DE ZUIDPOOL-HELD BYRD, 1 en een Het geslacht Bronovo stuk Surinaamsche geschiedenis dorp, Talbot, Vereuill, Wiltens An- drée, enz. LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE COURANT VAN WOENSDAG 14 FEBRUARI 1940. PAGINA 2. Ontmoetingen met dieren 3 B.s.pl F. K. - i I Richard Evelyn Byrd. band Suriname met TOTEBEl de t De „North Star” een der schepen van Byrd’s derde expeditie. Op het dek ziet men den sneeuwkruiser. Overleden 1789 oud 84 jaaren Hier rust een Weduwvrouw Van meer dan veertig jaaren En meer dan tachtig jaar gesteegd in ouderdom, ’t Was al geen voorspoed Die Marie is wedervaaren Neen wandelaar zij voelde ook zielsmart van alom Dan zag zij keer op keer haar lieve [panden sterven. Zij leefde en stierf tot Heil van [Bedloos drie jaar Erve. Hier legd begraaven vrouwe Maria An- na Lemmers, weduwe van wyle den WelEdel-Gestrenge heer Andries Wos- sink, Raad in de Hove van Crimineel* Justitie en Politie 28 Hooymaand. Die Bedloo’s drie paar erven waren de zes kinderen, naar wie de plantage „De zes kinderen” in de Perica was ge noemd. De plantage „Timotibo” welke even eens aan de Bedloo’s had behoord, ging later over in handen van den heer van Zuylen van Nyeveld te Rotterdam. Aan deze plantage was de geschiedkundige herinnering verbonden, dat daarop de slaaf leefde Quassie of Kwassie, wiens naam aan het geneesmiddel Quassia amara Lin verbonden is, een koorts» werend middel. FRED. OUDSCHANS DENTZ, 1 I li v 1< 1 Op een plateau, honderd meter boven een bekende wintersportplaats in Beie ren staat een klein hotelletje, van waar uit men een grandioos uitzicht heeft op een grilligen bergketen aan den over kant. In de nabijheid van het huis ligt een serie groote kooien, die door beschotten van elkaar zijn gescheiden. Hierin bevinden zich vogels van veler lei pluimage. Op stokken zitten er de reusachtige oehoes statig en onbeweeg lijk. De felle oogen schijnen naar een punt in de verte te kijken, de klauwen zijn om den zitstok geklemd als om een prooi. Ook de jonge buizerds zitten stil en in mekaargedoken. De blauwzwarte kau, welke met een jonge Vlaamsche gaai en een bonte ek ster een kooi deelt, is evenals zijn kooi- genooten zeer actief. Ze zijn alle drie tuk op meelwormen, die met een en kelen hap naar binnen verdwijnen. De meerkol is bijzonder gemoedelijk, wat hij in het wild levend niet is. De ekster maakt onder heen en weer gevlieg de gekste geluiden, die erg veel op woor den gelijken De eerste kooi wordt bewoond door den zoogenaamden negendooder. Het is een klein bruin met zwart gespikkeld vogeltje met een groot kopje en bijzon der intelligente oogjes. Wanneer ik met een bakje meelwormen in zijn kooi kom, vliegt hij op mijn hand en pikt behen dig en eigenwijs de wormen eruit. Een tak met doornen er aan staat in zijn kooi klaar voor zijn onbewust-wreede ma nier van doen, die volgt wanneer hij zijn buikje heeft volgegeten. Hij gaat de wormen dan levend op de doornen spie sen. Den tak beschouwt hij als zijn pro visiekast. 1) De vader van Willem Hendrik Eyma huwde eveneens in Suriname, n.l. mei Sara Clasina Lemmers, dochter van Ni. colaas, lid van den Hove, en Marianne Duchemin. Als bijzonderheid kan nog worden medegedeeld, dat een nicht van Sara, Barbara Lemmers, de dochter van den Admiraal, in 1780 huwde met graai Johan Floris van Nassau, een afstammeling van Maurits van Nassau, Prins van Oranje Nassau. En laat ik nu maar het einde ver- tellen. Toen Nicht een paar jaar later stierf, bleek, dat ze een dag na dat fatale bezoek haar testament opnieuw