DE OPLOSSING I THEORIE EN PRACTIJK ACTUEELE ECONOMISCHE VRAAGSTUKKEN 1 I s s A A HAAGSCHE COURANT VAN MAANDAG 19 FEBRUARI 1940. DERDE BLAD, PAGINA 1. VAN ENKELE DOOR MEDEDEELING SLOTWOORD IV44R DE THEORIE NIET GELDT W. C. SICKESZ (SCHRIJVER VAN „QUO VADIS r’) EEN VOORBEELD DE LEER DER VERVANGINGS WAARDE 1 O OOK GELDEND VOOR ANDERE BEDRIJVEN -f Erkend moet natuurlijk worden, dat Maar i k houd mij aan de theorie der „vervangingswaarde” plaats hebben. Nu weten wij, maar al te volgen bestaan wij weten, dat bij lang aanhouden van „boekjesklanten”-winkelier, die, lijkheden ook bestaan. „Advertentie", Wij zien hier dus tegenover elkaar ge- ernstig de kans loopt, zijn nog overge bleven klanten ook af te schrikken. geleerden) reeds afstand van die „glij dende loonschaal”. De geleerden zijn thans eerst zoo ver, deze fatale theorie goed te achten. Hoe lang zal het nog duren, en hoeveel onheil moet er nog verder worden gesticht, voor en aleer toe, dankbaar te zijn, dat men deze ge dachte der vervangingswaardeleer aan vaard heeft. Het loopt wel eens wonderlijk in de wereld, en zoo breng ik hier in herinne ring, dat één der bezwaren, die in de 1) Juist dezer dagen kon men lezen, dat ook in Engeland afstand gedaan is van deze „glijdende loonschaal”. 2) „Zaak” wil hier zeggen „product”. eerder diezelfde geleerde heeren zich schuldig aan het feit, dat zij nu zelf een oplos- prijsstijgingsvraagstuk, en wel eveneens op uiterst eenvoudige wijze, doch nu is de schrijver van „Quo Vadis?” op zijn beurt het heelemaal niet eens met die „eenvoudige” oplossing van de geleerde heeren. Uit de navolgende regels zal blijken. ook zij de onhoudbaarheid en ondeug delijkheid dezer theorie zullen inzien? Op deze zoo belangrijke „loonkwestie” kom ik in één mijner volgende artikelen nog terug. 1) mogen van den verkooper zou aantas ten”. Hier wordt wel een zeer interessant en hoogst belangrijk probleem aange sneden. Van het oogenblik af, dat de nieuwe oorlog is uitgebroken, staat het of lager naar een concurrent van den winkelier loopen, doch die de bestel de”, voor wat betreft den aanwezigen voorraad, niet ten volle durven advi- seeren, doch wel om een gematigden Het verheugt mij daarom zoozeer, dat ook in volkskringen, zeer in het bijzon der bij volksleiders, eveneens het besef bestaat, dat dit niet mag. en wel omdat bij al die verhoogingen altijd weer de loonen en dus het volk, achteraan komt, en dit daardoor toch altijd de verhou dingsgewijze zwaarste lasten te dragen krijgt. Nogmaals, ik verheug mij zeer in deze van levensonderhoud noodeloos stijgen De toekomst zal leeren, dat het niet eens voldoende zal zijn op tijd ons rijke- kringen zóó gedacht wordt en terecht, dan is het noodig, dat een gelijk inzicht zich ook in middenstandskringen open baart, en vanzelfsprekend ook in kapi talistische kringen. Wij hebben dus allen onzen steen of steentje bij te dragen om de lasten te Nemen wij het eenvoudigste voor beeld, van den winkelier, b.v. een krui- Uit hetzelfde verslag neem ik woor delijk het navolgende over: „Volgens deze leer is slechts winst, hetgeen bij op het bedrijfsleven wordt uitgeoefend, voor een groot deel op te heffen. Doch daarover in mijn volgende arti brengt dan hetgeen de vervanging dier zaak door een gelijksoortige den ver kooper op het tijdstip van den verkoop zou kosten. Zij berust op de overweging, 1 a uur later bezorgd te krijgen. Zulk een winkelier kan de vervan gingstheorie der hooggeleerde heeren zeer goed in zijn bedrijf toepassen. Dit voorbeeld van den kruidenier dat vermoedelijk voor tal van andere winkeliers geldt is waarschijnlijk één van de weinige gevallen, w'aarin deze door de theoretici aangegeven weg zonder schade kan worden toege past, en voor den winkelier zelfs voordeel oplevert. moet worden, dat hij daar meer bedrijfs kapitaal voor noodig heeft. In zaken, waar een vlotte regelmatige omzet