MIJN ANTWOORD OP HET RAPPORT VAN Prof. Dr. Ir. J. COUDRIAAN CONCLUSIE ZAL DE MENSCHHEIDWEDEROM TE LAAT KOMEN? DOOR W. C SICKESZ (SCHRIJVER VAN „QUO VADIS?") f; FTAAGSCHE COURANT VAN MAANDAG 5 FEBRUARI 1940. TWEEDE BLAD, PAGINA 3. opgenomen in de Groene Amsterdammer van 27 Januari 1940 „QUO-VADIS?”-PLANNEN ALS REGULATEUR HERLEEFD OPTIMISME EN VERTROUWEN! VOOR DE HAND LIGGENDE „REKENFOUTEN”? EEN SCHEIDSMUUR NOG EENS DE „VIJVER” THANS DE MACHINES THANS EENIGE CIJFERS v«m IN DE MACHINE-FABRICATIE L-- Hotel Mars! Hotel La Catastrophe! Hotel De Dcod! Grand Hotel Moscoa! 17 Stationschef: De Menschhe id: Stationschef: '>v U zalt U moeten haasten, dame. De trein vertrekt onmiddellijk Waarom word ik hier dan ook niet geholpen? Men heeft voor U geen tijd doch dat is niets bijzonders twintig jaar lang reeds heb ik ze door het loket „Buiten land” al „te laat” zien komen, en den Express naar „Welvaart en Vrede” zien missen. En dan moeten ze hier overnachten driaan’s becijfering is uitgerekend. zeer gematigd zijn reeds het bericht: ,.De „Quo Vadis noem nog eens scheeps- en electromotoren. kabels. Verf. dus „wei den bouw van meerdere opslagruimte hiervan buitenland worden „Advertentie”, Het verbaast mij, dat deze professor in de bedrijfseconomie zooiets heeft kunnen schrijven Alles wat in die kolom daarover volgt, zal ik dan ook maar rustig over slaan de woningvoorraad vermeerdert jaar lijks met gemiddeld 2 Gij beïnvloedt met den herbouw dus minder dan de helft misschien slechts één derde van den ge- heelen woningbouw”. Hoe heb ik het nu? Er wordt per jaar, dank zij „Quo Vadis?” zou er 1 1/3 bo vendien bijgebouwd worden. 1” dat noem ik volgens Bartjens een toe- In den aanvang van zijn rapport ver klaart prof. Goudriaan, dat de „Quo Va- dis?"-plannen niet voldoen aan den eisch. irt. :un- k a n nooit lager, en het mocht eens luk ken en dus omhoog gaan Doch ook acht ik het mogelijk, dat er evenals thans ik herhaal het in Ame rika. spoedig een „boom”-periode zou aan breken, wellicht zelfs nog vóór de uit voering der „Quo Vadfs?”-plannen duch- Er zal dus direct optimisme komen èn nogmaalskooplust vlotte kooplust. Wat gebeurt namelijk? Ik wu passing der gaan brengen. loosheid met gelijk getal gelijk hiervoor volle 100 meer arbeidskrachten betee- door mij, aan de hand van Prof. Gou- kent). Er is echter ruimschoots reserve aan wezig, want er is bij deze oecljfering nog geen rekening gehouden met het grootere aantal arbeidskrachten, dat, dank zij de opleving In onze geheele overige economi sche organisatie, werk krijgt (groot- en kleinhandel), transport-, levensmiddelen en ook de luxe-bedrljven, etc., die het alle door de grootere geldcirculatie veel en veel drukker zullen krijgen. genoemde 75.000 arbeiders, dus ca. 110.000 arbeiders werk zullen hebben, vermeen ik dat wel als juist mag worden aange nomen. (Ik zal de juistheid ervan trou wens straks nog op andere wijze aantoo- nen). Zouden de „Quo Vadis ?”-plannen dus worden toegepast, en daardoor zelfs 67 (gelijk gezegd door den luxe bouw ver moedelijk belangrijk meer) meer arbei ders werk hebben in de bouwwereld, dan zou dit direct al een vermeerdering der werkgelegenheid beteekenen voor 67% van 110.000 is 73.000 arbeiders, en dus een vermindering van de werk- kere branche ook een tewerkstelling van van nota bene bijna 67 Nogal geen klei nigheid, en dit ongeacht nog den luxe bouw (de hoogste klasse woningen en landhuizen, garages, enz.), die als gevolg der te verwachten hoogconjunctuur zeker Wees overtuigd, lezer, dat op den dag dat besloten zou worden, tot toepassing der „Quo Vadis?”