MIJN ANTWOORD GEEN ONDERZOEK NAAR „QUO VADIS? OP HET RAPPORT VAN Prof. Dr. Ir. J. GOUDRIAAN 4 i I I HAAGSCHE COURANT VAN MAANDAG 12 FEBRUARI 1940. TWEEDE BLAD, PAGINA 3. DOOR W. C SICKESZ si mededeelen, „QUO VADIS?”-PLANNEN Zij luidden werp veel meer dan enkele regels te cirkel en al die producten, die het ten zijn. CONCLUSIE TOEVOEGING is, ANTWOORD VAN DE REGEERING. „Advertentie' THANS DE „QUO VADIS?”- PLANNEN DIT IS KAPITALISME IN ZIJN ERGSTEN VORM vastgeloopen of mislukt is, terwijl de nog werkende arbeiders. Ik herhaal he’ ei in plaats van beter, slechter op wor Om nog eens het bovenstaande sa men te vatten, ben ik van oordeel.dat uiteindelijk een „vergelijking” tusschen plannen gebaseerd zijn en met voren staande cijfers wordt eens te meer de juistheid dezer plannen bewezen. Wij zien dus, doordat en terwijl in Europa vernietigd wordt, en men aan kwartaal: kwartaal: kwartaal: kwartaal: 2.409.000 3.823.000 5.377.000 13.029.000 dollar dollar dollar dollar regeering is dus in deze niets te ver wachten. De kans is derhalve groot dat dit niet meer of minder zeggen wil dan dat wij op het ingeslagen pad blijven voortgaan dat de werkloozen zullen DE ORDENING Aan al die systemen, die op staats leningen en staatsopdrachten neerko men, zit nog een ander kwaad vast, en wel de „ordening”. Laat ik daarom hier onmiddellijk nog enkele woorden bijvoegen over de „orde- De Minister van Economische Zaken heeft mij d.d. 3 Februari 1940 het na volgende bericht; „Daar het niet in de bedoeling der Regeering ligt over te gaan tot maatre gelen in den door u gepropageerden zin acht ik een onderhoud omtrent uw plan nen, die genoegzaam bekend zijn, over bodig”. Wij weten thans, waar wij aan toe zijn En ik kan niet anders dan daaruit con- cludeeren, dat mijn „Quo Vadis?”-plan- nen dus blijkbaar meer „goeds” bevat ten, ook naar het oordeel van prof. G dan zijn rapport aantoont. Mijn antwoord op deze uitnoodiging van professor Goudriaan is dan ook dit: dat prof. G. twee groepen van collega’s heeft. Van de ééne groep heeft hij op 15 October in Krasnapolsky verklaard, „hun kennis is waardeloos” Welnu, met deze groep heeft het weinig zin, samen te werken. De andere groep bestaat uit professor's geestverwanten en medewer kers op het gebied van het „waardevast geld”, met producten, (ten deele agrari sche) als waardemeter. Het ligt, niet op mijn weg, tot deze laatste groep toe te treden, en mede te werken aan een stelsel of theorie, waar van ik de juistheid niet erken, terwijl in datzelfde clubje dan wellicht mijn „QUO VADIS?”-plannen ook van tijd tot tijd nog wel eens vriendelijk en wel willend aan een beschouwing zouden vele millioenen) gelijk gezegd veelal en bovendien De welgestelde druk maken? De geesten C o en: Dat Bij de „Quo Vadis?”-plannen wordt niet alleen volbetaald werk verschaft voor alle „werkloozen”, op economisch wel verantwoorde wijze, doch heel de maatschappij ook dus de kapitalisten, die door afstand te moeten doen van hun slechts driekwart versleten produc ten, oogenschijnlijk den koopprijs heb ben te betalen voor „arbeid” voor de huidige werkloozen. zullen er welvaren der door worden, terwijl ook het levens peil van alle arbeiders doelbewust en regenmatig verhoogd k a n en z a 1 wor den. Is het dan nog moeilijk te kiezen tus schen de veel te kapitalistische „lee- volk als voor „welvaart” brengende veel meer dan verhoudingsgewijs ge- tenaar, en gij vermoordt des onderne- stegen zijn, n.l. met het drievoudige. Dit geweldige voordeel nu, vloeiende uit omzetstijging, is