DE KUNST VAN REIZEN UHT MOK SCHETSBOEK HULPVAARDIGHEID WEGGEWERKT ILLUSIE Gedachten aller tijden LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE COURANT VAN WOENSDAG 31 JANUARI 1940. PAGINA 2. welk P.P.K. de zich door Op een van mijn Parijsche zwerftoch ten was ik in een café naast de Moulin Rouge neergestreken. Ik bekeek op m’n gemak het va-et-vient van de Parijze naars en van een zeer uiteenloopend soort van andere wereldbewoners van diverse pluimage. Op dit punt van Parijs is de demi monde steeds in ruime mate vertegen woordigd. Bij den uitgang van Metro Place Blanche wemelde het van een internationaal menschdom. prachtig me de het Wie aan lichtgeraaktheid lijdt, loopt i kans iederen dag de gevolgen van d*e kwaal te ondervinden. Het plezier der kinderen is een voor naam bestanddeel van het levensgeluk der ouders. De meeste wijsheid ontvangt men in de school des levens. Slechts de waarlijk eenvoudigen en de waarlijk grooten dragen hun ziel op hun gelaat. kwam ooit, blijkbaar, via den mist, die ongetwij feld voor zijn oogen hangt, zijn ver trouwen heb opgewekt, hem helpen moet om dit bedrag terug te krijgen. jonge dokter Dick Kortenhoef zijn detective-roman opzij en op het nachtklokje. Al kwart voor Als wij strijd hebben met ons gewe ten, is het recht onverandenijk aan zijn kant. Het besef, dat ons nog veel ont breekt, is de eerste stap op den weg I der beterschap. Een jonge blonde man, met een eenigszins slingerenden gang, blijft bij mijn tafeltje staan en kijkt me min of meer wezenloos aan. Hij wil zijn hoed afnemen, maar grijpt er eerst naast. Dan vraagt hij langzaam spre kend, met een dikke tong en met een sterk Noordelijk accent: „sprechen Sie Deutsch”, waarop ik die vraag beaam. Hij zet zich dan ongenood op een stoel tegenover me, legt z’n ellebogen op de tafel, Eangt met z’n lichaam naar voren en begint met een schor keelgeluid te ppaten, waarbij zijn hoofd telkens naar beneden zakt en zijn oogen nauwelijks open kunnen blijven. Hij verkeert in een vergevorderden kennelijken staat .en zet me onder het praten in een zwa nen alcoholdamp. Zijn verhaal komt hierop neer, dat hij er met twee jonge Parisiennes op-uit is geweest en dat hij nu tot de conclusie is gekomen dat deze hem 1200 francs hebben ontfut seld. Hij praat met horten en stooten en telkens is hij den draad kwijt, waar bij hij mij dan woedend aankijkt, alsof dat mijn schuld zou zijn. Hij verkeert in dién staat van dronkenschap, dat hij mij zijn volledig vertrouwen schenkt Het blijkt, dat hij een commu nistische Deen is, die in dienst staat van den sovjet en door de Russische regeering naar Parijs is gestuurd om auto’s te koopen. Van het bedrag daar van had hij alvast 1200 francs gereser veerd voor een pleizierigen avond bij aankomst te Parijs en nu is hij erg verontwaardigd, omdat dit bedrag, dat hij in een vestzak had gedaan, hem al zoo spoedig ontfutseld is. Zijn geheele relaas komt hierop neer, dat ik, die gelijks zoo vaak jubelend en gedachte loos heeft laten schieten. Hij zegt het nog altijd niet. Hij ver onderstelt, dat zij daarop niet wacht. Hij ziet in haar een verstandig meisje van heden, een lieve kameraad, die pre cies weet: er zijn goede en minder goede tijden in het leven, en niets duurt eeuwig. Hij houdt op het oogenblik wel iswaar veel van haar, en zijn liefde als men die zoo noemen mag zou heel best nog veertien dagen of drie weken kunnen duren, maar het leven is nu een maal hard, men moet terug naar het kantoor, men leeft niet altijd voor het geluk. Een groengrijze, winderige dag is hun laatste dag samen