Een gril van het Lot uit vaderlandsliefde Kan men tegen zijn vaderland strijden? LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE COURANT VAN WOENSDAG 17 JANUARI 1940. PAGINA 2. Kroniek der Duitsche letteren schliess van Tever- Verdier: Die Kirche und die soziale Frage. Van dezelfde firma werd ons een ge schrift toegezonden van kardinaal Jean Verdier, aartsbisschop van Parijs, dus vertaald uit het Fransch. Hij onderzoekt dt vraag, wat het recht van den arbei der is tegenover den kapitalist, welke rechten met het privé bezit zijn verbon- een be- 1) Hans Habe: Zu spat? Europa Verlag, New York, 626 blz., in linnen 10 Zw. fr., gecart. 8 Zw. fr. 2) Karl Kraus: Ausgewahlte Gedichte Verlag Oprecht, Zurich, 132 blz., geb. 6,5/ Zw. fr., gecart. 4,50 Zw. fr. 3) Hermann Hiltbrunner: Der Mensch und das Jahr, 162 blz linnen 7 Zw. fr gecart. 5 Zw. fr., Oprecht Verlag. Zurich 4) Cardinal Jean Verdier: Die Kirche und die soziale Frage. Kart. 4.50, geb. 6.50 Zw. fr. den (dus niet de oude leus: eigendom is diefstal), wat gelijkheid en rechtvaar digheid beteekenen. In zijn boek be antwoordt hij die vragen in den zin van een sociaal gericht Katholicisme, zoodat hij de traditie vóortzet, waarmede een halve eeuw geleden Paus Leo XIII een begin maakte. Hotel Majestic kennis maakte melancholieken ’s avonds ge- Karl Kraus. Tenslotte een bandje: Ausgewahlte Gedichte van Karl Kraus, vroeger een zeer bekend criticus. Als redacteur van het tijdschrift „Die Fackel” sprak hij in het Weenen van vóór en tijdens den wereldoorlog op zeer vrije wijze zijn meening uit. Hij is echter niet alleen de satiricus uit de generatie van Wedekind, maar ook lyrisch dichter. Uit de negen deelen gedichten is door vriendenhand bovengenoemde bloemlezing samenge steld. Dit lyrisch werk, aldus het „Nach- wort” toont ons het schokkende beeld van een wachter, die sterft op een ver loren post. Hoewel hij weet dat alles tevergeefsch is, wil hij het niet gemak kelijker hebben, wil niets dan strijden en aanmanen tot strijd. Maar hij kan zeg gen, dat hij niet gesmacht heeft naar de eer, die de wereld geeft en als hij voor God staat, klinken hem de woorden tegen: Im Dunkel gehend, wusstest du ums Licht, Nun bist du da und siehst mir ins Gesicht. Sahst hinter dich und suchtest meinen [Garten. Du bliebst am Ursprung. Ursprung 1st das [Ziel, Du, unverloren du und das Lebensspiel. Nun musst, mein Mensch, du langer nicht [mehr warten. J. H. SCHOUTEN. Overste van Haren en zijn vrouw brachten een deel van hun verloftijd in Montreux door, in een der voor naamste hotels. En het was aan het uiterst verzorgde diner, in de schitte rend verlichte eetzaal er zou later gedanst worden dat een achter pal men verborgen strijkje Weber’s „Lieder ohne Worte” speelde. Over het gelaat van de nog jonge vrouw, vol charme en met smaak gekleed, kwam een even melancholieke als droomerige uitdruk king. Fel herleefden de uren in Lu gano, een plantenserre, waarin haar hart brak. Haar man keek naar haar, wat was zijn vrouw vanavond knap. Iets bijzon ders in haar blik trof hem, doch hij kon niet zeggen wat Hij vulde de glazen nog eens en hief lachend zijn glas op „Proost Vrouwtje!” Uit een droom scheen ze te ontwaken en bijna werk tuigelijk hief ze haar glas. Maar toen verstarde haar blik, want aan het ta feltje naast haar, hadden een heer en dame plaats genomen en die heer was de man, dien ze gemeend had nooit meer te zullen zien, Lugano, „de Lieder ohne Worte”, Moeders verontwaardiging wat gaat er in één oogenblik niet door een mensch heen. Die vrouw was dat zijn vrouw, toch nog genezen Was het een ander? Die vrouw was heel jong. Naast haar man verliet mevrouw van Haren de eetzaal aan duizend gedachten van