DE KUNST VAN REIZEN
UHT MOK SCHETSBOEK
HULPVAARDIGHEID
WEGGEWERKT
ILLUSIE
Gedachten aller tijden
LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE COURANT VAN WOENSDAG 31 JANUARI 1940. PAGINA 2.
welk
P.P.K.
de
zich
door
Op een van mijn Parijsche zwerftoch
ten was ik in een café naast de Moulin
Rouge neergestreken. Ik bekeek op m’n
gemak het va-et-vient van de Parijze
naars en van een zeer uiteenloopend
soort van andere wereldbewoners van
diverse pluimage.
Op dit punt van Parijs is de demi
monde steeds in ruime mate vertegen
woordigd. Bij den uitgang van Metro
Place Blanche wemelde het van een
internationaal menschdom.
prachtig
me
de
het
Wie aan lichtgeraaktheid lijdt, loopt i
kans iederen dag de gevolgen van d*e
kwaal te ondervinden.
Het plezier der kinderen is een voor
naam bestanddeel van het levensgeluk
der ouders.
De meeste wijsheid ontvangt men in
de school des levens.
Slechts de waarlijk eenvoudigen en
de waarlijk grooten dragen hun ziel op
hun gelaat.
kwam
ooit,
blijkbaar, via den mist, die ongetwij
feld voor zijn oogen hangt, zijn ver
trouwen heb opgewekt, hem helpen
moet om dit bedrag terug te krijgen.
jonge dokter Dick Kortenhoef
zijn detective-roman opzij en
op het nachtklokje. Al kwart voor
Als wij strijd hebben met ons gewe
ten, is het recht onverandenijk aan
zijn kant.
Het besef, dat ons nog veel ont
breekt, is de eerste stap op den weg I
der beterschap.
Een jonge blonde man, met een
eenigszins slingerenden gang, blijft
bij mijn tafeltje staan en kijkt me min
of meer wezenloos aan. Hij wil zijn
hoed afnemen, maar grijpt er eerst
naast. Dan vraagt hij langzaam spre
kend, met een dikke tong en met een
sterk Noordelijk accent: „sprechen Sie
Deutsch”, waarop ik die vraag beaam.
Hij zet zich dan ongenood op een stoel
tegenover me, legt z’n ellebogen op de
tafel, Eangt met z’n lichaam naar voren
en begint met een schor keelgeluid te
ppaten, waarbij zijn hoofd telkens naar
beneden zakt en zijn oogen nauwelijks
open kunnen blijven. Hij verkeert in
een vergevorderden kennelijken staat
.en zet me onder het praten in een zwa
nen alcoholdamp. Zijn verhaal komt
hierop neer, dat hij er met twee jonge
Parisiennes op-uit is geweest en dat
hij nu tot de conclusie is gekomen dat
deze hem 1200 francs hebben ontfut
seld. Hij praat met horten en stooten
en telkens is hij den draad kwijt, waar
bij hij mij dan woedend aankijkt, alsof
dat mijn schuld zou zijn. Hij verkeert
in dién staat van dronkenschap, dat
hij mij zijn volledig vertrouwen
schenkt Het blijkt, dat hij een commu
nistische Deen is, die in dienst staat
van den sovjet en door de Russische
regeering naar Parijs is gestuurd om
auto’s te koopen. Van het bedrag daar
van had hij alvast 1200 francs gereser
veerd voor een pleizierigen avond bij
aankomst te Parijs en nu is hij erg
verontwaardigd, omdat dit bedrag, dat
hij in een vestzak had gedaan, hem al
zoo spoedig ontfutseld is. Zijn geheele
relaas komt hierop neer, dat ik, die
gelijks zoo vaak jubelend en gedachte
loos heeft laten schieten.
Hij zegt het nog altijd niet. Hij ver
onderstelt, dat zij daarop niet wacht.
Hij ziet in haar een verstandig meisje
van heden, een lieve kameraad, die pre
cies weet: er zijn goede en minder goede
tijden in het leven, en niets duurt
eeuwig. Hij houdt op het oogenblik wel
iswaar veel van haar, en zijn liefde
als men die zoo noemen mag zou heel
best nog veertien dagen of drie weken
kunnen duren, maar het leven is nu een
maal hard, men moet terug naar het
kantoor, men leeft niet altijd voor het
geluk.
