeien, de waarheid zelf zal
niet overwonnen worden”.
Hij troost zich en sterkt zich, door
deze woorden telkens weer opnieuw
zachtjes uit te spreken. Nog kort vóór
de dood den ouden asceet in zijn kno
kige armen meevoert, biedt hij aan
vrienden in het onveilige Bethlehem
onderdak in zijn klooster aan. En hij
voegt er aan toe: Wel is waar is ons
huis, wat de aardsche bezittingen aan
gaat, verwoest, maar het is door de
barmhartigheid van Christus vol van
geestelijken rijkdom.
moeten, „sofort”. Den vorigen
hadden zij ons nog trachten te
reden, Zweden te laten liggen en recht
streeks met de „Giessen” naar Duitsch-
land*te gaan, maar intusschen zijn er
orders gekomen, dat zij naar het Noor
den moeten.
Wij wandelen over het ijs naar de
„Hcimsdall”, die 's morgens is binnen
gekomen. Het schip is stampvol vluch
telingen van alle mogelijke nationali
teiten; zelfs in de gangen liggen ma
trassen. De „Heimsdall” vaart voort
durend heen en weer tusschen Stock
holm en Eckerö om vluchtelingen af te
halen.
Petrograd, 4 Maart 1918.
’s Middags afscheid genomen van
kennissen. In de stad nog aeroplanen
gezien, welke bommen gooien en be
schoten worden. Opgebeld, dat de
commissaris juist vertrokken is. In
twee dagen verwachten ze de Duit
schers, die al bij Narwa zijn. Toestand
in Petrograd zeer zenuwachtig. Om zes
uur in twee sleden naar het Finsche
station vertrokken, waar ons uitge
leide gedaan werd door vele kennissen.
In Bielo Ostrow goed doorgekomen.
Veel papieren ingevuld, maar heel
netjes behandeld door de soldaten en
de andere lui ginds koffers niet open
gemaakt, zelfs geen van allen onder
zocht. Waarschijnlijk door onzen diplo-
matieken pas. Den heelen nacht door
gespoord. Wiborg, enz.
Dinsdag 5 Maart.
’s Morgens half elf overstappen in
Rigimekki. Koffie gedronken (zonder
suiker), brood zonder bon gekregen
met boter en kaas, dus schitterend.
Heel interessant is hier het gedoe van
de Roode Garde. Heel Zuid-Finland is
al rood de gevechten zijn meer Noor
delijk, bij Tammerfors en Noordelijker,
’t Is den kerels hier heilige ernst
woeste koppenalle met roode linten
en strikken. Zij verzamelen zich om op
te trekken naar Tammerfors. Er is orde
en tucht. Om half elf de trein naar
Björneborg (over Tammerfors) ge
nomen, tot waar ons biljet uitgeschre
ven is. In Toiala hooren wij, zoo goed
en zoo kwaad als wij in 4 minuten uit
het Finsch begrijpen kunnen, dat de
meeste menschen uit Björneborg terug
komen, omdat vandaar geen verbinding
met Zweden meer is en naar Abo
gaan. Wij hakken snel den knoop door
en stappen over in den trein naar Abo
en komen daar om vijf uur aan. In
Abo is duchtig gevochten tusschen de
Rooden en de Witten. Haast geen win
kelruit is heel en alles is met planken
bespijkerd. Ook hier overal oefenen
en optrekken van troepen „rooden”.
Alles is hier rood. De hotels zijn erg
vol, maar wij vinden nog kamers in
Hotel Phoenix. Wij hooren hier, dat
men alleen met sleden verder kan rei
zen naar Eckerö, het Westelijkste punt
van de Alands-eilanden, maar duur:
700 mark en paarden zijn moeilijk te
krijgen. Veel Engelschen, die a tout
prix weg wilden, hebben de prijzen op
gejaagd.
Het wordt geloof ik als
van de kenmerken van den ouden dag
beschouwd, wanneer een mensch zich
erg in jeugd-herinneringen gaat
diepen. Hoewel ik nog niet oud ben,
gaat er op het oogenblik geen dag
voorbij, waarop ik mij niet in jeugd
herinneringen verdiep, en dit zal
iedereen wel kunnen begrijpen, als ik
er bij zeg, dat dit herinneringen aan
Finland zijn. En laat ik er dan direct
bij zeggen, dat tevens de mooiste her
inneringen uit mijn kinderjaren zijn
de vacanties, welke ik in Finland heb
doorgebracht.