Lodewijk XIV of de wereldoorlog niet, omdat het rooftochten waren. Het moet vaststaan, dat het niet gaat om territoriale veroveringen, maar om overwinningen van den geest. Hoe haat ik de staatslieden, die den mond er vol van hebben, dat zij bereid zijn, de gren zen van hun land met het zwaard te verdedigen, maar laf jammeren en ver zekeren, dat zij ter wille van de ideolo gie geen druppel kostbaar bloed willen vergieten. De menschheid moet tus- schenbeide komen, als een dronken en sadistische vader in het hart van Europa millioenen van zijn onderdanen mar telt”. Hier hebben we het probleem. De auteur is overtuigd, dat alle ongelijK aan den kant van Hitler-Duitschland is, en dat hij, door daartegen te vechten, strijdt voor vrijheid, gelijkheid en broe derschap. Het behoeft hier niet gezegd te wor den, dat voor ons een derge lijke zwart-wit-beschouwing te simplis tisch is: de nationaal-socialisten zijn geen baarlijke duivels, hun tegenstan ders evenmin pasgewasschen engelen. Zijn zelfportret geeft de auteur in den ingenieur Anton von Römer, „die den tijd neemt, zooals hij is, die het echter waagt, daartegen te strijden. Een zoe ker is hij en een twijfelende, en hém behoort daarom de toekomst. Hij is voor oris, die gebogen gaan onder den last van een vreeselijken tijd, een symbool en een hoop. Wij hebben hem daarom lief. Wij hebben in hem een jeugd lief, die den rechten weg eerst moet vinden, maar hem dan ten einde toe gaat. Wij hebben in hem lief den moed tot een be kentenis, zonder de onderwerping on der de partij, de geestdrift zonder ge zang, de smart zonder schreeuw. Wij hebben in hem lief de vreugde in den vrede en den moed tot den oorlog. Wij hebben in hem lief het Duitschland, dat zal opstaan”. Voor dit Duitschland, dat opstaan zal heeft de schrijver, zooals hij in een korte voorrede mededeelt, zelf de wapenen op gevat, door in September 1939 zich als vrijwilliger te melden in het Fransche leger. Mijn meening over dit boek is als volgt: Om de beschrijving van het milieu van den Volkenbond in Genève, dat Hans Habe als journalist, die daar lang heeft gewerkt, goed kent, is het zeer interessant. Merkwaardig is het als do cument van onzen tijd door de vermen ging van liefde en politiek, maar het is te weinig bezonken en uitgebalanceerd om een kunstwerk te zijn. Hans Habe: Zu Spat? Ieder kent wel het woord van Von del De liefde tot zijn land is ieder aangeboren. En al mogen we niet zoo ver gaan als Schiller, die in het „Lied von der Glocke” den „Trieb zum Va- terlande” beschouwt als „das teuerste der Bande”, toch zijn we met hem één van zin, als hij in Teil zegt ’t Was op een van de meest eenzame lachje te voorschijn geroepen en gezegd: buitenposten in Indië, waar een klein garnizoen gevestigd was, dat de vrouw van den commandant haar heimwee naar haar vaderland bijna niet meer be kampen kon. In de stille middagen, als zij tever geefs had getracht te slapen en uit gestrekt op haar rustbed haar gedach ten liet gaan, had zq soms het gevoel gekregen of haar leven een lange don kere zwarte wanhoopsnacht was, zonder een enkel lichtpuntje en meer dan eens was ze opgestaan en naar buiten gegaan op het stille erf, had naar dien altoos blauwen hemel gestaard met de bede in het hart, dat ze niet waanzinnig mocht worden. O, ze kon het niet aan, dat stille eentonige bestaan alleen met haar gedachten aan dat wat voor immer voorbij was. Men had haar meermalen gezegd, dat toch zooveel vrouwen dit leven moesten leiden en gelukkig waren, dat ze eens denken moest aan haar voorgangsters, die onder veel moeilijker omstandigheden hier geleefd hadden denk eens aan, wat de radio het leven niet aangenamer maakte en de lucht post het tegenwoordige geslacht