en
pe Bredasche turfschiphistorie in de
letteren en schoone kunsten
LETTERKUNDIG bijblad
HAAGSCHE courant
VAN DE
1590-4 Maart-1940
EEN GOEDE VRIEND
Letterkundige Kroniek
Woensdag 21 Februari 1940, No. 17499. b8 p8
Ö.3. p.3
’t Kasteel van Breda verrast door middel van een turfschip in ’t jaar 1590.
schatrijk
Breda
A. HALLEMA.
Soo
of
emoties der zielwat hij nu den
Dr. P. C. Boutens.
lezer voorlegt, is goed en schoon en
voor de onsterflijkheid geschreven
Bij den zeventigsten verjaar
dag van den dichter Boutens.
Alle schoon dat de aard kan geven
Blijkt een pad dat tot u voert
En alleen is leven leven
Als het tot den dood ontroert
in mijn
meer
In 1931, toen de dichter dus reeds den
zestigjarigen leeftijd had bereikt, ver
scheen de bundel „Bezonnen Verzen”,
poëzie vol diepe vreugde en smart en
van een taalzwier, die altijd tot bewon
dering dwingt. Men constateert hier
overal de ziel van den dichter-kunste-
naar, die direct spreekt tot de ziel van
den lezer. Het zuiverst en ontroerendst
geeft hij zich in den dienst der liefde,
zooals in dit gedicht uit zijn „Bezonnen
Verzen”:
Dat was het plan en deszelfs voorbe
reiding en nu verder zijn uitvoering
aldus in het volgende couplet:
en penningen van het Museum van het
Proviciaal Genootschap voor Kunsten
en Wetenschappen te ’s-Hertogenbosch
en in die van het Stedelijk Museum van
Breda, welke de Bredasche turfschip-
historie tot onderwerp hebben. Alleen
het Kon. Kabinet heeft er vier onder
scheiden penningen over, waarvan het
gegraveerde penninkje met dit op
schrift wel een heel merkwaardig spe
cimen is. Aan de voorzijde leest men:
„4 Maart: Bereyt te leven of te ster
ven”, (met afb. turfschip). Aan de
keerzijde binnen den krans: „Breda -
is van de Spaanse - Slavernij gewroke
- onder het beleyt van de prins - Mau
ritius - van Nassauw - in het Jaar -
1590”. Wel is dit Schitterend wapen
feit dus onder allerlei vormen in de
verbeelding des volks levendig gehou
den en met recht
1> - Dapper.
2) Beraadslaagd, uitgedacht, tot plan de
campagne heeft gemaakt.
3) Listig, met overleg.
4) Gevaren van velerlei aard.
5) 3 Maart Oude Stijl.
6) Zie daarover mijn publicatie in „Het
Boek” (Maart-April 1925): De oudste ge
drukte bronnen der Bredasche turfschip-
historie uit de jaren 1590 en 1591, blz.
94—128.
te onwe-
herhaalde
voor ons op-
karakteristiek
„Graef Maurits met een kloeck verstant
Een jonger vorst, vroom end vailliant 1)
Heeft dit feit wel begonnen:
Door goeden raet hem aengedient,
Vaa een turf-schipper als goet vrient
Vm Wilm Jacobs versonnen
Dit f vaderlant was toegedaen,
Soo ghy suit hooren door 't vermaen
Hoe hij dit heeft besteken 2):
t Was de turf-schipper vant casteel,
Binnen Breda dat schoon juweel
Wiert een Romeyn geleken”.
eischte zijn rol op. De poëzie van Bou
tens wordt die van een ziel, die ziels
gemeenschap zoekt, zoo drukte Albert
Verwey zich uit. Treurnis om een ver
loren geluk, verlangen naar wat ze
weet dat ze niet vinden zal, en
toch altijd zoekt en, niet vindende,
droomt, dat is het leven van die ziel.