Een groengrijze, winderige dag is hun
laatste dag samen in de kleine stad aan
zee. Dan komt de reis, de reuk van kof
fers, scheepsrook, smeerolie.en droef
heid. Een halve dag op de boot, dan zal
het uit zijn.
Nu weet ze het zéker: hij zal niets zeg
gen. Zooals hij daar op het dek naast
haar staat en naar de kleine stad aan
zee terugkijkt, is hij al een vreemde, in
wiens notitieboekje haar adres naast an
dere adressen is opgeschreven. Een
mensch, die men nooit weer terug zal
zien. Ze houdt het niet uit. Ze gaat naar
beneden in de cabine. Hij merkt pas na
een poosje, dat ze weg is, vindt een
beetje onwillig, dat ze toch maar een
rusteloos vrouwtje is, als alle anderen,
die altijd op het ongeschiktste oogenblik
naar de koffers moet omkijken. Ze had
zich den aardigen aanblik van de lang
zaam wegglijdende stad aan zee niet mo
gen laten ontgaan, als zij de kunst van
reizen verstond. Met gefronste wenk
brauwen kijkt hij terug naar de kust
Als een coulissenbeeld, een tikje te
mooi, een tikje te romantisch en te zoet,
torent zich daar het kleine stadje aan
zee naar boven in een eentonige, grijze
lucht.
De
legde
keek
twee, ze was laat vannacht
Een tikje geïrriteerd stak hij een ci-
garet op. Niemand wist beter dan hij
zelf, hoezeer hij zijn nachtrust noodig
had, want zijn jonge, op bescheiden
voet begonnen praktijk, had zich al
lengs sterk uitgebreid, en hoewel hij
zijn doktersexamen nog maar enkele
jaren achter zich had, was hij zich er
van bewust, dat hij reeds een reputa
tie begon te krijgen. Van 's ochtends
vroeg, als de eerste „buspatiënten”
kwamen, tot ’s avonds laat in de poli
kliniek, was hij steeds in de weer.
Maar sinds die eerste nachtelijke tele
foongesprekken met dat onbekende
meisje, kon hij er niet toe komen, te
gaan slapen, voor haar belletje in zijn
kamer had weerklonken.
Dat was een vreemde sensatie ge
weest, om half twee in den nacht. Hij
werd uit zijn eersten slaap opgeschrikt
door het schrille telefoonbelletje, en
een beetje knorrig, want hij had 'n ex-
tra-vermoeienden dag achter den rug,
nam hij den hoorn op, niet anders ver
wachtend, dan dat hij voor een ernstig
geval werd geroepen. En toen had hij
die zachte stem gehoord, die vroeg
Hallo, met wien spreek ik?
Dokter Kortenhoef. Wat is er aan
de hand?
Even was er stilte, dan een lachje.
Dat is leuk, ik ken u wel.
Van verbazing had hij even niet ge
weten, wat de zeggen. Hij was nog half
slaperig, en allesbehalve in een stem
ming, om grapjes aan te hooren. Nijdig
blafte hij
Wat is er voor leuks? Hebt u me
noodig, ligt er iemand op sterven? Of
bent u dronken?
Weer datzelfde lachje, dat hem nijdig
maakte, maar toch iets bekorends had.
Geen van beiden, dokter. Ik ver
veel me, dat is alles. En daarom belde
ik de eerste de beste op.
Zijn eerste impuls was, om nijdig den
hoorn neer te smijten, maar aan den
anderen kant scheen het meisje zijn
gedachten te raden, want haastig, bij
na smeekend klonk de stem weer
Blijft u aan de telefoon, legt u
niet neer. Ik ik heb u misschien
tóch noodig. Het leven is zoo arm aan
gebeurtenissen, zoo arm aan roman
tiek. Daarom bedacht ik ditWeest
u niet boos.
Ik heb geen tijd voor romantiek.
Aan de werkelijkheid heb ik ruim
schoots voldoende. U onthoudt me den
slaap, dien ik hard noodig heb, juf
frouw
Liane Noem me maar Liane. En
blijft u nog even met me praten. Een
paar minuten maar.
Zoo was het eerste gesprek geweest.
En den volgenden nacht had ze weer
om half twee opgebeld, en weer hadden
ze enkele minuten met elkaar gespro
ken. Ze had geweigerd te zeggen, wie
zij was, omdat dat alle romantiek van
het geval zou wegnemen. Misschien
had ze gezegd, als we elkaar wat be
ter kennen, noem ik mijn naam.
