DE ZUIDPOOL-HELD
BYRD,
1
en een
Het geslacht Bronovo
stuk Surinaamsche geschiedenis
dorp, Talbot, Vereuill, Wiltens An-
drée, enz.
LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE COURANT VAN WOENSDAG 14 FEBRUARI 1940. PAGINA 2.
Ontmoetingen met dieren
3
B.s.pl
F. K.
-
i
I
Richard Evelyn Byrd.
band
Suriname
met
TOTEBEl
de
t
De „North Star” een der schepen van Byrd’s derde expeditie. Op het dek ziet
men den sneeuwkruiser.
Overleden 1789 oud 84 jaaren
Hier rust een Weduwvrouw
Van meer dan veertig jaaren
En meer dan tachtig jaar
gesteegd in ouderdom,
’t Was al geen voorspoed
Die Marie is wedervaaren
Neen wandelaar zij voelde ook
zielsmart van alom
Dan zag zij keer op keer haar lieve
[panden sterven.
Zij leefde en stierf tot Heil van
[Bedloos drie jaar Erve.
Hier legd begraaven vrouwe Maria An-
na Lemmers, weduwe van wyle den
WelEdel-Gestrenge heer Andries Wos-
sink, Raad in de Hove van Crimineel*
Justitie en Politie 28 Hooymaand.
Die Bedloo’s drie paar erven waren
de zes kinderen, naar wie de plantage
„De zes kinderen” in de Perica was ge
noemd.
De plantage „Timotibo” welke even
eens aan de Bedloo’s had behoord, ging
later over in handen van den heer van
Zuylen van Nyeveld te Rotterdam. Aan
deze plantage was de geschiedkundige
herinnering verbonden, dat daarop de
slaaf leefde Quassie of Kwassie, wiens
naam aan het geneesmiddel Quassia
amara Lin verbonden is, een koorts»
werend middel.
FRED. OUDSCHANS DENTZ,
1
I
li
v
1<
1
Op een plateau, honderd meter boven
een bekende wintersportplaats in Beie
ren staat een klein hotelletje, van waar
uit men een grandioos uitzicht heeft op
een grilligen bergketen aan den over
kant. In de nabijheid van het huis ligt
een serie groote kooien, die door
beschotten van elkaar zijn gescheiden.
Hierin bevinden zich vogels van veler
lei pluimage. Op stokken zitten er de
reusachtige oehoes statig en onbeweeg
lijk. De felle oogen schijnen naar een
punt in de verte te kijken, de klauwen
zijn om den zitstok geklemd als om een
prooi. Ook de jonge buizerds zitten stil
en in mekaargedoken.
De blauwzwarte kau, welke met een
jonge Vlaamsche gaai en een bonte ek
ster een kooi deelt, is evenals zijn kooi-
genooten zeer actief. Ze zijn alle drie
tuk op meelwormen, die met een en
kelen hap naar binnen verdwijnen. De
meerkol is bijzonder gemoedelijk, wat
hij in het wild levend niet is. De ekster
maakt onder heen en weer gevlieg de
gekste geluiden, die erg veel op woor
den gelijken
De eerste kooi wordt bewoond door
den zoogenaamden negendooder. Het is
een klein bruin met zwart gespikkeld
vogeltje met een groot kopje en bijzon
der intelligente oogjes. Wanneer ik met
een bakje meelwormen in zijn kooi kom,
vliegt hij op mijn hand en pikt behen
dig en eigenwijs de wormen eruit. Een
tak met doornen er aan staat in zijn kooi
klaar voor zijn onbewust-wreede ma
nier van doen, die volgt wanneer hij
zijn buikje heeft volgegeten. Hij gaat de
wormen dan levend op de doornen spie
sen. Den tak beschouwt hij als zijn pro
visiekast.
1) De vader van Willem Hendrik Eyma
huwde eveneens in Suriname, n.l. mei
Sara Clasina Lemmers, dochter van Ni.
colaas, lid van den Hove, en Marianne
Duchemin. Als bijzonderheid kan nog
worden medegedeeld, dat een nicht van
Sara, Barbara Lemmers, de dochter van
den Admiraal, in 1780 huwde met graai
Johan Floris van Nassau, een afstammeling
van Maurits van Nassau, Prins van Oranje
Nassau.