had laten maken en het in zooverre gewijzigd had, dat de 70.000 pop i® plaats van in Neefjes zak, aan de in. richting van verwaarloosde kinderen kwam. En deze overigens voortreffe. lijke instelling heeft deze mooie so® geld alleen te danken aan een woord van 7 letters. Ja, het kan raar loopen in de wereld, jongeman, besloot buur, man zijn verhaal met een veelzeggen den blik op mij. in de Cottica en de koffieplantage ,,’s-Gravenhage” in de Perica. Op de® plantage werd mevrouw de Bronovo’s grootmoeder begraven. Haar achter, kleinzoon de heer Eyma, bezocht haar graf in 1817. Ten huize van den heer P. J. Eyma te Ankeveen bij ’s-Graveland zijnde, teekende ik eenige jaren geleden het volgende gedicht op uit zijn familie archief: Den ondergeteekende in de jaaren 1817 te Paramaribo zijnde is op den 26sten Juny na de plantage ’s-Graven- hage gegaan om het graf van overgroot, mama Wossink na te zien, heeft hei grafschrift welke op den zerksteen was gegraveerd ter nagedagtenis van den overleeden hier in deezen album ge plaatst: Was hij ziek of gewond. Dagenlang verkeerde men in spanning! Totdat men besloot over de gevaarlijke ijsbarrière tegen de raadgeving van Byrd in, den leider der expeditie te hulp te komen. De tractor-expeditie trok er bij het spookachtig schijnsel der fakkels in de duisternis van den Poolwinter op uit. door de chaotische woestenij, vol scheu ren en spleten, door opgeperst ijs en grillige ijsformaties. Maar tenslotte na derde men, mijl voor mijl moeizaam veroverend. Twee maanden later kon Byrd naar Little America worden teruggebracht. De strijd tegen koude en ontbering, ijs en sneeuw, in dienst van de weten schap werd ook op deze tweede expe ditie met succes gewonnen. En nu zit de groote Amerikaansche Poolvorscher en vliegheld ten derde male aan de Zuidpool. En opnieuw tracht deze merkwaar dige figuur, wien in zijn leven groote en kleine tegenslagen niet bespaard zijn gebleven deze geboren leider een tip op te lichten van den sluier, wel ke de geheimen van het Antarctisch gebied omhult Twee a drie jaar zal deze tocht du ren. Good luck, mr. Byrd. Moge deze tocht tot een goed einde gebracht worden ep mogen ook ditmaal de onderzoekingen leiden tot belang rijke resultaten! gere woning te zijn gebleven en had wellicht nog wel eens aan de lekkere hapjes gedacht, welke ik hem dikwijl* had gebracht. Een klein steenuiltje, dat vrij mochi rondvliegen en dat altijd ergens op hei dak of in een boom zat te loeren of ik mijn hand niet opstak, waarin dad „Ieder Hagenaar kent Bronovo”, zegt ds. H. A. C. Snetlage in zijn gedenk schrift, samengesteld ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan op 4 Februari 1915. Nu Zondag het diaconessenhuis, waaraan de naam van de stichtster on afscheidelijk verbonden is, zijn 75-jarig jubileum heeft herdacht, willen wij een en ander mededeelen van haar en haar geslacht, dat een band vormt tusschen Suriname, Nederland en Hongarije. Het geslacht de Bronovo (klemtoon op de éérste lettergreep) stamt uit Hongarije. Johan Nepomuk von Broun de Bronovo was ritmeester onder Fre- derik, Rijngraaf van Solms. Deze was te Brienen bij Kleef op 3 November 1782 met Catharina Maria Nethercott gehuwd. Aan dit huwelijk was een scha king voorafgegaan. Behalve drie doch ters, die ongehuwd stierven, had hij een zoon, Jean Jacques, zich noemende J. J. Bronovo, op 30 Juni 1861 te Rijs wijk overleden. Als zee-officier kwam hij in Paramaribo, waar hij 7 April 1816 de weduwe van 't lid van den Raad van Politie en Crimineele Justitie Willem Hendrik