één der werk van den individueelen werker, of van een kleine groep werkers, die daar- geweldige omzet-toename to< de gaven bezit, en met volle am bitie en overgave zijn taak vervult. Zet Wie mijn boekjes „Quo Vadis?” gele- den er niet bij, doch die bedroegen zen heeft, zal bemerkt hebben, dat ik juist een sterk tegenstander ben van mijding van den beruchten vicieusen veel staatsinmenging. Ik herhaal, dat tusschen de 90 en 95 ---- - 1 ik een bloeiend bedrijfsleven den eerst volk moet koopen en betalen, zijn dus noodzakelijken factor acht voor een wel varende maatschappij. Welnu, een on- hoofdzaak en het doel toch vóór alle» de „waardevast geld’ ’theorie zou zijn Deze weg is trouwens een hopeloos lan ge, en zooveel tijd is er niet. mers ambitie en scheppingskracht. Kan men nu van den ontwerper der „Quo Vadis?”-plannen verlangen dat hij. steunpunten, waarop de „Quo Vadis doch ook het eenig „doel” zouden moe- die dag in dag uit bemerkt hoe uiterst Nederlan gen geeft om verder te kunnen ver nietigen, terwijl verder als gevolg van die vernietiging in Europa de kooplust in Amerika sterk gestimuleerd wordt (precies zooals ik het bij toepassing van „Quo Vadis ook zie), dat de staalindustrie in Amerika 80 tot 90 méér opdracht gehad heeft en dienten gevolge maar winst gemaakt. Het blijkt, dat het geheeie Ameri kaansche bedrijfsleven een soortgelijk gunstig beeld vertoont, met prof. G. te willen samenwerken, en wat het kleine comité betreft, aanvanke lijk een driemanschap b.v„ dat zou kun nen aangroeien al naar dit noodig zou blijken, dat zou gevormd kunnen wor den onmiddellijk nadat prof. G zich energiek aan mijn zijde geschaard zou hebben. Het heeft jammer genoeg niet mogen zijn, hoewel ik van oordeel ben. en mijn toen reeds uitgesproken meening hand haaf, dat er bij een intensieve en een- eventjes 300 méér drachtige samenwerking als hier bespro ken, en toen door mij aan prof. G. voor gesteld, veel, zeer veel zelfs, en wel o o korten termijn te bereiken zou ten economie" „pump priming" en dit schaffen, in Amerika zijn er nog altijd geldt ook voor het Nederlandsche Plan van den Arbeid, groote welvaart bren- zelfs niet „volbetaald", gen, dan is er geen nood, want dan i kan het bedrijfsleven in ruime mate de de wijze, op een manier, die, gelijk ge- belastingpenningen opbrengen, waar- zegd, in Amerika en Duitschland reeds uit rente en aflossing betaald kunnen worden en wordt er zelfs geld genoeg verdiend om ook de loonen der werk nemers te verhoogen. Doch met het den. schap zal opleveren. De hiervóór beschreven systemen voorzien er slechts in; of op onvoldoen de wijze het bedrijfsleven te stimulee- ren. of werk voor de werkloozen te ver- v an was in door het toepassen van „lapmiddelen” eenige voorzieningen getroffen zullen worden, en dat dus voor de Nederland sche bevolking in haar geheel geen en kel perspectief bestaat, dat van de zijde der regeering maatregelen genomen zul len worden, waardoor de nog steeds jaren in den kostprijs en dus ook in den verkoopsprijs verdisconteerd zitten, zender dat de consument, goed be schouwd, ooit iets van het betalen daar van bemerkt heeft. Bij de „Quo Vadis?”-plannen dus wordt „arbeid”, en wel volbetaalde ar beid, verschaft voor de in Nederland aanwezige 300.000 werkloozen. zonder da’ dit op de ruggen der overige arbei ders geschiedt. En voor zooverre er nog van rente-betaling gedurende de „over- gangs-periode” sprake is, zal deze be taald worden niet door de arbeiders, doch uit de geweldig groote baten, die die „leeningstelsels” en de de toepassing der „Quo Vadis?’’