Een gril van het Lot
uit vaderlandsliefde
Kan
men
tegen zijn vaderland strijden?
LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE COURANT VAN WOENSDAG 17 JANUARI 1940. PAGINA 2.
Kroniek der Duitsche letteren
schliess
van
Tever-
Verdier: Die Kirche und
die soziale Frage.
Van dezelfde firma werd ons een ge
schrift toegezonden van kardinaal Jean
Verdier, aartsbisschop van Parijs, dus
vertaald uit het Fransch. Hij onderzoekt
dt vraag, wat het recht van den arbei
der is tegenover den kapitalist, welke
rechten met het privé bezit zijn verbon-
een
be-
1) Hans Habe: Zu spat? Europa Verlag,
New York, 626 blz., in linnen 10 Zw. fr.,
gecart. 8 Zw. fr.
2) Karl Kraus: Ausgewahlte Gedichte
Verlag Oprecht, Zurich, 132 blz., geb. 6,5/
Zw. fr., gecart. 4,50 Zw. fr.
3) Hermann Hiltbrunner: Der Mensch
und das Jahr, 162 blz linnen 7 Zw. fr
gecart. 5 Zw. fr., Oprecht Verlag. Zurich
4) Cardinal Jean Verdier: Die Kirche
und die soziale Frage. Kart. 4.50, geb. 6.50
Zw. fr.
den (dus niet de oude leus: eigendom is
diefstal), wat gelijkheid en rechtvaar
digheid beteekenen. In zijn boek be
antwoordt hij die vragen in den zin van
een sociaal gericht Katholicisme, zoodat
hij de traditie vóortzet, waarmede een
halve eeuw geleden Paus Leo XIII een
begin maakte.
Hotel Majestic
kennis maakte
melancholieken
’s avonds ge-
Karl Kraus.
Tenslotte een bandje: Ausgewahlte
Gedichte van Karl Kraus, vroeger een
zeer bekend criticus. Als redacteur van
het tijdschrift „Die Fackel” sprak hij in
het Weenen van vóór en tijdens den
wereldoorlog op zeer vrije wijze zijn
meening uit. Hij is echter niet alleen de
satiricus uit de generatie van Wedekind,
maar ook lyrisch dichter. Uit de negen
deelen gedichten is door vriendenhand
bovengenoemde bloemlezing samenge
steld. Dit lyrisch werk, aldus het „Nach-
wort” toont ons het schokkende beeld
van een wachter, die sterft op een ver
loren post. Hoewel hij weet dat alles
tevergeefsch is, wil hij het niet gemak
kelijker hebben, wil niets dan strijden en
aanmanen tot strijd. Maar hij kan zeg
gen, dat hij niet gesmacht heeft naar de
eer, die de wereld geeft en als hij voor
God staat, klinken hem de woorden
tegen:
Im Dunkel gehend, wusstest du ums Licht,
Nun bist du da und siehst mir ins Gesicht.
Sahst hinter dich und suchtest meinen
[Garten.
Du bliebst am Ursprung. Ursprung 1st das
[Ziel,
Du, unverloren du und das Lebensspiel.
Nun musst, mein Mensch, du langer nicht
[mehr warten.
J. H. SCHOUTEN.
Overste van Haren en zijn vrouw
brachten een deel van hun verloftijd
in Montreux door, in een der voor
naamste hotels. En het was aan het
uiterst verzorgde diner, in de schitte
rend verlichte eetzaal er zou later
gedanst worden dat een achter pal
men verborgen strijkje Weber’s „Lieder
ohne Worte” speelde. Over het gelaat
van de nog jonge vrouw, vol charme
en met smaak gekleed, kwam een even
melancholieke als droomerige uitdruk
king. Fel herleefden de uren in Lu
gano, een plantenserre, waarin haar
hart brak.
Haar man keek naar haar, wat was
zijn vrouw vanavond knap. Iets bijzon
ders in haar blik trof hem, doch hij kon
niet zeggen wat Hij vulde de glazen
nog eens en hief lachend zijn glas op
„Proost Vrouwtje!” Uit een droom
scheen ze te ontwaken en bijna werk
tuigelijk hief ze haar glas. Maar toen
verstarde haar blik, want aan het ta
feltje naast haar, hadden een heer en
dame plaats genomen en die heer was
de man, dien ze gemeend had nooit
meer te zullen zien, Lugano, „de Lieder
ohne Worte”, Moeders verontwaardiging
wat gaat er in één oogenblik niet door
een mensch heen. Die vrouw was dat
zijn vrouw, toch nog genezen Was het
een ander? Die vrouw was heel jong.