Eyma huwde, die het jaar te voren op 20 Januari was overleden. Het huwelijk werd in huis, voltrokken. In mijn aanteekeningen zie ik, dat Bro novo hiervoor 50 aan kerkgerechtig- heid betaalde. Ziedaar de gelegd! Mevrouw Bronovo overleed op 15 December 1838 in Nederland, slechts 54 jaren oud. De Bronovo, die kapitein ter zee tit. was en directeur der Marine te Hellevoetsluis, werd 1 Mei 1850 op wachtgeld gesteld wegens opheffing van zijn betrekking. Van de beide kin deren stierf de zoon Jean Jacques Auguste Bedloo de .Bronovo, ongehuwd, op 10 Juli 1856 en slechts één dochter bleef hem, Sara Katharina de Bronovo, die te Rotterdam geboren was, met wie, bij haar dood op 28 Juni 1887 in ’s-Gravenhage. het geslacht in Nederland is uitgestorven. Maar haar naam bleef voortleven in haar werken in de residentie, waar zij met haar stichting velen ten zege is geweest. Door het huwelijk van Bronovo met Elisabeth Bedloo weduwe Eyma, werd het geslacht de Bronovo vermaagschapt aan tal van Nederlandsche geslachten, die al sedert vele jaren in Suriname gevestigd waren en een rol van betee- kenis hadden gespeeld, t.w. Bols, Bley, Clifton, Dahlberg, Diques de la Motte, van Eyck, van Enkhuysen, Godefroy, Jacoby, Des Mazures, Roepel, Reyns- van een speciaal geconstrueerden sneeuwkruiser, 17 meter lang en 4 me ter hoog, waarin ruimte is voor vier personen en waarop zelfs een vliegtuig wordt meegevoerd. Uit de berichten van de expeditie blijkt, dat enkele nieuwe antarctische bergtoppen zijn ontdekt en dat men thans op zoek is naar een basis op duizenden mijlen afstand van „Little America”, waar drie-en-tiertig leden der expeditie zijn achtergelaten. Byrd’s belangstelling in de Zuidpool- streken dateert reeds van vele jaren terug: Het verlangen om er heen te trekken, kwam telkens bij hem op, en toen hij betrokken werd bij het vlieg- wezen, in steeds sterker mate. In het eind van 1928 konden zijn plannen eindelijk verwezenlijkt wor den. Zoo heel gemakkelijk was alles niet gegaan en hard heeft hij moeten zwoegen, eer ’t zoo ver was dat de expeditie-schepen konden vertrekken. De crisis verlamde het maatschappe lijk leven in Amerika. En daar het geld, dat door openbare inschrijvin gen en persoonlijke contributie bijeen was gebracht, nog niet voldoende was, moest Byrd. allerlei pogingen in het werk stellen de middelen bijeen te krij gen. Doch edelmoedige vrienden hielpen Byrd, om hem in staat te stellen zijn plannen door te zetten. En zoo trok Byrd, na zijn avontuurlijke vlucht van Kingsbay naar de Noordpool in rend stond te kijken naar de grillig* bergkammen aan den overkant, dacht ik, dat er een plotselinge windvlaag 1 opstak. Even later voelde den greep van zijn scherpe klauwen op mijn rech' terschouder en zat mijn wespenbuizerd daarop. Hij kon plotseling vliegen e® hoe. Hij bleef nog een paar dagen i® de buurt van zijn kosthuis en is toen voorgoed verdwenen om in de natuut van zijn extra lekkernij, waaraan hü ook zijn naam te danken heeft, n.l. de wespen, te gaan smullen, In den tijd, dat ik nog maar een eerstejaarsstudent was en me voelde als een professor, logeerde ik in de vacantie op het mooie buiten van mijn oom en tante, die in Indië in de suiker fortuin hadden gemaakt. En ik vond deze logeerpartijen des te aangenamer, omdat ik onder de kennissen van oom en tante een aardige familie had aan getroffen met een 18-jarige dochter, die me veel belang inboezemde. We maakten samen wandelingen, tennis ten, kortom er was een geweldige trek pleister voor mij in dat vriendelijke Geldersch