in de kleine stad aan zee. Dan komt de reis, de reuk van kof fers, scheepsrook, smeerolie.en droef heid. Een halve dag op de boot, dan zal het uit zijn. Nu weet ze het zéker: hij zal niets zeg gen. Zooals hij daar op het dek naast haar staat en naar de kleine stad aan zee terugkijkt, is hij al een vreemde, in wiens notitieboekje haar adres naast an dere adressen is opgeschreven. Een mensch, die men nooit weer terug zal zien. Ze houdt het niet uit. Ze gaat naar beneden in de cabine. Hij merkt pas na een poosje, dat ze weg is, vindt een beetje onwillig, dat ze toch maar een rusteloos vrouwtje is, als alle anderen, die altijd op het ongeschiktste oogenblik naar de koffers moet omkijken. Ze had zich den aardigen aanblik van de lang zaam wegglijdende stad aan zee niet mo gen laten ontgaan, als zij de kunst van reizen verstond. Met gefronste wenk brauwen kijkt hij terug naar de kust Als een coulissenbeeld, een tikje te mooi, een tikje te romantisch en te zoet, torent zich daar het kleine stadje aan zee naar boven in een eentonige, grijze lucht. De legde keek twee, ze was laat vannacht Een tikje geïrriteerd stak hij een ci- garet op. Niemand wist beter dan hij zelf, hoezeer hij zijn nachtrust noodig had, want zijn jonge, op bescheiden voet begonnen praktijk, had zich al lengs sterk uitgebreid, en hoewel hij zijn doktersexamen nog maar enkele jaren achter zich had, was hij zich er van bewust, dat hij reeds een reputa tie begon te krijgen. Van 's ochtends vroeg, als de eerste „buspatiënten” kwamen, tot ’s avonds laat in de poli kliniek, was hij steeds in de weer. Maar sinds die eerste nachtelijke tele foongesprekken met dat onbekende meisje, kon hij er niet toe komen, te gaan slapen, voor haar belletje in zijn kamer had weerklonken. Dat was een vreemde sensatie ge weest, om half twee in den nacht. Hij werd uit zijn eersten slaap opgeschrikt door het schrille telefoonbelletje, en een beetje knorrig, want hij had 'n ex- tra-vermoeienden dag achter den rug, nam hij den hoorn op, niet anders ver wachtend, dan dat hij voor een ernstig geval werd geroepen. En toen had hij die zachte stem gehoord, die vroeg Hallo, met wien spreek ik? Dokter Kortenhoef. Wat is er aan de hand? Even was er stilte, dan een lachje. Dat is leuk, ik ken u wel. Van verbazing had hij even niet ge weten, wat de zeggen. Hij was nog half slaperig, en allesbehalve in een stem ming, om grapjes aan te hooren. Nijdig blafte hij Wat is er voor leuks? Hebt u me noodig, ligt er iemand op sterven? Of bent u dronken? Weer datzelfde lachje, dat hem nijdig maakte, maar toch iets bekorends had. Geen van beiden, dokter. Ik ver veel me, dat is alles. En daarom belde ik de eerste de beste op. Zijn eerste impuls was, om nijdig den hoorn neer te smijten, maar aan den anderen kant scheen het meisje zijn gedachten te raden, want haastig, bij na smeekend klonk de stem weer Blijft u aan de telefoon, legt u niet neer. Ik ik heb u misschien tóch noodig. Het leven is zoo arm aan gebeurtenissen, zoo arm aan roman tiek. Daarom bedacht ik ditWeest u niet boos. Ik heb geen tijd voor romantiek. Aan de werkelijkheid heb ik ruim schoots voldoende. U onthoudt me den slaap, dien ik hard noodig heb, juf frouw Liane Noem me maar Liane. En blijft u nog even met me praten. Een paar minuten maar. Zoo was het eerste gesprek geweest. En den volgenden nacht had ze weer om half twee opgebeld, en weer hadden ze enkele minuten met elkaar gespro ken. Ze had geweigerd te zeggen, wie zij was, omdat dat alle romantiek van het geval zou wegnemen. Misschien had ze gezegd, als we elkaar