Naast haar man verliet mevrouw van
Haren de eetzaal aan duizend gedachten
van Lodewijk XIV of de wereldoorlog
niet, omdat het rooftochten waren.
Het moet vaststaan, dat het niet gaat
om territoriale veroveringen, maar om
overwinningen van den geest. Hoe haat
ik de staatslieden, die den mond er vol
van hebben, dat zij bereid zijn, de gren
zen van hun land met het zwaard te
verdedigen, maar laf jammeren en ver
zekeren, dat zij ter wille van de ideolo
gie geen druppel kostbaar bloed willen
vergieten. De menschheid moet tus-
schenbeide komen, als een dronken en
sadistische vader in het hart van Europa
millioenen van zijn onderdanen mar
telt”.
Hier hebben we het probleem. De
auteur is overtuigd, dat alle ongelijK
aan den kant van Hitler-Duitschland is,
en dat hij, door daartegen te vechten,
strijdt voor vrijheid, gelijkheid en broe
derschap.
Het behoeft hier niet gezegd te wor
den, dat voor ons een derge
lijke zwart-wit-beschouwing te simplis
tisch is: de nationaal-socialisten zijn
geen baarlijke duivels, hun tegenstan
ders evenmin pasgewasschen engelen.
Zijn zelfportret geeft de auteur in den
ingenieur Anton von Römer, „die den
tijd neemt, zooals hij is, die het echter
waagt, daartegen te strijden. Een zoe
ker is hij en een twijfelende, en hém
behoort daarom de toekomst. Hij is voor
oris, die gebogen gaan onder den last
van een vreeselijken tijd, een symbool
en een hoop. Wij hebben hem daarom
lief. Wij hebben in hem een jeugd lief,
die den rechten weg eerst moet vinden,
maar hem dan ten einde toe gaat. Wij
hebben in hem lief den moed tot een be
kentenis, zonder de onderwerping on
der de partij, de geestdrift zonder ge
zang, de smart zonder schreeuw. Wij
hebben in hem lief de vreugde in den
vrede en den moed tot den oorlog. Wij
hebben in hem lief het Duitschland, dat
zal opstaan”.
Voor dit Duitschland, dat opstaan zal
heeft de schrijver, zooals hij in een korte
voorrede mededeelt, zelf de wapenen op
gevat, door in September 1939 zich als
vrijwilliger te melden in het Fransche
leger. Mijn meening over dit boek is als
volgt:
Om de beschrijving van het milieu
van den Volkenbond in Genève, dat
Hans Habe als journalist, die daar lang
heeft gewerkt, goed kent, is het zeer
interessant. Merkwaardig is het als do
cument van onzen tijd door de vermen
ging van liefde en politiek, maar het is
te weinig bezonken en uitgebalanceerd
om een kunstwerk te zijn.
Hans Habe: Zu Spat?
Ieder kent wel het woord van Von
del De liefde tot zijn land is ieder
aangeboren. En al mogen we niet zoo
ver gaan als Schiller, die in het „Lied
von der Glocke” den „Trieb zum Va-
terlande” beschouwt als „das teuerste
der Bande”, toch zijn we met hem één
van zin, als hij in Teil zegt
’t Was op een van de meest eenzame lachje te voorschijn geroepen en gezegd:
buitenposten in Indië, waar een klein
garnizoen gevestigd was, dat de vrouw
van den commandant haar heimwee
naar haar vaderland bijna niet meer be
kampen kon.
In de stille middagen, als zij tever
geefs had getracht te slapen en uit
gestrekt op haar rustbed haar gedach
ten liet gaan, had zq soms het gevoel
gekregen of haar leven een lange don
kere zwarte wanhoopsnacht was, zonder
een enkel lichtpuntje en meer dan eens
was ze opgestaan en naar buiten gegaan
op het stille erf, had naar dien altoos
blauwen hemel gestaard met de bede
in het hart, dat ze niet waanzinnig
mocht worden. O, ze kon het niet aan,
dat stille eentonige bestaan alleen met
haar gedachten aan dat wat voor immer
voorbij was. Men had haar meermalen
gezegd, dat toch zooveel vrouwen dit
leven moesten leiden en gelukkig waren,
dat ze eens denken moest aan haar
voorgangsters, die onder veel moeilijker
omstandigheden hier geleefd hadden
denk eens aan, wat de radio het leven
niet aangenamer maakte en de lucht
post het tegenwoordige geslacht een
voorsprong gaf op het vroegere op al
deze wijze en juiste woorden had ze
gezwegen, omdat ze het eenige ant
woord, dat ze had kunnen geven, daar
het de waarheid was, nooit zou kunnen
uitspreken, namelijk, dat andere vrou
wen waarschijnlijk uit liefde waren ge
trouwd en niet uit dépit. Met den man
aan wien je je hart schonk uit volle
liefde kon je alles blijmoedig verdragen,
den meest eenzamen buitenpost, de ver
veling van altijd hetzelfde och men zou
immers armoede en ontbering kunnen
dragen als men elkander maar liefhad.
