DE OPLOSSING
I
THEORIE EN PRACTIJK
ACTUEELE ECONOMISCHE
VRAAGSTUKKEN
1
I
s
s
A
A
HAAGSCHE COURANT VAN MAANDAG 19 FEBRUARI 1940. DERDE BLAD, PAGINA 1.
VAN ENKELE
DOOR
MEDEDEELING
SLOTWOORD
IV44R DE THEORIE NIET
GELDT
W. C. SICKESZ
(SCHRIJVER VAN „QUO VADIS r’)
EEN VOORBEELD
DE LEER DER VERVANGINGS
WAARDE
1
O
OOK GELDEND VOOR ANDERE
BEDRIJVEN
-f
Erkend moet natuurlijk worden, dat
Maar i k houd mij aan de theorie der „vervangingswaarde”
plaats hebben. Nu weten wij, maar al te
volgen
bestaan
wij weten, dat bij lang aanhouden van
„boekjesklanten”-winkelier, die, lijkheden ook bestaan.
„Advertentie",
Wij zien hier dus tegenover elkaar ge- ernstig de kans loopt, zijn nog overge
bleven klanten ook af te schrikken.
geleerden) reeds afstand van die „glij
dende loonschaal”. De geleerden zijn
thans eerst zoo ver, deze fatale theorie
goed te achten. Hoe lang zal het nog
duren, en hoeveel onheil moet er nog
verder worden gesticht, voor en aleer
toe, dankbaar te zijn, dat men deze ge
dachte der vervangingswaardeleer aan
vaard heeft.
Het loopt wel eens wonderlijk in de
wereld, en zoo breng ik hier in herinne
ring, dat één der bezwaren, die in de
1) Juist dezer dagen kon men lezen, dat
ook in Engeland afstand gedaan is van
deze „glijdende loonschaal”.
2) „Zaak” wil hier zeggen „product”.
eerder
diezelfde geleerde heeren zich schuldig
aan het feit, dat zij nu zelf een oplos-
prijsstijgingsvraagstuk, en wel eveneens
op uiterst eenvoudige wijze, doch nu is
de schrijver van „Quo Vadis?” op zijn
beurt het heelemaal niet eens met die
„eenvoudige” oplossing van de geleerde
heeren.
Uit de navolgende regels zal blijken.
ook zij de onhoudbaarheid en ondeug
delijkheid dezer theorie zullen inzien?
Op deze zoo belangrijke „loonkwestie”
kom ik in één mijner volgende artikelen
nog terug. 1)
mogen van den verkooper zou aantas
ten”.
Hier wordt wel een zeer interessant
en hoogst belangrijk probleem aange
sneden. Van het oogenblik af, dat de
nieuwe oorlog is uitgebroken, staat het
of lager naar een concurrent van den
winkelier loopen, doch die de bestel
de”, voor wat betreft den aanwezigen
voorraad, niet ten volle durven advi-
seeren, doch wel om een gematigden
Het verheugt mij daarom zoozeer, dat
ook in volkskringen, zeer in het bijzon
der bij volksleiders, eveneens het besef
bestaat, dat dit niet mag. en wel omdat
bij al die verhoogingen altijd weer de
loonen en dus het volk, achteraan komt,
en dit daardoor toch altijd de verhou
dingsgewijze zwaarste lasten te dragen
krijgt.
Nogmaals, ik verheug mij zeer in deze
van levensonderhoud noodeloos stijgen
De toekomst zal leeren, dat het niet
eens voldoende zal zijn op tijd ons rijke-
kringen zóó gedacht wordt en terecht,
dan is het noodig, dat een gelijk inzicht
zich ook in middenstandskringen open
baart, en vanzelfsprekend ook in kapi
talistische kringen.
Wij hebben dus allen onzen steen of
steentje bij te dragen om de lasten te
Nemen wij het eenvoudigste voor
beeld, van den winkelier, b.v. een krui-
Uit hetzelfde verslag neem ik woor
delijk het navolgende over: „Volgens
deze leer is slechts winst, hetgeen bij
op het bedrijfsleven wordt uitgeoefend,
voor een groot deel op te heffen.