een voorsprong gaf op het vroegere op al deze wijze en juiste woorden had ze gezwegen, omdat ze het eenige ant woord, dat ze had kunnen geven, daar het de waarheid was, nooit zou kunnen uitspreken, namelijk, dat andere vrou wen waarschijnlijk uit liefde waren ge trouwd en niet uit dépit. Met den man aan wien je je hart schonk uit volle liefde kon je alles blijmoedig verdragen, den meest eenzamen buitenpost, de ver veling van altijd hetzelfde och men zou immers armoede en ontbering kunnen dragen als men elkander maar liefhad. Maar zij had haar man niet lief, ze was met hem getrouwd, omdat haar ouders het wenschelijk achtten, ja, zelfs een uitkomst na het schandaaltje in Lugano. Ja, zoo had haar familie haar gouden geluksdroom durven noemen, het schan daaltje ia Lugano. Wat hadden vader en moeder het toen toch een uitkomst ge vonden, dat kort daarna haar tegen woordige man met verlof in Europa kwam en een vrouw zocht, zijn oog op haar liet vallen, ofschoon hij 10 jaar ouder was, iets wat haar ouders in het geheel niet telden. Hij was een goede partij, volgens haar ouders, ze mocht dankbaar zijn, ze was geborgen voor haar leven, en het was goed om die nare geschiedenis te vergeten en te doen vergeten. Wat kon zij, 22-jarige, in luxe opgevoed, die nooit geleerd had te wer ken of zelfstandig te zijn hiertegen aan voeren Alleen dat zij niet van die goede partij hield ’t Werd niet geteld. Dat zou wel komen in het huwelijk, meende haar moeder. Dat haar liefde een ander gold Daarover mocht niet meer gesproken worden. O, haar ouders, die nu overleden waren, hadden in hun kortzichtigheid het natuurlijk best met haar voorgehad, hoe zou het anders kunnen Zij hadden dit nu eenmaal een prachtige oplossing gevonden ze had den immers wel moeten zien, hoe onge lukkig hun kind was en hoe zij in stilte leed. Dat zou iu het nieuwe leven, in de gansch andere omgeving overwonnen Worden. En moe van alles, murw ge maakt, had ze in de verloving tenslotte toegestemd met den knappen officier. O, hij was een goed mensch, hij was har telijk, eerlijk en trouw. Ze kneep den kleinen kanten zakdoek in haar vuist kapotze kon het niet meer uithouden, dat comediespelen. Hij was zoo dood goed en zorgvol voor haar, hij had een vrouw verdiend, die hem liefhad en niet haar, die jaar in jaar uit haar masker droeg, moest dragen, liefde veinzen, waar ze slechts vriendschap en achting voelde, terwijl haar hart was bij den eenigen man, dien zij ooit had liefgehad en tot haar laatsten ademtocht zou beminnenbij hem, waarmede ze in Lugano zoo onzegbaar geluk kig was geweest. Tot het einde kwam, het bittere einde en de blijde zomerdag In ’n donkeren nacht scheen te verande ren. Nooit had ze meer iets van hem vernomen, hij was in Holland, waar hij zijn werkkring had en zij was hier. En ze zou hier blijven, of in een ander gar nizoen moeten leven en ze zou op den va;.tgestelden tijd met verlof naar het Vaderland gaan, oude vrienden en be kenden weerzien, waarvan ze in meer dere of mindere mate vervreemd zou zijn maar hém zou ze niet weerzien, nooit meer. En dan zouden haar man en zij weer terugkeeren naar Indië voor enkele jaren, daarna zou haar man ge- pensionneerd worden en zouden ze voor goed naar Holland gaan. In een buiten huisje zouden ze wonen, zooals de lief ste wensch van haar man was. Daar buiten zouden ze rustig leven en altijd zou zij haar masker dragen, tot éénmaal de dood dat masker zou doen verstijven. In den warmen tropenmiddag huiverde ze en ze was teruggegaan naar haar ruststoel en had vergeefs getracht rust te vinden, ’s Avonds had haar man met een bezorgd gezicht naar haar gekeken en belangstellend gevraagd of ze niet goed Mas en ze had haar aangeleerde