Maar zij had haar man niet lief, ze was
met hem getrouwd, omdat haar ouders
het wenschelijk achtten, ja, zelfs een
uitkomst na het schandaaltje in Lugano.
Ja, zoo had haar familie haar gouden
geluksdroom durven noemen, het schan
daaltje ia Lugano. Wat hadden vader en
moeder het toen toch een uitkomst ge
vonden, dat kort daarna haar tegen
woordige man met verlof in Europa
kwam en een vrouw zocht, zijn oog op
haar liet vallen, ofschoon hij 10 jaar
ouder was, iets wat haar ouders in het
geheel niet telden. Hij was een goede
partij, volgens haar ouders, ze mocht
dankbaar zijn, ze was geborgen voor
haar leven, en het was goed om die nare
geschiedenis te vergeten en te doen
vergeten. Wat kon zij, 22-jarige, in luxe
opgevoed, die nooit geleerd had te wer
ken of zelfstandig te zijn hiertegen aan
voeren Alleen dat zij niet van die
goede partij hield ’t Werd niet geteld.
Dat zou wel komen in het huwelijk,
meende haar moeder. Dat haar liefde
een ander gold Daarover mocht niet
meer gesproken worden. O, haar ouders,
die nu overleden waren, hadden in hun
kortzichtigheid het natuurlijk best met
haar voorgehad, hoe zou het anders
kunnen Zij hadden dit nu eenmaal een
prachtige oplossing gevonden ze had
den immers wel moeten zien, hoe onge
lukkig hun kind was en hoe zij in stilte
leed. Dat zou iu het nieuwe leven, in de
gansch andere omgeving overwonnen
Worden. En moe van alles, murw ge
maakt, had ze in de verloving tenslotte
toegestemd met den knappen officier.
O, hij was een goed mensch, hij was har
telijk, eerlijk en trouw. Ze kneep den
kleinen kanten zakdoek in haar vuist
kapotze kon het niet meer uithouden,
dat comediespelen. Hij was zoo dood
goed en zorgvol voor haar, hij had een
vrouw verdiend, die hem liefhad en niet
haar, die jaar in jaar uit haar masker
droeg, moest dragen, liefde veinzen,
waar ze slechts vriendschap en achting
voelde, terwijl haar hart was bij den
eenigen man, dien zij ooit had liefgehad
en tot haar laatsten ademtocht zou
beminnenbij hem, waarmede ze
in Lugano zoo onzegbaar geluk
kig was geweest. Tot het einde kwam,
het bittere einde en de blijde zomerdag
In ’n donkeren nacht scheen te verande
ren. Nooit had ze meer iets van hem
vernomen, hij was in Holland, waar hij
zijn werkkring had en zij was hier. En
ze zou hier blijven, of in een ander gar
nizoen moeten leven en ze zou op den
va;.tgestelden tijd met verlof naar het
Vaderland gaan, oude vrienden en be
kenden weerzien, waarvan ze in meer
dere of mindere mate vervreemd zou
zijn maar hém zou ze niet weerzien,
nooit meer. En dan zouden haar man
en zij weer terugkeeren naar Indië voor
enkele jaren, daarna zou haar man ge-
pensionneerd worden en zouden ze voor
goed naar Holland gaan. In een buiten
huisje zouden ze wonen, zooals de lief
ste wensch van haar man was. Daar
buiten zouden ze rustig leven en altijd
zou zij haar masker dragen, tot éénmaal
de dood dat masker zou doen verstijven.
In den warmen tropenmiddag huiverde
ze en ze was teruggegaan naar haar
ruststoel en had vergeefs getracht rust te
vinden, ’s Avonds had haar man met een
bezorgd gezicht naar haar gekeken en
belangstellend gevraagd of ze niet goed
Mas en ze had haar aangeleerde glim-
Neen man, ik ben heel goed hoor
Maar het was zoo warm vanmiddag en
ik kon niet slapen. En plichtmatig had
ze zijn kus beantwoord.