Na die twee eerste keeren bleef hij
wakker, tot ’t telefoonschelletje door
de nachtelijke stilte klonk, hoewel hij
zichzelf een ezel scholdMaar haar
stem had iets fascineerends, ze was
zacht, een tikje heesch zelfs, maar er
zat een warme klank in, en haar lachje
trok hem aan. Eri iederen nachttusschen
half twee en twee uur kwam ze weer
Hij was begonnen, haar zich voor te
stellen. Zij moest een bijzonder meisje
zijn, anders dan de meesten. Uit de ge
sprekken met haar merkte hij, dat ze
geest bezat, en dat niet alleen de zucht
naar een bijzondere sensatie haar tot
die zonderlinge telefoongesprekken
had gedreven. Hij betrapte» es zichzelf
Hoewel ik zeer weinig op heb met
de uitingen en gedragingen van dron
ken menechen, omdat de grilligheid
van deze lieden geen grenzen kent, hun
denken en handelingen volkomen on
gecontroleerd zijn en ik tevens de doel
loosheid van de onderneming inzag, be
loofde ik hem toch mijn steun.
Daarop bracht hij me naar een klein
cafétje, dat gelegen was in een achter
straatje van Montmartre, waarvan de
zwaarlijvige en goedmoedige waardin
me dadelijk te woord stond.
Ik nam een politioneel airaan en
vroeg de madam of ze wist wie de
beide boosdoensters waren, die onzen
dronken vriend, die geen stom woord
Fransch kende, hadden bestolen.
Ze loog er niet om en zeide de meis
je goed te kennen en ze merkte daar
bij tevens op, dat ze dien kinderen van
harte dit extraatje gunde. Ik stelde met
een ernstig gezicht vast, dat een en
ander toch louter diefstal was, maar
de madam vond de zaak in het geheel
niet erg en scheen zelfs een groote be
wondering te hebben voor de handig
heid, waarmee de meisjes onzen deli
riumpatient de 1200 francs, waarvan zij
zelf vermoedelijk een mooi tantième
geïnd had, ontfutseld hadden. Ik liet
hierop mijn speurdersrol varen en
deelde den Deenschen bolsjewiek mede
dat zijn kansen voor teruggave nihil
waren en oogstte daarvoor een dank
baren blik van de madam. Wij verlieten
hierop het café’tje en de lichtelijk wan
kele Deen stak vertrouwelijk zijn arm
door den mijne.
Inplaats van mij verwijten te maken
over het minieme resultaat van mijn
speurdersoptreden. legde hij zich vol
komen neer bij deze negative situatie
èn begon, nu bezeten door een grenzen-
loos vertrouwen aan mijn adres, ver
der te vertellen over de transacties, die
hij in Parijs moest afsluiten uit naam
van de Russische regeering, die ik
ondertusschen weinig benijdde van
wege het gebrek aan verantwoordelijk
heid van haar afgezant. Deze vertrou
welijkheid behaalde het hoogtepunt
toen hij plotseling stilstond en lalde:
„Ich hab’ noch viel mehr Geld bei mir”,
waarop hij naar zijn binnenzak greep
en hieruit een portefeuille te voor
schijn haalde, die puilde van de bank
noten. Hij had vermoedelijk in zijn
dronkemansbrein vastgesteld dat mijn
achting voor hem niet al te groot was
en nu wilde hij mij toonen hoe rijk hij
was en hoe groot zijn vertrouwen ten
opzichte van mij was. Ik woog de por
tefeuille op mijn hand en keek snel
rond of er geen apachen of andere ob-
werp ovetr te stappen. Hij vertelde,
waarom hij naar Tulpenoord was ge
komen, dat zijn zuster er zoo op aan
gedrongen had, en dat Tulpenoord een
rustig, lief plaatsje was, met aardige,
vriendelijke menschen, en.en.Hij
praatte aan één stuk door en liet zijn
gastvrouw vrijwel niet meer aan het
woord komen.
Het was dan ook met een zucht van
verlichting, dat mevrouw Heimans ten
slotte zei
Ha, daar komen de mannen
Kitty schenk eens een kopje warme
thee inze zullen er wel trek in heb
ben
Als verstomd zat Daan Beyvank op
zijn stoel. Zijn blik ging toevallig naar
Kitty en hij zag haar in angst ver
starde oogen. Toen keek hij ook om.