-plannen Vadis?”-plannen niet goed mogelijk Daarvan nu zullen volgens het stelsel „Quo Vadis (zie plan B) op ruime schaal Openbare Werken te algemee- moeten blijven stempelen, omdat slechts nen nutte gemaakt kunnen worden tegen volbetaald loon, hetgeen tal van arbeiders werk en aan de geheeie ge meenschap een groote mate van wel vaart verschaffen zal. Geen schulden last behoeft daarvoor gemaakt te wor den, gelijk bij al die andere stelsels. neen, alles zal gemakkelijk uit de rijk heerschende crisis-toestand energiek be- gevulde staatskas betaald kunnen worden. Moet men bij gunstige resultaten als hier door het Amerikaansche bedrijfs leven aangetoond, nog een oogenblik twijfelen aan de juistheid der „QUO VADIS’"-plannen derswoningen, die door bouwvereeni- gingen gesticht worden, wordt welde gelijk reeds met een behoorlijk af schrijvingspercentage. gewoonlijk van 2 rekening gehouden. De toepassing der „Quo Vadis?”-plan- weinigen, en zéker niet de ambtenaars, nen is dus niet anders dan een „wette- begrip hebben van juiste .bedrijfsvoe- nu koopen met hun L11^‘geld die obligaties, doch laat goed begrijpen, dat zij deze iede- de beurs tegen con- i inwisselen, terwijl zij uiteindelijk door „aflossing bedrag weer in - vangen. De Staat moet aan dus jaarlijks een - Welvaart van „ongekenden omvang” voor heel de wereld arbeid, volbe taalden, productieven arbeid voor allen ter wereld, die werken kunnen belastingpenningen zal in de schatkist en bovendien Vrede, duurzamen Vrede, vloeien. het totaal- contanten terug ont- PROFESSOR’S U1TNOODIGING Aan het slot van zijn rapport richt Professor Goudriaan een verzoek tot mij, waarin in zekere mate tevens een verwijt ligt opgesloten. Hij schrijft n.l.: „Ik heb U mijn critiek niet gespaard. „Maar toch ben ik van oordeel, dat „hetgeen ons vereenigt, belangrijker is „dan hetgeen ons scheidt. Waarom „zoudt gij U dan „isoleeren” en waar- „om sluit gij U niet aan bij hen, die „in besloten kring de uitvoerbaarheid „van verschillende maatregelen tot op- „lossing van de werkloosheid bestu- „deeren Het is dit deel van het rapport, dat op den doorsnee-lezer den meesten in druk gemaakt heeft, doch dat op mij het spijt mij, dat ik het zeggen moet den meest wonderlijken, ik zou zelfs zeggen den minst sympathie- ken indruk gemaakt heeft. Nadat door Prof. G. in meer dan één pagina druks in de „Groene Amster dammer” geen woord goeds gezegd is van de door mij geschreven „Quo Vadis ?”-plannen, en hij zelfs met een serie argumenten getracht heeft er de onjuistheid van aan te toonen, om slechts in het begin van zijn rapport te constateeren, dat er wel een punt van overeenstemming tusschen ons be staat, n.l. dat het zaak is, het produc- tie-apparaat weer op volle kracht te brengen, maken die woorden „Ik ben van oordeel, dat hetgeen ons vereenigt belangrijker is dan hetgeen ons scheidt" wel een zeer zonderlingen in druk op mij. Het verbaast mij door Prof. Gou driaan uitgenoodigd te worden om met hem en zijn geleerde vrienden samen te lijk” verplicht stellen van iets, dat reeds ring”, en een juist geleid productie- en jarenlang vrijwel algemeen usance is. distributie-proces, ook maar één enkel n.l van „afschrijvingen”, die al sedert oogenblik zich met ver doorgevoerde Am;;ika zijn'orders Lp" m oordwerktüi- „ordening” zou kunnen vereenigen? Dat het oude begip van maar-raak- produceeren niet meer geldend is, wordt toegegeven, doch „ordening”, als meer en meer beoogd wordt, dat zou de laatste nekslag voor