Er waren dagen geweest, dat zij
meende een spoor van waanzin te
voelen, dagen waarin ze zich bijna
machinaal voortbewoog, steeds haar ge
dachten bij hem, dien ze zoo innig lief
had. Dan herleefde ze in gedachten dien
heerlijken zonnigen tijd in Lugano, dien
stralenden gelukstijd. Toen zij met haar
ouders den winter in
doorbracht, waar ze
met dien knappen,
jongeman, die als er
danst werd, haar meermalen ten dans
voerde, met wien ze in gezelschap van
andere jonge gasten tochtjes maakte,
waar honderd pretjes werden bedacht
en uitgevoerd. En zij beiden, de jonge
man en zij, zij hielden van elkander, ze
leefden in een sprookje, een gouden
sprookje, waaruit het ontwaken hard
en bitter was. Het had haar weleens ge
troffen, hoe Frits af en toe, als hij zich
onbespied waande in diep gepeins ver
zonken scheen en een trek van stille
wanhoop op zijn knap gezicht lag. Maar
zoodra zij nader was gekomen, was het
voorbij geweest en had hij zijn blijde
gezicht getoond en zij had gemeend, dat
ze zich vergist had. Haar ouders had
den veel sympathie getoond voor den
jongeman, die zoo hoffelijk haar moe
ders plaid droeg, haar van sjaal of
taschje wist te ontlasten en met een
prettigen, charmanten glimlach mama’s
eeuwige handwerkjes bekeek. Naar
mate de weken omvlogen, verwachtten
haar ouders zijn officieel aanzoek, dat
echter uitbleef. Zoo naderde de voor
avond van zijn vertrek, zij zou met
haar familie nog een poosje blijven. Ze
hadden samen gedanst en toen had hij
haar langzaam gevoerd naar de planten
serre, waar niemand was en waar slechts
een schemerig licht was. O, ze had met
kloppend hart zijn groote vraag ver
wacht, de vraag, die haar zoo honderd
voudig gelukkig zou maken. Hij had
met haar geleund gestaan over de ba
lustrade en hij had haar verteld, dat
hij niet vrij was, maar gebonden aan
zijn krankzinnige vrouw, die reeds drie
jaren in een gesticht voor geesteskran-
ken werd verpleegd. Hij beschuldigde
zich haar liefde te hebben gewonnen,
hij was zoo ongelukkig en had niet den
moed gehad zijn schoonen geluksdroom
te breken. Hij had ’t uitgesteld te spre
ken, zelf hunkerde hij zoo naar geluk;
tenslotte had hij het uitgesnikt om zijn
arme gebroken leven. En zij had daar
gestaan, o honderd maal had zij het
Ans Vater land, ans teure
dich an.
Das halte fest mit deinem ganzen
Herzen,
Dort sind die festen Wurzeln deiner
Kraft.
Hermann Hiltbrunner: Der
Mensch und das Jahr.
Eveneens bij de firma Oprecht ver
scheen een reeks van twaalf beschou
wingen over elk van de maanden van
het jaar, die ieder met een toepasselijk
gedicht worden geopend. De schrijver is
een man, die gevoelig is voor al de
nuances van het weer. Hij heeft geheel
teruggekregen wat wij geciviliseerde
stadsmenschen grootendeels verloren
hebben: de organische verbondenheid
met de natuur. Hij doorleeft de grauwe
eenzaamheid van December, het blijde
ontwaken van de zon, de stralende
vreugde van de lente. Zoo geeft hij een
soort dichterlijken kalender, een harts
tochtelijke biographie van het jaar, het
is een zeer aparte combinatie van ge
dicht,
We weten, dat hier onze kracht wor
telt, dat Theodor Storm gelijk heeft,
als hij tot zijn zonen spreektKein
Mensch gedeihet ohne Vaterland.
In onze dagen is deze nationale ge
dachte, welke soms teloor scheen te
gaan onder het utilistische Waar het
me goed gaat, is m’n vaderland, weer
met dubbele kracht herleefd. We voe
len de moeilijkheid van hen, die twee
vaderlanden hebben een waar ze ge
boren en opgevoed zijn, een waartoe ze
krachtens huwelijk b.v. behooren en
waar ze wonen. Evenals twee vrouwen
voor een man minder zijn dan één, zoo
ook zijn twee vaderlanden er minder
dan een. Zulke menschen zitten als ’t
ware tusschen twee stoelen en in be
wogen tijden als de onze blijkt dat
soms op uiterst pijnlijke wijze.