De poort stond wijd open. En op
den landweg zag hij drie mannen na
deren. Ze droegen allen hengels, en
rond hen sprong vroolijk een forsche
herdershond. Eén van de drie begon te
fluiten „Parlez-moi d’amour”.
Als door een wesp gestoken, sprong
Daan Beyvank op. Hij greep als het
ware de hand van zijn gastvrouw,
snelde dan naar de deur en vloog als
de wind de gang door. Met een knal
vloog de buitendeur in hetslot.
Wat was dat voor een rare sin
jeur, die zoo hard wegliep vroeg me
neer Heimans verwonderd, door de
serredeur binnenstappend.
Kitty lachte luidkeels.
Een raar mannetjeToen ik al
leen met hem was, vertelde hij steeds
maar, dat honden zulke verschrikke
lijke beesten waren. Hij schijnt in zijn
jeugd eens door een hond gebeten te
zijn en sindsdien is hij doodsbenauwd
voor een hond. Een zonderling man
netje. Toen hij onze brave Spits zag,
kreeg hij het op de zenuwen.
Ze streelde de uitbundige Spits, en
opnieuw lachte ze, terwijl er in haar
oogen kleine lichtjes glinsterden.
Jammer, zei ze, erg jammer, dat
ikgeen fantasie genoeg heb, anders
leek het me best een type, om een
verhaaltje over te schrijven.
Maar Kitty, bestrafte tante haar,
meneer Beyvank is zenuwziek.
Kitty keek heel erg onschuldig.
Ach ja deed ze meewarig. Maar
ik zou immers tóch geen verbeeldings
kracht genoeg hebben voor zooiets.
tantetje. Een verhaaltje verzinnen lijkt
me heel erg moeilijk.
Zoo’n babyschudde meneer
Heimans het hoofd, terwijl Kitty be
drijvig thee scUonk.
Het is op de boot begonnen. Met een
groet. Zoo kan een flirt beginnen of
een groote liefde. In ’t begin weet men
bijna nooit, wat het worden zal. Het
hangt veel van de innerlijke ontvanke
lijkheid van beiden af. Of ze juist op
een leege plek in hun leven zijn aange
komen en ergens naar verlangen. Of
dat ze slechts een soort verstrooiing
zoeken, men zou kunnen zeggen spel
met den ernst.
Het groote, logge, een tikje ouderwet-
sche schip koerst zwaaiend naar de
kust, aan welker bergachtigen rand een
kleine stad op torent. Een Zuidelijke,
bergachtige stad met geelwitte huisjes,
een nest van steen, welks schilderach
tige facade zich wiegend spiegelt in het
groene, beweeglijke water. Een stadje
aan een Zuidelijke zee. Het ziet er uit,
als was er geen spoor van comfort,
maar dan ontdekt men, terwijl men nog
met zeebeenen door een steegje wag
gelt, een heerlijk hotel, dat er bijna
schoon uitziet en bij nadere beschou
wing van binnen ook heelemaal schoon
is. Men maakt zijn koffer open en kan
eindelijk weer naar hartelust uitpak
ken. De aardige dingen, waaraan men
door de gewoonte onafscheidelijk ver
bonden is, komen tevoorschijn.
Tevreden en bijna gelukkig stapt
Liza op het steenen balcon. En daar
naast, op zijn balcon, wacht Wim al en
lacht vriendelijk. Zelfs erg vriendelijk.
Of lijkt dat maar zoo in dit feestelijke
oogenblik, nu zijn aardig gezicht zich
zoo jong, zoo stralend, zoo onbekend en
toch al zoo vertrouwd tegen het blauw
van den hemel afteekent, omlijst door
de grillige, zonovergoten daken van een
vreemd, klein stadje aan zee? Alles is
nieuw, het heele leven is nieuw en het
hart ook.