En laat ik nu maar het einde ver-
tellen. Toen Nicht een paar jaar later
stierf, bleek, dat ze een dag na dat
fatale bezoek haar testament opnieuw
had laten maken en het in zooverre
gewijzigd had, dat de 70.000 pop i®
plaats van in Neefjes zak, aan de in.
richting van verwaarloosde kinderen
kwam. En deze overigens voortreffe.
lijke instelling heeft deze mooie so®
geld alleen te danken aan een woord
van 7 letters. Ja, het kan raar loopen
in de wereld, jongeman, besloot buur,
man zijn verhaal met een veelzeggen
den blik op mij.
in de Cottica en de koffieplantage
,,’s-Gravenhage” in de Perica. Op de®
plantage werd mevrouw de Bronovo’s
grootmoeder begraven. Haar achter,
kleinzoon de heer Eyma, bezocht haar
graf in 1817. Ten huize van den heer
P. J. Eyma te Ankeveen bij ’s-Graveland
zijnde, teekende ik eenige jaren geleden
het volgende gedicht op uit zijn familie
archief:
Den ondergeteekende in de jaaren
1817 te Paramaribo zijnde is op den
26sten Juny na de plantage ’s-Graven-
hage gegaan om het graf van overgroot,
mama Wossink na te zien, heeft hei
grafschrift welke op den zerksteen was
gegraveerd ter nagedagtenis van den
overleeden hier in deezen album ge
plaatst:
Was hij ziek of gewond.
Dagenlang verkeerde men in spanning!
Totdat men besloot over de gevaarlijke
ijsbarrière tegen de raadgeving van
Byrd in, den leider der expeditie te
hulp te komen.
De tractor-expeditie trok er bij het
spookachtig schijnsel der fakkels in de
duisternis van den Poolwinter op uit.
door de chaotische woestenij, vol scheu
ren en spleten, door opgeperst ijs en
grillige ijsformaties. Maar tenslotte na
derde men, mijl voor mijl moeizaam
veroverend.
Twee maanden later kon Byrd naar
Little America worden teruggebracht.
De strijd tegen koude en ontbering,
ijs en sneeuw, in dienst van de weten
schap werd ook op deze tweede expe
ditie met succes gewonnen.
En nu zit de groote Amerikaansche
Poolvorscher en vliegheld ten derde
male aan de Zuidpool.
En opnieuw tracht deze merkwaar
dige figuur, wien in zijn leven groote
en kleine tegenslagen niet bespaard
zijn gebleven deze geboren leider
een tip op te lichten van den sluier, wel
ke de geheimen van het Antarctisch
gebied omhult
Twee a drie jaar zal deze tocht du
ren.
Good luck, mr. Byrd.
Moge deze tocht tot een goed einde
gebracht worden ep mogen ook ditmaal
de onderzoekingen leiden tot belang
rijke resultaten!
gere woning te zijn gebleven en had
wellicht nog wel eens aan de lekkere
hapjes gedacht, welke ik hem dikwijl*
had gebracht.
Een klein steenuiltje, dat vrij mochi
rondvliegen en dat altijd ergens op hei
dak of in een boom zat te loeren of ik
mijn hand niet opstak, waarin dad
„Ieder Hagenaar kent Bronovo”, zegt
ds. H. A. C. Snetlage in zijn gedenk
schrift, samengesteld ter gelegenheid
van het 50-jarig bestaan op 4 Februari
1915. Nu Zondag het diaconessenhuis,
waaraan de naam van de stichtster on
afscheidelijk verbonden is, zijn 75-jarig
jubileum heeft herdacht, willen wij een
en ander mededeelen van haar en haar
geslacht, dat een band vormt tusschen
Suriname, Nederland en Hongarije.
Het geslacht de Bronovo (klemtoon
op de éérste lettergreep) stamt uit
Hongarije. Johan Nepomuk von Broun
de Bronovo was ritmeester onder Fre-
derik, Rijngraaf van Solms. Deze was
te Brienen bij Kleef op 3 November
1782 met Catharina Maria Nethercott
gehuwd. Aan dit huwelijk was een scha
king voorafgegaan. Behalve drie doch
ters, die ongehuwd stierven, had hij
een zoon, Jean Jacques, zich noemende
J. J. Bronovo, op 30 Juni 1861 te Rijs
wijk overleden. Als zee-officier kwam
hij in Paramaribo, waar hij 7 April 1816
de weduwe van 't lid van den Raad van
Politie en Crimineele Justitie Willem
Hendrik Eyma huwde, die het jaar te
voren op 20 Januari was overleden. Het
huwelijk werd in huis, voltrokken. In
mijn aanteekeningen zie ik, dat Bro
novo hiervoor 50 aan kerkgerechtig-
heid betaalde.