ieder pers pectief op welvaart zijn! voor de beide eerste kwartalen circa 50 en voor het laatste kwartaal worden opgebracht, en dus ook die af- over t’ algemeen voor geheel de gemeen- omdat de eerste zijn: zeer kostbare, de kapitalisten be- voordeelende, middelen tot gebrek kige, veelal slecht betaalde tewerk stelling van de werkloozen. voor rekening van hun nog werkende kameraden nog wel op economisch niet verantwoor- terwijl „Quo Vadis?” beteekent: lossing, betalen dus uiteindelijk de con sument en de gebruiker van de produc ten en dat is grootendeels dus het ..volk”. Als dergelijke stelsels, zooals „geslo- 00K BIJ „QUO VADIS?” ZULLEN PUBLIEKE WERKEN UITGEVOERD WORDEN, DOCH ZONDER GELD TE LEENEN Toen ik Vrijdag 26 Januari van mijn kantoor thuis kwam, vond ik profes sor Goudriaan’s rapport, en daarnaast het avondblad van „De Telegraaf”, waarin een voor mij zeer belangrijk bericht stond. Ik zal dat den lezer doch eerst iets anders: Een ieder, die mijn boekje „Quo Vadis?” gelezen heeft, zal in het twee- of de,'zoowel voor het de deel een verhandeling zijn tegen- heel de gemeenschap gekomen over den zeer gunstigen in vloed van omzet-stijging op het winst cijfer der verschillende ondernemin gen. Welnu de juistheid hiervan werd mij nog weer eens duidelijk ge maakt in dat courantenbericht. Daarin werden vermeld de winsten der Beth- lehem-Steel-Industry gedurende de 4 kwartalen van 1939. volgt: le 2e 3e 4e De percentages der capaciteit, waar op gewerkt is in die kwartalen, ston- duurder, teneinde rentepenningen en aflossingsgelden in de beurzen en kas- derneming tot bloei te brengen, is het 300 is toegenomen. Wij zien hier sen der kapitalisten te doen vloeien, waar zij bij de grootkapitalisten veel al ongebruikt, dus renteloos, blijven liggen, hetgeen weer de geldcirculatie en de koopkracht nadeelig beïnvloedt. Wie zou dan dus het aan het werk zetten van de aanwezige werkloozen betalen Het volk, waarvan dus het gedeelte, dat vandaag den dag w e 1 werkt, er op achteruit gaat, terwijl de tewerkgesteiden veelal nog niet eens vol loon ontvangen. Wie wordt er het beste van De kapitalisten, die de „winsten" van den grooteren omzet in hun zak steken en bovendien nog de rente- en aflossingspenningen krijgen. Dit alles, ik herhaal het nogmaals, over de ruggen van de nog werkende arbeiders. want terwijl zUn. quo gedurende 1939 de bedrijvigheid aldaar dank zij den oorlog in Europa met circa 24 gestegen is tegenover 1938, zijn de netto winsten van de 370 voor naamste productieve bedrijven met ruim 100 gestegen. Welnu, zoo zullen in Nederland en in alle landen, waar de „Quo Va dis ?”-plannen toegepast zuilen worden, eveneens winsten gemaakt worden, die 100 tot 300 méér zullen zijn (misschien zelfs oog meer) dan nor maal. Van al die hoogere winsten zal de Staat via den fiscus rijkelijk zijn deel van de zijde van de Nederlandsche ontvangen, want een breede stroom van Het duidelijkste bewijs van de juistheid van wat ik hier schreef is wel het bericht uit Amerika in het ochtendblad van „De Telegraaf’ van Vrijdag 9 Februari 1940. Dit luidt o.m.: „Het is inderdaad ontmoedigend te vernemen, dat zelfs thans, na zooveel uitgaven gedaan te hebben en nadat de staatsschuld zooveel is gestegen, bet peil der tewerkstelling en het natio naal inkomen niet voldoende worden geacht om een garantie te vormen voor het ophouden van een financiering met deficits. In verband met de mis lukking van de uitgavenpolitiek tot dusver, moet door het starre vasthou den aan de „spending" phiiosofie