-piannen over te gaan, zeker als dit internationaal zou geschie den, er „onmiddellijk” een zeker „vertrou wen" zou terugkeeren, een nieuw lichtpunt gezien zou worden, waarmede tevens «enige der voornaamste oorzaken van de lijk in „Quo Vadis beoogd, hetzelfde systeem toe te passen, hetgeen ook weer met de toepassing van den ruilhandel voor vele tienduizenden handen werk zal verschaffen. Mochten er dan nog werk- loozen over, of de voorgaande taxaties te ruim genomen zijn, hetgeen niet te den ken is, dan zouden eerst nog de auto's en dan desnoods nog andere producten uit gezócht kunnen worden om eveneens het „QUO VADIS ?”-stelsel op toe te passen. (De reserves zijn ook daarom gewenscht. omdat het niet altijd zeker is. dat een omzet-stijging van b.v. 100 in een ze- dus zeggen, aat in de machine-industrie en aanverwante vakken arbeiders noodig zijn om die 4 tot 5 nieuwe machines jaar lijks te maken. Doch nu gaan wij de „Quo Vadis?"-plannen toepassen en wat gebeurt er dan? Jaarlijks worden er dan bovendien nog eens 7| bijgemaakt (Prof. G. spreekt van 10 doch dat is verkeerd gelezen, want in de „Quo Va- dis?”-plannen wordt slechts van 71 gesproken), omdat deze volgens de „quo -FiaiI11Cu vv.u^„ an.. uc.< c.av.., Vadis?"-plannen vernieuwd moeten wor- dat zij reguleerend werken, want zij zou- <len- Dat Wl* n’e' meer of minder zeggen dan een „toeneming” van de machine- fabricatie van 150 tot 190 waardoor de huidige machinefabrica- tie zou komen op 250 tot 290 Geweldig gewoon! En dat zou tevens beteekenen een tewerkstellen van werk- loozen in de machine-industrie van 150 tot 190 m e e r dan er heden ten dage reeds in werken, en dus bovendien ook nog eens zooveel meer in de ijzermijnen, de koper en andere mijnen, gedeeltelijk ook in de kolen-industrie, de transportbedrijven, enz., in de toekomst zullen nieuwe mijn- om af te wentelen, en een onmiddellijken en krachtigen opbloei in het zaken leven te weeg te brengen, vooruitloopend dus zelfs 3 op de gunstige resultaten die de toe- „Quo Vadis?”-plannen zal gen wordt, waaraan Prof, zoo groote Lezer, als bedrijfsleider met 35-jarige hevig. zouden plaats maken voor nieuw vertrou wen en optimisme. De één zegt: „Het is prachtig, wij gaan «en nieuw tijdperk tegemoet" (zoo ont- ving ik duizenden brieven en nog veel I ?*eer enquête-formulieren), en wordt dus kooplustig, overtuigd als men is dat de PrUzen zullen steigen. De ander is meer af- wachten(j maar zegt toch: „Als het lukt gaat de boel omhoog” en wordt dienten gevolge ook kooplustig. Die twee groe pen tezamen overtroeven de resteerende pessimisten, die in dezen kooplust ook m®*gesleurd zullen worden. Wij hebben dezen gang van zaken de laatste maanden in Amerika gezien, en ten p ele F?*1 'n ons land- Hoe gunstig dit alles heeft, daarvan getuigen dagelijks de cou rantenberichten, die van sterk gestegen omzet en winsten spreken. De volkeren snakken naar nieuw licht, opvoering dus van het levenspeil van den Wie kan dat beter beoordeelen dan schrij- arbeider, zonder dat daaraan r.2^ u— ver dezer regelen, die pas zijn enquête gevolgen (de vicieuze cirkel) ver’ hield? (die hem gegevens bracht met al leen uit binnen- doch ook uit buitenland) Dankbaar zullen zij de kans aangrijpen om uit de ellende te komen, waarin zij geen gaat meer zien zijn). Met het voorgaande is tevens professor - opmerking ontzenuwd, dat de „Quo Va dis T-plannen op het primaire veld der prijsstubilisatie niets zouden presteeren mede