wat be ter kennen, noem ik mijn naam. Na die twee eerste keeren bleef hij wakker, tot ’t telefoonschelletje door de nachtelijke stilte klonk, hoewel hij zichzelf een ezel scholdMaar haar stem had iets fascineerends, ze was zacht, een tikje heesch zelfs, maar er zat een warme klank in, en haar lachje trok hem aan. Eri iederen nachttusschen half twee en twee uur kwam ze weer Hij was begonnen, haar zich voor te stellen. Zij moest een bijzonder meisje zijn, anders dan de meesten. Uit de ge sprekken met haar merkte hij, dat ze geest bezat, en dat niet alleen de zucht naar een bijzondere sensatie haar tot die zonderlinge telefoongesprekken had gedreven. Hij betrapte» es zichzelf Hoewel ik zeer weinig op heb met de uitingen en gedragingen van dron ken menechen, omdat de grilligheid van deze lieden geen grenzen kent, hun denken en handelingen volkomen on gecontroleerd zijn en ik tevens de doel loosheid van de onderneming inzag, be loofde ik hem toch mijn steun. Daarop bracht hij me naar een klein cafétje, dat gelegen was in een achter straatje van Montmartre, waarvan de zwaarlijvige en goedmoedige waardin me dadelijk te woord stond. Ik nam een politioneel airaan en vroeg de madam of ze wist wie de beide boosdoensters waren, die onzen dronken vriend, die geen stom woord Fransch kende, hadden bestolen. Ze loog er niet om en zeide de meis je goed te kennen en ze merkte daar bij tevens op, dat ze dien kinderen van harte dit extraatje gunde. Ik stelde met een ernstig gezicht vast, dat een en ander toch louter diefstal was, maar de madam vond de zaak in het geheel niet erg en scheen zelfs een groote be wondering te hebben voor de handig heid, waarmee de meisjes onzen deli riumpatient de 1200 francs, waarvan zij zelf vermoedelijk een mooi tantième geïnd had, ontfutseld hadden. Ik liet hierop mijn speurdersrol varen en deelde den Deenschen bolsjewiek mede dat zijn kansen voor teruggave nihil waren en oogstte daarvoor een dank baren blik van de madam. Wij verlieten hierop het café’tje en de lichtelijk wan kele Deen stak vertrouwelijk zijn arm door den mijne. Inplaats van mij verwijten te maken over het minieme resultaat van mijn speurdersoptreden. legde hij zich vol komen neer bij deze negative situatie èn begon, nu bezeten door een grenzen- loos vertrouwen aan mijn adres, ver der te vertellen over de transacties, die hij in Parijs moest afsluiten uit naam van de Russische regeering, die ik ondertusschen weinig benijdde van wege het gebrek aan verantwoordelijk heid van haar afgezant. Deze vertrou welijkheid behaalde het hoogtepunt toen hij plotseling stilstond en lalde: „Ich hab’ noch viel mehr Geld bei mir”, waarop hij naar zijn binnenzak greep en hieruit een portefeuille te voor schijn haalde, die puilde van de bank noten. Hij had vermoedelijk in zijn dronkemansbrein vastgesteld dat mijn achting voor hem niet al te groot was en nu wilde hij mij toonen hoe rijk hij was en hoe groot zijn vertrouwen ten opzichte van mij was. Ik woog de por tefeuille op mijn hand en keek snel rond of er geen apachen of andere ob- werp ovetr te stappen. Hij vertelde, waarom hij naar Tulpenoord was ge komen, dat zijn zuster er zoo op aan gedrongen had, en dat Tulpenoord een rustig, lief plaatsje was, met aardige, vriendelijke menschen, en.en.Hij praatte aan één stuk door en liet zijn gastvrouw vrijwel niet meer aan het woord komen. Het was dan ook met een zucht van verlichting, dat mevrouw Heimans ten slotte zei Ha, daar komen de mannen Kitty schenk eens een kopje warme thee inze zullen er wel trek in heb ben Als verstomd zat Daan