Ziedaar de
gelegd!
Mevrouw Bronovo overleed op 15
December 1838 in Nederland, slechts
54 jaren oud. De Bronovo, die kapitein
ter zee tit. was en directeur der Marine
te Hellevoetsluis, werd 1 Mei 1850 op
wachtgeld gesteld wegens opheffing
van zijn betrekking. Van de beide kin
deren stierf de zoon Jean Jacques
Auguste Bedloo de .Bronovo, ongehuwd,
op 10 Juli 1856 en slechts één dochter
bleef hem, Sara Katharina de
Bronovo, die te Rotterdam geboren
was, met wie, bij haar dood op 28 Juni
1887 in ’s-Gravenhage. het geslacht in
Nederland is uitgestorven. Maar haar
naam bleef voortleven in haar werken
in de residentie, waar zij met haar
stichting velen ten zege is geweest.
Door het huwelijk van Bronovo met
Elisabeth Bedloo weduwe Eyma, werd
het geslacht de Bronovo vermaagschapt
aan tal van Nederlandsche geslachten,
die al sedert vele jaren in Suriname
gevestigd waren en een rol van betee-
kenis hadden gespeeld, t.w. Bols, Bley,
Clifton, Dahlberg, Diques de la Motte,
van Eyck, van Enkhuysen, Godefroy,
Jacoby, Des Mazures, Roepel, Reyns-
van een speciaal geconstrueerden
sneeuwkruiser, 17 meter lang en 4 me
ter hoog, waarin ruimte is voor vier
personen en waarop zelfs een vliegtuig
wordt meegevoerd.
Uit de berichten van de expeditie
blijkt, dat enkele nieuwe antarctische
bergtoppen zijn ontdekt en dat men
thans op zoek is naar een basis op
duizenden mijlen afstand van „Little
America”, waar drie-en-tiertig leden
der expeditie zijn achtergelaten.
Byrd’s belangstelling in de Zuidpool-
streken dateert reeds van vele jaren
terug: Het verlangen om er heen te
trekken, kwam telkens bij hem op, en
toen hij betrokken werd bij het vlieg-
wezen, in steeds sterker mate.
In het eind van 1928 konden zijn
plannen eindelijk verwezenlijkt wor
den. Zoo heel gemakkelijk was alles
niet gegaan en hard heeft hij moeten
zwoegen, eer ’t zoo ver was dat de
expeditie-schepen konden vertrekken.
De crisis verlamde het maatschappe
lijk leven in Amerika. En daar het
geld, dat door openbare inschrijvin
gen en persoonlijke contributie bijeen
was gebracht, nog niet voldoende was,
moest Byrd. allerlei pogingen in het
werk stellen de middelen bijeen te krij
gen. Doch edelmoedige vrienden hielpen
Byrd, om hem in staat te stellen zijn
plannen door te zetten. En zoo trok
Byrd, na zijn avontuurlijke vlucht
van Kingsbay naar de Noordpool in
rend stond te kijken naar de grillig*
bergkammen aan den overkant, dacht
ik, dat er een plotselinge windvlaag 1
opstak. Even later voelde den greep
van zijn scherpe klauwen op mijn rech'
terschouder en zat mijn wespenbuizerd
daarop. Hij kon plotseling vliegen e®
hoe. Hij bleef nog een paar dagen i®
de buurt van zijn kosthuis en is toen
voorgoed verdwenen om in de natuut
van zijn extra lekkernij, waaraan hü
ook zijn naam te danken heeft, n.l. de
wespen, te gaan smullen,
In den tijd, dat ik nog maar een
eerstejaarsstudent was en me voelde
als een professor, logeerde ik in de
vacantie op het mooie buiten van mijn
oom en tante, die in Indië in de suiker
fortuin hadden gemaakt. En ik vond
deze logeerpartijen des te aangenamer,
omdat ik onder de kennissen van oom
en tante een aardige familie had aan
getroffen met een 18-jarige dochter,
die me veel belang inboezemde. We
maakten samen wandelingen, tennis
ten, kortom er was een geweldige trek
pleister voor mij in dat vriendelijke
Geldersch dorpje. De dagen gingen veel
te snel voorbij en ieder uur wilde ik
benutten om de blonde Elly te zien en
oom en tante, die het maar al te goed
begrepen, keken lachend toe. Ik ben
er de oudjes nu zooveel jaren na
hun dood nog dankbaar voor, hè
vrouwtje! oolijkte de oude dorpsdokter
tegen zijn vrouw, toen hij zoover met
zijn verhaal was gekomen. En zijn
vrouw lachte hem vriendelijk toe. De
oude dokter was een gezellig prater
en hij kon zoo leuk dingen vertellen
uit zijn jeugd, welke al zoover achter
hem lag.