nieuwe machines en machine-fabrie- ken om deze zooveel grootere productie aan machines te kunnen maken, dus a 1- w e e r meer werk voor de bouwnijver heid. De drijfriemfabrikanten krijgen meer werk. De bakker verkoopt meer, de slager, de banketbakker, de kleermaker, de meubelmaker, de bioscoopdirecteur, de autohandelaar, en zoo zou ik nog blad zijden vol kunnen schrijven van alle en kleinfabrikanten, winkeliers, grossiers en verdere handelaren, zoomede auto-, spoor- en scheepvaartbedrijven, verwijzen naar de vroeger reeds door rr^jj die het allemaal druk krijgen omdat er--- 150190 meer machines en die 67 meer huizen gemaakt worden. Verder de daaruit voortvloeiende „ruil handel met het buitenland”, ter verkrij ging van al die producten en grondstof fen, die beslist uit het buitenland zullen Doch het zal nog wonderlijker worden. Wat toch zegt de hooggeleerde hier in zijn rapport? Ik citeer: „Wanneer gij de woningen in 75 jaar afschrijft, reproduceert ge elk jaar 1,3 van den aanwezigen voorraad Maar de tapijten, traploopers. rubbervloeren, meu belen, vorken, messen, serviezen, hout- gerei, touwwerk, sanitaire artikelen, enz. enz.; een te lange rij om alles op te noe men. Dit alles tezamen doet het aantal arbeiders dat in de machine- en scheeps. bouw-industrie werkzaam is, belangrijk stijgen boven het voren genoemde getal van 80.000. Met inbegrip van alle arbeids krachten uit nevenbedrijven. zoomede met die, welke in het buitenland de te impor- teeren machines maken, waarvoor „ruil- goederen" geleverd zullen worden, ver meen ik het aantal arbeiders, dat thans reeds in den machine- en scheepsbouw werkzaam is, te mogen stellen op het dub bele van die 80.000 arbeiders, is 160.000. Welnu, „Quo Vadis zou volgens de gemaakte becijfering 150 tot 190 meer arbeiders aan het werk zetten, althans voor de machinefabricatieaangenomen, dat dit tevens voor den scheepsbouw zou gelden, dan zou dit reeds een verdere vermeerdering van de werkge legenheid beteekenen voor ca. 240.000 een ver mindering der werkloosheid met het zelfde aantal. Alleen reeds de bouwbedrijven, de ma chinefabricatie en de scheepsbouw en aan verwante bedrijven zouden dus, dank zij de toepassing der „Quo Vadis ?”-plannen, reeds een vermindering der werkloosheid brengen van 73.000 plus 240.000 Is 310.000, hetgeen dus eveneens beteekent 310.000 gezonde en gelukkige arbei ders met hun gezinnen. Naar ik meen, zou op die wijze reeds aan het geheele aantal aanwezige werk- loozen werk verschaft worden. Het zijn natuurlijk allemaal maar taxa ties, doch het komt mij voor, dat het op 10 of 20.000 arbeiders meer of minder in dit systeem niet aankomt, en zelfs niet op 50.000. Want hier moet nog even in her innering gebracht worden, dat op de be cijfering nog niet eens rekening gehouden is met de werkende arbeiders, die niet tegenover materialen, aangesloten zijn bij een bond, zoodat deze het getal van 310000 nog verhoogen (waarbij ook weer rekening te houden is met een berekeningspercentage van 67 en 150 Uit dit alles blijkt dus, dat. door alleen reeds op huizen, machines en sche pen de „QUO VADIS ?"-plannen toe te passen, het werkloosheidsvraagstuk al goeddeels zou zijn opgelost en dan rest ons zelfs nog de auto-industrie. om, ge- I. In de maand Juni van het vorig jaar beloofde Professor Goudriaan mij. een rapport over mijn „QUO VADIS ?"