Wij woonden destijds in Petrograd
het tegenwoordige Leningrad. In
dien tijd was het usance, dat ieder,
die het zich eenigszins kon veroorlo
ven, 's zomers eenige maanden „bui
ten” doorbracht Ook de scholen hiel
den daar rekening mee en sloten ’s zo
mers circa 3 maanden. Zoodoende heb
ik als kind driemaal een zomervacan-
tie en één keer een Kerstvacantie in
Finland doorgebracht.
De eerste vacantie waren wij dicht
bij huis gebleven in Kellomaki, een
plaatsje waarvan u den naam niet zult
kennen, maar dat u toch zult kunnen
thuisbrengen, als ik u vertel, dat dit
plaatsje tusschen het grensstation
Bjelo-Ostrow en Terioki ligt, aan de
zee. prachtig van natuurschoon. Trou
wens het heele Finsche landschap is
mooi, maar eenigszins somber. De
markante dingen van ’t Finsche land
schap zijn meren, rotsen en bosschen,
en berken. Kel-
om het mooie
bosch en een breed strand. Als recht-
daar onze
maar ginds was
het de gewoonte, zich aan den rand
het bosch uit te kleeden en daar
je kleeren achter te laten, terwijl je
hem is gestorven. De laatste jaren zijn
dikke boeken over groote persoonlijk
heden verschenen, maar niet één der
auteurs daarvan kan men op één lijn
met Teixeira de Pascoaes stellen. Ter
wijl de anderen de psychologie hebben
uitgebuit om hun persoonlijkheden na
der tot den lezer te brengen, komt de
Pascoaes er ruiterlijk voor uit, dat hij
lak heeft aan alle psychologie en tóch
staat zijn Hiëronymus ons nader dan
het beeld van welke groote persoon
lijkheid ook, dat onder de handen van
den knapsten biograaf tot leven kwam.
Zijn overweldigende visionaire kracht,
zijn meesleepende lyriek, zijn sterk
beeldend vermogen hebben dit groote
wonder volbracht. En de Pascoaes
heeft meer gedaan dan dit. Hij heeft
een inderdaad monumentale schilde
ring gegeven van een geheel tijdperk
van ondergang eener oude beschaving,
van ontzaglijke gisting, waarin tot ont
luiken komt een nieuwe cultuur, voor
bereid door groote geestelijke strijders
als een Hiëronymus.
Hij heeft hem voor ons doen leven
tegen een achtergrond van ongerechtig
heid en zonde, van moord en krijg, van
bijgeloof en geestelijke verwording,
van een wereld die ondergaat onder
de slagen van de Hunnen, Vandalen
en Gothen van Alerik en Attila en een
Rome, dat in vlammen verteert
Evenals Dürer aan den aanvang en
geaard Hollander zoudt u
badkoetsjes missen, i-
vast op een klip. Het liep goed af en wij
kinderen vonden het een grootsch avon
tuur, maar ik kan mij toch voorstellen,
dat het voor mijn ouders een hachelijk
oogenblik geweest is. We hebben ons
toen onmiddellijk laten inlichten over
de navigatie op het meer, maar ook dat
ging met groote moeilijkheden gepaard,
want we spraken maar een paar woor
den Finsch en de familie Kohvakka zeer
gebrekkig Russisch. Het geheel werd
dus een taaltje met veel eigengemaakte
woorden en gebaren.
Wij hadden het, geloof ik, wel aan het
feit, dat wij Hollanders waren, te dan
ken, dat wij ginds zoo gastvrij en har
telijk in die familie opgenomen werden,
want toen zij ons beter kenden, staken
zij hun haat tegen alles wat Russisch
was niet onder stoelen of banken. Als
je gezien hebt, hoe groot hun haat tegen
de Russische overheersching was, en
weet, hoe zij voor hun vrijheid gevoch
ten hebben, kun je ook den moed be
grijpen, waarmee zij nu vechten en zie
ie ook in, dat zij in dezen oorlog zullen
vechten tot de laatste Fin gesneuveld is.
Maar zooals ik het land, de Finnen en
de Russen ken, twijfel ik nog aan die
uiteindelijke nederlaag.