Van dat oogenblik af geeft de dichter
de
onderschrijven
'hans niet meer
zou zijn.
Boutens heeft nu zijn stijgenden weg
gevonden, constateerde Greshoff op dat
oogenblik. Het menschelijk ontroerd-
zijn; altijd aanwezig wordt gesublimeerd
tot wat Coster noemt „een mystisch
heerschen over lot en leed”. Het gevoel
wordt steeds reiner, de woorden hebben
een kristallen klank. Wanneer een zoo
subtiele poëzie niet volkomen gelukt,
dat wil zeggen, wanneer zij niet in alle
ijlheid en onstoffelijkheid een mensche-
lijke wezenlijkheid bewaart, dan ver
vluchtigt zij tot een kil en angstig spel
van zinledige klanken. En inderdaad
vindt men in het werk van Boutens
naast de heerlijkste stijgingen zulke
vervluchtigingen. De bundels na „Stem
men" verschenen, zijn meermalen onge
lijk van inhoud, maar er staat een
groot aantal van de schoonste gedichten
in. ooit in de Vaderlandsche taal ge
schreven. Na „Stemmen” was „Car
olina”, dat in 1912 verscheen, een teleur
stelling. Tot een grooter kring sprak
Boutens met zijn sierlijke en bekoorlijke
„Vergeten liedjes” „Lente-maan”, „De
Liederen van Isoude” en „Zomerwol
ken” blijven hoog van toon, zuiver van
gevoel, rijk en vaak romantisch van ver
beelding.
Tijdens het voetreisje, dat Bernard
en zijn vriend de Jong maakten, had
de laatste het ongeluk zijn voet te bies-
seeren, zoodat zij onmogelijk verder
konden gaan. Er bleef hun dan ook
niet anders over dan den trein te
nemen en naar de dichtst bijgelegen
stad te gaan waar zij een dokter zouden
kunnen consulteeren.
Het gelukte hun een geschikt hotel tc
vinden waar Bernard, na het bezoek
van den dokter, zijn vriend goed ver
zorgd achterliet om bij een bank eenig
geld op zijn reischeque op te nemen.
Het was druk bij de loketten en de
beambten zagen er moe en warm uit.
Jammer, dacht Bernard, dat de Jong
nu niet loopen kan; wij zouden anders
buiten zijn geweest in plaats van in
deze snikheete stad'.
Wachtend op zijn beurt bij het loket,
hoorde hij opeens een stem zeer mid
zeggen: Ik sla mijn hoofd er af. als
dat niet het mooiste meisje is, dat ik
ooit heb gezien!
Bernard keek om en herkende den
spreker. Het was de lange Jack Severs,
die jaren geleden naar Amerika was
vertrokken om daar fortuin te maken.
Hij was dus teruggekomen! Bernard kon
Jack slechts gedeeltelijk zien want deze
had zich ver tusschen de glazen opstan
den naast de loketten teruggetrokken.
Nadat Bernard geholpen was, liep hij
naar het andere loket. Ja, inderdaad,
het was Jack Severs, gestoken in een
opzichtig licht costuum, waarbij hij een
licht gekleurde overjas droeg en een dito
hoed. Zijn voeten staken in afschuwe
lijk gele schoenen en zijn das had iets
van een oranje draperie op het licht
groene overhemd. De geheel combinatie
was verschrikkelijk, maar Jack had
Zoolang het gaat, eoolang het gaat
Of het al trager en al zwakker slaat,
O Liefde, laat
Het tot uw einddoel reiken,
En in uw onverkortèn dienst bezwijken,
Dit in zijn machtloosheid almachtig hart
Dat met u elk belagen heeft getart,
En zooals steeds ook nu
Nog in elke' ademhaal naar u
De dompe wereld dringt uit hare voegen...
Zijn last zelf houdt het opgericht
O alles buiten u is ledig zwoegen,
En ook uw zwaarste jok is licht.