Beyvank op zijn stoel. Zijn blik ging toevallig naar Kitty en hij zag haar in angst ver starde oogen. Toen keek hij ook om. De poort stond wijd open. En op den landweg zag hij drie mannen na deren. Ze droegen allen hengels, en rond hen sprong vroolijk een forsche herdershond. Eén van de drie begon te fluiten „Parlez-moi d’amour”. Als door een wesp gestoken, sprong Daan Beyvank op. Hij greep als het ware de hand van zijn gastvrouw, snelde dan naar de deur en vloog als de wind de gang door. Met een knal vloog de buitendeur in hetslot. Wat was dat voor een rare sin jeur, die zoo hard wegliep vroeg me neer Heimans verwonderd, door de serredeur binnenstappend. Kitty lachte luidkeels. Een raar mannetjeToen ik al leen met hem was, vertelde hij steeds maar, dat honden zulke verschrikke lijke beesten waren. Hij schijnt in zijn jeugd eens door een hond gebeten te zijn en sindsdien is hij doodsbenauwd voor een hond. Een zonderling man netje. Toen hij onze brave Spits zag, kreeg hij het op de zenuwen. Ze streelde de uitbundige Spits, en opnieuw lachte ze, terwijl er in haar oogen kleine lichtjes glinsterden. Jammer, zei ze, erg jammer, dat ikgeen fantasie genoeg heb, anders leek het me best een type, om een verhaaltje over te schrijven. Maar Kitty, bestrafte tante haar, meneer Beyvank is zenuwziek. Kitty keek heel erg onschuldig. Ach ja deed ze meewarig. Maar ik zou immers tóch geen verbeeldings kracht genoeg hebben voor zooiets. tantetje. Een verhaaltje verzinnen lijkt me heel erg moeilijk. Zoo’n babyschudde meneer Heimans het hoofd, terwijl Kitty be drijvig thee scUonk. Het is op de boot begonnen. Met een groet. Zoo kan een flirt beginnen of een groote liefde. In ’t begin weet men bijna nooit, wat het worden zal. Het hangt veel van de innerlijke ontvanke lijkheid van beiden af. Of ze juist op een leege plek in hun leven zijn aange komen en ergens naar verlangen. Of dat ze slechts een soort verstrooiing zoeken, men zou kunnen zeggen spel met den ernst. Het groote, logge, een tikje ouderwet- sche schip koerst zwaaiend naar de kust, aan welker bergachtigen rand een kleine stad op torent. Een Zuidelijke, bergachtige stad met geelwitte huisjes, een nest van steen, welks schilderach tige facade zich wiegend spiegelt in het groene, beweeglijke water. Een stadje aan een Zuidelijke zee. Het ziet er uit, als was er geen spoor van comfort, maar dan ontdekt men, terwijl men nog met zeebeenen door een steegje wag gelt, een heerlijk hotel, dat er bijna schoon uitziet en bij nadere beschou wing van binnen ook heelemaal schoon is. Men maakt zijn koffer open en kan eindelijk weer naar hartelust uitpak ken. De aardige dingen, waaraan men door de gewoonte onafscheidelijk ver bonden is, komen tevoorschijn. Tevreden en bijna gelukkig stapt Liza op het steenen balcon. En daar naast, op zijn balcon, wacht Wim al en lacht vriendelijk. Zelfs erg vriendelijk. Of lijkt dat maar zoo in dit feestelijke oogenblik, nu zijn aardig gezicht zich zoo jong, zoo stralend, zoo onbekend en toch al zoo vertrouwd tegen het blauw van den hemel afteekent, omlijst door de grillige, zonovergoten daken van een vreemd, klein stadje aan zee? Alles is nieuw, het heele leven is nieuw en het hart ook. Wim, die het meisje op het rustieke, mooie balcon ontdekt, geeft haar in zijn hart direct een aantal teere naampjes, want ze ziet er lief, maar vooral goed uit. Ze hoeven bijna niet te spreken, alleen een paar zinnen, die niet te ont gaan zijn We zullen eens kijken, waar de eetzaal is, niet? Neemt u een shawl mee, het kan hier na zons ondergang snel koud