Wim, die het meisje op het rustieke,
mooie balcon ontdekt, geeft haar in zijn
hart direct een aantal teere naampjes,
want ze ziet er lief, maar vooral goed
uit. Ze hoeven bijna niet te spreken,
alleen een paar zinnen, die niet te ont
gaan zijn We zullen eens kijken,
waar de eetzaal is, niet? Neemt u
een shawl mee, het kan hier na zons
ondergang snel koud worden. Ja, die
zeewinden Men zegt dit allemaal,
maar in den toon is iets anders, dan die
leege woorden kunnen vertolken. In
den toon is een nauwelijks verholen
elkaar streelen te bemerken. Het is een
tasten, een elkaar zoeken. Misschien
zijn dat de allermooiste oogenblikken
van de liefde. Eén ding is zekerze
komen nooit terug
De waard spreekt veel. Van de ma
nieren van toebereiding der vischsoor-
ten, van de sirocco, van de visschers-
schuiten, die een paar dagen geleden ge
durende een storm op zee vergaan zijn.
Het is het beproefde, gemengde recept,
dat men sinds jaren alle gasten biedt
de kleurrijke symphonic van culinair
genot, gesprekken over het weer, een
beetje griezelen. Intusschen trekken
de roode zeilen van de visschersbarken
het terras voorbij.
Ze drinken wijn, zware wijn van de
Zuidelijke landen. En het zal wel toe
val geweest zijn, dat ze een keer de
glazen verwisselen.
De helblauwe middag en de plotse
ling invallende avond behooren hun
toe. Iedere morgen, iedere warme mid
dag, iedere ademtocht gedurende den
heelen dag behooren hun gemeenzaam.
Ze zijn onafscheidelijk, ze vermoeien
elkaar nog heelemaal niet. Ze wandelen
door de kleine stad in alle windrich
tingen, ze huiveren in koele kerken, ze
zijn verwonderd over het nietige, ar
moedige kerkhof tusschen de rotsen,
hoog boven de zee, dezen zonnigen tuin
des vredes, waarin de dood alle ver
schrikking verliest. Een verbrokkelde
klokketoren, stijle steegjes, verborgen
uitzichtplekjes hoog boven, op gloeiend-
heete muurruïnes zijn slechts de mooie,
vreemde coulissen voor een geluk, dat
met den dag grooter wordt.
Het is nu niet ver meer van een
schuchter tegen-elkaar-aan-vleien af,
van een verstolen blik op zij en een
snel weer voor-zich-uitkijken. Wolke
loos glanst de felblauwe hemel.
De tijd staat stil, hij is nu als een
schaal tot aan den rand gevuld met
zoeten honing, die nooit leeger schijnt
te worden.
Tot op een avond een visschersboot
spookachtig, dicht langs de kust door de
duisternis glijdt, als trok een droevige
ziel door het donker haar verlangen na
Op dat oogenblik wisselen zij den eer
sten kus, die in 't begin kinderlijk en
schuchter is, totdat de uit het hart op
wellende innigheid hem zoeter en zoeter
maakt.
Velen noemen het flirt.velen noe
men het liefde.
In hun eigen land valt nu sneeuw.
Thuis is echter ver weg en van weinig
belang. Hun thuis is nü: de stad, stad
aan zee.
Een paar weken gaan langzaam voor
bij en ze zijn vreedzaam als een aarze
lend golfje, dat traag de kusten streelt.
Zijn deze weken niet te mooi? Hoe zal
het zijn.later? Het meisje is de eerste,
die daaraan denkt. Misschien denkt de
man het ook wel eens, maar hij zal ge
makkelijker aan het gewone leven kun
nen wennen.
De druk van den naderenden af-
scheidsdag komt.
Zegt hij niets? Niets dat bindt? Niets,
dat aan dit geluk eeuwigheidsduur ge
ven zal? Het meisje wacht. Hij zegt
niets daarvan. Hij zegt alleen maar lie-
vigheidjes: „Je hebt zulke lieve oogen.
schat”.
Haar komen de kleine, kronkelige
steegjes van de nietige havenstad plot
seling donker en drukkend voor. Som
ber de zware eenzame klokkentoren,
hard, dat eeuwige, sterke blauw daar
boven.
Wreed en een hemelsblauw graf de
wijde zee, waarin men zijn lichaam da-
scure individuen in de buurt waren.