dorpje. De dagen gingen veel te snel voorbij en ieder uur wilde ik benutten om de blonde Elly te zien en oom en tante, die het maar al te goed begrepen, keken lachend toe. Ik ben er de oudjes nu zooveel jaren na hun dood nog dankbaar voor, hè vrouwtje! oolijkte de oude dorpsdokter tegen zijn vrouw, toen hij zoover met zijn verhaal was gekomen. En zijn vrouw lachte hem vriendelijk toe. De oude dokter was een gezellig prater en hij kon zoo leuk dingen vertellen uit zijn jeugd, welke al zoover achter hem lag. Tot een van de attracties van de logeerpartij, vervolgde hij zijn verhaal, behoorde ook een bezoek bij oom en tante's buurman, een eenzamen, reeds bejaarden heer, die met een oude huis houdster sedert jaren een klein buiten bewoonde, waarvan de tuin aan oom’s domein grensde. Het was een aardige joviale baas, die vol grappen zat en de dingen maar onomwonden bij den naam noemde. Hij hield van jonge menschen, die nog vol illusies zijn en idealen bezitten, hij had plezier als hij een jong geluk zag opbloeien en er liep een verhaal over hem, dat hij een eindeloos aantal jaren student was ge weest en als iemand hem vroeg: Stu deert u? met Alexander Verheul prompt had geantwoord: Pardon, ik ben student Iets waarvan vele een- voudigen van hart niet altijd het ver schil inzagen. Hij sprak echter in al de jaren, dat hij oom’s buurman en goede vriend was, nooit over zijn Leid- schen tijd, maar het was een feit, dat hij nooit was afgestudeerd en ook nooit een werkkring had gehad. Hij tuinier de, bezocht d£ families in den omtrek, naar Nicht, doe het dan maar om mij een plezier te doen Tenslotte zwichtte ik voor Moeders aandringen. Op een middag ging ik dan op weg, een heele wandeling in de brandende zon, ik vond het een echt corvée! Eindelijk arriveerde ik warm en moe aan Tan- te’s propere villa. De oude Trui, die een half menschenleven bij Tante in betrekking was, deed open en be groette me met de gemeenzaamheid van een oud familiestuk. Nou, dat zal de juffrouw plezier doen, dat Uwes eens komt, want dat gebeurt ook niet al te vaak. Ik mompelde tusschen mijn tanden, dat dit plezier potverdrie aan één kant was! en ik liep de gang in. Trui had gezegd, dat Tante boven was, en aangezien boven vele vertrekken bevatte, wilde ik juist vragen waar Tante was, toen ik tot mijn vreugde het aardige hulpje van Tante, de 18-ja- rige Anna, die sedert enkele maanden derde vrouw in1 Tantes keuken was, ontwaarde. Anna was een alleraar digst boerinnetje met blozende appel- wangen. Dag, mijnheer, groette ze vriendelijk. Dag schoonste aller jonkvrouwen, grapte ik. Ben je weer als een nijvere bij bezig het aardsche vuil van deze immer schoone marme ren gang te wisschen? Anna keek wat verlegen. Mijnheer maakt er maar wat van. De juffrouw zal blij zijn, dat geeflijke ouders nu eenmaal onverbid delijk Eens. na een heftige discussie met mijn moeder, ik was toen 16 jaar en in mijn idéé al een Mijnheertje vroeg ik Moeder, waarom ik nu per sé iedere vacantie een dag naar Nicht moest, terwijl ik heelemaal niet van haar hield! Moeder zei toen: Dat zal je later wel begrijpen, het is voor je bestwil. Ja, later heb ik maar helaas te laat begrepen, dat die bestwil 70.000 pop woog. Zoo gingen de jaren verder en ik werd dan student. Iets, wat Nicht prachtig scheen te vinden en bij elk bezoek werd ik nu gewaarschuwd voor de vele gevaren, waaraan de jeugd was blootgesteld en op allerlei halfbakken wijsheden getracteerd, zoo erg, dat ik kort en goed aan mijn ouders ver klaarde. dat ik het nu langer ver