-plan- nen te zullen uitbrengen. ervaring verklaar ik, nadrukkelijk, dat wat hier geschreven staat, niet overdre ven is. doch waarheid gelukkige waar heid. Onjuist volkomen onjuist is daarom heel dat deel van prof. Goudriaan's rap port, waarin hij maatregelen wil nemen en waarschuwt tegen p r ij s d a I i n g. Dit al les echter is neergeschreven door een man, die zich nog vastklampt aan zijn eigen bevolking neemt per jaar toe met 1 a 1,5 „waardevast geld” theorie. Waarom zal ik hier nog verder op dé tails ingaan, die in dat deel van het rap port geschreven zijn, waar de hoofd gedachte waarop dit alles door dezen hoog- leeraar gebaseerd wordt, al totaal fou tief is? Wat wel noodig zal zijn, en daarvan ben ik mij volkomen bewust, en dat is nu juist precies het tegenovergestelde van wat prof. G. noodig acht, is dit: dat maatregelen genomen zullen moeten worden om te snelle prijsstijging tegen te gaan, gelijk dit thans reeds ge beurt. Voor mij staat vast, dat de toepassing bovendien volgen zal, en ongeacht nog der „Quo Vadis?”-plannen beteekent een voor goed verlaten van dit dwaze, lage (pakhuizen) voor den grooteren goederen- -- prijsniveau en een gestadig, beteugeld en depressie, n.l. wantrouwen en pessimisme, gedirigeerd langzaam oploopen naar een blijvend hooger niveau, waarbij door een verstandige, en op economisch ge rechtvaardigde wijze plaats hebbende her ziening der loonen, gelijk in „Quo Vadis" Ik wist toen dus, dat tusschen Professor Goudriaan en mijn „QUO VADIS ?”-plan- nen zijn waardevast-geld-theorie stond, en dus ook tusschen de hulp, die ik noodig had om het lijdende en zoozeer bedreigde menschdom van den ondergang te redden, waarvan de noodzakelijkheid, zooals de professor schrijft, ook hem duidelijk ge bleken is. Wie het rapport van Prof. G goed ge lezen heeft, ziet door alles heen die waar devast-geld-theorie, vooral daar, waar Prof. G. het heeft over daling van grond- stofprijzen, en daling der prijzen van kapitaalgoederen. Laat ik daarom hier maar terstond met mijn weerlegging en bestrijding van dat rapport beginnen. De „Quo Vadis ?"-plannen werden ge schreven. toen er nog geen oorlog was. en dus alle prijzen nog op het vrijwel laagste ooit gekende niveau stonden. (Dat deze thans door den oorlog wat hooger zijn, doet echter niets ter zake). Toepassing der „Quo Vadis ?”-plannen kan dus nooit prijsdaling ten gevolge hebben De waardevast-geld-theorie van Prof. G. beoogt echter of beter gezegd, Prof, vermeent dat er mede te kunnen voorko men prijsdaling, vooral van grondstof fen en de voornaamste agrarische produc ten, tegen te gaan Doch er is op dat gebied niets te voor komen als de prijzen op het laagste niveau staan. Welke invloed nu zal toepassing der „Quo Vadis ?”-plannen op deze laag ge noteerde grondstoffenprijzen hebben Welnatuurlijk dezelfde als de hui dige oorlog, echter minder fel, n.l. dat de prijzen w e 1 hooger, doch niet lager worden. omzet, en verder den bouw van zoo heel veel, dat in tijden van welvaart en hoog conjunctuur wel gebouwd wordt en niet in tijden van malaise en versobering! Hoeveel werkloozen zullen al, dank zij die 67 toeneming in de bouwbedrijvig- plan B voorzien is, de levensstandaard niet heid, en dus ook in de industrie der bouw materialen, transportondernemingen, enz. enz. geplaatst kunnen worden, om nog niet te rekenen de werkloozen, die opge nomen zullen worden in die bedrijven, die leeraar een redevoering in „Krasnapols- kv” te Amsterdam, voor de leden van de Mij v. Nijverheid en Handel, waarin hij verklaarde, dat van al het werk der pro fessoren in de economische wetenschappen niets deugde, op enkele velletjes druks na, doch dat alleen de „bedrijfseconoom” het bij het rechte eind had. Welnu. G10,udri™" ‘s Pressor in vuerlng Qer MU0 vaaJ5; .plan„ell QUCU. oordeelen bevoegden in economische kwS ^nd genomen zou zijn, en dat alleen ties, en toch is ook deze professor-doctor- t,:,,,,., ingenieur, de man met een geweldige loop- de zal ziin baan, de opperste leider en reorganisator der spoorwegen een man, die ook door mij als één der kundigste in den lande wce wordt beschouwd met het rapport dat nok hij over mijn „Quo Vadis ?”