glim- Neen man, ik ben heel goed hoor Maar het was zoo warm vanmiddag en ik kon niet slapen. En plichtmatig had ze zijn kus beantwoord. Er waren dagen geweest, dat zij meende een spoor van waanzin te voelen, dagen waarin ze zich bijna machinaal voortbewoog, steeds haar ge dachten bij hem, dien ze zoo innig lief had. Dan herleefde ze in gedachten dien heerlijken zonnigen tijd in Lugano, dien stralenden gelukstijd. Toen zij met haar ouders den winter in doorbracht, waar ze met dien knappen, jongeman, die als er danst werd, haar meermalen ten dans voerde, met wien ze in gezelschap van andere jonge gasten tochtjes maakte, waar honderd pretjes werden bedacht en uitgevoerd. En zij beiden, de jonge man en zij, zij hielden van elkander, ze leefden in een sprookje, een gouden sprookje, waaruit het ontwaken hard en bitter was. Het had haar weleens ge troffen, hoe Frits af en toe, als hij zich onbespied waande in diep gepeins ver zonken scheen en een trek van stille wanhoop op zijn knap gezicht lag. Maar zoodra zij nader was gekomen, was het voorbij geweest en had hij zijn blijde gezicht getoond en zij had gemeend, dat ze zich vergist had. Haar ouders had den veel sympathie getoond voor den jongeman, die zoo hoffelijk haar moe ders plaid droeg, haar van sjaal of taschje wist te ontlasten en met een prettigen, charmanten glimlach mama’s eeuwige handwerkjes bekeek. Naar mate de weken omvlogen, verwachtten haar ouders zijn officieel aanzoek, dat echter uitbleef. Zoo naderde de voor avond van zijn vertrek, zij zou met haar familie nog een poosje blijven. Ze hadden samen gedanst en toen had hij haar langzaam gevoerd naar de planten serre, waar niemand was en waar slechts een schemerig licht was. O, ze had met kloppend hart zijn groote vraag ver wacht, de vraag, die haar zoo honderd voudig gelukkig zou maken. Hij had met haar geleund gestaan over de ba lustrade en hij had haar verteld, dat hij niet vrij was, maar gebonden aan zijn krankzinnige vrouw, die reeds drie jaren in een gesticht voor geesteskran- ken werd verpleegd. Hij beschuldigde zich haar liefde te hebben gewonnen, hij was zoo ongelukkig en had niet den moed gehad zijn schoonen geluksdroom te breken. Hij had ’t uitgesteld te spre ken, zelf hunkerde hij zoo naar geluk; tenslotte had hij het uitgesnikt om zijn arme gebroken leven. En zij had daar gestaan, o honderd maal had zij het Ans Vater land, ans teure dich an. Das halte fest mit deinem ganzen Herzen, Dort sind die festen Wurzeln deiner Kraft. Hermann Hiltbrunner: Der Mensch und das Jahr. Eveneens bij de firma Oprecht ver scheen een reeks van twaalf beschou wingen over elk van de maanden van het jaar, die ieder met een toepasselijk gedicht worden geopend. De schrijver is een man, die gevoelig is voor al de nuances van het weer. Hij heeft geheel teruggekregen wat wij geciviliseerde stadsmenschen grootendeels verloren hebben: de organische verbondenheid met de natuur. Hij doorleeft de grauwe eenzaamheid van December, het blijde ontwaken van de zon, de stralende vreugde van de lente. Zoo geeft hij een soort dichterlijken kalender, een harts tochtelijke biographie van het jaar, het is een zeer aparte combinatie van ge dicht, We weten, dat hier onze kracht wor telt, dat Theodor Storm gelijk heeft, als hij tot zijn zonen spreektKein Mensch gedeihet ohne Vaterland. In onze dagen is deze nationale ge dachte, welke soms teloor scheen te gaan onder het utilistische Waar het me goed gaat, is m’n vaderland, weer met dubbele kracht herleefd. We voe len de moeilijkheid van hen, die twee vaderlanden hebben een waar ze ge boren en opgevoed zijn, een waartoe ze krachtens huwelijk b.v. behooren en waar ze wonen. Evenals twee vrouwen voor een man