draaide om naar Nicht te gaan. Er volgde geen antwoord op mijn heftigen uitval, alleen meende ik Moeder iets te hooren lispelen van: voor je bestwil. Ik dacht toen nog. dat dit op die half gare lessen van Nicht sloeg. En ik zweeg maar, uit ervaring wist ik, hoe hopeloos alle discussies over dit on derwerp altijd geweest waren. Toen de zomervacantie aanbrak, kwam ik voor enkele weken thuis en steeds weer vroeg Moeder, bijna smee- kend: Toe jongenlief, ga nu eens opgewonden stem: Totebel, zei je hè? Weet dan jongmensch, dat dit woord mij in mijn jeugd 70.000 gulden heeft gekost .Onthust keken wij hem aan, begrepen ’t niet, ik vond het een onwijs gezegde en terwijl ik dit be dacht en nog steeds bij een knoop van mijn jas werd vastgehouden vervolgde hij: Denk je dit eens in, jongeman, dat woord, dat vervloekte woord, dat jij daar uitsprak, bestaat uit zeven letters, nietwaar? Elke let ter kostte mij 10 mille. Hij liet me los en ging weer zitten. Er viel een eenigs- zins pijnlijk stilzwijgen, maar het duur de slechts even. Buurman streek zich over het hoofd en zei: De jeugd betaalt haar levenslessen soms heel duur, maar ik heb die les zoo duur be taald. dat ik een anderen jeugdigen on- bezonne graag mijn ervaring vertel, opdat hij er zijn voordeel mede kan doen. Dat is een uitsekende gedach te, zei oom, die er blijkbaar ook niet te veel van begreep. En Buurman begon. Ik was zoo oud als jij nu bent en ik was student, maar ik voerde niet veel uit. Eenig kind als ik was, werd ik braaf verwend en mijn ouders waren niet onbemiddeld, dus dachten ze waarschijnlijk: laat hij eerst maar wat van het leven genieten, wat ik dan ook braaf deed! Nu hadden we weinig familie, alleen een oude nicht, die rijk was en met haar beide dienstboden op een villa buiten de stad woonde. Nicht had al jaren ge leden aan mijn ouders verteld, dat ze mij in haar testament had gezet voor een bedrag van 70.000. Natuurlijk hadden mijn ouders mij hier nooit iets van verteld, maar ik weet wel, dat ik als kind geen grooter straf kende, dan bij Nicht op bezoek te moeten gaan. Het was zoo’n ouderwetsche, hoofsche dame van dat soort, dat nu aan het uitsterven is. antiek gekleed, die me als kind verwelkomde met: netjes voet jes vegen, over de drempeltjes stappen, en je verder onthaalde op: recht op je stoel zitten, geen kruimeltjes mor sen. In Nicht haar huis mocht je pre cies niets doen, van allerlei dingen, welke een kind, dat op visite is, zoo graag doet. Enfin, die bezoeken bij Nicht waren een ware gruwel. Ik heb heel wat kindertranen geschreid, als Moeder aankondigde, dat ik een dagje bij Nicht was gevraagd. Toen ik wat ouder werd, kwamen die kwellingen ook nog terug en hoe ik me ook ver zette, op dat punt waren mijn zoo toe- Mevrouw S. K. de Bronovo’s moeder Elisabeth had een tweeling-zuster Caro lina Alida, uit het huwelijk van Willem Bedloo en Anna Maria Denys, dat met acht kinderen was gezegend. Deze Willem Bedloo was eigenaar van plan tage „Wayamoe” in de Wayambokreek in de Perica en „Capoerica”. Op 30- jarigen leeftijd was hij met de 16-jarige Anna Maria Denys gehuwd. Hij was de zoon van de weduwe Bedloo, geboren 21 October 1734 en kleinzoon van den eersten Bedloo: Guilliam, die van Mid delburg naar Suriname kwam en in de Perica de plantage „Timotibo” aan legde. Zoo voeren wij het geslacht Bedloo tot het einde der 17de eeuw terug, wier leden niet alleen aanleggers waren van uitgestrekte plantages in Suriname, maar die tevens aanzienlijke ambten hebben bekleed. Immers Guilliam Bedloo zien wij in