is, Winkelier aan dezen kant: Winkelier aan den overkant: Het was voor mij geen kunst geweest om o o k te schrijven: „past de glijden de loonschaal toe” dus hoogere loo nen naar gelang de kosten van levens onderhoud stijgen, en tevens ver hoogt gij, winkelier, grossier en fabri kant uw prijzen overeenkomstig de „vervangingswaarde”-theorie. Doch ik herhaal het, en zou het uit den treure willen herhalen, dat zou via den vlei- euzen cirkel tot ondraaglijke hoogte der loonen en prijzen leiden, en dat mag niet. tengevolge ook een hoogere omzet. In zulke perioden zijn de menschen wat men noemt „losser van hun geld”, want prijzen van zijn aanwezigen ieder gerucht van prijsopslag doet hen koopen, veelal meer dan noodig is, en deze groote voorraden in de huishou ding hebben dikwijls een royaler ge bruik ten gevolgen 1). denier, gevestigd op goeden stand, waarvan men dus mag aanemen. dat hij een vaste clientèle heeft, onder de gegoede klassen, z.g. „boekjesklanten”, die hij tot zijn vaste en dus dagelijk- sche afnemers mag rekenen. Deze boekjesklanten toch zijn veelal en wat de kapitalisten betreft, ons aan deel in de komende staatsleeningen op te nemen. Daarom durfde ik hierboven spreken van de opoffering, die men zich des- d? prijspolitiek der „vervangingswaar- noods te getroosten heeft, en te advisee- ren, niet de vervangingswaarde-theo- rie te volgen, maar een gematigden tus- tusschenweg te volgen, totdat men tot schenweg te bewandelen. Doch dat alles voor oogen, heb ik mi] voorgenomen, in dit en de navolgende artikelen de economische mogelijkheden aan te wijzen, waardoor het in zeer vele de door mij geschreven „Quo Vadis?”- retisch een voortreffelijke winst, doch plannen, dit is, dat men het door mij ontworpene te „eenvoudig” vond. Daar om kon het niet juist zijn. En men stelde zich daarbij op het standpunt, dat, wan neer stuk zoo eenvoudig was, het toch te delijk blijken zal, Nu heeft die hooggeleerde heer in Delft mij in mijn kwaliteit van schrij ver van „Quo Vadis?” wel en dilettant genoemd, terwijl hij zelf en zijn col lega’s tot de „professoren” in de eco nomische wetenschap behooren, doch als die hooggeleerde heer op boven omschreven wijze eens de een of an dere onderneming zou moeten drijven, volgens zijn eigen theorieën dus, dan zouden de professor en zijn onderne ming gauw te gronde gaan, en de „di lettant” zou een man in „bonis” wor den. factoren, die ik hierbovengenoemd heb, zal men moeten wikken en wegen, welke van de verschillende manieren de juiste is, doch uitzonderingsgevallen daargelaten, meen ik zonder aarzelen te mogen verklaren, dat de theoretische weg, door de heeren professoren aan gegeven, de minst juiste is, en in de meeste gevallen zelfs absoluut fataal. Dat deze door de geleerden aan bevolen weg zonder eenigen twijfel den beruchten vicieuzen cirkel in het leven zou roepen, en er weer een verwoede strijd zou ontbranden tusschen werk gever en werknemer over loonsverhoo- ging, met alle ellende, die daaraan ver bonden is, is aan geen twijfel onder hevig. Op het oogenblik is het wel dringend noodzakelijk om prijsstijging, zoomede de daaruit voortvloeiende stij ging der kosten van levensonderhoud en de daaruit wederom voortkomende eischen tot loonsverhooging, te voor komen. Zooals bekend, tracht de Regeering met sche standpunt t.a.v. eenige zeer be- hand en tand prijsstijging tegen te gaan, zooveel als zulks mogelijk is, en er zijn zelfs zeer strenge bepalingen, met straf fen ter handhaving daarvan, uitgevaar digd. De regeering stelt zich op het standpunt, dat door schrijver dezer re gelen hierboven ook als juist erkend wordt, n.l. dat prijsstijging noodzakelij kerwijze verhooging van het loon tenge volge zou hebben, en dit dan den kost prijs der producten wederom zou doen stijgen, en dientengevolge ook weer de verkoopsprijzen. Dat wij daarmede van zelfsprekend in den vicieuzen