Doch daarover in mijn volgende arti
brengt dan hetgeen de vervanging dier
zaak door een gelijksoortige den ver
kooper op het tijdstip van den verkoop
zou kosten. Zij berust op de overweging,
1 a uur later bezorgd te krijgen.
Zulk een winkelier kan de vervan
gingstheorie der hooggeleerde heeren
zeer goed in zijn bedrijf toepassen.
Dit voorbeeld van den kruidenier
dat vermoedelijk voor tal van andere
winkeliers geldt is waarschijnlijk
één van de weinige gevallen, w'aarin
deze door de theoretici aangegeven
weg zonder schade kan worden toege
past, en voor den winkelier zelfs
voordeel oplevert.
moet worden, dat hij daar meer bedrijfs
kapitaal voor noodig heeft. In zaken,
waar een vlotte regelmatige omzet is,
Winkelier aan
dezen kant:
Winkelier aan
den overkant:
Het was voor mij geen kunst geweest
om o o k te schrijven: „past de glijden
de loonschaal toe” dus hoogere loo
nen naar gelang de kosten van levens
onderhoud stijgen, en tevens ver
hoogt gij, winkelier, grossier en fabri
kant uw prijzen overeenkomstig de
„vervangingswaarde”-theorie. Doch ik
herhaal het, en zou het uit den treure
willen herhalen, dat zou via den vlei-
euzen cirkel tot ondraaglijke hoogte der
loonen en prijzen leiden, en dat mag
niet.
tengevolge ook een hoogere omzet. In
zulke perioden zijn de menschen wat
men noemt „losser van hun geld”, want prijzen van zijn aanwezigen
ieder gerucht van prijsopslag doet hen
koopen, veelal meer dan noodig is, en
deze groote voorraden in de huishou
ding hebben dikwijls een royaler ge
bruik ten gevolgen 1).
denier, gevestigd op goeden stand,
waarvan men dus mag aanemen. dat
hij een vaste clientèle heeft, onder de
gegoede klassen, z.g. „boekjesklanten”,
die hij tot zijn vaste en dus dagelijk-
sche afnemers mag rekenen.
Deze boekjesklanten toch zijn veelal
en wat de kapitalisten betreft, ons aan
deel in de komende staatsleeningen op
te nemen.
Daarom durfde ik hierboven spreken
van de opoffering, die men zich des-
d? prijspolitiek der „vervangingswaar- noods te getroosten heeft, en te advisee-
ren, niet de vervangingswaarde-theo-
rie te volgen, maar een gematigden tus-
tusschenweg te volgen, totdat men tot schenweg te bewandelen.
Doch dat alles voor oogen, heb ik mi]
voorgenomen, in dit en de navolgende
artikelen de economische mogelijkheden
aan te wijzen, waardoor het in zeer vele
de door mij geschreven „Quo Vadis?”- retisch een voortreffelijke winst, doch
plannen, dit is, dat men het door mij
ontworpene te „eenvoudig” vond. Daar
om kon het niet juist zijn. En men stelde
zich daarbij op het standpunt, dat, wan
neer
stuk zoo eenvoudig was, het toch te delijk blijken zal,
Nu heeft die hooggeleerde heer in
Delft mij in mijn kwaliteit van schrij
ver van „Quo Vadis?” wel en dilettant
genoemd, terwijl hij zelf en zijn col
lega’s tot de „professoren” in de eco
nomische wetenschap behooren, doch
als die hooggeleerde heer op boven
omschreven wijze eens de een of an
dere onderneming zou moeten drijven,
volgens zijn eigen theorieën dus, dan
zouden de professor en zijn onderne
ming gauw te gronde gaan, en de „di
lettant” zou een man in „bonis” wor
den.
factoren, die ik hierbovengenoemd heb,
zal men moeten wikken en wegen,
welke van de verschillende manieren
de juiste is, doch uitzonderingsgevallen
daargelaten, meen ik zonder aarzelen
te mogen verklaren, dat de theoretische
weg, door de heeren professoren aan
gegeven, de minst juiste is, en in de
meeste gevallen zelfs absoluut fataal.