Het jaar na de „Bezonnen Verzen"
zagen de „Hollandsche Kwatrijnen” het
licht, vaak van dramatische spanning,
dan weer van profetische kracht. De
vorm ligt de massa niet, maar wanneer
men deze Kwatrijnen leest en herleest
in rust en met overgave, dan voelt men
de macht over zich komen van een dich
terschap, dat in onze Letteren van een
zeldzame kracht en schoonheid is.
Goed-vaderlandsche gevoelens heeft
Boutens tot uiting gebracht in zijn
groote gedicht: „Morgengedachten op
den vijftigsten geboortedag van Wilhel
mina van Oranje Nassau” en in het hier
herhaald: „Dit is een Nederlandsche
daet of tis een Nassausche daet!”
Duym’s bewerking van het wapen- 1
feit tot een stuk voor het tooneel vond
in de 18de en 19de eeuw navolging in
de hieronder vermelde dramatische
producten, opnieuw een bewijs van het
geliefde thema, de bijzondere attractie
van het onderwerp. De historische
waarde er van is echter miniem en
ook het literaire gehalte staat ver be
neden dat van Duym’s stuk.
,,’t Turfschip van Breda” (tooneel-
spel), Amsterdam, J. van Egmond,
1724.
„Het turfschip van Breda”, histo-
riesch tooneelspel (uit de XVI eeuw),
door C. van der Vijver, Amsterdam,
Abr. Mars, 1812, 12o.
„De verloren zoon, of Breda ver
rast", een tooneelstukje, door F. Her
big, Groningen, M. Smit, 1830.
Ook mag in dit verband niet verge
ten worden de historische ballade,
welke Tollens aan dit geschiedkundig
onderwerp wijdde onder den titel van
„Het turfschip van Breda”.
Heeft het voorgaande betrekking op
de literaire uitingen van een der meest
bekende en geliefde verhalen uit ons
nationaal geschiedboek, ook de teeke-
naars, schilders en graveurs hebben
zich beijverd om er vorm en gestalte
aan te geven. Te beginnen met de
Duitsche prent in Khevenhiller’s Anna-
les Ferdinandei (een afbeelding in
spiegelbeeld), voorstellende het kasteel
van Breda in 1590, met het turfschip
aan de achterzijde van het kasteelter-
rein, is het vooral Bartholomeus Do
lendo, een Leidsche teekenaar, graveur
en beroemd leerling van Goltzius ge
weest, die binnen een ovaal met 4 klei
nere ovalen de elkaar snel opvolgende
acten medaillonsgewijze heeft afge-
beeld, welke samen de scène der ver
rassing van het kasteel en de stad
Breda op 4 Maart voorstelden. Die
fraaie teekening is bewaard gebleven
I in den Atlas van Stolk, waarbij nog
opvalt, dat zoowel rondom het groote
ovaal als binnen de kleinere, meer ei
vormige ovalen een vierregelig La-
tijnsch vers als verklarend bijschrift
van de hand van niemand minder dan
van Hugo de Groot, is afgedrukt, een
en ander zoowel tot opluistering als
tot opheldering.
Voorts hebben latere geschiedschrij
vers als Wagenaar in de 18e eeuw,
Arend, Brill, van Lennep e. a. in de
19e eeuw, voor hun veeldeelige werken
der Vaderlandsche geschiedenis de hulp
hunner illustrators ingeroepen, om ook
de Bredasche turfschiphistorie in beeld
te brengen. De een is daarbij beter ge
slaagd dan de ander, doch het spreekt
vanzelf, dat al deze illustraties, hoe
goed ook bedoeld, producten der ver
beelding zijn. Alleen de diepere en al-
gemeene beteekenis van en belangstel
ling voor het onderwerp spreken wel
zeer duidelijk uit deze verscheidenheid
van afbeeldingen;
Tenslotte zij hier nog even gewezen
op de verschillende gedenkpenningen
in het Koninklijk Kabinet van Munten,
Penningen en Gesneden Steenen te
I 's-Gravenhage, in de collectie munten
J)at schip was lustich toebereyt
Den turf daer looslick 3) opgeleyt
Onder vol trou soldaten,
Ontrent tseventich mannen stout
Die met Perijckel menichfout 4),
Vijf nachten int schip saten:
Den derden Meert 5>, 't was saterdach,
Voor noen, dat hij noch buyten lach
torts nae middach wilt hooren
Quam *t schip int casteel binnen siet,
Verwachten blijdschap of verdriet,
Van beyts quam hun te voren.”