-plannen heeft 1 uitgebracht, zooals ik zal aantoonen, ern- i stig ontspoord. Op dien 15en October, dus vier maanden na de mij gedane belofte, had ik, na her haald uitstellen, nog steeds geen rapport ontvangen. Zeker, Prof. Goudriaan heeft een zeer drukken werkkring, doch ik blijf van meening dat het rapport vroeger uit gebracht had kunnen worden. Het spoor- wegbedrijf heeft een geweldigen staf als in een leger, zoodat zelfs al zou de opper ste leider van zulk een bedrijf een maand met verlof gaan, iedere trein toch nog op tijd zou vertrekken en aankomen. En wat het reorganiseeren betreft geen chef kan iederen dag reorganisatie-maatregelen nemen, want dat zou geen enkele staf die ze uit moet werken en uit moet voeren kunnen bijhouden. Ik herhaal dus, dat dit rapport naar mijn meening toen, op 15 October, dan ook reeds lang klaar had kunnen zijn. Niemand beter ook dan Prof. Goudriaan kan weten, dat het niet goed is, de „trein” die naar „Welvaart en Vrede” voert te' lang te laten wachten ofte missen I Prof. Goudriaan sprak op die vergade ring over de crisis de oorzaken daarvan en de middelen ter bestrijding, en hij maakte anderen een verwijt, dat zij van deze laatste te weinig notitie namen Over „QUO VADIS sprak Professor die wist, dat een deel der Nederlandschè bevolking reeds eenige maanden op zijn rapport zat te wachten, met geen woord Hetgeen wel als crisis-bestrijdingsmiddel door Prof. Goudriaan naar voren werd ge bracht, dat was zijn oude WAARDEVAST GELD-THEORIE met de 12 of 15 be langrijkste grondstoffen, o.a. agrarische producten, als waarde-meter die deze hooggeleerde heer met al zijn bekwaam heid en zijn relaties in 8 jaar tijds nog nooit een spoor van leven heeft kunnen inblazen (hetgeen zeer goed te begrijpen is). Toon was mijn geduld op, en ik telegra feerde den professor, dat ik geen belang meer in zijn rapport stelde, en dit dus niet meer verwachtte. Het zelfde voorbeeld van „het rimpe- I lend wateroppervlak van den vijver", I nadat er een steen in gegooid is, waar- I mede ik eens, op naar ik meen zeer dui- I delijke wijze, den grooten omvang der I geld-circulatie aantoonde, geldt ook voor I de „werkgelegenheid", die zich eveneens I cirkelvormig uitbreidt, wanneer in enkele I takken van industrie of nijverheid groote I bedrijvigheid komt. Ik heb hierboven ge- I schreven, dat ik vermoed, dat oplev*ng in I de bedrijvigheid in de bouwvakken een I toeneming van 50 pCt. geeft in de werk- I gelegenheid in andere bedrijven, en van I de machine-industrie en den scheepsbouw I heb ik aangenomen 100 pCt., omdat ik I ook rekening te houden had met een I groot percentage machines, dat uit het I buitenland wordt aangevoerd. I Dat die percentages toeslag niet over- I dreven zijn, vermeen ik met stelligheid I te mogen aannemen, zeker omdat ik bij I die berekening, gelijk hierboven reeds ge- I zegd, den invloed op de geheele econo- I mische samenleving, den bakker, den sla- I ger, den banketbakker, den theater-direc- I teur, den kleermaker, het mode-magazijn. I den bankier, enz. enz. niet medegerekend