Niet minder moeilijk is de situatie
voor de emigranten, voor wie wegens
hun politieke overtuiging de toegang
tot hun vaderland is versperd. Voor
wie het smartelijke conflict is ont
staan, dat ze vol verdriet de ontwikke
ling van de toestanden in hun vader
land volgen en meenen, dat ze die
met alle middelen moeten bestrijden.
Om het eigenlijke, ware vaderland,
dat ze in hun gedachten zien, te red
den, nemen ze de wapenen op om te
vechten tegenhun vaderland. Het
schijnt me, dat iemand in zulk
conflict psychisch zal moeten
zwijken en den dood als een verlossing
uit een onoplosbaar conflict moet be
schouwen, wanneer het tenminste geen
pose is, maar écht en diep doorvoeld.
Dit conflict nu wordt uitgebeeld in
den lijvigen roman van den jeugdigen
schrijver Hans Habe: Zu spat?l)
Deze speelt in Genève, tijdens een zit
ting van den Volkenbondsraad in de
bewogen Septemberdagen van 1938. De
wereld leeft in hoogspanning. Zal het
Duitsche leger naar Praag oprukken
van de anderen aantrok, die toch on>
haar heen zwermden en kennelijk éprft
van haar waren, weet ik niet. Ik praat,
te veel met haar en vond haar aardig.
We spraken af, samen eens naar een
bioscoop te gaan, banaaltjes, zooals je
ziet, en wat ik anders vrijwel nooit
deed, ik ging eens met haar dansen.
Het gekke is, dat er van het begin af
een soort 'contact tusschen ons wa^
hoewel we meestal over oppervlakkigs I
dingen spraken, die onze ware gedach,
ten verborgen. Er was iets, dat mj
weerhield, over belangrijker zaken te
praten. Misschien was het intuïtie, mo,
gelijk ook iets in haar blik of haar hou,
ding, dat me waarschuwdeIk had
de idee, dat ook zijzelf door iets
weerhouden werd. Soms scheen ze op
het punt, mij iets toe te vertrouwen, ijj
merkte dat aan haar oogen, de maniet,
waarop ze me aankeeken steeds
scheen ze op het laatste moment vap
gedachten te veranderen.
Zoo ging dat enkele weken door, ft
begon steeds meer van haar te houden,
ik voelde, dat ze een goed kameraad
voor me zou kunnen zijn, iemand, onj
het leven mee door te gaan, en ondanks
dat sprak ik niet. We gingen naar eep
dancing, een schouwburg, een bioscoop,
een café, we praatten als oppervlakkigs
kennissen en als ik haar thuisbracht
was er alleen onze handdruk, eep
lachje, dat anders was, dan bij gewone
kennissen het geval pleegt te zijn.
Ze logeerde al een maand bij haat
vrienden en sprak nog niet van ver»
trekken. Evenmin wist ik nog, wat ze
hier deed, hoe haar leven was, wa|
haar plannen warenIk durfde et
niet naar te vragen, en zij scheen ei
geen behoefte aan te hebben, het mij
te vertellen.
Toen kwam er een avond, dat z«
heel anders scheen te zijn. Wat het pre.
cies was, weet ik niet, maar hef
scheen, alsof er iets van haar was af.
gevallen, of ze onder een druk uit was
gekomen. Ze was vroolijk, opgeruimd
en onder het dansen keek ze me steeds
aan met een blik, welke me duidelijk
zei, wat ik al wekenlang hoopte in
haar -oogen te zullen zien. Alle reserve
wierp ik toen van me af. Toen we naat
huis liepen was ik zenuwachtig, ft
zocht een aanleiding om haar te zeg.
gen, wat ik voelde, maar het was pas
bij haar huisdeur, dat ik eindelijk dep
moed vond.
Marcella, begon ik, Marcella, ik
moet je wat zeggen
Ze was plotseling stil geworden.
Zeg me liever niets, vroeg ze, zeg hel
niet, Jacques.
Even was ik uit het veld geslagen
door haar houding. Maar ik had toch
gezien, hoe ze mij aankeek, ik voélde,
dat ze ook van mij hield, en ik kon het
niet langer voor me houden.