Van Johannis-dag wil ik u nog ver
tellen: het feest van den langsten dag.
De dag, waarop alle huizen versierd
werden met berken-groen en 's avonds
op allerlei rots-eilandjes in het meer en
op hooge punten langs den oever groote
vreugde-vuren werden ontstoken, en de
Finnen gekleed in hun nationaal cos-
tuum hun feest vierden. Zelfs de loco
motieven van de treinen waren op dien
dag met berken-groen versierd. Het is
ook alleszins begrijpelijk, dat Johannis-
dag zoo’n groot feest voor de Finnen
is, als men bedenkt, hoe kort de zomer
daar ginds duurt. In de drie maanden,
welke wij daar ’s zomers doorbrachten,
maakten wij ook drie jaargetijden mee.
Half Juni was het nog lente en als wij
in September weggingen, zaten wij al
midden in den herfst.
Tallooze herinneringen komen bij mij
boven: de tocht per stoomboot naar den
oeroemden Imatra-waterval, de bosch-
brand, welken wij daar op een eiland
meemaakten en waarbij iedereen uit
den omtrek mee moest helpen blusschen.
de witte nachten, waarin je ’s nachts
om 12 uur zonder lamplicht kon lezen,
maar waarbij je geen schaduwen zag,
de prachtige wandeltochten over het
eiland, waar je werkelijk zelf je weg
moest banen door het oerwoud, waar
omgevallen boomen lagen, welke weer
hoog begroeid waren met varens.
Maar voor ons kinderen was
water het heerlijkst. Den heelen. dag
zwierven wij in roeibooten over het
meer, ontdekten kleine rotseilandjes
waar wij fantastische oorlogs- en roo-
versspelen met de kinderen Kohvakka
speelden. Wij pleegden er dan ook
doorloopend ontoonbaar uit te zien en
het Zaterdag-avond-bad in de Finsche
„sauna” was werkelijk geen luxe.
Hoe goed herinner ik mij nog dien
laatsten avond in Lapeenranda, waar
op de familie Kohvakka ons een ge
weldig afscheidsdiner aanbood en ons
overlaadde met aandenkens en ge
schenken. Ik heb hen daarna nooit
meer terug gezien.
Den laatsten keer, dat ik mijn voet
op Finschen bodem zette, was in Maart
1918, toen onze moeder met een vrien
din en ons, drie kinderen uit Rusland
vluchtten. Ik kan dit geloof
beter beschrijven, dan door
paar sobere zinnen uit het
boekje van mijn moeder
volgen
maar zij willen niets er voor aan
nemen. Wij laten toch maar wat ach
ter. De heeren hebben op den grond
in de gelagkamer geslapen, waar in
de bedsteden de menschen van het
huis sliepen. Terwijl wij ontbijten,
gaan er telkens gordijntjes van de bed
steden open en de dochters komen te
voorschijn. Zij schudden zich even uit,
vlechten de haren opnieuw, wasschen
zich een beetje onder de pomp en gaan
aan het werk.
Om 9 uur verder gereden over Kum-
linge, waar brood en koffie wordt ge
bruikt, langs de ruïne Bomarsund naar
Vardö. Onderweg worden wij aange
houden door Witte Gardisten. Onze
koetsiers stappen uit en zij confereeren
samen. Wij zijn nu aan het Witte
Front en het gevaar voor de Rooden
is achter den rug. De Witten vertellen,
dat wij een kwartiertje verder de Duit
schers zullen ontmoeten, die de Finnen
komen helpen in den strijd tegen de
Rooden. Even later vliegt een slee met
twee Duitschers op ons af, die ons
voor Franschen aanzien door de rood-
wit-blauwe banden, maar als wij onze
passen toonen, is alles in orde. Zij
bieden aan telefonisch kamers voor ons
te reserveeren in Finby. Wij krijgen
daar drie kamers en overnachten daar.
Maar niet van deze plaatsen wil ik
u vertellen, maar van het landhuis op
een van de eilanden bij Lapeenranda,
aan het Saïma-meer. Het eiland had
geen naam, wat u zich waarschijnlijk
moeilijk kunt voorstellen, als ik u
vertel, dat het zóó groot was, dat je
zelfs met een motorboot Ij uur noo
dig had om er omheen te varen, maar
in mijn herinnering leeft het voort als
„het gelukkige eiland”.