I heb. I Ik heb eens de proef op de som willen I nemen en een onderzoek ingesteld, hoe- I veel arbeiders en arbeidsters er dagelijks I werkzaam zijn, alleen maar om mijn eigen I bedrijf van de noodige grondstoffen en I verpakkingsmateriaal te voorzien Ik heb I mij n.l met verschillende leveranciers in I verbinding gesteld, en ben uit den aard I der zaak ten aanzien van diverse grond- I stoffen tot een taxatie moeten komen. I veelal tot een ruwe taxatie. Ik vermeen echter met groote zekerheid I te mogen zeggen, dat tegenover de ca. 250 I arbeidskrachten, die aan mijn eigen be drijf verbonden zijn, er evenveel, vermoe delijk zelfs meer, d a g e 1 ij k s werkzaam zijn in d i e bedrijven, die mij de grond stoffen en verdere materialen hebben te leveren Wanneer men nu rekent, dat dat leveranties zijn van eenige direct aanslui tende nevenbedrijven. en wij nemen dan ook nog in aanmerking, dat de carton- nage-fabrikant weer zijn materialen moet hebben van de cartonfabriek en de papier en de lijmfabriek. terwijl deze weer mate rialen krijgen van de boeren, die stroo moeten leveren en den houthakker, die grondstoffen moet leveren voor het z.g houtbord, dan spreekt het vanzelf, dat dit getal verre en verre overschreden wordt Vervolgens komt de drukker, die in mijn bedrijf het drukwerk levert en die weer papier van den papier-fabrikant moet hebben, en inkt van de inktfabriek. terwijl dezf laatste weer de grondstoffen i moeten hebben van hun eigen leveran ciers Zoo zou ik het rijtje kunnen langs gaan, en alle materialen en grondstoffen kunnen noemen, die in mijn bedrijf ver werkt worden, doch ik zal dit kortheids halve nalaten Alleen vind ik het nog wel gewenscht de aandacht te vestigen op een belangrijke categorie leveranciers van Nederiandsche grondstoffen, de fabrieken van melkproducten en via deze den boer, zeer in het bijzonder het melkveehouders- bedrijf, alwaar zeker alleen alreeds meer dan honderd werkkrachten dagelijks voor mijn bedrijf werkzaam zijn. In het algemeen verwijs ik nog eens naar het rimpelend wateroppervlak van den vijver. Alweer heb ik echter over geslagen of verwaarloosd den bakker den slager en den kleermaker, en al die an deren. die het geheele economische leven vormen en die allemaal meer arbeids krachten noodig zullen hebben, ah er in eenige belangrijke takken van in dustrie en nijverheid opleving komt. Vraag eens den ouden Amsterdamschen winkeliers, die de vóór-oorlogsjaren (voor 1914) nog hebben meegemaakt, toen de diamant-industrie nog volop bloeide, hoe de winkelstand in die jaren floreerde van de welvaart, die in dien tak van nijverheid in groote mate bestond. Tot die economische rimpeling die het aanstellen van telkens weer meer arbeids krachten beteekent. moeten wij ook nog rekenen de uitbreiding van reeds bestaande fabrieken en bedrijven, dus het bijbouwen van fabrieksruimten. waarvoor telkens ook weer arbeidskrachten noodig zijn Wanneer ik voor mijn eigen onderneming dus rekening moet houden met het feit, dat in direct voor mijn bedrijf werkende ondernemingen reeds 100 of meer van het aantal in mijn bedrijf zelf werk zaam zijnde arbeidskrachten emplooi vindt, dan geloof ik ik herhaal het dat mijn in bovenstaande regelen gemaakte taxaties eerder te laag dan te hoog zijn Hoe prof. Goudriaan in zijn rappoi gezien het hier geschrevene heeft ku nen verklaren, dat mijn systeem slechts een gedeelte van het bedrijfsleven be ïnvloedt, is onbegrijpelijk. In deze kolommen vermeen ik reeds op duidelijke wijze aangetoond te hebben Eerstens: tal van onjuistheden in, of beter gezegd de absolute onjuistheid van het door prof. Goudriaan uitgo- braohte rapport. Tweedens: de absolute deugdelijk heid van de door mij geschreven „Quo Vadis?"