April 1689 Raad in den Hove van Politie en Crimineele Justitie worden. Commis saris van Onbeheerde boedels en Raad van Civiele Justitie. Op 30 Mei 1691 trad hij in het huwelijk met een Amster- damsche, Margaretha Bodesco, de we duwe van Isaac van Beek, die na zijn overlijden het volgend jaar opnieuw in het huwelijk trad met den Raad Fiscaal Quiryn van Thuynhuysen. Jong stierven in die jaren de mannen in ons over- zeesch gewest, de vrouwen overleefden haar echtgenooten en traden dikwerf van drie tot vijfmalen in het huwelijk in deze kleine samenleving van Neder landsche pioniers. Mevrouw S. K. de Bronovo’s groot moeder, Anna Maria Lemmers, die met Andries Wossing was gehuwd, zag al haar familieleden, de een na den ander sterven. Haar echtgenoot, Andries Wos sink, eigenlijk geheeten Seiffert, kwam als gereformeerd officier in 1730 in Su riname aan (volgens aanteekening van gouverneur De Cheusses in diens jour naal) en stierf op 18 Januari 1746. Veer tig jaren bleef zij weduwe als uitzon dering op de talrijke hertrouwenden. Haar schoonzoons Denys, van Meel en Goetzee gingen haar voor, haar klein dochter Anna Maria Denys en haar kleinzoon Willem Bedloo eveneens. Ge boren uit het huwelijk van Jacob Lem mers en Johanna Sorgdragers, die in Suriname waren gehuwd, overleed zij in 1789, oud 84 jaar. Haar echtgenoot was eigenaar van de suikerplantage „Rozen- daal”, naderhand herdoopt in „Alida meestal een stukje rauw vleesch zat kwam me dikwijls halverwege den zig* zag-weg tegemoet wanneer ik ’s avond* naar huis kwam. Stak ik dan mijn au® in de hoogte, dan kwam het even op mijn hand zitten, maar ontdekte hel daarin geen vleesch, dan vloog het ge» ruischloos mee van boom tot boom, Boven aangekomen verdween het dan weer en ging zijn eigen weg. Als een oud mannetje zat de wespen* buizerd in zijn vaste hoekje. Hij wa* door een paar jongens boven gebracht in een zieligen toestand. Hij bleek erg uitgehongerd te zijn en kwam na enr kele dagen goed gevoed te zijn gewofr» den, weer mooi bij. Hij was bijzonder mak en wanneer er gasten waren zat hij dikwijls op een stoelleuning naast hen. Hij had een boosaardig gezicht met een fel gelen snavel, maar hij wal in den grond toch zachtmoedig e® hoffelijk. Ik had hem nooit zien vliegen of dt pogingen toe zien doen, maar op ee® windstillen dag, toen ik weer bewond®» waar hij een graag geziene gast was en had zitting in alle liefdadigheids- comité’s van het dorp. En het was op een avond, dat ik met oom en tante bij buurman op bezoek was Elly moest met haar moeder uit dat de oude heer me ernstig aankeek en zei: Zeg eens, jongeman, ik was van middag op visite bij mejuffrouw de Boer van huize Vredelust, en daar hoorde ik, dat een zeker jongmensch, die al veertien dagen hier logeert, nog niet de moeite had genomen haar eens even te bezoeken, niettegenstaande zij een nicht is van zijn moeder. Een beetje schuldbewust keek ik buurman aan. Ik heb maar niet gezegd, ver volgde hij, dat er blonde lokken zijn, welke je den tijd doen vergeten! lachte hij ineens hardop en klopte mij stevig op mijn schouder. Mejuffrouw de Boer van Vredelust was een oude nicht van mijn moeder, een soort legendarische persoonlijkheid, die ik eigenlijk maar heel weinig kende, en die bijna nooit haar dorp verliet. Ze was vastgegroeid in dat dorpje, waar zij al jaren en jaren woonde en altijd had ze alle uitnoodi- gingen van moeder, om eens een weekje te komen logeeren afgeslagen, onder het excuus, dat ze niet gaarne van huis ging. Trouw schreef ze bij verjaardagen en gelegenheden