Ik houd van je, Marcella, ik ben
geen schooljongen die een bevlieging
heeft, maar iemand, die weet wat hij
wil. Verwacht geen hoogdravende lief
desverklaring van me, maar zeg me
alleen, of je met me trouwen wilt
Ik had haar hand gegrepen en ik
voelde, hoe ze beefde. Ze had het hoofd
een beetje gebogen en ik kon haar ge
zicht niet zien. Het duurde even, voot
ze antwoordde en ze sprak heel zacht
Je had niets moeten zeggen
Jacques, je maakt het me moeilijk.
Ikik kan geen antwoord geven,
Vraag me niets meer, ik zou je niets
kunnen verklaren
Ze drukte me krampachtig de hand
en ik had even de idee, dat ze haar
tranen wegslikte. Toen ze in de deur
stond, keerde ze zich nog even naar
me toe.
Morgen ga ik weg, Jacques, Als..,
als ik je wat te zeggen heb, dan zal
ik je schrijven. Dag jongen!
Van Dorp wierp met een zenuwach
tig gebaar z’n sigaret weg. Het was,
als sprak hij nu voor zichzelf en had
hij de aanwezigheid van z’n vriend
heelemaal vergeten.
Wekenlang wachtte ik.
geefs. Er kwam geen brief. Ik vroeg
me af, of ik me zoo vergist had. Ik
meende het toch zoo zeker te weten.
Ik vroeg haar adres aan haar vrien
den en ik schreef haar. Er kwam geen
antwoord. Toen, twee weken geleden,
kwam haar telegram
Er was even een pauze. Een kelne»
liep langs, hopend, dat die late gasten
zouden verdwijnen. Ze waren de
eenigen nog op het terras.
Het bevatte maar drie woorden,
ging van Dorp verder. Drie woorden,
welke me in den zevenden hemel
brachten: Kom vlug, Marcella.
Met den eersten den besten trein ver
trok ik. Marcella woonde in een pen
sion. Een taxi bracht me er heen.
Haar hopsita deed me open met een
bleek gezicht. Toen ik naar haar vroeg,
schrok ze.
Is u een kennis van haar? vroeg ze.
Ja, ja... een goede kennis,
heeft me getelegrafeerd te komen.
Juffrouw Marcella is een uur ge
leden gestorven, zei de hospita. Een
autobotsing. Als u haar wilt zien
Als verwezen stond ik daar. Zonder
wat te zeggen ben ik omgekeerd en als
in een droom liep ik naar het station.
Hoewel het kil was op het terras,
bette van Dorp zich het voorhoofd.
Marcella riep me, zei hij schor, en
toen ik kwam, wat het te laat. Ze
hield van me, en ik weet niet, waaron»
ze dat zoo laat pas wilde zeggen. Nog
altijd weet ik dat nieten het doet
er nu ook niet meer toeer was iets
geheimzinnigs, maar wat geeft het, dat
nu nog te willen uitvinden
Op het Leidschcplein was het dood
stil. Er liep een agent, een vroutf
schoof voorbijverdween op de don
kere kade. De beide vrienden zwe
gen
Zeg, we zien je tegenwoordig
nooit meer met dat meisje, waar je
dezen zomer zoo „dik” mee was, zei
van Alphen langs z’n neus weg, is
dat niets geworden?
Ze zaten *s avonds laat op het terras
van Americain, van Alphen en zijn
vriend Jacques van Dorp. Er waren
nog maar weinig tafeltjes bezet en het
werd leeg op het Leidscheplein. Er
was wat wind komen opzetten en de
meeste menschen waren naar huis ge
gaan. Aan den overkant bij Savoy en
op het Lido-terras waren de kelners
al aan het opruimen.
Toen er geen antwoord kwam, ging
van Alphen aarzelend voort:
Eh ik wil niet onbescheiden
zijn, amice. Maarrehet had ons
eigenlijk een beetje van je verwonderd.
Je was anders nooit zoo met meisjes
je scheen het type van den eeuwigen
vrijgezel, en toen zoo opeensdat
meisje. Je werd heel vaak met haar
gezien, niemand kende haar, niemand
had haar eerder gezienen jij scheen
eindelijkEnfin, het doet er niet
toe, kerel, als je er niet over praten
wil, excuseer dan m’n nieuwsgierig
heid
Jacques van Dorp nam z’n glas op
en zette het toen weer neer zonder
gedronken te hebben. Bij het licht van
de groote booglampen zag van Alphen
een zenuwachtigen trek om z’n mond.