worden. Ja, die zeewinden Men zegt dit allemaal, maar in den toon is iets anders, dan die leege woorden kunnen vertolken. In den toon is een nauwelijks verholen elkaar streelen te bemerken. Het is een tasten, een elkaar zoeken. Misschien zijn dat de allermooiste oogenblikken van de liefde. Eén ding is zekerze komen nooit terug De waard spreekt veel. Van de ma nieren van toebereiding der vischsoor- ten, van de sirocco, van de visschers- schuiten, die een paar dagen geleden ge durende een storm op zee vergaan zijn. Het is het beproefde, gemengde recept, dat men sinds jaren alle gasten biedt de kleurrijke symphonic van culinair genot, gesprekken over het weer, een beetje griezelen. Intusschen trekken de roode zeilen van de visschersbarken het terras voorbij. Ze drinken wijn, zware wijn van de Zuidelijke landen. En het zal wel toe val geweest zijn, dat ze een keer de glazen verwisselen. De helblauwe middag en de plotse ling invallende avond behooren hun toe. Iedere morgen, iedere warme mid dag, iedere ademtocht gedurende den heelen dag behooren hun gemeenzaam. Ze zijn onafscheidelijk, ze vermoeien elkaar nog heelemaal niet. Ze wandelen door de kleine stad in alle windrich tingen, ze huiveren in koele kerken, ze zijn verwonderd over het nietige, ar moedige kerkhof tusschen de rotsen, hoog boven de zee, dezen zonnigen tuin des vredes, waarin de dood alle ver schrikking verliest. Een verbrokkelde klokketoren, stijle steegjes, verborgen uitzichtplekjes hoog boven, op gloeiend- heete muurruïnes zijn slechts de mooie, vreemde coulissen voor een geluk, dat met den dag grooter wordt. Het is nu niet ver meer van een schuchter tegen-elkaar-aan-vleien af, van een verstolen blik op zij en een snel weer voor-zich-uitkijken. Wolke loos glanst de felblauwe hemel. De tijd staat stil, hij is nu als een schaal tot aan den rand gevuld met zoeten honing, die nooit leeger schijnt te worden. Tot op een avond een visschersboot spookachtig, dicht langs de kust door de duisternis glijdt, als trok een droevige ziel door het donker haar verlangen na Op dat oogenblik wisselen zij den eer sten kus, die in 't begin kinderlijk en schuchter is, totdat de uit het hart op wellende innigheid hem zoeter en zoeter maakt. Velen noemen het flirt.velen noe men het liefde. In hun eigen land valt nu sneeuw. Thuis is echter ver weg en van weinig belang. Hun thuis is nü: de stad, stad aan zee. Een paar weken gaan langzaam voor bij en ze zijn vreedzaam als een aarze lend golfje, dat traag de kusten streelt. Zijn deze weken niet te mooi? Hoe zal het zijn.later? Het meisje is de eerste, die daaraan denkt. Misschien denkt de man het ook wel eens, maar hij zal ge makkelijker aan het gewone leven kun nen wennen. De druk van den naderenden af- scheidsdag komt. Zegt hij niets? Niets dat bindt? Niets, dat aan dit geluk eeuwigheidsduur ge ven zal? Het meisje wacht. Hij zegt niets daarvan. Hij zegt alleen maar lie- vigheidjes: „Je hebt zulke lieve oogen. schat”. Haar komen de kleine, kronkelige steegjes van de nietige havenstad plot seling donker en drukkend voor. Som ber de zware eenzame klokkentoren, hard, dat eeuwige, sterke blauw daar boven. Wreed en een hemelsblauw graf de wijde zee, waarin men zijn lichaam da- scure individuen in de buurt waren. Maar de straat was vrij stil en terwijl ik de banknoten doorbladerde ontdekte ik ’n enorm pakket van louter duizend dollarnoten. De Deen stond er met een blij en trotsch gezicht naast te wiebe len en ik kon niet anders doen dan hem in stilte feliciteeren over het feit dat hij hierbij toevallig tegen een eer