Maar de straat was vrij stil en terwijl
ik de banknoten doorbladerde ontdekte
ik ’n enorm pakket van louter duizend
dollarnoten. De Deen stond er met een
blij en trotsch gezicht naast te wiebe
len en ik kon niet anders doen dan
hem in stilte feliciteeren over het feit
dat hij hierbij toevallig tegen een eer
lijken Hollander was aangeloopen. Ik
zeide hem dat hij erg dronken was,
hetgeen hij spontaan beaamde en dat
hij niet in staat was om een dergelijk
bedrag in een dergelijken toestand
door Parijs te transporteeren. Tevens
stelde ik vast dat het verlies van die
1200 francs per slot niet de moeite
waard was in vergelijk met het enor
me bedrag dat hij mij in zijn dronken-
mansnaïviteit had overhandigd. Het
bleek, dat hij honderd auto’s moest
koopen, waardoor ik inzag dat het be
drag dat ik in mijn hand hield vér
over de 100.000 gulden moest loopen.
In bood hem aan de portefeuille in de
safe van mijn hotel te laten bewaren
en hem een re?u daarvoor te laten
geven opdat hij het geld, zoo gauw hij
weer nuchter was, kon komen afhalen,
aanbod hij dadelijk
vond. Ik stak de portefeuille bij
omdat ik haar bij den Deen niet meer
veilig waande, prikte de groote veilig-
heidspeld, die tevens patentsluiting
was voor mijn eigen bescheiden porte
feuille, op mijn binnenzak vast en
wilde dadelijk mijn hotel in de Rue
Pigalle opzoeken om zoo spoedig moge
lijk verlost te zijn van deze verant
woordelijkheid tegenover Moskou. Ik
zag me al getransporteerd naar
Peter Paulsvesting en hoorden
knallen van het executiepeleton.
De Deen stak weer gemoedelijk zijn
arm door den mijne en bungelde daar
aan verder mee. Maar toen we de
Place Blanche overstaken, verviel
plotseling zijn dronkemansbrein in
een ander uiterste en sloeg het onbe
grensde vertrouwen, dat hij me tot-
daartoe deelachtig had doen zijn, over
in een fel wantrouwen. Hij liet mijn
arm los, ging dreigend voor me staan,
pakte me bij de revers van mijn demi,
beet en siste me in een wolk van alco
hol toe: „Sie wollen mich bestehlen”,
terwijl hij rondkeek of er geen politie
in de buurt was. De afkeer, dien nu
deze dronken bolsjewiek inboezemde
won het toen van mijn hulpvaardig
heid. Ik had hem zijn portefeuille weer
zelf kunnen laten dragen en hem tóch
kunnen meenemen naar mijn hotel,
maar ik overzag een eindelooze serie
van moeilijkheden en kon den volgenden
dag als de Deen nuchter was, per slot
ook nog aansprakelijk gesteld worden
voor het verlies van de 1200 frcs, zoo-
dat ik hem de portefeuille teruggaf en
hem toevoegde maar weer zelf voor
zijn autobedrag zorg te dragen. Hij
stak deze weer bij zich, schold me
met een woedend gezicht nog uit voor
„Dieb”, waarop ik me spoedig uit de
voeten maakte uit vrees om als dank
voor mijn betoonde welwillendheid
nog opgesloten te worden. Ik draaide
me nog even om en zag hem in de
Parijsche herrie verder wankelen. Of
de sovjets ooit hun honderd wagens
ontvangen hebben?
„Je bent overwerkt, had Cora Bey
vank tot haar broer Daan gezegd, je
zenuwen moeten tot rust komen en de
dokter wil, dat je een tijdlang naar
buiten gaat. Dus dan ga je ook naar
buiten! Tulpenoord is een aardig
plaatsje, ik heb er nog een paar goede
kennissen, daar zal ik wel een briefje
aan schrijven en die bezoek je dan
eens. Want het is ook weer niet goed,
je heelemaal te begraven.
En zoo was Daan Beyvank dan in
Tulpenoord terecht gekomen. Hij legde
zijn eerste bezoek af bij mevrouw Hei
mans, een oude vriendin van Cora, en
hij werd ontvangen door haar zestien
jarig nichtje Kitty.
Tante laat zich even verontschul
digen, zei Kitty lief, ze wil zich
boven wat opknappen en vraagt, of u
even met mijn gezelschap genoegen
kunt nemen.
Daan Beyvank voelde zich met bak-
visschen nooit erg op zijn gemak,
njaar dit leek wel een lief kind. Haar
glimlach was innemend en ze keek hem
met sympathie aan. Misschien wist ze
van zijn zenuwziekte af. Hij draaide
wat op zijn stoel en zocht naar een
onderwerp van gesprek. Wat kon je
•Izoo tegen een meisje van zestien
zeggen? De poppen was ze natuurlijk
al ontgroeid en van het leven in Tul
penoord wist hij niets af.