Behalve de „nieuwstijdingen”
„loopende maren”, de couranten in bin
nen- en buitenland 6), welke nog in
hetzelfde en het volgende jaar van de
pers kwamen en met den grootsten lof
breedvoerig gewaagden van dit helden
stuk, was ’t 16 jaren later Jacob Duym,
die te Leiden bij Hendrick Lodewixsoon
van Haestens de eerste „comedie” van
de Bredasche turfschiphistorie deed
verschijnen, in den loop der eeuwen
nog door andere in dit genre gevolgd.
Duym betitelde zijn stuk aldus: „De
Cloeckmoedighe ende Stoute daet van
het innemen des Casteels van Breda
en Verlossinghe der Stad, onder het be
legd van den Hoogh Geboren Prins
Graeff Mauritz van Nassau”, enz. „Co-
medische wijze in dichte gestelt”, opge
dragen aan den gouverneur van Breda,
Justinus van Nassau, die Charles de
Héraugière in 1601 alszoodanig was op
gevolgd, alsmede aan den magistraat
der stad. Dit college honoreerde Duym
voor zijn opdracht met 36 blijkens
den volgenden post uit de stadsreke
ningen: „Aan Joncker Jacob Duym de
somma van zes en dertig rijnsche gul
den, daer mede mijne heeren Bojrge-
meesteren ende Schepenen in
den selven Duym gelief heeft te be- I
schencken ter saecken van seker boeck,
bij hem aende Stadt Breda gepresen-
teert anno 1606 wegens het veroveren
derselver Stadt bij sijn princelijcke
Excellentie” Gemeen te-archief van
Breda).
Natuurlijk wordt daarin voor den
historicus weinig nieuws verteld, maar
toch had de schrijver er een bepaald
doel mee. Het land was nog steeds in
oorlog met Spanje, Prins Maurits had
in tal van veldslagen en belegeringen
tusschen 1590 en 1606 den „tuin van
Holland” naar het Zuiden afgerond.
Velen spraken reeds van vrede, in ver
band waarmee dan ook voorbereidende
stappen waren gedaan, om tot een
voorloopigen wapenstandstand te komen
welke, zooals men weet, drie jaren
later, in 1609, dan ook werkelijk is ge
sloten.
Doch Duym redeneerde anders: hij
schreef zijn „comedie”, om den wan-
kelmoedigen een hart onder den riem
te steken tot voortzetting van den
krijg, welke moest eindigen met een
volledige overwinning der Staatschen,
hier te lande en in Indië. De schrijver
vergelijkt dit wapenfeit met de krijgs
daden van Prins Willem I als de over
tocht over de Maas, het innemen van
Bergen in Henegouwen, de verovering
van Geertruidenberg, van Aalst en
Middelburg, trekt die vergelijking ver
der door met de veroveringen van De
venter, Zutphen enz. door Prins Mau- I
rits en wijst dan terloops even op de
uiterlijke symbolen daarvan in zijn
dagen.