Och nee, dat is het niet zoozeer,
zei van Dorp toen langzaam, er valt
geen geheim te verbergen, en dat ik er
niet over gesproken hebwel, dat
komt meer, omdat ik niet graag met
m’n gevoelens te koop loop. Want je
hebt gelijk, Ton, dat meisje betee-
kende wat voor me.
Zenuwachtig stak hij een sigaret op
en hij had drie lucifers noodig, voor
het zoover was.
Kerel, laten we er niet meer over
praten. Ik wil niet graag den schijn
wekken, dat ik je zit uit te hooren. Ten
slotte is het jouw zaak
Nu je er eenmaal over begonnen
bent, Ton, wil ik er misschien tóch wel
graag over praten. Het zal me goed
doen, eens iémand mijn gedachten te
kunnen blootleggen. Het zit me al we
ken lang in m’n kop, en tenslotte ben
jij m’n beste vriend. Ik ben altijd wat
te gesloten geweestWel, in dit ge
val kón ik er moeilijk over praten,
het heeft me tè veel pijn gedaan.
Ik maakte kennis met haar bij vrien
den, waar ze gelogeerd was. Je zei zoo-
even zelf al, dat ik me nooit erg met
meisjes inliet, maar zij, Marcella,
maakte al direct veel indruk op me. Of
het kwam, doordat ze zich in hoofdzaak
met mij bemoeide en zich hel weinig
Ieder zit aan de radio, hoopt op inter
ventie van Chamberlain, op matiging
van Hitler, en heeft met dat al ’t ge
voel, op een vulkaan te leven. In Ge
nève, waar vertegenwoordigers van
allerlei staten aanwezig zijn, is op dat
oogenblik een Duitsch ingenieur, An
ton von Römer genaamd, die in dienst
van zijn firma onderhandelingen voert
over bepaalde patenten (o.a. over een
nieuw gifgas) en tevens een hoogge
plaatst Duitsch diplomaticus, aan wien
een niet gepreciseerde spionnagetaak
is opgedragen, met zijn vrouw. Die
mannen representeeren twee werelden,
die tegenover elkaar staan in dezen
oorlog, maar ze zijn ook mannen.
En nu beschrijft de auteur, m.i. niet
ten voordeele van de overtuigende
kracht van zijn boek, op dezen poli-
tieken achtergrond een nogal banale
driehoeksverhouding.
Als ik het wat cru mag zeggen de
ingenieur met wien de schrijver
zich kennelijk identificeert verleidt
de vrouw van den diplomaatzij kan
uit dit conflict tusschen passie en hu-
welijksplicht geen uitweg vinden en
pleegt zelfmoord.
Een zeer groot deel van het boek
wordt ingenomen door de beschrijving
van het snelle groeien en abrupte
einde van deze liefdesverhouding, vol
van de afgesleten phrases over recht
op liefde (lees recht op bevrediging
van hartstocht) en dergelijke.
Zooals ik reeds zeide, doet dit af
breuk aan de idealistische en overtui
gende kracht van het geheel. Immers,
de schrijver, die vertellen wil „wie es
dazu kam”, dus hoe de oorlog on
danks het uitstel van September 1938,
toch onvermijdelijk was geworden, ver
zwakt met zijn romanheld, die trouw
aan zijn ideaal predikt maar om hu
welijkstrouw niets geeft, zeer de kracht
van zijn betoog.
Hij wil het ideologisch karakter van
dezen oorlog accentueeren en doet dit
als volgt„Moet deze oorlog”, zoo
vraagt hij, „als die nu eenmaal onver
mijdelijk is, een oorlog worden waar
over onze nakomélingen zich niet be
hoeven te schamen, dan moeten de be
grippen bij voorbaat duidelijk worden
omschreven.”
Het groote gevaar bestaat daarin, dat
de Franschen weer eens tegen de Duit-
schers te velde trekken, omdat de Duit-
schers Duitschers zijn, in plaats van het
Duitsche barbarendom aan te vallen.
De kruistochten of de dertigjarige oor
log houden stand voor de geschiedenis,
omdat ze godsdienstoorlogen waren; die
ten prooi. Als een slaapwandelaarster
volgde ze hem naar de danszaal, nam
plaats. Als een hongerige volgde ze
iederen gast die binnen kwam, groette,
praatte, maakte kennis met de gasten.
Toen zag ze hem binnenkomen met de
jonge vrouw en ze meende, dat men
haar hart kon hooren kloppen. Het
dansen begon, ze danste met haar man,
met enkele gasten en toen ineens stond
hij voor haar, stelde zich voor aan haar
man. Mevrouw herinnert zich mij nog?