Tot een van de attracties van de
logeerpartij, vervolgde hij zijn verhaal,
behoorde ook een bezoek bij oom en
tante's buurman, een eenzamen, reeds
bejaarden heer, die met een oude huis
houdster sedert jaren een klein buiten
bewoonde, waarvan de tuin aan oom’s
domein grensde. Het was een aardige
joviale baas, die vol grappen zat en de
dingen maar onomwonden bij den
naam noemde. Hij hield van jonge
menschen, die nog vol illusies zijn en
idealen bezitten, hij had plezier als hij
een jong geluk zag opbloeien en er
liep een verhaal over hem, dat hij een
eindeloos aantal jaren student was ge
weest en als iemand hem vroeg: Stu
deert u? met Alexander Verheul
prompt had geantwoord: Pardon, ik
ben student Iets waarvan vele een-
voudigen van hart niet altijd het ver
schil inzagen. Hij sprak echter in al
de jaren, dat hij oom’s buurman en
goede vriend was, nooit over zijn Leid-
schen tijd, maar het was een feit, dat
hij nooit was afgestudeerd en ook nooit
een werkkring had gehad. Hij tuinier
de, bezocht d£ families in den omtrek,
naar Nicht, doe het dan maar om mij
een plezier te doen Tenslotte zwichtte
ik voor Moeders aandringen. Op een
middag ging ik dan op weg, een heele
wandeling in de brandende zon, ik
vond het een echt corvée! Eindelijk
arriveerde ik warm en moe aan Tan-
te’s propere villa. De oude Trui, die
een half menschenleven bij Tante in
betrekking was, deed open en be
groette me met de gemeenzaamheid
van een oud familiestuk. Nou, dat
zal de juffrouw plezier doen, dat Uwes
eens komt, want dat gebeurt ook niet
al te vaak. Ik mompelde tusschen mijn
tanden, dat dit plezier potverdrie aan
één kant was! en ik liep de gang in.
Trui had gezegd, dat Tante boven was,
en aangezien boven vele vertrekken
bevatte, wilde ik juist vragen waar
Tante was, toen ik tot mijn vreugde
het aardige hulpje van Tante, de 18-ja-
rige Anna, die sedert enkele maanden
derde vrouw in1 Tantes keuken was,
ontwaarde. Anna was een alleraar
digst boerinnetje met blozende appel-
wangen. Dag, mijnheer, groette ze
vriendelijk. Dag schoonste aller
jonkvrouwen, grapte ik. Ben je weer
als een nijvere bij bezig het aardsche
vuil van deze immer schoone marme
ren gang te wisschen? Anna keek wat
verlegen. Mijnheer maakt er maar
wat van. De juffrouw zal blij zijn, dat
geeflijke ouders nu eenmaal onverbid
delijk Eens. na een heftige discussie
met mijn moeder, ik was toen 16
jaar en in mijn idéé al een Mijnheertje
vroeg ik Moeder, waarom ik nu per
sé iedere vacantie een dag naar Nicht
moest, terwijl ik heelemaal niet van
haar hield! Moeder zei toen: Dat
zal je later wel begrijpen, het is voor
je bestwil. Ja, later heb ik maar
helaas te laat begrepen, dat die
bestwil 70.000 pop woog.
Zoo gingen de jaren verder en ik
werd dan student. Iets, wat Nicht
prachtig scheen te vinden en bij elk
bezoek werd ik nu gewaarschuwd voor
de vele gevaren, waaraan de jeugd was
blootgesteld en op allerlei halfbakken
wijsheden getracteerd, zoo erg, dat
ik kort en goed aan mijn ouders ver
klaarde. dat ik het nu langer ver
draaide om naar Nicht te gaan. Er
volgde geen antwoord op mijn heftigen
uitval, alleen meende ik Moeder iets
te hooren lispelen van: voor je bestwil.