minder zijn dan één, zoo ook zijn twee vaderlanden er minder dan een. Zulke menschen zitten als ’t ware tusschen twee stoelen en in be wogen tijden als de onze blijkt dat soms op uiterst pijnlijke wijze. Niet minder moeilijk is de situatie voor de emigranten, voor wie wegens hun politieke overtuiging de toegang tot hun vaderland is versperd. Voor wie het smartelijke conflict is ont staan, dat ze vol verdriet de ontwikke ling van de toestanden in hun vader land volgen en meenen, dat ze die met alle middelen moeten bestrijden. Om het eigenlijke, ware vaderland, dat ze in hun gedachten zien, te red den, nemen ze de wapenen op om te vechten tegenhun vaderland. Het schijnt me, dat iemand in zulk conflict psychisch zal moeten zwijken en den dood als een verlossing uit een onoplosbaar conflict moet be schouwen, wanneer het tenminste geen pose is, maar écht en diep doorvoeld. Dit conflict nu wordt uitgebeeld in den lijvigen roman van den jeugdigen schrijver Hans Habe: Zu spat?l) Deze speelt in Genève, tijdens een zit ting van den Volkenbondsraad in de bewogen Septemberdagen van 1938. De wereld leeft in hoogspanning. Zal het Duitsche leger naar Praag oprukken van de anderen aantrok, die toch on> haar heen zwermden en kennelijk éprft van haar waren, weet ik niet. Ik praat, te veel met haar en vond haar aardig. We spraken af, samen eens naar een bioscoop te gaan, banaaltjes, zooals je ziet, en wat ik anders vrijwel nooit deed, ik ging eens met haar dansen. Het gekke is, dat er van het begin af een soort 'contact tusschen ons wa^ hoewel we meestal over oppervlakkigs I dingen spraken, die onze ware gedach, ten verborgen. Er was iets, dat mj weerhield, over belangrijker zaken te praten. Misschien was het intuïtie, mo, gelijk ook iets in haar blik of haar hou, ding, dat me waarschuwdeIk had de idee, dat ook zijzelf door iets weerhouden werd. Soms scheen ze op het punt, mij iets toe te vertrouwen, ijj merkte dat aan haar oogen, de maniet, waarop ze me aankeeken steeds scheen ze op het laatste moment vap gedachten te veranderen. Zoo ging dat enkele weken door, ft begon steeds meer van haar te houden, ik voelde, dat ze een goed kameraad voor me zou kunnen zijn, iemand, onj het leven mee door te gaan, en ondanks dat sprak ik niet. We gingen naar eep dancing, een schouwburg, een bioscoop, een café, we praatten als oppervlakkigs kennissen en als ik haar thuisbracht was er alleen onze handdruk, eep lachje, dat anders was, dan bij gewone kennissen het geval pleegt te zijn. Ze logeerde al een maand bij haat vrienden en sprak nog niet van ver» trekken. Evenmin wist ik nog, wat ze hier deed, hoe haar leven was, wa| haar plannen warenIk durfde et niet naar te vragen, en zij scheen ei geen behoefte aan te hebben, het mij te vertellen. Toen kwam er een avond, dat z« heel anders scheen te zijn. Wat het pre. cies was, weet ik niet, maar hef scheen, alsof er iets van haar was af. gevallen, of ze onder een druk uit was gekomen. Ze was vroolijk, opgeruimd en onder het dansen keek ze me steeds aan met een blik, welke me duidelijk zei, wat ik al wekenlang hoopte in haar -oogen te zullen zien. Alle reserve wierp ik toen van me af. Toen we naat huis liepen was ik zenuwachtig, ft zocht een aanleiding om haar te zeg. gen, wat ik voelde, maar het was pas bij haar huisdeur, dat ik eindelijk dep moed vond. Marcella, begon ik, Marcella, ik moet je wat zeggen Ze was plotseling stil geworden. Zeg me liever niets, vroeg ze, zeg hel niet, Jacques. Even was ik uit het veld geslagen door haar houding. Maar ik had toch gezien, hoe ze mij aankeek, ik voélde, dat ze ook van mij hield, en ik kon het niet langer voor me houden. Ik houd van je, Marcella, ik ben geen schooljongen die