„Van al die veldslagen en belegerin
gen zijn tot waerteekeenen op de groo
te Sael in 's Graven Haegh over de
hondert sessendertich vaendelen, thien
of twaelf soo Cornetten als Vanen. Die
krijgstropheeën schitterden daar reeds
in 1606! Was dat geen voldoende aan-
leiding om steeds met lof te gewagen
van de dappere daden dier heldhaftige
Oranje’s vooral de met zooveel beleid
uitgevoerde verrassing van Breda in
1590, een stuk, dat zich volgens Duym,
uitstekend leende voor een historie
spel, een „comedie” of vertooning?
Hij is dan ook een der eerste Neder
landsche schijvers in het genre „histo
riespelen” of historische drama’s ge
weest. Om de uitvoering goed te doen
slagen, maakte hij dit excuus. „Ende
al word hier oft daer in dese Comedie
wat bij ghevoeght, oft anders dan de
waerheyd was tot ciersel van 't spel
vort ghesteld, Wij bidden dat sulex niet
qualyck en worde ghenomen, want wij
alleen de voornaemste stucken soecken
naer de waerheyd voorts te bringhen.”
Een bepaalde historische doelstelling
lag dus zeer zeker aan Jacob Duym’s
werk ten grondslag. Maar voor alles
gold bij hem de gedachtenis aan de
Bredasche turfschiphistorie als het op
nieuw vertolken der grondwaarheid,
als een refrein in zijn stuk meermalen
Ik zal u een mijner boeken geven,
welke ik tot heil der menschheid
schreef, zei hij.
Ik mompelde weer iets, dat niet luid
gezegd kan worden en zoo ging het
een tijdje door totdat ik mijn geduld
verloor en hem vertelde, dat ik he.n
een ellendig ventje vond en zijn boek
niet wilde hebben en ook niet zijn sik,
want dat ik mij met zijn woekergewas
zou schamen voor mijn medemensch
Hij werd prompt nijdig en smeet de
deur voor mijn neus dicht
Jack verzonk in gedachten. Bernard
echter lachte en vroeg
Hoe kom je hier over te praten,
herinner ik je aan dien heer
Jack keek hem gramstorig aan.
Onzin, zeide hij. Ik denk er
altijd aan, omdat de vent ook nog be
weerde, dat rijkdom een last is en veel
verdriet met zich brengt. Rijkdom is
angst, zeide hij. Nou vraag ik je, zie
ik er uit of ik bang ben, of lijk ik op
een lastdragende
Bernard knikte geamuseerd.
Integendeel, je ziet er uit als het
vleeschgeworden geluk.
Dat is ook zoo, ik ben volmaakt
gelukkig, ik ben schatrijk moet je
weten en ik voel het heusch niet als
een last.
Zij bleven nog eenige oogenblikken
praten en namen daarna hartelijk af
scheid van elkaar.
Vier dagen later was de Jong weer
beter en konden de vrienden vertrek
ken. Zij hadden Jack Severs niet meer
gezien.
Ongeveer een jaar later moest Ber
nard opnieuw in de kleine stad zijn.
Hij had bij de fabriek, welke hier ge
vestigd was, enkele groote bestellingen
gedaan en nog een nieuw toestel voor
zijn practijk gekocht. Zijn inkoopen
hadden echter een flinke bres in zijn
meegenomen financiën geslagen en
onderweg naar zijn hotel kwam hij tot
de vervelendé ontdekking, dat hij den
eigenaar een cheque in betaling zou
moeten geven. Hij ergerde zich hier
over omdat men hem in dit hotel niet
kende en de zaak dus formaliteiten
zou vereischen. Plotseling herinnerde
1 hij zich echter, dat Jack Severs in deze
stad woonde, hem zou hij misschien
hulp kunnen vragen, het was immers
hoogstens voor twee dagen Jack zou
hem natuurlijk graag van dienst zijn.
Dadelijk besloten zocht hij het huis
van den ander op.
Jack ontving hem luidruchtig harte
lijk en schudde vele malen enthousiast
zijn hand, zijn blijdschap betuigend,
dat Bernard hem niet vergeten was.