-plannen. D e r d e n shetgeen thans aan do hand van oljfers door mij bewezen Is en altijd reeds door mij beweerd werddat het werkloozenprobleem door toepassing dor „Quo Vadls?”-plannen zeer spoedig geheel tot het verleden zal behooren, on dat deze plannen dus uit dien hoofde bij den too- komstigen Vrede onmisbaar zullen zijn, tor voorkoming van een tweede wereldcrisis. Hoewel ik hiermede, goed beschouwd, zou kunnen eindigen, en het rappor van prof. G. als afgedaan zou kunnen be schouwen, bevat dit nog één punt: ..De werkverschaffing publieke werken voor staatsrekening", dat ik als econo misch probleem belangrijk genoeg acht om er nog in een volgend artikel op terug te komen. Tevens zal ik daarin dan nog eenige regelen wijden aan het laatste gedeelte van professor's rapport, n.l. de tot mij gerichte uitnoodiging. (Wordt dus vervolgd). consumptie-bedrijven, luxe-bedrijven, enz. -- -(Dat alles zal ik straks met cijfers toe- algemeene kosten teweegbrengen, zoomede lichten.) Thans citeer ik nog zoo'n enormiteit van Prof. G. Deze schrijft: „Voor de machines liggende cijfers iets, maar niet veel, gunstiger. Wanneer gij de machines in 10 jaar afschrijft, reproduceert gij jaar lijks 10 maar het gemiddelde Jaar- accres van den machine-voorraad kan men veilig taxeeren op 4 5 Gij beïn vloedt dus slechts twee derden van de ’’eheele machine-productie. Alweer kan Prof. G niet rekenen, en zelfs niet goed lezen. Jaarlijks worden er 4 8 5% nieuwe machines gemaakt, dat wil gen zeer zéker 50% meer dan de boven- en slechts Op 15 October d.a.v. hield deze Hoog- spreken van het intreden van een beslist --v-vaste stemming, in alle geval van nieu wen kooplust, onder het mottode boel der. „slechter" (moeten) reguleeren naar mate de werkloosheid grooter, en krachti ger naarmate deze geringer wordt”. Hier zou ik Prof. G. de vraag willen stellen: „Hebt gij wel met aandacht mijn boekjes gelezen, want daar is op pagina 46, 2e deel, een halve pagina gewijd aan het feit, dat de „Quo Vadis?”-plannen in de toekomst juist zoo voortreffelijk als „regulateur" zullen werken voor een sta biel economisch leven, want wat is nu ge makkelijker dan in tijden van hoogcon junctuur, en dus weinig werkloosheid, ook weinig „af te breken", of te „vernietigen”, schachten moeten worden gemaakt, a s- en dus de huizen of machines, die, gezien hun leeftijd daarvoor in aanmerking zou den komen, voorloopig rustig te laten voortgebruiken en dit materiaal dus in reserve te houden voor tijden van „laag conjunctuur”, of beter gezegd direct voor het moment, dat de „hoogconjunctuur” teekenen van inzinking begint te vertoo- nen. t Kan men het beter verlangen? Doch hoe groot- plannen zullen worden toegepast’’ voldoen- heb ik het nu met dezen hooggeleerden den „druk” van de menschen bedrijfseconoom? Waarom zoo critisch te genover zijn hooggeleerde collega’s en nu zelf zulke onjuistheden te schrijven? Dat op de hierboven beschreven wijze tevens het zachtgolvende diagram verkre- waar de hecht, is ook aan geen twijfel onder moeten worden ingevoerd, waardoor o.a. ook de boer weer handen vol werk krijgt en de tuinder en de bloemkweeker uit Aalsmeer, en zoo wordt het vaart over de geheele linie”. MAAR VAN PROF. GOUDRIAAN BEGRIJP IK NIETS. Ik denk er niet over om verder nog op dat wonderlijke rapport in te gaan. Vol doende heb ik thans, naar ik meen, aange toond wat alles onjuist was, en, lezer, de rest, die ik niet beantwoord heb, is even onjuist. noe neu m noi nu.