een bevlieging heeft, maar iemand, die weet wat hij wil. Verwacht geen hoogdravende lief desverklaring van me, maar zeg me alleen, of je met me trouwen wilt Ik had haar hand gegrepen en ik voelde, hoe ze beefde. Ze had het hoofd een beetje gebogen en ik kon haar ge zicht niet zien. Het duurde even, voot ze antwoordde en ze sprak heel zacht Je had niets moeten zeggen Jacques, je maakt het me moeilijk. Ikik kan geen antwoord geven, Vraag me niets meer, ik zou je niets kunnen verklaren Ze drukte me krampachtig de hand en ik had even de idee, dat ze haar tranen wegslikte. Toen ze in de deur stond, keerde ze zich nog even naar me toe. Morgen ga ik weg, Jacques, Als.., als ik je wat te zeggen heb, dan zal ik je schrijven. Dag jongen! Van Dorp wierp met een zenuwach tig gebaar z’n sigaret weg. Het was, als sprak hij nu voor zichzelf en had hij de aanwezigheid van z’n vriend heelemaal vergeten. Wekenlang wachtte ik. geefs. Er kwam geen brief. Ik vroeg me af, of ik me zoo vergist had. Ik meende het toch zoo zeker te weten. Ik vroeg haar adres aan haar vrien den en ik schreef haar. Er kwam geen antwoord. Toen, twee weken geleden, kwam haar telegram Er was even een pauze. Een kelne» liep langs, hopend, dat die late gasten zouden verdwijnen. Ze waren de eenigen nog op het terras. Het bevatte maar drie woorden, ging van Dorp verder. Drie woorden, welke me in den zevenden hemel brachten: Kom vlug, Marcella. Met den eersten den besten trein ver trok ik. Marcella woonde in een pen sion. Een taxi bracht me er heen. Haar hopsita deed me open met een bleek gezicht. Toen ik naar haar vroeg, schrok ze. Is u een kennis van haar? vroeg ze. Ja, ja... een goede kennis, heeft me getelegrafeerd te komen. Juffrouw Marcella is een uur ge leden gestorven, zei de hospita. Een autobotsing. Als u haar wilt zien Als verwezen stond ik daar. Zonder wat te zeggen ben ik omgekeerd en als in een droom liep ik naar het station. Hoewel het kil was op het terras, bette van Dorp zich het voorhoofd. Marcella riep me, zei hij schor, en toen ik kwam, wat het te laat. Ze hield van me, en ik weet niet, waaron» ze dat zoo laat pas wilde zeggen. Nog altijd weet ik dat nieten het doet er nu ook niet meer toeer was iets geheimzinnigs, maar wat geeft het, dat nu nog te willen uitvinden Op het Leidschcplein was het dood stil. Er liep een agent, een vroutf schoof voorbijverdween op de don kere kade. De beide vrienden zwe gen Zeg, we zien je tegenwoordig nooit meer met dat meisje, waar je dezen zomer zoo „dik” mee was, zei van Alphen langs z’n neus weg, is dat niets geworden? Ze zaten *s avonds laat op het terras van Americain, van Alphen en zijn vriend Jacques van Dorp. Er waren nog maar weinig tafeltjes bezet en het werd leeg op het Leidscheplein. Er was wat wind komen opzetten en de meeste menschen waren naar huis ge gaan. Aan den overkant bij Savoy en op het Lido-terras waren de kelners al aan het opruimen. Toen er geen antwoord kwam, ging van Alphen aarzelend voort: Eh ik wil niet onbescheiden zijn, amice. Maarrehet had ons eigenlijk een beetje van je verwonderd. Je was anders nooit zoo met meisjes je scheen het type van den eeuwigen vrijgezel, en toen zoo opeensdat meisje. Je werd heel vaak met haar gezien, niemand kende haar, niemand had haar eerder gezienen jij scheen eindelijkEnfin, het doet er niet toe, kerel, als je er niet over praten wil, excuseer dan m’n nieuwsgierig heid Jacques van Dorp nam z’n glas op en zette het toen weer neer zonder gedronken te hebben. Bij het licht van de groote booglampen zag van Alphen een zenuwachtigen trek om z’n mond. Och nee, dat is het niet zoozeer, zei van Dorp toen langzaam, er valt geen geheim te verbergen, en dat ik er niet over gesproken