Hij leidde den ouden vriend zijn huis
rond en toonde hem vol trots alle
vernuftige uitvindingen der moderne
techniek, welke, wat hem betroffen,
alleen voor zijn speciaal gemak sche
nen uitgevonden te zijn.
Na den rondgang door het enorme
huis, noodigde Jack zijn vriend uit om
een glas wijn met hem.te drinken.
Ik heb eigenlijk heel weinig tijd,
begon Bernard een beetje zenuwachtig,
ik kwam bij je om je te vragen mij
even uit een pijnlijke verlegenheid te
willen helpen. Hij legde den ander het
geval uit en eindigde Zoodra ik
thuis ben, zend ik je het bedrag dade
lijk terug.
Reeds bij de eerste woorden was
Jack’s houding veranderd, hij was uit
zijn gemakkelijken stoel opgestaan en
toen Bernard nu zweeg, zeide hij
plechtig
Mijn vriend, het is mijn levens
principe om aan niemand, wie dan ook,
geld te leenen. Renteloos geld uitleeuen
is de bron van alle kwaad en de klap
voor de hooge, edele vriendschapHet
spijt mij, ik ben machteloos tegenover
deze onwederlegbare waarheid.
Ook Bernard was opgestaan, hij
kwam een stap naar den ander toe en
stond nu vlak voor hem.
Hier, zeide hij woedend, is een
klap voor je hooge, edele vriendschap,
ik hoop, dat dit argument overtuigend
voor je is. En met zijn vlakke hand
gaf hij den ander een klinkenden slag
in het gezicht. Een rentelooze lee-
ning, welke je mij niet behoeft terug
te betalen en een grondige herziening
van mijn vroegere meening omtrent
jou. Rijkdom 1 s inderdaad een last
tenminste voor jou en geeft je veel
verdriet, je schrijver had gelijk, hij
toonde meer menschenkennis dan ik
bezit. Goedendag.
er daar nogal gecritiseerde gedicht dat
onze schooljeugd ontving bij het huwe
lijk van het Prinselijk Paar. Maar mis
schien heeft Boutens „het groote pu
bliek” nog het meest bereikt met zijn
dichterlijke bewerking van de legende
van Zuster Beatrijs, die in ons land
overbekend is geworden en die sedert
de eerste verschijning in 1908 dertig
drukken of daaromtrent heeft gehaald.
De schoonheid der legende komt overi
gens in deze ietwat zoetelijke bewerking
zonder de elementaire dramatiek der
middeleeuwen niet geheel tot haar
recht.
De vertalingen van Boutens zijn alle
dichterlijke herscheppingen geworden;
zijn verfijnde literaire cultuur en zijn
fabelachtige technische vaardigheid, om
nog eens met Greshoff te spreken, heb
ben hem tot een idealen vertaler ge
maakt. Zijn bewerkingen der klassieken,
vertalingen naar treurspelen van
Aischylos en Sorokles, naar Sappho en
Plato, behooren'tot de schoonste op dit
gebied. Nog slechts drie jaar geleden
verscheen zijn indrukwekkende bewer
king van Homeros’ Odyssea. Goethe,
Novalis, Oscar Wilde, Rosetti, ook Omar
Khayyam’s beroemde kwatrijnen, heeft
hij alle even meesterlijk vertaald en
bewerkt. Zonder voorbehoud is de thans
zeventigjarige dichter een onzer fijn-
zinnigste en dichterlijkste geesten, waar
aan ons volk nu en voor zijn histone
veel te danken heeft. Zijn levenswerk
behoort tot het kostbaarste van ons
artistiek en cultureel bezit.