Op dat moment was hij zich al vaag
bewust van iets onaangenaams. Hij
realiseerde het nog niet volkomen,
maar er was iets, dat hem hinderde.
En toen, helder en duidelijk, drong
het tot hem door. Ergens was een mo
notoon, naargeestig geluid het
snerpend krassen van scharnieren, die
in lang niet gesmeerd waren, gevolgd
door een enerveerend „klep-klep”. Zijn
blik ging naar den tuin. Verlaten en
nat lagen daar de paden, met hier en
daar vertrapte, donkerbruine herfst
bladeren. En aan het eind van den
tuin ontdekte hij de oorzaak van zijn
onrust: de openstaande tuinpoort met
zijn piepende scharnieren, welke tel
kens heen-en-weer sloeg.
Het meisje volgde zijn blik en be
greep wat hem hinderde. Haar mooie
oogen kregen een medelijdenden glans
en er was ook iets van droefheid in
te bespeuren. Dat is al zoo, sinds
die verschrikkelijke gebeurtenis in
tante’s leven, zei ze zacht. Het is
op, dat de romantiek ook vat op hen»
kreeg en dat hij verlangde naar het
oogenblik, haar stem weer te hooren.
Was het mogelijk, dat je verliefd werd
op een stem, een lachje? De stem ei»
het lachje van een volkomen onbe»
kende
Dokter Kortenhoef doofde zijn ciga»
ret en keek ongeduldig naar hel
kleine klokje. Bijna vijf voor twee, zon
ze vannacht overslaan? Hij voelde het
als een teleurstelling. Maar in hetzelf
de moment ging het schelletje. Snél
nam hij den hoorn op. En reeds klonk
haar stem.
„Hallo, Dick
Hij voelde zijn hart wat sneller klop»
pen. Idioot, hij was toch een nuchter,
practisch man, en ditdit was toch
eigenlijk nonsens. Goed voor een
H.B.S.’er in zijn Sturm- und Drang
periode, maar niet voor een dokter met
een uitgebreide praktijk.
„Hallo, Liane. Luister eens, ’n paar
weken lang duurt dit spelletje nu al
Je verschuilt je achter een voornaam,
die je waarschijnlijk verzonnen hebt,
maar ik wil je leeren kennen. Ik wil,
hoor je. Zeg me eindelijk, wie je bent.
Dat zou alle romantiek vermoor
den, Dick. Zóó is 't veel beter. Waarom
wil je me leeren kennen? Het zou mis
schien een teleurstelling voor je wo
den
Waarom ik je wil leeren kennen!
Ik hou van je stem, je lachje, Liane.
Ik verlang naar je, hoe vreemd he#
ook lijkt. Zeg me wie je bent, waar ila
je kan ontmoeten. Zeg het me.
Er volgde een lange stilte, hij hoon-
de allten een ruischen langs den draad,
’n licht gekraak, „Hallo!” riep hii
„Hallo!”
Toen heel zachtjesDag DickJ
Daarna was de verbinding verbroken.
Er had iets heel melancholieks ge
klonken in haar stem, die nog zachter
scheen dan anders.
Drie dagen was het nu al geleden
dat ze voor het laatst had opgebeld-
Hij kwam meer rust te kort*
dan ooit, want tot drie uur
bleef hij wachten, wachten op haar
stem. En in de korte nachten, die hem
restten, droomde hij van haar, stelde
hij zich haar voor, zooals ze moes#
zijn, blqnd, slank, geen verblindende
geest, een meisje, waarmee het een
genoegen moest zijn, te praten.
Op den vierden avond klonk einde
lijk weer het schrille telefoonschel
letje. Kwart over één, zoo vroeg was
ze nog nooit geweest. Zenuwachtig
luisterde hij. Maar het werd een te
leurstelling. Ditmaal was het werke
lijk een boodschap van een patiënt.
Of hij direct bij de familie Mertens
wilde komen. Ja, 't was heel ernstig
met de juffrouw.
Toen hij den hoorn neerlegde, vloek
te hij. Nooit was het hem teveel ge
weest, midden in den nacht een pa
tient te bezoeken, maar nu nu zou
Liane hem mogelijk kunnen opbellen,
juist als hij weg was. Hij moest een
lichte aarzeling overwinnen, dan kleed
de hij zich snel aan, liep naar de gara
ge, en in suizende vaart schoot zijn
auto door de slapende, nachtdonker»
straten. Een hopeloos geval, die juf
frouw Mertens. Bij de eerste visite had
hij al gezien dat er geen eer aan te
behalen zou zijn. Langzaam maar ze
ker was haar bloed vergiftigd.