cirkel zou den belanden, die, gelijk hierboven ook is aangetoond, den prijs steeds weer hooger zou maken, is niet te miskennen. De theoretici nu schijnen met een breed gebaar al deze bezwaren maar op zij gezet te hebben, en hebben eenvou dig verklaard, dat de eenige juiste prijs politiek is: „verkoop der aanwezige voorraden niet onder de vervangings waarde”. Waarmede zij, goed beschouwd niet anders bedoelen, dan dat iedere stijging van den inkoopsprijs onmiddel lijk in den verkoopsprijs verdisconteerd practisch blijft zijn winkel, dus ook zijn goed, dat prijsstijgingen over een kort kas, leeg, want al zijn klanten loopen tijdsverloop nooit zoo ingrijpend zijn en naar zijn concurrenten, die het toeval lig niet met de oplossing van het crisis-vraag- theorie eens zijn en zooals dui- door zijn eigen prijs en zeer verstandig Tenslotte zou ik den lezer willen ver zoeken, wel te bedenken, dat ik in dit artikel geen „QUO VADIS?”-Wel- vaartsplan beschreven heb, noch heb ik welvaartsmaatregelen beschreven. Ware dat wel het geval geweest, dan zou ik veelal heel anders geschreven hebben. Neen, wij hebben er rekening mede te houden, dat in Nederland deze „QUO VADIS?”-welvaartsplannen voorloopig niet worden toegepast, zoo- dat wij hier dus met de harde werke lijkheid rekening hebben te houden, door te begrijpen, dat wij hier in het kleine Nederland een zware rol hebben te vervullen tusschen eenige groote strijdende mogendheden in. Dat dien tengevolge, op de Nederlandsche staatskas en dus op heel het Neder landsche volk lasten drukken, die verre de draagkracht der Staatskas te boven gaan. Dat heel het Nederlandsche volk die lasten thans te dragen en op te brengen heeft, ieder dus naar draag kracht, ieder ik herhaal dat woord te beginnen bij den rijksten kapita list om dan via den middenstand tot het volk, de arbeiders, te komen. Want elkeen zal zijn steen of steentje hebben bij te dragen. Neem nu denzelfden winkelier ech ter in een drukke loopzaak, waarvan de klanten zich wel degelijk op de hoogte echter nieuwe koopen, en toegegeven houden van zijn prijzen en die van de in zijn omgeving gevestigde con currenten. Laat deze eens de vervan- gingswaarde-theorie der heeren theore- zullen de aanvullingen der voorraden worden, zoo zelfs, dat er van deze extra winsten nog een behoorlijk gedeel te over blijft. Hoe gaat het te zelfder tijd met den concurrent aan den overkant, die de theorie der hooggeleerde heeren ijverig gevolgd heeft? In de kolommen van een Amster- damsch dagblad, zoo ook van een zakenweekblad, verschijnt van tijd tot tijd een onwelwillende critiek op de „QUO VADIS?"- plannen, zoomede op den schrij ver daarvan. De lezers gelieven er rekening mede te houden, dat beide bladen mij bij herhaling direct of indi rect verzocht hebben, mijn publi caties ook in hun bladen te doen verschijnen, welk verzoek ik niet kon inwilligen. dat, wanneer voorraden b.v. iedere de vervangingswaarde- maand worden aangevuld, het verschil tusschen den oorspronkelijken inkoops- den nieuwen, vermoedelijk slechts enkele procenten zal verschillen zoodat deze meerprijs dus waarschijn lijk gemakkelijk uit de beide extra ge- stijgl dus, zooals iedere oorlogsperiode Prijzen tracht te verkoopen, gaat weinig of niets af. Als dus de reiziger van zijn leverancier na verloop van een maand weer nieuwe orders komt halen, en dan tezelfdertijd mededeelt, dat de prijs al weer 5 of 10 pCt. de tweede prijs- verhooging dus gestegen is, dan gaat hij onverrichter zake weg, want hij krijgt geen orders. Doch wel moet de winkelier, om consequent te blijven, voor raad voor de tweedemaal met 5 of 10 pCt. verhoogen, waarmede hij te gevonden zou zijn. Nu maken handelen. 