Mijn ouders ontdekten het door een
gelukkig toeval. Zij zochten pension in
Lapeenranda en kwamen zoodoende
terecht bij de familie Kohvakka, die
daar een winkel hadden en het huis
boven den winkel wel verhuren wil
den, daar zij ’s zomers toch op hun
buitenhuis „Mertanjemi” op het eiland
woonden. Mijn ouders weifelden, want
zij vonden Lapeenranda nog te mon
dain en niet genoeg „buiten” voor het
drietal jeugdige vandalen, dat wij des
tijds waren. De heer Kohvakka, die
weifeling ziende, opperde toen, dat hij
nog wel plaats had in zijn buitenhuis,
maar dat dit „waarschijnlijk te primi
tief voor ons zou zijn”. O, gezegend
voorstel. Het was primitief, maar
prachtig en de twee mooiste zomerva-
canties uit mijn jeugd heb ik ginds
toen doorgebracht. Stel u een eiland
voor, zoo groot als ik net beschreef,
waar drie huizen op stonden en waar
je urenlang ronddwalen kon zonder
een mensch tegen te komen. Waar de
geurigste boschaardbeien groeiden,
welke je je denken kon en waarvan
er meer stonden, dan je met moge
lijkheid op kon eten, waar je het bosch
maar in hoefde te loopen om een maal
tijd van de heerlijkste champignons
en roode of blauwe bessen te halen.
Na een regendag gingen wij altijd
met Nastja, ons Russisch kindermeisje,
paddenstoelen zoeken. Zij kende alle
soorten, wist precies welke er giftig
waren, welke zóó een delicatesse waren
en welke soorten alleen maar bruikbaar
in de soep. Deze laatste regen wij aan
lange touwen en droogden ze boven de
groote steenen kachel in de woon
keuken, waar één of twee keer in de
week brood gebakken werd, om ze zóó
mee te nemen naar Petrograd als
wintervoorraad.
Ja, u moet zich niet voorstellen, dat
de bakker en de kruidenier daar iederen
dag aan huis kwamen. Het huis lag een
half uur roeien van Lapeenranda af. De
eigenaar ging iederen dag met zijn
motorboot naar zijn zaak, kwam
's avonds weer terug en bracht dan te-
Zondag, 10 Maart.
Verder gereden naar Bjerström. Een
soldaat van het 14de Jager-bataljon
geeft ons zijn eigen blikjes met vleesch
en witte boonen met aardappels en ver
telt ons over den oorlog. Hij heeft aan
het Westfront gevochten. Verder ge
reden naar Eckerö, waar wij een boot
naar Stockholm zullen krijgen (over
tocht 6 uur). Deze laatste rit is verre
weg de mooiste. Wij rijden nu over
land door de bosschen. Bij onze aan
komst in Eckerö hooren wij, dat de
boot naar Stockholm juist weg is en
de volgende boot pas Woensdag ver
trekt. De kapitein van de „Giessen”
(het Duitsche transportschip, dat te
Eckerö ligt), vraagt ons tot Woensdag
zijn gasten te zijn, wat wij dankbaar
aannemen.
de tijd waarin hij heeft geleefd, het
meest dramatische tijdperk van heel
de geschiedenis, want de geschiedenis
van Europa komt voort uit een eeuwig
conflict (eeuwig omdat het geen oplos
sing kan vinden) tusschen het Morgen
land en het Avondland, tusschen de
kelto-latijnsche en de germano-slavi-
sche ziel, tusschen den Senaat en Ala-
rik, of, zooals ten tijde van onzen kerk
vader Hiëronymus, tusschen den god
van den Vrede en den god van den Oor
log, in één woord: tusschen den linker-
en den rechteroever van den tragischen
Rijn. Dit conflict is eeuwig, dat wil
zeggen zonder de mogelijkheid van een
entente cordiale, omdat wij hier in we
zen te maken hebben met een ethnolo-
gisch en geografisch noodlot, veroor
zaakt door de vitale energie dier twee
zielen, waarin Europa is verdeeld -
sinds eeuwen. Wanneer dit conflict ein
digt, houdt ook Europa historisch op te
bestaan
De uitgever heeft dit persoonlijk
woord aan den lezer het boek van
leixeira de Pascoaes willen meegeven.