lijken Hollander was aangeloopen. Ik zeide hem dat hij erg dronken was, hetgeen hij spontaan beaamde en dat hij niet in staat was om een dergelijk bedrag in een dergelijken toestand door Parijs te transporteeren. Tevens stelde ik vast dat het verlies van die 1200 francs per slot niet de moeite waard was in vergelijk met het enor me bedrag dat hij mij in zijn dronken- mansnaïviteit had overhandigd. Het bleek, dat hij honderd auto’s moest koopen, waardoor ik inzag dat het be drag dat ik in mijn hand hield vér over de 100.000 gulden moest loopen. In bood hem aan de portefeuille in de safe van mijn hotel te laten bewaren en hem een re?u daarvoor te laten geven opdat hij het geld, zoo gauw hij weer nuchter was, kon komen afhalen, aanbod hij dadelijk vond. Ik stak de portefeuille bij omdat ik haar bij den Deen niet meer veilig waande, prikte de groote veilig- heidspeld, die tevens patentsluiting was voor mijn eigen bescheiden porte feuille, op mijn binnenzak vast en wilde dadelijk mijn hotel in de Rue Pigalle opzoeken om zoo spoedig moge lijk verlost te zijn van deze verant woordelijkheid tegenover Moskou. Ik zag me al getransporteerd naar Peter Paulsvesting en hoorden knallen van het executiepeleton. De Deen stak weer gemoedelijk zijn arm door den mijne en bungelde daar aan verder mee. Maar toen we de Place Blanche overstaken, verviel plotseling zijn dronkemansbrein in een ander uiterste en sloeg het onbe grensde vertrouwen, dat hij me tot- daartoe deelachtig had doen zijn, over in een fel wantrouwen. Hij liet mijn arm los, ging dreigend voor me staan, pakte me bij de revers van mijn demi, beet en siste me in een wolk van alco hol toe: „Sie wollen mich bestehlen”, terwijl hij rondkeek of er geen politie in de buurt was. De afkeer, dien nu deze dronken bolsjewiek inboezemde won het toen van mijn hulpvaardig heid. Ik had hem zijn portefeuille weer zelf kunnen laten dragen en hem tóch kunnen meenemen naar mijn hotel, maar ik overzag een eindelooze serie van moeilijkheden en kon den volgenden dag als de Deen nuchter was, per slot ook nog aansprakelijk gesteld worden voor het verlies van de 1200 frcs, zoo- dat ik hem de portefeuille teruggaf en hem toevoegde maar weer zelf voor zijn autobedrag zorg te dragen. Hij stak deze weer bij zich, schold me met een woedend gezicht nog uit voor „Dieb”, waarop ik me spoedig uit de voeten maakte uit vrees om als dank voor mijn betoonde welwillendheid nog opgesloten te worden. Ik draaide me nog even om en zag hem in de Parijsche herrie verder wankelen. Of de sovjets ooit hun honderd wagens ontvangen hebben? „Je bent overwerkt, had Cora Bey vank tot haar broer Daan gezegd, je zenuwen moeten tot rust komen en de dokter wil, dat je een tijdlang naar buiten gaat. Dus dan ga je ook naar buiten! Tulpenoord is een aardig plaatsje, ik heb er nog een paar goede kennissen, daar zal ik wel een briefje aan schrijven en die bezoek je dan eens. Want het is ook weer niet goed, je heelemaal te begraven. En zoo was Daan Beyvank dan in Tulpenoord terecht gekomen. Hij legde zijn eerste bezoek af bij mevrouw Hei mans, een oude vriendin van Cora, en hij werd ontvangen door haar zestien jarig nichtje Kitty. Tante laat zich even verontschul digen, zei Kitty lief, ze wil zich boven wat opknappen en vraagt, of u even met mijn gezelschap genoegen kunt nemen. Daan Beyvank voelde zich met bak- visschen nooit erg op zijn gemak, njaar dit leek wel een lief kind. Haar glimlach was innemend en ze keek hem met sympathie aan. Misschien wist ze van zijn zenuwziekte af. Hij draaide wat op zijn stoel en