JOHAN KONING,
„Naast Henriëtte Roland Holst-van
der Schalk staat dr. P. C. Boutens als
een ietwat afwezige, koele en nauw
keurige dichter, van wien de beteeke-
®is pas bij nadere beschouwing ge
openbaard wordt, zooals ook de
schoonheid van zijn vers, dat bij het
torste contact te hard en
toldsch lijkt, alleen bij
kring volkomen zuiver
6jst”, met deze
tongt Jan Greshoff het hoofdstuk aan,
fet hij in zijn met dr. J. de Vries ge
dreven „Geschiedenis der Nedcrl.
letterkunde” aan den dichter heeft
tewijd, die gisteren den zeventig-
hrigen leeftijd heeft bereikt. Een
••eine twintig jaar geleden, toen Gres-
«off deze regels schreef, had hij zich
^oeilijk anders kunnen uitdrukken,
outens heeft echter sedertdien nog
tonveel verzen geschreven, zijn dich-
torschap heeft zich in de jaren daarna
tog zoo verdiept, dat het zonder meer
van deze karakteristiek
- ...„7 geheel gerechtvaar-
dl«d zou zijn.
Boutens debuteerde met een bundel
"Verzen”, ingeleid door van Deyssel.
**ze verzen zijn niet geheel vrij van
Voedenmen herkent er, bijvoor
vol Cl' den toon van Gorter in. Zijn
•lende bundel „Praeludiën" is reeds
get lig1 voor de hand, dat een in bin-
en buitenland geruchtmakend
"gpenfe't a's verovering van kasteel
stad Breda door Prins Maurits met
hulp van het turfschip der van Ber
n's niet aheen in de plaatselijke en
Mdsh'storip' doch °ok in kunst en let-
zijn diepe indrukken heeft nage
laten- In l^^hten en tooneelpoëzie, in
-avuies en gedenkpenningen is dit
«erefM genoemde heldenstuk ver-
dat naar het gezaghebbend
iroord van F ruin „het blijde voorteeken
veranderde fortuin” was. Het sloot
je periode van inzinking, verdeeldheid
cn gisten, na den dood van Vader Wil
lam en vooral door het Leycestersche
tusschenbestuur ontstaan, voorgoed af
an leidde de reeks van schitterende
overwinningen, door Prins Maurits op
den vijand bevochten, op glorieuze wijze
jp. waardoor de onsterfelijke roem van
den Prins werd gevestigd en het vader
land vrij gemaakt zou worden van de
Spaansche overheersching. Daardoor
»erd 1590 tot zulk een gedenkwaardig
jaar onder de klassieke „Tien Jaren”,
door Fruin voor het eerst zoo grondig
en meesterlijk beschreven.
Thomas van Goor zei in zijn 18de
eeuwsche „Beschrijving der Stadt en
Lande van Breda” dan ook niet te veel,
toen hij constateerde, dat Maurits’ ver
overing van die stad „een onuytspre-
kelycke vreugde bij de Vereenigde Ne
derlanders verweckte, die deze Stadt
niet te onrecht aanmerkten als een
voormuur van den Staat”. Die vreugde
uitte zich reeds dadelijk in 1590 in het
spoedig overal gezongen „nieu liedeken
vant innemen van Breda na de wijze
van den 68 Psalm”, een dier populaire
victoriezangen welke bij onze voorvade
ren den moed verlevendigden en hen
één deden zijn met hun leiders, de
Prinsen van Oranje en de Graven van
Nassau. Een paar coupletten daaruit
tooveren a.h.w. dadelijk het verloop
van to aanslag voor onze oogen:
nooit smaak bezeten en bovendien
noemde hij zichzelf „origineel”. i
Bernard klopte deze verschijning, die s
juist bezig was een bundel bankbiljet
ten in zijn zakken te bergen, op den j
schouder.
De man keek op. Oogenblikkelijk
mijn kop er af, als dat niet mijn vroe- i
gere schoolvriend, Bernard isriep i
Jack Severs uit en schudde Bernard s
hand. i
Bernard lachte en wees op de biljet
ten, welke de ander nog in de hana
had. Heb je dat douceurtje gekregen
wegens bewezen trouwe diensten? in
formeerde hij oolijk.