Dat deze door de geleerden aan
bevolen weg zonder eenigen twijfel den
beruchten vicieuzen cirkel in het leven
zou roepen, en er weer een verwoede
strijd zou ontbranden tusschen werk
gever en werknemer over loonsverhoo-
ging, met alle ellende, die daaraan ver
bonden is, is aan geen twijfel onder
hevig. Op het oogenblik is het wel
dringend noodzakelijk om prijsstijging,
zoomede de daaruit voortvloeiende stij
ging der kosten van levensonderhoud
en de daaruit wederom voortkomende
eischen tot loonsverhooging, te voor
komen.
Zooals bekend, tracht de Regeering met
sche standpunt t.a.v. eenige zeer be- hand en tand prijsstijging tegen te gaan,
zooveel als zulks mogelijk is, en er zijn
zelfs zeer strenge bepalingen, met straf
fen ter handhaving daarvan, uitgevaar
digd. De regeering stelt zich op het
standpunt, dat door schrijver dezer re
gelen hierboven ook als juist erkend
wordt, n.l. dat prijsstijging noodzakelij
kerwijze verhooging van het loon tenge
volge zou hebben, en dit dan den kost
prijs der producten wederom zou doen
stijgen, en dientengevolge ook weer de
verkoopsprijzen. Dat wij daarmede van
zelfsprekend in den vicieuzen cirkel zou
den belanden, die, gelijk hierboven ook
is aangetoond, den prijs steeds weer
hooger zou maken, is niet te miskennen.
De theoretici nu schijnen met een
breed gebaar al deze bezwaren maar op
zij gezet te hebben, en hebben eenvou
dig verklaard, dat de eenige juiste prijs
politiek is: „verkoop der aanwezige
voorraden niet onder de vervangings
waarde”. Waarmede zij, goed beschouwd
niet anders bedoelen, dan dat iedere
stijging van den inkoopsprijs onmiddel
lijk in den verkoopsprijs verdisconteerd
practisch blijft zijn winkel, dus ook zijn goed, dat prijsstijgingen over een kort
kas, leeg, want al zijn klanten loopen tijdsverloop nooit zoo ingrijpend zijn en
naar zijn concurrenten, die het toeval
lig niet met
de oplossing van het crisis-vraag- theorie eens zijn en zooals dui-
door zijn eigen prijs en
zeer verstandig
Tenslotte zou ik den lezer willen ver
zoeken, wel te bedenken, dat ik in dit
artikel geen „QUO VADIS?”-Wel-
vaartsplan beschreven heb, noch heb
ik welvaartsmaatregelen beschreven.
Ware dat wel het geval geweest, dan
zou ik veelal heel anders geschreven
hebben. Neen, wij hebben er rekening
mede te houden, dat in Nederland
deze „QUO VADIS?”-welvaartsplannen
voorloopig niet worden toegepast, zoo-
dat wij hier dus met de harde werke
lijkheid rekening hebben te houden,
door te begrijpen, dat wij hier in het
kleine Nederland een zware rol hebben
te vervullen tusschen eenige groote
strijdende mogendheden in. Dat dien
tengevolge, op de Nederlandsche
staatskas en dus op heel het Neder
landsche volk lasten drukken, die verre
de draagkracht der Staatskas te boven
gaan. Dat heel het Nederlandsche
volk die lasten thans te dragen en op
te brengen heeft, ieder dus naar draag
kracht, ieder ik herhaal dat woord
te beginnen bij den rijksten kapita
list om dan via den middenstand tot
het volk, de arbeiders, te komen. Want
elkeen zal zijn steen of steentje hebben
bij te dragen.