Ik dacht toen nog. dat dit op die half
gare lessen van Nicht sloeg. En ik
zweeg maar, uit ervaring wist ik, hoe
hopeloos alle discussies over dit on
derwerp altijd geweest waren.
Toen de zomervacantie aanbrak,
kwam ik voor enkele weken thuis en
steeds weer vroeg Moeder, bijna smee-
kend: Toe jongenlief, ga nu eens
opgewonden stem: Totebel, zei je
hè? Weet dan jongmensch, dat dit
woord mij in mijn jeugd 70.000 gulden
heeft gekost .Onthust keken wij hem
aan, begrepen ’t niet, ik vond het een
onwijs gezegde en terwijl ik dit be
dacht en nog steeds bij een knoop
van mijn jas werd vastgehouden
vervolgde hij: Denk je dit eens in,
jongeman, dat woord, dat vervloekte
woord, dat jij daar uitsprak, bestaat
uit zeven letters, nietwaar? Elke let
ter kostte mij 10 mille. Hij liet me los
en ging weer zitten. Er viel een eenigs-
zins pijnlijk stilzwijgen, maar het duur
de slechts even. Buurman streek zich
over het hoofd en zei: De jeugd
betaalt haar levenslessen soms heel
duur, maar ik heb die les zoo duur be
taald. dat ik een anderen jeugdigen on-
bezonne graag mijn ervaring vertel,
opdat hij er zijn voordeel mede kan
doen. Dat is een uitsekende gedach
te, zei oom, die er blijkbaar ook niet
te veel van begreep.
En Buurman begon. Ik was zoo
oud als jij nu bent en ik was student,
maar ik voerde niet veel uit. Eenig kind
als ik was, werd ik braaf verwend en
mijn ouders waren niet onbemiddeld,
dus dachten ze waarschijnlijk: laat hij
eerst maar wat van het leven genieten,
wat ik dan ook braaf deed! Nu hadden
we weinig familie, alleen een oude
nicht, die rijk was en met haar beide
dienstboden op een villa buiten de
stad woonde. Nicht had al jaren ge
leden aan mijn ouders verteld, dat ze
mij in haar testament had gezet voor
een bedrag van 70.000. Natuurlijk
hadden mijn ouders mij hier nooit iets
van verteld, maar ik weet wel, dat ik
als kind geen grooter straf kende, dan
bij Nicht op bezoek te moeten gaan.
Het was zoo’n ouderwetsche, hoofsche
dame van dat soort, dat nu aan het
uitsterven is. antiek gekleed, die me
als kind verwelkomde met: netjes voet
jes vegen, over de drempeltjes stappen,
en je verder onthaalde op: recht op
je stoel zitten, geen kruimeltjes mor
sen. In Nicht haar huis mocht je pre
cies niets doen, van allerlei dingen,
welke een kind, dat op visite is, zoo
graag doet. Enfin, die bezoeken bij
Nicht waren een ware gruwel. Ik heb
heel wat kindertranen geschreid, als
Moeder aankondigde, dat ik een dagje
bij Nicht was gevraagd. Toen ik wat
ouder werd, kwamen die kwellingen
ook nog terug en hoe ik me ook ver
zette, op dat punt waren mijn zoo toe-
Mevrouw S. K. de Bronovo’s moeder
Elisabeth had een tweeling-zuster Caro
lina Alida, uit het huwelijk van Willem
Bedloo en Anna Maria Denys, dat met
acht kinderen was gezegend. Deze
Willem Bedloo was eigenaar van plan
tage „Wayamoe” in de Wayambokreek
in de Perica en „Capoerica”. Op 30-
jarigen leeftijd was hij met de 16-jarige
Anna Maria Denys gehuwd. Hij was
de zoon van de weduwe Bedloo, geboren
21 October 1734 en kleinzoon van den
eersten Bedloo: Guilliam, die van Mid
delburg naar Suriname kwam en in de
Perica de plantage „Timotibo” aan
legde.