en ze was er bijzonder op gesteld, dat de fa milie haar bezocht en ook ditmaal voor mijn vertrek, had moeder me nog op mijn hart gedrukt, vooral nicht niet te vergeten. Nu ja! hoe gaat dat, als je op dien leeftijd bent? Je wilt het wel doen, al voel je er feitelijk weinig of niets voor om een middag te zitten bij een oude nicht, die je maar weinig kent, terwijl er een Elly in de buurt is waar je veel beter je tijd mede kunt zoekbrengen. Tante zag zeker mijn eenigszins ontevreden gezicht en zei vriendelijk: Ja jongen, dat moet je nu niet langer uitstellen, nicht zou ’t je heusch kwalijk kunnen nemen. Ga nu morgenmiddag naar haar toe. Dat viel nu heelemaal niet in goede aarde bij me! Vandaag geen Elly gezien en dan morgen in plaats van met haar te wan delen. naar die oude zeurige nicht! ik had er niet den minsten zin in. En zon der er eigenlijk bij te denken, flapte ik eruit: Och, wat heb ik u bij die oude totebel! Op dat oogenblik werd het gezicht van buurman donkerrood en hij stond op, pakte mij vast bij een knoop van mijn jasje, bracht zijn gezicht vlak bij het mijne en zei met 1926, nu voor het eerst van zijn leven naar de Zuidpool. Hij stichtte zijn beroemd geworden basis ..Little America”, op de reus achtige Ross-ijsbarrière, waar huizen werden gebouwd, diep in de sneeuw, en radio-masten werden opgericht, welke voor de draadlooze verbinding van de grootste expeditie, welke ooit in het Zuidpoolgebied overwinterde, moesten zorgen. Afgedekte tunnels door de sneeuw verbonden deze hui zen en zoo ontstond een omvangrijk systeem van onderaardsche verbindin gen. een stadje, op deze wijze bevei ligd voor de woeste sneeuwstormen, welke hier met felle kracht woedden. Prachtig werk van groote weten schappelijke en wellicht ook economi sche beteekenis werd gedaan. Vele on bekende bergketens en grondgebieden werden ontdekt en in kaart gebracht, de meteorologische afdeelingen werkten dag en nacht om aanteekeningen be treffende het weer te maken. Byrd vertrok 25 November met McKinkley, Balchen en June voor zijn vlucht naar de Zuidpool. Zij zagen de Pool en gooiden er de Amerikaansche vlag uit. Belangrijk werk verrichtte op deze expeditie ook de geologische afdeeling onder dr. Gould. In 1934 trok Byrd andermaal naar het Zuidpooi-gebied en deed weer nieuwe en belangrijke ontdekkingen. Toen liet hij zich ruim 120 mijl ten Zuiden van de basis Little America brengen en hier bleef hij enkele maan den in een sneeuwhut alleen achter. In de doordringende koude met tempera turen tot 50 en 70 graden onder nul deed hij zijn meteorologische waarne mingen, dagelijks totdat een koolmo- noxydevergiftiging hem ernstig ziek deed worden en men in de basis zeer ongerust begon te worden over het uit blijven van radio-berichten vanuit de eenzame sneeuwhut u weer eens komt! Zoo, Anna, even blij als jij? Wat moet ik daar nou op antwoorden? ontweek het onschul. dige boerinnetje mijn vraag. Wat je hart je ingeeft, Anna. En terwijl ik mijn voet op de eerste trede van de trap zette, graptè ik, weinig kiesch; Zeg eens, Anna, waar kan ik de oude totebel vinden? Toen was het me of de wereld verging! Want de deur van de eetkamer beneden vloog opea en in haar voorwereldlijke japon stond in de opening Nicht, maakte een diepe réverence en zei: Hier kan je de oude totebel vinden! Het wa* eej vreeselijk oogenblik, dat verzeker k jelui! En dat bezoek korter dia ooit een ware kwelling. Al deze vogels zijn bijzonder mak. Zelfs de jonge buizerds nemen voorzich tig voedsel aan. Deze vogels zijn hier alle in