Neem nu denzelfden winkelier ech
ter in een drukke loopzaak, waarvan de
klanten zich wel degelijk op de hoogte echter nieuwe koopen, en toegegeven
houden van zijn prijzen en die van
de in zijn omgeving gevestigde con
currenten. Laat deze eens de vervan-
gingswaarde-theorie der heeren theore- zullen de aanvullingen der voorraden
worden, zoo zelfs, dat er van deze
extra winsten nog een behoorlijk gedeel
te over blijft.
Hoe gaat het te zelfder tijd met den
concurrent aan den overkant, die de
theorie der hooggeleerde heeren ijverig
gevolgd heeft?
In de kolommen van een Amster-
damsch dagblad, zoo ook van een
zakenweekblad, verschijnt van
tijd tot tijd een onwelwillende
critiek op de „QUO VADIS?"-
plannen, zoomede op den schrij
ver daarvan.
De lezers gelieven er rekening
mede te houden, dat beide bladen
mij bij herhaling direct of indi
rect verzocht hebben, mijn publi
caties ook in hun bladen te doen
verschijnen, welk verzoek ik niet
kon inwilligen.
dat, wanneer voorraden b.v. iedere
de vervangingswaarde- maand worden aangevuld, het verschil
tusschen den oorspronkelijken inkoops-
den nieuwen, vermoedelijk
slechts enkele procenten zal verschillen
zoodat deze meerprijs dus waarschijn
lijk gemakkelijk uit de beide extra ge-
stijgl dus, zooals iedere oorlogsperiode Prijzen tracht te verkoopen, gaat weinig
of niets af. Als dus de reiziger van zijn
leverancier na verloop van een maand
weer nieuwe orders komt halen, en dan
tezelfdertijd mededeelt, dat de prijs al
weer 5 of 10 pCt. de tweede prijs-
verhooging dus gestegen is, dan gaat
hij onverrichter zake weg, want hij
krijgt geen orders. Doch wel moet de
winkelier, om consequent te blijven,
voor
raad voor de tweedemaal met
5 of 10 pCt. verhoogen, waarmede hij
te
gevonden zou zijn. Nu maken handelen.
1). Wij moeten hier de ongunstige
sneeuwdagen buiten beschouwing laten.
steld den winkelier, die het systeem der
theoretici volgt, dus theoretisch een be
hoorlijke winst maakt, doch practisch
genomen geen cent verdient, omdat zijn zijn concurrent aan den anderen kant
klanten wegblijven, en zijn kas leeg inmiddels ook iets in prijs gestegen zal
blijft. Daartegenover staat de andere moeten zijn, doch dit is pas de eerste
niet degenen, die voor een cent hooger winkelier, wiens omzet behoorlijk stijgt stijging, terwijl hij al
en wiens algemeene onkosten daardoor toe is.
per verkoopseenheid lager worden,
lingen in het boekje schrijven, om deze waardoor zijn, winst grooter wordt en
wel door twee oorzaken. In de eerste
plaats wordt de winst per eenheid groo
ter als gevolg van de daling der vaste
bedrijfskosten per verkoopseenheid, en
deze hoogere winst per eenheid wordt
niet alleen verdiend over den „norma
len” omzet. doch bovendien over de
om zet-toen ame.
Aangezien de uitgaven van den win
kelier zelf voor levensonderhoud
niet zoo belangrijk gestegen zijn, omdat
de stijging van het index-cijfer van het
levensonderhoud altijd ver en ver ach
ter blijft bij de prijsstijging van enkele
producten, zal dus de winkelier van de
zoozeer gestegen winst slechts een be
trekkelijk uiterst bescheiden deel voor
zichzelf meer noodig hebben dan nor-
maaL
Als zijn voorraden op zijn, moet hij
te voorko
men, dat de prijzen en daarmede de
kosten van levensonderhoud te snel en
te veel zullen stijgen, tot groot nadeel
van de minst koopkrachtige leden onzer
samenleving. Als zulke „economische
mogelijkheden” noemde ik hier reed.-
voor den winkelstand, doch ook voor
de
„omzettoename”, met de daaruit vol
gende „besparing” op algemeene onkos
ten per productie- of verkoopeenheid
er de uit dit alles weer voortspruitendr
hoogere en meerdere winst.