1). Wij moeten hier de ongunstige sneeuwdagen buiten beschouwing laten. steld den winkelier, die het systeem der theoretici volgt, dus theoretisch een be hoorlijke winst maakt, doch practisch genomen geen cent verdient, omdat zijn zijn concurrent aan den anderen kant klanten wegblijven, en zijn kas leeg inmiddels ook iets in prijs gestegen zal blijft. Daartegenover staat de andere moeten zijn, doch dit is pas de eerste niet degenen, die voor een cent hooger winkelier, wiens omzet behoorlijk stijgt stijging, terwijl hij al en wiens algemeene onkosten daardoor toe is. per verkoopseenheid lager worden, lingen in het boekje schrijven, om deze waardoor zijn, winst grooter wordt en wel door twee oorzaken. In de eerste plaats wordt de winst per eenheid groo ter als gevolg van de daling der vaste bedrijfskosten per verkoopseenheid, en deze hoogere winst per eenheid wordt niet alleen verdiend over den „norma len” omzet. doch bovendien over de om zet-toen ame. Aangezien de uitgaven van den win kelier zelf voor levensonderhoud niet zoo belangrijk gestegen zijn, omdat de stijging van het index-cijfer van het levensonderhoud altijd ver en ver ach ter blijft bij de prijsstijging van enkele producten, zal dus de winkelier van de zoozeer gestegen winst slechts een be trekkelijk uiterst bescheiden deel voor zichzelf meer noodig hebben dan nor- maaL Als zijn voorraden op zijn, moet hij te voorko men, dat de prijzen en daarmede de kosten van levensonderhoud te snel en te veel zullen stijgen, tot groot nadeel van de minst koopkrachtige leden onzer samenleving. Als zulke „economische mogelijkheden” noemde ik hier reed.- voor den winkelstand, doch ook voor de „omzettoename”, met de daaruit vol gende „besparing” op algemeene onkos ten per productie- of verkoopeenheid er de uit dit alles weer voortspruitendr hoogere en meerdere winst. In een volgend artikel zal ik echter aantoonen. dat zulke economische moge- o.a om het it vele gevallen mogelijk te maken, dat het „geldloon” w e 1 gelijken tred houdt met de „stijging van het indexcijfer”, zonder dat de beruchte vicieuze cirkel in wer king treedt, terwijl ik eveneens zal aan toonen, hoe ook de „kapitalisten” op hun beurt mede kunnen werken om den artikelen nadeeligen invloed, die, gelijk veelal wordt he* 8eval *s> do°r den huldigen toestand Wat toch is in deze zaken het geval? maakte winsten bestreden zal kunnen Deze winkeliers handhaven de oude prijzen, terwijl hun klanten weten dat er een omstandigheid is oorlog b.v. die een stijgenden invloed oefent op de prijzen in het algemeen, als gevolg waarvan dus een vlotte kooplust ont staat. De omzet van den winkelier Op den 8en Januari 1940 werd ter viering van een gedenkdag der Tech nische Hoogeschool te Delft, in de aula een buitengewone vergadering gehouden van den Senaat. De rector- magnificus, prof. dr. J. A. Veraart, heeft bij deze plechtigheid een rede uitgesproken over „De realistische school in de economie”. Nadat spreker er aan herinnerd had, hoe de ééne school na de andere door de harde lessen der ervaring van het weten- schappelijke-economisch erf werd ver jaagd, om in aansluiting dier woorden enkele voorbeelden te noemen van economische theorieën en haar schep pers, die reeds lang tot de vergetenen behooren, werden door prof. Veraart eenige nieuwe stroomingen genoemd, waarbij door dezen hoogleeraar op het z.i. onmetelijk verschil gewezen werd tusschen het wetenschappelijk doelmatig critisch onderzoek en de economische plannenmakerij, die zich hult in een aantrekkelijk kleed als b.v. Falck’s: „De beheersching der wereld-economie”, dan wel de groteske concepties van Bellamy of Sickesz (deze woorden zijn van prof. Veraart). Deze hoogleeraar eindigt zijn rede voering met vast te stellen, dat slechts economen van profesie, en geen dilet tanten, de wachtende taak: licht in deze economische duisternis te bren- verkoop eener „zaak” 2) deze meer op- gen, kunnen vervullen. Het is wel interessant, dat enkele weken nadat deze bijeenkomst in de aula der Technische Hoogeschool te Delft plaats vond, en de bovenge- dat