Zoo voeren wij het geslacht Bedloo
tot het einde der 17de eeuw terug, wier
leden niet alleen aanleggers waren van
uitgestrekte plantages in Suriname,
maar die tevens aanzienlijke ambten
hebben bekleed.
Immers Guilliam Bedloo zien wij in
April 1689 Raad in den Hove van Politie
en Crimineele Justitie worden. Commis
saris van Onbeheerde boedels en Raad
van Civiele Justitie. Op 30 Mei 1691
trad hij in het huwelijk met een Amster-
damsche, Margaretha Bodesco, de we
duwe van Isaac van Beek, die na zijn
overlijden het volgend jaar opnieuw in
het huwelijk trad met den Raad Fiscaal
Quiryn van Thuynhuysen. Jong stierven
in die jaren de mannen in ons over-
zeesch gewest, de vrouwen overleefden
haar echtgenooten en traden dikwerf
van drie tot vijfmalen in het huwelijk
in deze kleine samenleving van Neder
landsche pioniers.
Mevrouw S. K. de Bronovo’s groot
moeder, Anna Maria Lemmers, die met
Andries Wossing was gehuwd, zag al
haar familieleden, de een na den ander
sterven. Haar echtgenoot, Andries Wos
sink, eigenlijk geheeten Seiffert, kwam
als gereformeerd officier in 1730 in Su
riname aan (volgens aanteekening van
gouverneur De Cheusses in diens jour
naal) en stierf op 18 Januari 1746. Veer
tig jaren bleef zij weduwe als uitzon
dering op de talrijke hertrouwenden.
Haar schoonzoons Denys, van Meel en
Goetzee gingen haar voor, haar klein
dochter Anna Maria Denys en haar
kleinzoon Willem Bedloo eveneens. Ge
boren uit het huwelijk van Jacob Lem
mers en Johanna Sorgdragers, die in
Suriname waren gehuwd, overleed zij in
1789, oud 84 jaar. Haar echtgenoot was
eigenaar van de suikerplantage „Rozen-
daal”, naderhand herdoopt in „Alida
meestal een stukje rauw vleesch zat
kwam me dikwijls halverwege den zig*
zag-weg tegemoet wanneer ik ’s avond*
naar huis kwam. Stak ik dan mijn au®
in de hoogte, dan kwam het even op
mijn hand zitten, maar ontdekte hel
daarin geen vleesch, dan vloog het ge»
ruischloos mee van boom tot boom,
Boven aangekomen verdween het dan
weer en ging zijn eigen weg.
Als een oud mannetje zat de wespen*
buizerd in zijn vaste hoekje. Hij wa*
door een paar jongens boven gebracht
in een zieligen toestand. Hij bleek erg
uitgehongerd te zijn en kwam na enr
kele dagen goed gevoed te zijn gewofr»
den, weer mooi bij. Hij was bijzonder
mak en wanneer er gasten waren zat
hij dikwijls op een stoelleuning naast
hen. Hij had een boosaardig gezicht
met een fel gelen snavel, maar hij wal
in den grond toch zachtmoedig e®
hoffelijk.
Ik had hem nooit zien vliegen of dt
pogingen toe zien doen, maar op ee®
windstillen dag, toen ik weer bewond®»
waar hij een graag geziene gast was
en had zitting in alle liefdadigheids-
comité’s van het dorp. En het was op
een avond, dat ik met oom en tante
bij buurman op bezoek was Elly
moest met haar moeder uit dat de
oude heer me ernstig aankeek en zei:
Zeg eens, jongeman, ik was van
middag op visite bij mejuffrouw de
Boer van huize Vredelust, en daar
hoorde ik, dat een zeker jongmensch,
die al veertien dagen hier logeert, nog
niet de moeite had genomen haar eens
even te bezoeken, niettegenstaande zij
een nicht is van zijn moeder. Een
beetje schuldbewust keek ik buurman
aan. Ik heb maar niet gezegd, ver
volgde hij, dat er blonde lokken zijn,
welke je den tijd doen vergeten! lachte
hij ineens hardop en klopte mij stevig
op mijn schouder. Mejuffrouw de Boer
van Vredelust was een oude nicht van
mijn moeder, een soort legendarische
persoonlijkheid, die ik eigenlijk maar
heel weinig kende, en die bijna nooit
haar dorp verliet. Ze was vastgegroeid
in dat dorpje, waar zij al jaren en jaren
woonde en altijd had ze alle uitnoodi-