In een volgend artikel zal ik echter
aantoonen. dat zulke economische moge-
o.a om het it
vele gevallen mogelijk te maken, dat het
„geldloon” w e 1 gelijken tred houdt met
de „stijging van het indexcijfer”, zonder
dat de beruchte vicieuze cirkel in wer
king treedt, terwijl ik eveneens zal aan
toonen, hoe ook de „kapitalisten” op
hun beurt mede kunnen werken om den
artikelen nadeeligen invloed, die, gelijk veelal
wordt he* 8eval *s> do°r den huldigen toestand
Wat toch is in deze zaken het geval? maakte winsten bestreden zal kunnen
Deze winkeliers handhaven de oude
prijzen, terwijl hun klanten weten dat
er een omstandigheid is oorlog b.v.
die een stijgenden invloed oefent op
de prijzen in het algemeen, als gevolg
waarvan dus een vlotte kooplust ont
staat. De omzet van den winkelier
Op den 8en Januari 1940 werd ter
viering van een gedenkdag der Tech
nische Hoogeschool te Delft, in de
aula een buitengewone vergadering
gehouden van den Senaat. De rector-
magnificus, prof. dr. J. A. Veraart,
heeft bij deze plechtigheid een rede
uitgesproken over „De realistische
school in de economie”. Nadat spreker
er aan herinnerd had, hoe de ééne
school na de andere door de harde
lessen der ervaring van het weten-
schappelijke-economisch erf werd ver
jaagd, om in aansluiting dier woorden
enkele voorbeelden te noemen van
economische theorieën en haar schep
pers, die reeds lang tot de vergetenen
behooren, werden door prof. Veraart
eenige nieuwe stroomingen genoemd,
waarbij door dezen hoogleeraar op
het z.i. onmetelijk verschil gewezen
werd tusschen het wetenschappelijk
doelmatig critisch onderzoek en de
economische plannenmakerij, die zich
hult in een aantrekkelijk kleed als
b.v. Falck’s: „De beheersching der
wereld-economie”, dan wel de groteske
concepties van Bellamy of Sickesz
(deze woorden zijn van prof. Veraart).
Deze hoogleeraar eindigt zijn rede
voering met vast te stellen, dat slechts
economen van profesie, en geen dilet
tanten, de wachtende taak: licht in
deze economische duisternis te bren- verkoop eener „zaak” 2) deze meer op-
gen, kunnen vervullen.
Het is wel interessant, dat enkele
weken nadat deze bijeenkomst in de
aula der Technische Hoogeschool te
Delft plaats vond, en de bovenge- dat bij stijging der prijzen, verkoop on-
noemde hoogleeraar zoo krachtig het der den vervangingsprijs het reëele ver-
verschil tusschen den economist van
professie en den dilettant waarmede
o.a. ondergeteekende bedoeld werd
naar voren had gebracht, een profes
sor in de economie, met wien ik reeds
eerder van gedachten wisselde, zoo
vriendelijk was mij een paar gedrukte vraagstuk: „Al of niet verkoopsprijsver-
bladzijden toe te zenden, vermoedelijk hooging bij stijging der inkoopsprijzen”
met zekeren trots, teneinde mij blijk- in het middelpunt der belangstelling,
baar eens heel duidelijk het economi-
schroeft tot ondraaglijke en onhoud
bare hoogten.
Dat Frankrijk op deze wijze door prijspolitiek; factoren, die, indien
een vnlksregeering aan den rand van
den afgrond gebracht werd, is voor
deze theoretici blijkbaar ook iets on
bekends.