Het is lang geleden! en hij vroeg haar
ten dans. Wat had ze van deze kans ver
wacht? Zij was gebonden en hij blijk
baar ook. Erna vergeef me, ik her
kende je al in de eetzaal, ik moest je
spreken. Je was zoo spoedig getrouwd
na Lugano, ik las het in de krant. Even
zweeg hij smartelijk: Mijn vrouw
stierf een maand na je huwelijk, toen
was ik vrij en jij gehuwd naar Indië,
verloren voor mij. Haar droge lippen
vormden moeilijk de woorden: En
je bent hertrouwd? Ja Erna sedert
een half jaar. Een heel knap vrouwtje,
jong en mooi, zei de vrouw van de we
reld in een pijnlijke poging haar wan
hoop te verbergen. Waarom had ze
hem weer moeten zien? En de man die
niet begreep, hoe de vrouw die plicht
matig de dansfiguren vormde, een .dood
steek ontving zei verrukt: Ja, niet
waar het is een beeldje, een lot uit de
loterij. Even was er een zwijgen, drong
het tot hem door dat hij deze vrouw
eenmaal had liefgehad en dit' gesprek
vreemd was. Hij boog zich tot haar over.
Je man lijkt me heel sympathiek.
Zeg me Erna, ben je gelukkig? En ter
wijl de muziek juist zweeg, nam de
vrouw, wier hart gedood was, met een
charmant gebaar haar sleep op,
glimlachte, zooals ze zich had aan
geleerd en zeide, terwijl zij aan zijn arm
terug ging naar haar plaats: Heel ge
lukkig ben ik, dat is sympathiek niet
waar, want ook ik trok het lot uit de
loterij. Terwijl ze aan haar tafeltje
plaats nam en haar cavalier nog even
toefde, zei ze, zooals een gelukkige
vrouw zou doen: „Mannie, is dat niet
grappig, mijnheer Harols en ik, hebben
elkaar 10 jaar geleden in Lugano ont
moet, ook in een hotel. Maar ik zou hem
nooit herkend hebben. De man, naar
wien heel haar hart uitging, glimlachte
wat stijf, boog en ging heen naar zijn
geluk.
Ja, kind, de wereld is toch maar
klein, hé? En Hollanders zijn toch altijd
overal! zei de man met wien ze ge
trouwd was. Even bleef hij haar aansta
ren, ze had vandaag een nieuwe beko
ring voor hem, die blik in haar lieve
oogen, wat was dat? Hij begreep het
niet.
Vrouwtje, wat ben je mooi van
avond, ik word opnieuw verliefd op je
zei hij goedig. En glimlachend zocht hij
haar oogen, die hem aankeken met ver
hoogde glans, zonder iets te zien..
M. C. Z.
ongedachte herleefd onder de bran
dende tropenzon, had zij zich zien
staan in haar lichtblauw avondtoilet,
dat hij zoo mooi vond en dat ze daar
om had aangetrokken. Ze had het eerst
niet kunnen verwerken, een slag die
verdooft, ze had een uitweg gezocht,
er was er geen, er was niets, er was al
leen leegte, zwarte leegte en ze kon
hem niet missen. En terwijl ze staarde
en niets zag klonken plotseling de tonen
van een ver verwijderd orkest, dat We
ber’s „Lieder ohne Worte” speelde, ’t
Was of op dat oogenblik de melodie
zich voor altijd in- haar hersens drong
om er nooit meer uit te gaan. Tergend
en steeds opnieuw draaide de melodie
in haar hoofd, toen de tonen reeds ver
klonken waren. Hij had haar gesmeekt
hem te vergeven, hij had haar koude
handen gekust en hij had „Vaarwel” ge
zegd en was heengesneld. Ze had hoofd
pijn voorgewend en was naar bed ge
gaan. ’s Morgens was hij in de vroegte
vertrokken, met een brief aan haar
ouders ten afscheid. Zij had de moei
lijke uitleg moeten geven en een storm
van verontwaardiging moeten trotsee-
ren, terwijl steeds de Lieder ohne
Worte door haar hoofd klonken en bij
alle woorden van haar opgewonden
moeder bleven klinken. Haar moeder,
die verontwaardigd over een schandaal
sprak, haar naam was in opspraak,
haar huwelijkskansen verminderd
Ze had niets geantwoord, wat had ze
kunnen zeggen.
natuurbeschrijving en weten
schap, ondersteund door mooie teeke-
ningen van Robert Kündig.
MELODIE
Ze