gingen van moeder, om eens een
weekje te komen logeeren afgeslagen,
onder het excuus, dat ze niet gaarne
van huis ging. Trouw schreef ze bij
verjaardagen en gelegenheden en ze
was er bijzonder op gesteld, dat de fa
milie haar bezocht en ook ditmaal voor
mijn vertrek, had moeder me nog op
mijn hart gedrukt, vooral nicht niet
te vergeten. Nu ja! hoe gaat dat, als
je op dien leeftijd bent? Je wilt het wel
doen, al voel je er feitelijk weinig of
niets voor om een middag te zitten bij
een oude nicht, die je maar weinig
kent, terwijl er een Elly in de buurt
is waar je veel beter je tijd mede kunt
zoekbrengen. Tante zag zeker mijn
eenigszins ontevreden gezicht en zei
vriendelijk: Ja jongen, dat moet je
nu niet langer uitstellen, nicht zou ’t je
heusch kwalijk kunnen nemen. Ga nu
morgenmiddag naar haar toe. Dat viel
nu heelemaal niet in goede aarde bij
me! Vandaag geen Elly gezien en dan
morgen in plaats van met haar te wan
delen. naar die oude zeurige nicht! ik
had er niet den minsten zin in. En zon
der er eigenlijk bij te denken, flapte
ik eruit: Och, wat heb ik u bij die
oude totebel! Op dat oogenblik werd
het gezicht van buurman donkerrood
en hij stond op, pakte mij vast bij
een knoop van mijn jasje, bracht zijn
gezicht vlak bij het mijne en zei met
1926, nu voor het eerst van zijn leven
naar de Zuidpool.
Hij stichtte zijn beroemd geworden
basis ..Little America”, op de reus
achtige Ross-ijsbarrière, waar huizen
werden gebouwd, diep in de sneeuw,
en radio-masten werden opgericht,
welke voor de draadlooze verbinding
van de grootste expeditie, welke ooit
in het Zuidpoolgebied overwinterde,
moesten zorgen. Afgedekte tunnels
door de sneeuw verbonden deze hui
zen en zoo ontstond een omvangrijk
systeem van onderaardsche verbindin
gen. een stadje, op deze wijze bevei
ligd voor de woeste sneeuwstormen,
welke hier met felle kracht woedden.
Prachtig werk van groote weten
schappelijke en wellicht ook economi
sche beteekenis werd gedaan. Vele on
bekende bergketens en grondgebieden
werden ontdekt en in kaart gebracht,
de meteorologische afdeelingen werkten
dag en nacht om aanteekeningen be
treffende het weer te maken.
Byrd vertrok 25 November met
McKinkley, Balchen en June voor zijn
vlucht naar de Zuidpool.
Zij zagen de Pool en gooiden er de
Amerikaansche vlag uit. Belangrijk
werk verrichtte op deze expeditie ook
de geologische afdeeling onder dr.
Gould. In 1934 trok Byrd andermaal
naar het Zuidpooi-gebied en deed weer
nieuwe en belangrijke ontdekkingen.
Toen liet hij zich ruim 120 mijl ten
Zuiden van de basis Little America
brengen en hier bleef hij enkele maan
den in een sneeuwhut alleen achter. In
de doordringende koude met tempera
turen tot 50 en 70 graden onder nul
deed hij zijn meteorologische waarne
mingen, dagelijks totdat een koolmo-
noxydevergiftiging hem ernstig ziek
deed worden en men in de basis zeer
ongerust begon te worden over het uit
blijven van radio-berichten vanuit de
eenzame sneeuwhut
u weer eens komt! Zoo, Anna, even
blij als jij? Wat moet ik daar nou
op antwoorden? ontweek het onschul.
dige boerinnetje mijn vraag. Wat je
hart je ingeeft, Anna. En terwijl ik
mijn voet op de eerste trede van de
trap zette, graptè ik, weinig kiesch;
Zeg eens, Anna, waar kan ik de
oude totebel vinden? Toen was het me
of de wereld verging! Want de deur
van de eetkamer beneden vloog opea
en in haar voorwereldlijke japon stond
in de opening Nicht, maakte een diepe
réverence en zei: Hier kan je de
oude totebel vinden! Het wa* eej
vreeselijk oogenblik, dat verzeker k
jelui! En dat bezoek korter dia
ooit een ware kwelling.