Op zijn schellen werd hem snet
opengedaan. Aan de ontdane gezichten
zag hij, dat het al te laat was. Sta
stond hij aan het bed, naast een hui
lende moeder, een vader, die zich d»
lippen stuk beet.
Ze heeft een brief voor u achte»»
gelaten, dokter!
„Dr. Kortenhoef, Persoonlijk”, stond
er op het couvert. Iets weerhield hem,
den brief dadelijk te openen. Thuisge
komen, brak hij nerveus het couver#
open. Het waren maar enkele regeltjes.
„Vergeef me, Dick”, las hij „dat ik
je zoo misleidde. Ik had een telefoon
in mijn kamer, en ik kon de verleiding i
niet weerstaan je op te bellen. Ik
hield van je. maar je hebt het natuur
lijk nooit geweten, want ik was voor
jou alleen het „hopelooze geval”. Toen,
heb ik me getroost met een illusie.
Ik wilde zoo graag met je spreken, va»
mensch tot mensch, en niet als eert
doodzieke tot haar dokter. Die paat
weken hebben me gelukkig gemaakt,
Dick. Vooraldat je me zei, naar
me te verlangen. Al wist je dan ook
niet, wie ik was, hoe ik was! En ee»
illusie is vaak mooier dan de werke- I
lijkheid, vooral voor een zieke! Daar
voor dank ik je Dick! Wees niet boos
op me Liane”.
Dr. Kortenhoef liet den brief uit zijn
vingers glijden en er was een pijnlijk
trekje om zijn mond, toen hij naar
de telefoon keek
tante’s uitdrukkelijke wil, dat de tuin
poort open blijft.
Piep-piep-piepklep-klep, deed
de poort.
Nerveus draaide Daan Beyvank zich
van den tuin af. Hoe meent u?
vroeg hij verward, gebeurtenis
Och natuurlijk, ging Kitty op den-
zelfden toon voort, dat weet u niet.
Het is twee jaar geleden en uw zuster
was toen al hier vandaan. Het was iets
afschuwelijks
Even tuurde ze ontroerd voor
uit en als voor zichzelf sprak ze:
Ik herinner het mij als den dag
van gisteren. Oom ging een dagje vis-
schen met zijn beide broers. Spits, on
ze herdershond, was bij hen. Vroolijk
gingen ze weg, ze maakten grapjes en
oom’s jongste broer vloot nog het lied
je, dat tante zoo afgezaagd vond, om
haar te plagen. Wat was het ook
weero ja „Parlez-moi d’amour”.
Het was een dag als dezeeen beet
je triestig, regenachtig. Echt visch-
weer, had oom nog gezegd.
Ze streek met de hand langs de
oogen, als om een nare gedachte weg
te vegen.
Ze zijn nooit teruggekomen! Het
vletje, waarmee ze de plassen opgin
gen, is leeg teruggevonden. Hun lijken
echter vond men nooit.
En nu laat tante steeds de poort
openstaan. Tegen dat oom en zijn
broers terugkomen, zegt zeIs het
niet verschrikkelijk? Ik heb zoo’n diep
medelijden met haar.
„Piep-piep-piep klep-klep,” zei de
tuinpoort.
Afschuwelijk, bracht Daan Bey
vank uit, en hij doelde zoowel op me
vrouw Heimans’ idee-fixe als op het
irriteerende geluid.
Op dit oogenblik stapte mevrouw
Heimans binnen. Ze ontmoette een ver
warden, nerveuzen gast, dip een beetje
vreemd deed, en 'n paar maal schich
tig omkeek.
Ach ja, lachte ze-, die scharnie
ren, we moeten ze tóch eens smeeren,
Kitty. Ik heb de poort maar open la
ten staan, verklaarde ze Daan Bey
vank, want mijn man en zijn broers
kunnen ieder oogenblik komen. Ze zijn
gaan visschen en als ze langs den
voorkant komen, maken ze zoo’n
smeerboel.
Daan zag Kitty’s meewarige gezicht
en trachtte ijlings op een ander onder-