- er wvrui per jaar, Wel vind ik het gewenscht om aan de volgens Prof. G., 2 nieuw gebouwd, en hand van de statistieken met cijfers het - 7S - - hierboven staande nog eens verder toe te Welnu, lichten, waaruit blijken zal. dat het ge- *__.heele werkloozenvraagstuk op de in neming der tTo u w b e d r ij v Fg h e i d „QUO VADIS" beschreven wijze voor- - goed wordt opgelost. Volgens het maandschrift van het Cen traal Bureau vooi de Statistiek, Septem ber 1939 (dus vlak voor dezen oorlog) arbeidskrachten, dus alweer zijn er bij de werkloozenkassen der ge subsidieerde vereenigingen de volgende leden ingeschreven: (hierin zijn dus de niet-leden niet begrepen) BOUWBEDRIJF; ca 94.U00; werkten toen ca. 75.000 METAALNIJVERHEID EN SCHEEPS BOUW ca. 93.000; hiervan werkten ca. 80 000. Bij de „bouwbedrijven" moeten nog ge teld worden de arbeiders, werkzaam in de fabrieken van bouwmaterialen, doch ook een deel van die der transportbedrij ven. Voor alle materialen die uit het bui tenland moeten worden ingevoerd, zullen volgens de „QUO VADIS ?"-plannen door een stelsel van „ruilhandel" contra-pres- taties plaats vinden in specifiek Neder iandsche producten. Dientengevolge moeten ook alle arbei ders, die „ruilgoederen” zouden moeten fabriceeren of voortbrengen (o.a. agrari sche producten) f aangevoerd uit het medegeteld Hierover staan mij vanzelfsprekend geen cijfers ter beschikking, noch over het aantal arbeiders, werkzaam in de bouwmaterialenindustrie. Dat echter door het jaarlijksch bouwen fier door prof. G .genoemde 2 wonin talrijke bedrijven vertoond werden, <jje - maanden en vermr zelfs langer werk hebben voor vele ha^. groot schip betreft, gebouwd wordt). Werkende metaalbewerkers zijn er thans (de scheepsbouw inbegrepen) ca. 80.000. Nu maakt een deel der metaalbe werkers ook wel iets anders dan machi nes en schepen, doch wij weten, dat het grootste deel der in Nederland gebruikte machines uit het buitenland wordt aange. voerd. Het kan dus slechts een ruwe taxatie zijn, hoeveel arbeiders er voor die in Nederland jaarlijks thans ree<js nieuw aangevoerde of gefabriceerde (vo). gens prof. Goudriaan 4 of 5 pCt.) ma chines noodig zijn, zoomede in nevenba. drijven als mijnen, hoogovenbedrijf, staal, walswerken, gieterijen, transportbedrjj. ven, houtzagerijen en de houtbewerking (voor de houten onderdeelen) medega- rekend, (en dan wil ik ook nog eer,,. ■MMh ..j vermelde scheepsbouwfilm. waarin <jj- 1AmAA alle weken, maanden en vermoedeljj^ zelfs langer werk hebben voor vele haf,, den als er een'schip, en zeker als dit «an Ik fabrieken zal dalen of gelijk blijven, doch w e I zal „verbeteren". Dat dit bij stijgenden omzet mogelijk zal zijn zonder in den beruchten vicieuzen aL gevolg van de zooveel grootere geld- cirkel terecht te komen, daaraan behoeft circulatie ook grooter omzet krijgen als niet getwijfeld te worden, want juist die J--;------- ------ -- omzetstijging zal een dusdanige daling der stügïng'der winsten en daarnaast nog ta! van andere voordeelen (in „Quo Vadis?" ------a„u. alle opgesomd) dat er van nadeel geen °P het bedrijfsleven in Amerika gewerkt sprake kan zijn, (In één mijner volgende - artikelen zal ik ook nog den weg aange ven waarlangs het ook in tijde als deze mogelijk is, het loon te verhoogen, een arbeider "zonder dat daaraan nadeelige - - den

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 7