Al deze vogels zijn bijzonder mak.
Zelfs de jonge buizerds nemen voorzich
tig voedsel aan.
Deze vogels zijn hier alle in verple
ging. Ze zijn óf uit het nest gevallen óf
anderszins hulpeloos in de natuur aan
getroffen en worden nu hier opge
kweekt.
Tegen het najaar worden de grootsten
en krachtigsten losgelaten en het is dan
een prachtig gezicht om te zien hoe
zoo’n buizerd, die bijna de breede vlucht
van een arend kan hebben, bij het ver
laten van de kooi, waarin hij een of
twee jaar heeft doorgebracht, eerst
ruimtevrees heeft, maar naar mate hij
die te boven komt, zijn kringen in de
lucht begint te draaien, die steeds groo
ter en wijder worden. Hoewel ze dan
hun horst in de bergen gaan maken,
komen ze bijna dagelijks naar hun vroe
ger tehuis terug, waar ze gevoederd
worden met rauw vleesch.
Bij het schoonmaken van de kooi
van de drie vitale schavuiten ont
vluchtte de bonte ekster en hup
pelde weg, waarna hij op een tafeltje
ging zitten en een heele toespraak hield
tot zijn verzorger.
Ik vermoed, dat hij beweerde, dat
het hoog tijd was. dat hij nu ook eens
de vrijheid kreeg en het recht had om
eindelijk eens zijn vlerken uit te slaan.
Na zijn speech sprong hij nog een tijdje
van den eenen stoel op den anders en
verdween toen grinnekend in het
bosch. Toen ik de daaropvolgende lente
op de weide bij het hotel zat, hoorde
ik zijn stem plotseling achter me en
zat hij op armlengte afstand van me
af en deed me het heele verhaal van
zijn wederwaardigheden. Ik ben er
zeker van. dat hij in kleuren en geuren
vertelde hoe hij den gouden armband
gegapt had, welke een van de kamer
meisjes was ontstolen. Hij scheen den
fieheelen winter om en bij zijn vroe-
„Look mother, there is Byrdie
again!’, roept in Byrd’s film van zijn
Zuidpool-expeditie in 1934 een jonge
pinguin enthousiast uit.
Admiraal Richard Evelyn Byrd, de
groote Amerikaansche ontdekkingsrei
ziger, is thans voor de derde maal in
het barre Zuidpoolgebied, in de on
herbergzame oorden van eeuwigduren
de woestheid en hardheid, troosteloos
heid en onheilspellende eenzaamheid
en opnieuw wordt door hem een po
ging ondernomen om de kennis van de
Zuidpoolstreken, welke anderen vóór
hem en hijzelf bijeengaarden, te ver-
grooten.
Zoo’n paar kleine berichten, tusschen
al die schokkende en enerveerende be
richten van oorlog en strijd in ons oude
Europa, doen even onze gedachten
gaan naar een anderen strijd, den gi-
gantischen strijd tegen de natuurele
menten, welken Byrd en zijn dappere
helpers thans voeren in deze barre ver
latenheid. Strijd tegen de felle koude,
de sneeuwstormen en de ijsmassa’s,
tegen de „witte woestenij”, onherberg
zaam voor den mensch maar van gróote
aantrekkingskracht voor een avontuur
lijk man als Byrd, die thans voor de
derde maal den strijd tegen de Pool-
natuur heeft aanvaard, een strijd, welke
bij Byrd tot nu toe steeds met succes
werd bekroond.
Wederom zetten Byrd en zijn man
nen al hun krachten, hun energie en
hun kunde op het spel, om deze woeste
streken te onderzoeken, om nieuwe ge
bieden te ontdekken en om weten
schappelijke onderzoekingen te ver
richten^
Doeltreffend voorbereid, voortreffe
lijk uitgerust en voorzien van de
nieuwste instrumenten op astrono
misch en meteorologisch gebied is
Byrd’s nieuwe expeditie, waaraan 125
man deelnemen en 160 honden, den
strijd in de wereld van het ijs weer be
gonnen en op ontdekking uitgegaan.
Wat uitrusting betreft, is het de
grootste expeditie, welke de geschiede
nis kent. Evenals op zijn expedities
in 1928 en in 1934, is ook nu het vlieg
tuig weer van de partij. En bovendien
maakt admiraal Byrd thans gebruik
t-'