hebwel, dat komt meer, omdat ik niet graag met m’n gevoelens te koop loop. Want je hebt gelijk, Ton, dat meisje betee- kende wat voor me. Zenuwachtig stak hij een sigaret op en hij had drie lucifers noodig, voor het zoover was. Kerel, laten we er niet meer over praten. Ik wil niet graag den schijn wekken, dat ik je zit uit te hooren. Ten slotte is het jouw zaak Nu je er eenmaal over begonnen bent, Ton, wil ik er misschien tóch wel graag over praten. Het zal me goed doen, eens iémand mijn gedachten te kunnen blootleggen. Het zit me al we ken lang in m’n kop, en tenslotte ben jij m’n beste vriend. Ik ben altijd wat te gesloten geweestWel, in dit ge val kón ik er moeilijk over praten, het heeft me tè veel pijn gedaan. Ik maakte kennis met haar bij vrien den, waar ze gelogeerd was. Je zei zoo- even zelf al, dat ik me nooit erg met meisjes inliet, maar zij, Marcella, maakte al direct veel indruk op me. Of het kwam, doordat ze zich in hoofdzaak met mij bemoeide en zich hel weinig Ieder zit aan de radio, hoopt op inter ventie van Chamberlain, op matiging van Hitler, en heeft met dat al ’t ge voel, op een vulkaan te leven. In Ge nève, waar vertegenwoordigers van allerlei staten aanwezig zijn, is op dat oogenblik een Duitsch ingenieur, An ton von Römer genaamd, die in dienst van zijn firma onderhandelingen voert over bepaalde patenten (o.a. over een nieuw gifgas) en tevens een hoogge plaatst Duitsch diplomaticus, aan wien een niet gepreciseerde spionnagetaak is opgedragen, met zijn vrouw. Die mannen representeeren twee werelden, die tegenover elkaar staan in dezen oorlog, maar ze zijn ook mannen. En nu beschrijft de auteur, m.i. niet ten voordeele van de overtuigende kracht van zijn boek, op dezen poli- tieken achtergrond een nogal banale driehoeksverhouding. Als ik het wat cru mag zeggen de ingenieur met wien de schrijver zich kennelijk identificeert verleidt de vrouw van den diplomaatzij kan uit dit conflict tusschen passie en hu- welijksplicht geen uitweg vinden en pleegt zelfmoord. Een zeer groot deel van het boek wordt ingenomen door de beschrijving van het snelle groeien en abrupte einde van deze liefdesverhouding, vol van de afgesleten phrases over recht op liefde (lees recht op bevrediging van hartstocht) en dergelijke. Zooals ik reeds zeide, doet dit af breuk aan de idealistische en overtui gende kracht van het geheel. Immers, de schrijver, die vertellen wil „wie es dazu kam”, dus hoe de oorlog on danks het uitstel van September 1938, toch onvermijdelijk was geworden, ver zwakt met zijn romanheld, die trouw aan zijn ideaal predikt maar om hu welijkstrouw niets geeft, zeer de kracht van zijn betoog. Hij wil het ideologisch karakter van dezen oorlog accentueeren en doet dit als volgt„Moet deze oorlog”, zoo vraagt hij, „als die nu eenmaal onver mijdelijk is, een oorlog worden waar over onze nakomélingen zich niet be hoeven te schamen, dan moeten de be grippen bij voorbaat duidelijk worden omschreven.” Het groote gevaar bestaat daarin, dat de Franschen weer eens tegen de Duit- schers te velde trekken, omdat de Duit- schers Duitschers zijn, in plaats van het Duitsche barbarendom aan te vallen. De kruistochten of de dertigjarige oor log houden stand voor de geschiedenis, omdat ze godsdienstoorlogen waren; die ten prooi. Als een slaapwandelaarster volgde ze hem naar de danszaal, nam plaats. Als een hongerige volgde ze iederen gast die binnen kwam, groette, praatte, maakte kennis met de gasten. Toen zag ze hem binnenkomen met de jonge vrouw en ze meende, dat men haar hart kon hooren kloppen. Het dansen begon, ze danste met haar man, met enkele gasten en toen ineens stond hij voor haar, stelde zich voor aan haar man. Mevrouw herinnert