door de regeering. de waarschijnlijkheid, dat een aanzienlijke vermindering in de regeeringsultgaven in zicht zou zijn, ernstig in twijfel worden getrokken.” MIJN UITNOODIGING Prof. Goudriaan weet, dat ik alweer het bewijs, dat dank zij die jn een langdurig persoonlijk onderhoud Z ’"’1 i en het te mijnen huize, in de maand September vrijwel constant blijven der algemeene y. uitgenoodigd heb tot intensieve onkosten de winsten enorm en wel samenwerking, aanvankelijk in klein comité, een samenwerking, waarvan de verdere uitwerking, en de maatregelen voort- om tot toepassing der „Quo Vadis?” plannen te komen, het „uitgangspunt" streden wordt, opdat deze plaats zal maken voor een nieuwe periode van welvaart. De lezer doet goed wel te bedenken, dat ik de regeering niet verzocht heb. reeds over te gaan tot „maatregelen", op de wijze als door mij gepropageerd wordt, doch dat ik niets anders ge vraagd heb dan alleen maar een „onder zoek” naar de juistheid mijner „Quo Vadis?”-plannen. En ook dit wordt blijkbaar geweigerd. Het menschelijk leven is vol raad selen, doch één van de groote raadselen zal vermoedelijk door de geheeie wereldgeschiedenis wel blijven, waar om de Nederlandsche regeering in het jaar 1940 geweigerd heeft, een „onder zoek” in te stellen naar de juistheid van één der weinige heilmiddelen, zoo niet het eenige, dat gevonden is, om de wereld uit het moeras te halen, waarin deze zoo diep verzonken is. Ik ,wil verder nog opmerken, dat de Nederlandsche regeering bij het nemen van dit besluit een dubbele mis rekening maakt, en wel de navolgende: In de eerste plaats wordt uit het oog verloren, dat het uitgesloten is, op de wijze als thans plaats vindt voort te gaan, omdat de Nederland sche staatskas, noch het economisch leven, in staat zijn 1.7 millioen guldens per dag voor defensie-doeleinden nog langen tijd, zonder ernstige daaraan verbonden gevaren, op te brengen. Ten tweede, dat als de „Quo Vadis?”- plannen bij den komenden vrede niet zullen worden toegepast, de millioe- nen, die uit de verschillende legers en de oorlogs-industrie vrij zullen ko men, de legers der nog aanwezige werkloozen dusdanig zullen doen aan groeien. dat er niet alleen een tweede economische inzinking zou plaats vin den, doch dat dit den om vang van een economisch debacle zou aan nemen. zeker als het plaats vindt in een wereld, die door dezen nieuwen oorlog economisch zou zijn uitgeput. Wat Nederland aangaat, moet er re kening mede worden gehouden, dat werken na dit zoo afkeurende rapport naarmate de oorlog langer duurt, het bedrijfsleven zich er meer en meer bij zal aanpassen, dat het arbeidskrachten derven moet, die als militair in het leger de Nederlandsche zelfstandig heid hebben te verdedigen, zooaat dus de kans groot is. dat wanneer ook deze bij den komenden vrede eenmaal uit het leger ontslagen zul len worden, velen van hen, evenals dit na den vorigen oorlog het geval is geweest, hun plaats ingenomen zullen vinden, en ook zij in Nederland eveneens het nog bestaande leger der werkloozen belangrijk zullen vergrooten. Dit alles te voorkomen, is mogelijk, en zelfs noodzakelijk, op de in „Quo Vadis?” beschreven wijze. Enkele woorden Vil ik hier nog rich ten tot de leiders van ons bedrijfsleven, en zeer in het bijzonder tot de „kop stukken" van handel, nijverheid en het bankwezen. Laten ook dezen tijdig in zien, dat het zóó niet blijven kan! Wel dra zullen leeningen met den stok achter de deur een aanvang nemen we weten reeds ongeveer den om worden onderworpen, doch waarvan de vang en deze leeningen zullen zich, gezien de geweldige uitgaven van thans, regelmatig herhalen. De tijd, dat men in zelfgenoegzaamheid zijn leventje kon slijten, is voorbij, voorgoed voorbij. Laat men ook in deze krin gen t ij d i g bedenken, dat de „Quo Vadis?”