bij stijging der prijzen, verkoop on- noemde hoogleeraar zoo krachtig het der den vervangingsprijs het reëele ver- verschil tusschen den economist van professie en den dilettant waarmede o.a. ondergeteekende bedoeld werd naar voren had gebracht, een profes sor in de economie, met wien ik reeds eerder van gedachten wisselde, zoo vriendelijk was mij een paar gedrukte vraagstuk: „Al of niet verkoopsprijsver- bladzijden toe te zenden, vermoedelijk hooging bij stijging der inkoopsprijzen” met zekeren trots, teneinde mij blijk- in het middelpunt der belangstelling, baar eens heel duidelijk het economi- schroeft tot ondraaglijke en onhoud bare hoogten. Dat Frankrijk op deze wijze door prijspolitiek; factoren, die, indien een vnlksregeering aan den rand van den afgrond gebracht werd, is voor deze theoretici blijkbaar ook iets on bekends. Nogmaals: 20 jaren geleden deed on- iergeteekende, de man uit de prac- ijk dus, (de „dilettant”, volgens deze Deze zal vanavond n a sluiting zijn meening over dit probleem kenbaar maken, want hij heeft op het oogenblik geen tijd! aan de tweede aangepaste hoogere ,jer en er zich ve|e factoren voor- loonen, het prijspeil steeds hooger op- doen, die in ieder op zich zelf staand dat aantoont, boven het normale. Wel geval invloed kunnen uitoefenen op de iswaar geeft de practijk ook aan, dat te nemen beslissing t.a.v. de te volgen die koopgolven onregelmatig zijn, doch ze verwaarloosd zouden worden, tot be- dusdanige stijging-verwekkende invloe- slissingen zouden leiden, die onjuist zijn den op de prijzen zich en schade zouden opleveren. Ik zal dat kooplust blijft demonstreeren, en dien- hieronder met voorbeelden aantoonen. nieuwen aankoop moet overgaan. Laat men nu niet uit het oog verlie zen, dat de verkoop van den aanwe zigen voorraad tot gedeeltelijk ver hoogden prijs toch ook reeds extra gevallen mogelijk zal zijn, ook zonder winst meebrengt, zij het dan ook niet persoonlijke opofferingen, voldoende om het geheele verschil van den meerprijs bij nieuwaankoop te dekken. Laat men echter goed bedenken, dat het voorkomen van prijsstijging, en zeker van een te snelle prijsstijging in Van zijn voorraad, dien hij tot hooger tijden als deze, een groot maatschap pelijk belang is, zoodat iedere winke- den groothandel en de producenten, lier of ondernemer, die natuurlijk als zijn financieele positie zulks toe laat zich eenige opofferingen zou getroosten om daaraan mede te wer ken, daarmede de gemeenschap ten zeerste zou dienen. Dit geldt dus zelfs voor het eerstgenoemde voorbeeld van den goed beschouwd, zonder nadeel voor zijn zaak en zelfs met voordeel der ver- vangingswaarde-theorie wel zou kun nen volgen, doch uit sociaal oogpunt bekeken, eveneens beter een gulden middenweg kan bewandelen. Alles wat hier geschreven staat, geld, natuurlijk niet voor die c waarvan de detailprijs is en vastgesteld. Ik herhaal: ieder geval moet op zich zelf beschouwd worden, en met al de kelen. V V V V V V V V V V 5 V V V V V V V V V V V V V V V A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A Het zal vanzelfsprekend niet noodig zijn, den lezer duidelijk te maken, dat alles wat hier geschreven is over win keliers, voor het geheele economische leven, en dus ook voor alle industrieele en handelsondernemingen geldt. Ieder geval moet echter op zichzelf bekeken worden. Er zijn echter vele mogelijkheden, die zich al naar gelang der omstan digheden, laten toepassen. Zoo is het denkbaar, dat de meest juiste prijspoli tiek die is, waarbij de prijsstijging kentering van inzicht. Doch als in volks- slechts gevolgd wordt voor de „helft” der totale prijsstijging. Daar waar groote voorraden tot ouden, dus lagen prijs aanwezig zijn, kan het voorko men, dat met groot profijt zelfs iedere prijsverhoog*.ig langen tijd vermeden dragen en te voorkomen, dat de kosten kan worden. Doch ook kan het ge- wenscht