Nogmaals: 20 jaren geleden deed on-
iergeteekende, de man uit de prac-
ijk dus, (de „dilettant”, volgens deze
Deze zal vanavond n a sluiting zijn meening over dit probleem
kenbaar maken, want hij heeft op het oogenblik geen tijd!
aan de tweede
aangepaste hoogere ,jer en er zich ve|e factoren voor-
loonen, het prijspeil steeds hooger op- doen, die in ieder op zich zelf staand dat aantoont, boven het normale. Wel
geval invloed kunnen uitoefenen op de iswaar geeft de practijk ook aan, dat
te nemen beslissing t.a.v. de te volgen die koopgolven onregelmatig zijn, doch
ze
verwaarloosd zouden worden, tot be- dusdanige stijging-verwekkende invloe-
slissingen zouden leiden, die onjuist zijn den op de prijzen zich
en schade zouden opleveren. Ik zal dat kooplust blijft demonstreeren, en dien-
hieronder met voorbeelden aantoonen.
nieuwen aankoop moet overgaan.
Laat men nu niet uit het oog verlie
zen, dat de verkoop van den aanwe
zigen voorraad tot gedeeltelijk ver
hoogden prijs toch ook reeds extra gevallen mogelijk zal zijn, ook zonder
winst meebrengt, zij het dan ook niet persoonlijke opofferingen,
voldoende om het geheele verschil van
den meerprijs bij nieuwaankoop te
dekken.
Laat men echter goed bedenken, dat
het voorkomen van prijsstijging, en
zeker van een te snelle prijsstijging in
Van zijn voorraad, dien hij tot hooger tijden als deze, een groot maatschap
pelijk belang is, zoodat iedere winke- den groothandel en de producenten,
lier of ondernemer, die natuurlijk
als zijn financieele positie zulks toe
laat zich eenige opofferingen zou
getroosten om daaraan mede te wer
ken, daarmede de gemeenschap ten
zeerste zou dienen. Dit geldt dus zelfs
voor het eerstgenoemde voorbeeld van
den
goed beschouwd, zonder nadeel voor
zijn zaak en zelfs met voordeel der ver-
vangingswaarde-theorie wel zou kun
nen volgen, doch uit sociaal oogpunt
bekeken, eveneens beter een gulden
middenweg kan bewandelen.
Alles wat hier geschreven staat, geld,
natuurlijk niet voor die c
waarvan de detailprijs is en
vastgesteld.
Ik herhaal: ieder geval moet op zich
zelf beschouwd worden, en met al de kelen.
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
5
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
Het zal vanzelfsprekend niet noodig
zijn, den lezer duidelijk te maken, dat
alles wat hier geschreven is over win
keliers, voor het geheele economische
leven, en dus ook voor alle industrieele
en handelsondernemingen geldt. Ieder
geval moet echter op zichzelf bekeken
worden.
Er zijn echter vele mogelijkheden,
die zich al naar gelang der omstan
digheden, laten toepassen. Zoo is het
denkbaar, dat de meest juiste prijspoli
tiek die is, waarbij de prijsstijging kentering van inzicht. Doch als in volks-
slechts gevolgd wordt voor de „helft”
der totale prijsstijging. Daar waar
groote voorraden tot ouden, dus lagen
prijs aanwezig zijn, kan het voorko
men, dat met groot profijt zelfs iedere
prijsverhoog*.ig langen tijd vermeden dragen en te voorkomen, dat de kosten
kan worden. Doch ook kan het ge-
wenscht zijn om de prijsstijging zoo
niet op den voet te volgen, toch ook lijk ingevuld belastingpapier te betalen
niet al te veel daarbij ten achter te
blijven. De gematigde weg dus.
Zelfs aan die winkeliers of leiders
van ondernemingen, waarvan omzet-
vermeerdering geen sprake is, zou ik
langrijke actueele economische vraag
stukken van hem en zijn collega’s-
theoretici kenbaar te maken.