verple ging. Ze zijn óf uit het nest gevallen óf anderszins hulpeloos in de natuur aan getroffen en worden nu hier opge kweekt. Tegen het najaar worden de grootsten en krachtigsten losgelaten en het is dan een prachtig gezicht om te zien hoe zoo’n buizerd, die bijna de breede vlucht van een arend kan hebben, bij het ver laten van de kooi, waarin hij een of twee jaar heeft doorgebracht, eerst ruimtevrees heeft, maar naar mate hij die te boven komt, zijn kringen in de lucht begint te draaien, die steeds groo ter en wijder worden. Hoewel ze dan hun horst in de bergen gaan maken, komen ze bijna dagelijks naar hun vroe ger tehuis terug, waar ze gevoederd worden met rauw vleesch. Bij het schoonmaken van de kooi van de drie vitale schavuiten ont vluchtte de bonte ekster en hup pelde weg, waarna hij op een tafeltje ging zitten en een heele toespraak hield tot zijn verzorger. Ik vermoed, dat hij beweerde, dat het hoog tijd was. dat hij nu ook eens de vrijheid kreeg en het recht had om eindelijk eens zijn vlerken uit te slaan. Na zijn speech sprong hij nog een tijdje van den eenen stoel op den anders en verdween toen grinnekend in het bosch. Toen ik de daaropvolgende lente op de weide bij het hotel zat, hoorde ik zijn stem plotseling achter me en zat hij op armlengte afstand van me af en deed me het heele verhaal van zijn wederwaardigheden. Ik ben er zeker van. dat hij in kleuren en geuren vertelde hoe hij den gouden armband gegapt had, welke een van de kamer meisjes was ontstolen. Hij scheen den fieheelen winter om en bij zijn vroe- „Look mother, there is Byrdie again!’, roept in Byrd’s film van zijn Zuidpool-expeditie in 1934 een jonge pinguin enthousiast uit. Admiraal Richard Evelyn Byrd, de groote Amerikaansche ontdekkingsrei ziger, is thans voor de derde maal in het barre Zuidpoolgebied, in de on herbergzame oorden van eeuwigduren de woestheid en hardheid, troosteloos heid en onheilspellende eenzaamheid en opnieuw wordt door hem een po ging ondernomen om de kennis van de Zuidpoolstreken, welke anderen vóór hem en hijzelf bijeengaarden, te ver- grooten. Zoo’n paar kleine berichten, tusschen al die schokkende en enerveerende be richten van oorlog en strijd in ons oude Europa, doen even onze gedachten gaan naar een anderen strijd, den gi- gantischen strijd tegen de natuurele menten, welken Byrd en zijn dappere helpers thans voeren in deze barre ver latenheid. Strijd tegen de felle koude, de sneeuwstormen en de ijsmassa’s, tegen de „witte woestenij”, onherberg zaam voor den mensch maar van gróote aantrekkingskracht voor een avontuur lijk man als Byrd, die thans voor de derde maal den strijd tegen de Pool- natuur heeft aanvaard, een strijd, welke bij Byrd tot nu toe steeds met succes werd bekroond. Wederom zetten Byrd en zijn man nen al hun krachten, hun energie en hun kunde op het spel, om deze woeste streken te onderzoeken, om nieuwe ge bieden te ontdekken en om weten schappelijke onderzoekingen te ver richten^ Doeltreffend voorbereid, voortreffe lijk uitgerust en voorzien van de nieuwste instrumenten op astrono misch en meteorologisch gebied is Byrd’s nieuwe expeditie, waaraan 125 man deelnemen en 160 honden, den strijd in de wereld van het ijs weer be gonnen en op ontdekking uitgegaan. Wat uitrusting betreft, is het de grootste expeditie, welke de geschiede nis kent. Evenals op zijn expedities in 1928 en in 1934, is ook nu het vlieg tuig weer van de partij. En bovendien maakt admiraal Byrd thans gebruik t-'

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 12