zich mij nog? Het is lang geleden! en hij vroeg haar ten dans. Wat had ze van deze kans ver wacht? Zij was gebonden en hij blijk baar ook. Erna vergeef me, ik her kende je al in de eetzaal, ik moest je spreken. Je was zoo spoedig getrouwd na Lugano, ik las het in de krant. Even zweeg hij smartelijk: Mijn vrouw stierf een maand na je huwelijk, toen was ik vrij en jij gehuwd naar Indië, verloren voor mij. Haar droge lippen vormden moeilijk de woorden: En je bent hertrouwd? Ja Erna sedert een half jaar. Een heel knap vrouwtje, jong en mooi, zei de vrouw van de we reld in een pijnlijke poging haar wan hoop te verbergen. Waarom had ze hem weer moeten zien? En de man die niet begreep, hoe de vrouw die plicht matig de dansfiguren vormde, een .dood steek ontving zei verrukt: Ja, niet waar het is een beeldje, een lot uit de loterij. Even was er een zwijgen, drong het tot hem door dat hij deze vrouw eenmaal had liefgehad en dit' gesprek vreemd was. Hij boog zich tot haar over. Je man lijkt me heel sympathiek. Zeg me Erna, ben je gelukkig? En ter wijl de muziek juist zweeg, nam de vrouw, wier hart gedood was, met een charmant gebaar haar sleep op, glimlachte, zooals ze zich had aan geleerd en zeide, terwijl zij aan zijn arm terug ging naar haar plaats: Heel ge lukkig ben ik, dat is sympathiek niet waar, want ook ik trok het lot uit de loterij. Terwijl ze aan haar tafeltje plaats nam en haar cavalier nog even toefde, zei ze, zooals een gelukkige vrouw zou doen: „Mannie, is dat niet grappig, mijnheer Harols en ik, hebben elkaar 10 jaar geleden in Lugano ont moet, ook in een hotel. Maar ik zou hem nooit herkend hebben. De man, naar wien heel haar hart uitging, glimlachte wat stijf, boog en ging heen naar zijn geluk. Ja, kind, de wereld is toch maar klein, hé? En Hollanders zijn toch altijd overal! zei de man met wien ze ge trouwd was. Even bleef hij haar aansta ren, ze had vandaag een nieuwe beko ring voor hem, die blik in haar lieve oogen, wat was dat? Hij begreep het niet. Vrouwtje, wat ben je mooi van avond, ik word opnieuw verliefd op je zei hij goedig. En glimlachend zocht hij haar oogen, die hem aankeken met ver hoogde glans, zonder iets te zien.. M. C. Z. ongedachte herleefd onder de bran dende tropenzon, had zij zich zien staan in haar lichtblauw avondtoilet, dat hij zoo mooi vond en dat ze daar om had aangetrokken. Ze had het eerst niet kunnen verwerken, een slag die verdooft, ze had een uitweg gezocht, er was er geen, er was niets, er was al leen leegte, zwarte leegte en ze kon hem niet missen. En terwijl ze staarde en niets zag klonken plotseling de tonen van een ver verwijderd orkest, dat We ber’s „Lieder ohne Worte” speelde, ’t Was of op dat oogenblik de melodie zich voor altijd in- haar hersens drong om er nooit meer uit te gaan. Tergend en steeds opnieuw draaide de melodie in haar hoofd, toen de tonen reeds ver klonken waren. Hij had haar gesmeekt hem te vergeven, hij had haar koude handen gekust en hij had „Vaarwel” ge zegd en was heengesneld. Ze had hoofd pijn voorgewend en was naar bed ge gaan. ’s Morgens was hij in de vroegte vertrokken, met een brief aan haar ouders ten afscheid. Zij had de moei lijke uitleg moeten geven en een storm van verontwaardiging moeten trotsee- ren, terwijl steeds de Lieder ohne Worte door haar hoofd klonken en bij alle woorden van haar opgewonden moeder bleven klinken. Haar moeder, die verontwaardigd over een schandaal sprak, haar naam was in opspraak, haar huwelijkskansen verminderd Ze had niets geantwoord, wat had ze kunnen zeggen. natuurbeschrijving en weten schap, ondersteund door mooie teeke- ningen van Robert Kündig. MELODIE Ze

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 16