zocht naar een onderwerp van gesprek. Wat kon je •Izoo tegen een meisje van zestien zeggen? De poppen was ze natuurlijk al ontgroeid en van het leven in Tul penoord wist hij niets af. Op dat moment was hij zich al vaag bewust van iets onaangenaams. Hij realiseerde het nog niet volkomen, maar er was iets, dat hem hinderde. En toen, helder en duidelijk, drong het tot hem door. Ergens was een mo notoon, naargeestig geluid het snerpend krassen van scharnieren, die in lang niet gesmeerd waren, gevolgd door een enerveerend „klep-klep”. Zijn blik ging naar den tuin. Verlaten en nat lagen daar de paden, met hier en daar vertrapte, donkerbruine herfst bladeren. En aan het eind van den tuin ontdekte hij de oorzaak van zijn onrust: de openstaande tuinpoort met zijn piepende scharnieren, welke tel kens heen-en-weer sloeg. Het meisje volgde zijn blik en be greep wat hem hinderde. Haar mooie oogen kregen een medelijdenden glans en er was ook iets van droefheid in te bespeuren. Dat is al zoo, sinds die verschrikkelijke gebeurtenis in tante’s leven, zei ze zacht. Het is op, dat de romantiek ook vat op hen» kreeg en dat hij verlangde naar het oogenblik, haar stem weer te hooren. Was het mogelijk, dat je verliefd werd op een stem, een lachje? De stem ei» het lachje van een volkomen onbe» kende Dokter Kortenhoef doofde zijn ciga» ret en keek ongeduldig naar hel kleine klokje. Bijna vijf voor twee, zon ze vannacht overslaan? Hij voelde het als een teleurstelling. Maar in hetzelf de moment ging het schelletje. Snél nam hij den hoorn op. En reeds klonk haar stem. „Hallo, Dick Hij voelde zijn hart wat sneller klop» pen. Idioot, hij was toch een nuchter, practisch man, en ditdit was toch eigenlijk nonsens. Goed voor een H.B.S.’er in zijn Sturm- und Drang periode, maar niet voor een dokter met een uitgebreide praktijk. „Hallo, Liane. Luister eens, ’n paar weken lang duurt dit spelletje nu al Je verschuilt je achter een voornaam, die je waarschijnlijk verzonnen hebt, maar ik wil je leeren kennen. Ik wil, hoor je. Zeg me eindelijk, wie je bent. Dat zou alle romantiek vermoor den, Dick. Zóó is 't veel beter. Waarom wil je me leeren kennen? Het zou mis schien een teleurstelling voor je wo den Waarom ik je wil leeren kennen! Ik hou van je stem, je lachje, Liane. Ik verlang naar je, hoe vreemd he# ook lijkt. Zeg me wie je bent, waar ila je kan ontmoeten. Zeg het me. Er volgde een lange stilte, hij hoon- de allten een ruischen langs den draad, ’n licht gekraak, „Hallo!” riep hii „Hallo!” Toen heel zachtjesDag DickJ Daarna was de verbinding verbroken. Er had iets heel melancholieks ge klonken in haar stem, die nog zachter scheen dan anders. Drie dagen was het nu al geleden dat ze voor het laatst had opgebeld- Hij kwam meer rust te kort* dan ooit, want tot drie uur bleef hij wachten, wachten op haar stem. En in de korte nachten, die hem restten, droomde hij van haar, stelde hij zich haar voor, zooals ze moes# zijn, blqnd, slank, geen verblindende geest, een meisje, waarmee het een genoegen moest zijn, te praten. Op den vierden avond klonk einde lijk weer het schrille telefoonschel letje. Kwart over één, zoo vroeg was ze nog nooit geweest. Zenuwachtig luisterde hij. Maar het werd een te leurstelling. Ditmaal was het werke lijk een boodschap van een patiënt. Of hij direct bij de familie Mertens wilde komen. Ja, 't was heel ernstig met de juffrouw. Toen hij den hoorn neerlegde, vloek te hij. Nooit was het hem teveel ge weest, midden in den nacht een pa tient te bezoeken, maar nu nu zou Liane hem mogelijk kunnen opbellen, juist als