-plannen ook hier éénmaal de uitkomst zuilen moeten brengen. Zoo blijkt dus. dat er van de Neder landsche regeering voor mijn plannen niets te verwachten is. doch ik kan er tot mijn genoegen aan toevoegen, dat te zelfder tijd, dat mijn toonaangevende landgenooten mij in den steek laten, de berichten, die ik van elders ontvang, mij dusdanig hoopvol stemmen, dat ik nog vol goeden moed ben. dat de „Quo Ik heb daarmede blijk gegeven, gaarne Vadis?”-plannen misschien zelfs spoedig hun weg zullen vinden. Stap voor stap, onverdroten, zal ik dus voorwaarts gaan. Volgende week zal ik aanvangen met het behandelen vgn eenige actueele i- economische problemen, die zoowel voor het groot- als voor het klein bedrijf, doch ook voor den middenstand van belang zullen zijn. Hierbij worden aan de kapitalisten en wel uitsluitend aan dezen pro ducten ontnomen als huizen, schepen, machinerieën en auto’s (deze laatste ten deele ook aan middenstanders en enkele arbeiders) en wel nadat deze producten de kapitalisten gedurende de geheeie „afschrijvingsperiode” ge diend hebben. Het afnemen der pro ducten vindt echter plaats op het oogenblik, dat zij voor den kapitalist nog wel degelijk een zekere waarde vertegenwoordigen, doch van die waar de zal hij ter wille van de werkloozen afstand hebben te doen, zonder dat hij daarvoor eenige vergoeding ontvangt. (Dit is n.l. de normale toepassing van het „Quo Vadis ?”-stelsel, want het „vergoedingsstelsel”, dat beschreven staat in mijn boek, geldt slechts voor de overgangsperiode, die voor machi nes reeds na 13$ jaar en voor schepen na 25 jaar ophoudt, terwijl deze ter mijn voor huizen 75 jaar is, en mag dus niet als normaal beschouwd wor den). Die jaarlijksche „afschrijving” op machines, schepen en huizen drukt vanzelfsprekend ook op de kosten der „voortbrenging”, doch dat is niets nieuws en vindt in iedere goed geleide onderneming reeds sedert jaren en jaarlijks plaats. En ook bij de arbei- naast hem of hen een „ordenings”-amb- TE KAPITALISTISCH Laat ons dat stelsel van „gesloten economie” of dat „pump priming”- systeem, dat goed beschouwd voor een groot deel op hetzelfde neerkomt, eens op den voet volgen. De Staat dus geeft groote opdrachten voor nieuwbouw, oorlogsmateriaal etc. etc of laat op andere wijze het geld rollen en dat geschiedt natuurlijk alles voor rekening van de Staatskas, die echter in de meeste gevallen leeg is. Geen nood de Staat geeft groote obligatie-leenintfen uit, en of die nu jaarlijks 2, 3, 4 of 5 rente doen doet voor het oogenblik weinig of mets ter zake. De kapitalisten I contante 1 men l ren dag weer aan tanten kunnen 1-. Amerikaansche en Duitsche voorbeeld ningssystemen' voor oogen, zien en weten wij, dat die „welvaart” niet gebracht wordt, en er dus nog altijd sprake blijft van „lap middelen”, want Amerika heeft on danks zijn tot het ondraaglijke stijgen de staatsschulden, zijn 10 a 12 millioen werkloozen tot kort voor den oor log gehouden, en het bedrijfsleven is lang niet op volle capaciteit geweest (ik herhaal, de staalindustrie slechts op 5055 en van Duitschland we ten we voldoende, dat er van „wel vaart” geen sprake was. Al zulke systemen zijn dus een lang- ningsgedachte, hoewel over dat onder- jarige belasting van het volk, tot in het nageslacht, en wel door een duur- schrijven is. der worden van de kosten van levens onderhoud. waartegenover niet altijd loonsverhooging staat dit ter ver- WAAR MOET HET GELD VANDAAN KOMEN? Nadrukkelijk wil ik hier verklaren, dat ik het „rapport” Goudriaan, dus de critiek op mijn „Quo Vadis?”