Het is het woord van den Ziener, die
aan dit werk een bijna benauwende ac
tualiteit verleent. Hij heeft, vertrouwt
hij den lezer toe, niet meer dan een
wet van het leven vervult. Hij heeft
geschreven onder een geestelijken
dwang, die tot openbaring of beken to-
nis leidfc..JOHAN KONING.
het dorp logies te zoeken en vindt een
kamer met twee bedden, waar de drie
dames met de drie kinderen kunnen
overnachten. In de gelagkamer is het
een bende; er zijn veel reizigers met
deden aangekomen. Wij hebben in het
Engelsch nog een gesprek met een
Zweedsch soldaat. Er is hier n.L een
klein aantal Zweden heengezonden om
de Zweedsche eigendommen en de Zwe
den te beschermen tegen de Russen. Wij
beloven hem, zijn vader, die dokter is
in Stockholm op te zullen zoeken en
zijn groeten over te zullen brengen. Hij
vertelt ons, dat wij een dagreis verder
de Duitschers zullen ontmoeten, die de
Witten komen helpen, wat de vlucht
van de Russen verklaart.
Dan gaan we ons logies opzoeken. De
heeren begeleiden ons met geleende lan
taarns, want het is stikdonker. De Zwit
ser bepraat dan de boerin ons nog een
kamer af te staan, waar dan met scha
penvacht een bed op den grond gespreid
wordt. Er worden zelfs kachels voor ons
aangemaakt, maar overigens is het ge
heel zeer rommelig. Om 10 uur ver
schijnen de boer en boerin in onze
kamer. Wij denken, dat het is om naar
de rookende kachel te kijken, maar de
vrouw gaat kalm op het bed zitten. Wi;
kunnen hen niet aan het verstand bren
gen, dat zij weg moeten gaan, want dat
wij hier slapen. Zij kleeden zich kalm
uit en gaan in het bed liggen en wij
moeten den nacht op den grond op de
schapenvachten doorbrengen.
Maandag, 11 Maart.
*s Morgens over het ijs naar den
Duitschen kruiser „Rheinland” ge
wandeld om te probeeren of wij van
daar naar Petrograd telegrafeeren kun
nen, maar dit is onmogelijk. Onder ge
leide van den Isten officier mogen wij
het heele schip bezichtigen.
Dan bespreken wij op het Zweedsche
oorlogsschip, dat ook in Eckerö ligt,
voorloopig plaatsen voor de „Heims
dall”, het schip, dat Woensdag naar
Stockholm zal vertrekken.
's Avonds moet onze Duitsche reis-
genoote, de zangeres uit Riga, op ver
zoek van den kapitein de Engelsche da
mes, die op de „Giessen” gevangen
zitten, onderzoeken. 29 Engelschen en
Amerikanen, die uit Petrograd gevlucht
zijn uit angst voor de Duitschers en
op weg zijn naar Zweden, zitten op
de „Giessen” gevangen. De kapitein
zegt aan tafel: „Zij moeten op water
en brood,” en als wij hierover een
hevig debat beginnen, zegt hij: „Ich
verhitte mir jede Gefühlsduselei”.
’s Middags om 3 uur varen wij af,
met een ijsbreker voorop, en dit is de
laatste keer, dat ik Finland gezien
heb
Van „Paulus. de dichter Gods”, het
eerste boek, dat van den Portugeeschen
schrijver Teixeira de Pascoaes in onze
taal werd overgebracht, zag spoedig na
de verschijning een tweede druk het
licht, hetgeen er op wees, dat dit prach
tige werk direct zijn weg gevonden had
naar een breeden lezerskring
Het bezigde en bezielende woord van
den dichter-mysticus, die deze Portugee-
sche kunstenaar is, werd i _i
dankbaar opgenomen, alle nuchterheid
ten spijt, die ons Noordeling
ruime mate toegewezen wordt Eteze rc^
man van een Heilige was
naire kracht, die stil maakte*!" ï1S?°n'
keer bracht; een rijk en s Vn tOt
dat met geen enkele andere
dezen tijd kan worden
staat het ook met „Hiëroi
tei der Vriendschap”.
Men zou het slechts
kunnen vergelijken, orri
ren, dat het nóg schooner )s
maar overigens kan men a
men uit de schier tall0o,„ bock r-==
Ze die versche-
i