hij weg was. Hij moest een lichte aarzeling overwinnen, dan kleed de hij zich snel aan, liep naar de gara ge, en in suizende vaart schoot zijn auto door de slapende, nachtdonker» straten. Een hopeloos geval, die juf frouw Mertens. Bij de eerste visite had hij al gezien dat er geen eer aan te behalen zou zijn. Langzaam maar ze ker was haar bloed vergiftigd. Op zijn schellen werd hem snet opengedaan. Aan de ontdane gezichten zag hij, dat het al te laat was. Sta stond hij aan het bed, naast een hui lende moeder, een vader, die zich d» lippen stuk beet. Ze heeft een brief voor u achte»» gelaten, dokter! „Dr. Kortenhoef, Persoonlijk”, stond er op het couvert. Iets weerhield hem, den brief dadelijk te openen. Thuisge komen, brak hij nerveus het couver# open. Het waren maar enkele regeltjes. „Vergeef me, Dick”, las hij „dat ik je zoo misleidde. Ik had een telefoon in mijn kamer, en ik kon de verleiding i niet weerstaan je op te bellen. Ik hield van je. maar je hebt het natuur lijk nooit geweten, want ik was voor jou alleen het „hopelooze geval”. Toen, heb ik me getroost met een illusie. Ik wilde zoo graag met je spreken, va» mensch tot mensch, en niet als eert doodzieke tot haar dokter. Die paat weken hebben me gelukkig gemaakt, Dick. Vooraldat je me zei, naar me te verlangen. Al wist je dan ook niet, wie ik was, hoe ik was! En ee» illusie is vaak mooier dan de werke- I lijkheid, vooral voor een zieke! Daar voor dank ik je Dick! Wees niet boos op me Liane”. Dr. Kortenhoef liet den brief uit zijn vingers glijden en er was een pijnlijk trekje om zijn mond, toen hij naar de telefoon keek tante’s uitdrukkelijke wil, dat de tuin poort open blijft. Piep-piep-piepklep-klep, deed de poort. Nerveus draaide Daan Beyvank zich van den tuin af. Hoe meent u? vroeg hij verward, gebeurtenis Och natuurlijk, ging Kitty op den- zelfden toon voort, dat weet u niet. Het is twee jaar geleden en uw zuster was toen al hier vandaan. Het was iets afschuwelijks Even tuurde ze ontroerd voor uit en als voor zichzelf sprak ze: Ik herinner het mij als den dag van gisteren. Oom ging een dagje vis- schen met zijn beide broers. Spits, on ze herdershond, was bij hen. Vroolijk gingen ze weg, ze maakten grapjes en oom’s jongste broer vloot nog het lied je, dat tante zoo afgezaagd vond, om haar te plagen. Wat was het ook weero ja „Parlez-moi d’amour”. Het was een dag als dezeeen beet je triestig, regenachtig. Echt visch- weer, had oom nog gezegd. Ze streek met de hand langs de oogen, als om een nare gedachte weg te vegen. Ze zijn nooit teruggekomen! Het vletje, waarmee ze de plassen opgin gen, is leeg teruggevonden. Hun lijken echter vond men nooit. En nu laat tante steeds de poort openstaan. Tegen dat oom en zijn broers terugkomen, zegt zeIs het niet verschrikkelijk? Ik heb zoo’n diep medelijden met haar. „Piep-piep-piep klep-klep,” zei de tuinpoort. Afschuwelijk, bracht Daan Bey vank uit, en hij doelde zoowel op me vrouw Heimans’ idee-fixe als op het irriteerende geluid. Op dit oogenblik stapte mevrouw Heimans binnen. Ze ontmoette een ver warden, nerveuzen gast, dip een beetje vreemd deed, en 'n paar maal schich tig omkeek. Ach ja, lachte ze-, die scharnie ren, we moeten ze tóch eens smeeren, Kitty. Ik heb de poort maar open la ten staan, verklaarde ze Daan Bey vank, want mijn man en zijn broers kunnen ieder oogenblik komen. Ze zijn gaan visschen en als ze langs den voorkant komen, maken ze zoo’n smeerboel. Daan zag Kitty’s meewarige gezicht en trachtte ijlings op een ander onder-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 12