Deze beide blaadjes bevatten o.a.
een verslag van de hand van laatst-
bedoelden professor van de bijeen
komst te Rotterdam op 4 November
1939, der „Vereeniging voor de Staat
huishoudkunde en de Statistiek”, een
samenkomst dus van vele geleerde en
hooggeleerde heeren in de economische
wetenschap. Het is interessant te le
zen, tot welke conclusies deze theore
tici tijdens die bijeenkomst gekomen
zijn, ‘en ik kan niet beter doen dan
woordelijk een zin uit dit verslag over
te nemen: „Werden bij veranderingen
in het prijspeil loonen en ander geld
vorderingen aan de hand van index
cijfers steeds in evenredigheid ver
hoogd of verlaagd, dan zouden boven
dien depressies en werkloosheid tot
het verleden behooren, daar dan de
productiekosten met het prijspeil zou
den rijzen en dalen”.
Uit deze regels blijkt dus wel, dat moet worden. En de geleerden voegen
de hooggeleerde heeren thans, in den er’ djt vermeld te hebben, nog aan
jare 1940, de z.g. „glijdende loonschaal”
het aangewezen middel achten ter
voorkoming en bestrijding van de
werkloosheid. Welnu, lezer, de glijden-
de-loonschaal-theorie, zette ik reeds in geleerde wereld gemaakt werden tegen
1919 op papier, doch haalde deze reeds
enkele maanden later met een dikke
blauwe streep als volkomen ondeug
delijk door.
Twintig jaar later vinden de theo
retici, dat de „glijdende loonschaal” gek was, dat deze oplossing niet reeds theorie
de juiste bestrijding van de werkloos
heid is. Zij hebben dus blijkbaar van
10 crisisjaren niets, maar dan ookj sing gezocht hebben voor het moeiijke
niets geleerd, en schijnen ook nog niet
het bestaan te weten van een z.g.
vicieuzen cirkel, die bij steeds dalende
prijzen en daarbij aangepaste loonen
den boel steeds verder den put in
draait, en bij hoogere prijzen met daar- vraagstuk toch veel ingewikkel-
bij steeds weer
Bij de opzet-stijging van den winke
lier, die niet verhoogd heeft, hebben
wij alleen nog maar rekening gehouden
met de meer-winst, als gevolg van den
vlotten kooplust zijner eigen cliëntèle,
doch nog niet met het voor hem ver
heugende feit, dat hij vermoedelijk nog
een aanzienlijke aantal klanten van zijn
concurrent aan den overkant, die de
theoretici volgt, er bij krijgt. Dit dus
verhoogt zijn omzet ook weer, terwijl
zijn algemeene onkosten per verkoops
eenheid nog verder dalen, en dit doet
zijn totale winst op de beide hierboven
genoemde wijzen, nog verder aan
groeien. Dat terzelfde tijd de „good
will” van zijn zaak aanmerkelijk in
waarde toeneemt, omdat hij de kans
loopt, veel van zijn nieuwe klanten ook
in de toekomst te zullen behouden
althans als hij er voor zorgt, dezen
goed te bedienen is aan geen twijfel
onderhevig en dat tegelijkertijd de
„goodwill” van zijn overbuur even snel
in waarde daalt, en dus deze zaak met
al zijn mooie theorieën successievelijk
naar den drommel gaat, is evenmin te
tici toepassen! Dan heeft hij even theo- ook regelmatig, dus kort opeenvolgend, betwijfelen.
Vanzelfsprekend is het gewenscht,
dat iedere winkelier of leider eener
onderneming bij opgaande markt, in
dien mogelijk, een zekere reserve
vormt, om de prijsdaling, welke na het
eindigen van den oorlogstoestand wel
licht te verwachten is, het hoofd te
kunnen bieden. Deze reserve kan
echter zeer goed en zelfs voortreffelijk
samengaan met het hier geschrevene,
want bij vlotten omzet en behoorlijke
totaalwinsten is het zeer goed moge
lijk, ook nog zulke reserves te maken.
een frissche
V
•X