-plannen, met mijn vorig artikel als „afgehan deld” beschouw. Echter bevat het rapport van Prof. Goudriaan nog een punt, dat niet tot deze critiek behoort, doch dat ik ge- I wenscht vind hier nog in behandeling I te nemen. I Deze geleerde toch toont zich een voorstander van openbare (publieke) werken voor rekening van de staats kas. Waar, zou ik echter willen vragen, wil professor het geld daarvoor van daan halen? Heeft het „pump pri- ming”-stelsel in Amerika een sy steem, dat slechts weinig baatte (de staalindustrie kwam niet hooger dan 50 der capaciteit) doch wel ontzag lijke staatsschulden meebracht ons dan niets geleerd? Prof. Goudriaan gaat daarin blijkbaar mede met den Engelschman prof. Keynes. Deze we reldberoemde econoom toch is een voorstander van ’t stelsel, dat men „ge sloten economie” noemt en dat daarop berust, dat de staat groote opdrachten geeft, en hoopt, dat via de geldcircula tie en den fiscus alle uitgegeven gelden weer in de staatskas terugvloeiemX Welnu, ik ben van oordeel, dat ook Prof. Keynes zich terdege vergist. Lan gen tijd heb ik reeds beweerd, dat het stelsel „gesloten economie” niet deugt, omdat er op den rondgang van het geld te veel wrijvings- en dus verliesplekken zijn, die het geld in zijn rondgang stui ten en ten deele terughouden. Het is altijd moeilijk, de bewijzen te leveren van de juistheid van zulke stellingen. Doch de mislukkig van het hier reeds genoemde „pump priming”-stelsel le vert dat bewijs, en zeker niet minder het falen van een soortgelijk stelsel in Duitschland. dat men gesloten econo mie noemt, waarbij maar raak ge bouwd wordt en regeeringsopdrachten gegeven worden, alles dus voor reke- B ning van de staatskas. I Toen het aldaar met de financiën als I gevolg van dat foutieve stelsel vastliep, ging men, gelijk ik reeds eerder schreef, de bekende belastingbons (A en B) uitgeven. Onmiddellijk na uitgifte van die „belastingbons” heb ik reeds verklaard, dat dit ongezonde „inflatie” was, een opvatting, waarin ik niet alleen stond. Uit het intrekken dezer belastingbons A en B is inmiddels gebleken, dat dit inzicht blijkbaar juist was. Thans zijn aldaar z.g. „loonbons” ingevoerd die ik echter ook niet anders dan als inflatie kan beschouwen. der: Waarom zoa ik me I De Staat moet aan de kapitalisten I dus jaarlijks een zekere rente betalen, I en die rente, zoomede de aflossings- I gelden, moeten weer worden opge- I bracht door de „belastingen Nu doet I men goed, zich duidelijk voor oogen te I stellen, dat de meeste der belastingen. I zoo niet alle, u i t e i n d e 1 U k door I de „voortbrenging” moeten worden op I gebracht, en dientengevolge de kost- I prijs van alles wat geproduceerd wordt. I beïnvloeden, en wel innadeeligen I z 1 n. Hoe meer belasting er moet wor- I den opgebracht, hoe zwaarder de I lasten, die op het product drukken, en 1 hoe duurder dit dus is. De jaarlijksche I «nte. die door staatsleningen moet de Ruyter en Jan P i e t e r s z. onzen tijd anders! Dat beteekent een omzet-toe name in het laatste kwartaal van ca. 80 tot 90 terwijl de winst met ca. opgenomen in de Groene Amsterdammer van 27 Januari 1940 SCHRIJVER VAN „QUO VADIS?” II. als hem en het A

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 7