zijn om de prijsstijging zoo niet op den voet te volgen, toch ook lijk ingevuld belastingpapier te betalen niet al te veel daarbij ten achter te blijven. De gematigde weg dus. Zelfs aan die winkeliers of leiders van ondernemingen, waarvan omzet- vermeerdering geen sprake is, zou ik langrijke actueele economische vraag stukken van hem en zijn collega’s- theoretici kenbaar te maken. Deze beide blaadjes bevatten o.a. een verslag van de hand van laatst- bedoelden professor van de bijeen komst te Rotterdam op 4 November 1939, der „Vereeniging voor de Staat huishoudkunde en de Statistiek”, een samenkomst dus van vele geleerde en hooggeleerde heeren in de economische wetenschap. Het is interessant te le zen, tot welke conclusies deze theore tici tijdens die bijeenkomst gekomen zijn, ‘en ik kan niet beter doen dan woordelijk een zin uit dit verslag over te nemen: „Werden bij veranderingen in het prijspeil loonen en ander geld vorderingen aan de hand van index cijfers steeds in evenredigheid ver hoogd of verlaagd, dan zouden boven dien depressies en werkloosheid tot het verleden behooren, daar dan de productiekosten met het prijspeil zou den rijzen en dalen”. Uit deze regels blijkt dus wel, dat moet worden. En de geleerden voegen de hooggeleerde heeren thans, in den er’ djt vermeld te hebben, nog aan jare 1940, de z.g. „glijdende loonschaal” het aangewezen middel achten ter voorkoming en bestrijding van de werkloosheid. Welnu, lezer, de glijden- de-loonschaal-theorie, zette ik reeds in geleerde wereld gemaakt werden tegen 1919 op papier, doch haalde deze reeds enkele maanden later met een dikke blauwe streep als volkomen ondeug delijk door. Twintig jaar later vinden de theo retici, dat de „glijdende loonschaal” gek was, dat deze oplossing niet reeds theorie de juiste bestrijding van de werkloos heid is. Zij hebben dus blijkbaar van 10 crisisjaren niets, maar dan ookj sing gezocht hebben voor het moeiijke niets geleerd, en schijnen ook nog niet het bestaan te weten van een z.g. vicieuzen cirkel, die bij steeds dalende prijzen en daarbij aangepaste loonen den boel steeds verder den put in draait, en bij hoogere prijzen met daar- vraagstuk toch veel ingewikkel- bij steeds weer Bij de opzet-stijging van den winke lier, die niet verhoogd heeft, hebben wij alleen nog maar rekening gehouden met de meer-winst, als gevolg van den vlotten kooplust zijner eigen cliëntèle, doch nog niet met het voor hem ver heugende feit, dat hij vermoedelijk nog een aanzienlijke aantal klanten van zijn concurrent aan den overkant, die de theoretici volgt, er bij krijgt. Dit dus verhoogt zijn omzet ook weer, terwijl zijn algemeene onkosten per verkoops eenheid nog verder dalen, en dit doet zijn totale winst op de beide hierboven genoemde wijzen, nog verder aan groeien. Dat terzelfde tijd de „good will” van zijn zaak aanmerkelijk in waarde toeneemt, omdat hij de kans loopt, veel van zijn nieuwe klanten ook in de toekomst te zullen behouden althans als hij er voor zorgt, dezen goed te bedienen is aan geen twijfel onderhevig en dat tegelijkertijd de „goodwill” van zijn overbuur even snel in waarde daalt, en dus deze zaak met al zijn mooie theorieën successievelijk naar den drommel gaat, is evenmin te tici toepassen! Dan heeft hij even theo- ook regelmatig, dus kort opeenvolgend, betwijfelen. Vanzelfsprekend is het gewenscht, dat iedere winkelier of leider eener onderneming bij opgaande markt, in dien mogelijk, een zekere reserve vormt, om de prijsdaling, welke na het eindigen van den oorlogstoestand wel licht te verwachten is, het hoofd te kunnen bieden. Deze reserve kan echter zeer goed en zelfs voortreffelijk samengaan met het hier geschrevene, want bij vlotten omzet en behoorlijke totaalwinsten is het zeer goed moge lijk, ook nog zulke reserves te maken. een frissche V •X

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 12