De opzichtige Jack lachte daverend,
stopte zijn geld in zijn zak en noodigde:
Kom ga mee, je plotselinge verschij
ning moet gevierd worden!
Een kwartier later zaten de beide
mannen in een bar en Jack verbelde
zijn wedervaren in de Vereenigde Sta
ten. Het was moeilijk geweest, hij had
hard gewerkt, maar tenslotte was het
gelukt en toen hij boven Jan was,
keerde hij terug en nu woonde hij hier,
waar hij kind was geweest en waar hij
oud wilde worden, in dit kleine verge-
|ten stadje.
En jij, wat doe jij hier, woon je
nog hier? vroeg Jack. Bernard vertelde
in het kort wat hem er toe gebracht
had juist hier te zijn en toen hij uitge
sproken had, merkte hij opeens, dat hij
nu ook niets meer had te vertellen, er
was geen enkel aanknoopingspunt meer
tusschen hen.
Vreemd was dat, zij hadden vroeger
toch goed overweg gekund, vaagden dan
de jaren van scheiding zelfs die der
jeugd uit? Hij bespiedde ongemerkt het
gezicht van den ander. Wat zag de
kerel er oud en afgeleefd uit! dacht hij.
Wie weet wat die achter den rug had.
Juist wilde hij naar bijzonderheden in-
formeeren, tosn Jack plotseling uitriep:
Weg met alle schrijvers, dichters en
poëten. Zij vergiftigen de wereld en lie
gen zichzelf en anderen voor!
Wat is er opeens aan de hand? vroeg
I Bernard lachend.
Opeens, aan de hand? Jack was
verontwaardigd. Alle dichters met
hun chroomnikkelen zielen en betonnen
gewetens kunnen naar de maan loopen!
Wat hebben zij jou gedaan, dat je
zoo giftig bent?
Jack dronk in een teug zijn glas leeg
en plantte het nijdig voor zich neer.
Dat zal ik je vertellen! Toen ik pas daar
ginds was, trok ik zoo tamelijk het land
door, op zoek naar werk. Ik wist toen
nog niets van mijn specialiteit, zooiets
I wordt je plotseling geopenbaard, voegde
hij er geheimzinnig aan toe. Enfin
dan, ik was in het eerst zoo arm als een
kerkmuis, geen kraai zou met me heb
ben willen ruilen, alwas het alleen
maar om het nest. Op een avond, ik had
dien dag uren geloopen, kwam ik ein
delijk in een kleine stad aan. Ik was
zoo moe ais een trekhond en mijn maag
sloeg een roffel tegen mijn ribben, mijn
knieën trilden er van. Ik kon eenvou
dig niet meer voort, maar ik had geen
cent op zak om in een hotelletje te
kruipen. Wat doe je in zoo n geval? Je
belt aan het eerste het beste huis om je
misère te vertellen aan een wild vreem
de, van wien je op zoo’n oogenblik
denkt, dat hij je broeder is.
Nou, zoo iets deed ik. Ik belde aan
het eerste huis, dat ik tegenkwam. De
deur werd geopend door een kerel met
een stroogeel gewas aan zijn kin. Ik
stelde hem tamelijk bruusk van mijn
toestand op de hoogte en toen ik
zweeg, kon je mijn maag op drie uur
afstand hooren
Mijn beste vriend, zei de baar
dige, het leven is een boom vol
vruchten, men moet ze echter weten
te plukken.
Ik was te lamlendig om den kerel
met een tak van dien boom te lijf te
gaan, dus mompelde ik
Ach, mijnheer, maak al het goede,
wat u deed af, met iets nog beters
Hij keek mij een beetje verbluft aan
en antwoordde.
Mijn vriend, spreek geen oordeel
waar het u niet gevraagd wordt en heb
geen verlangen naar het bezit van an
deren, want in deze beide dingen ligt
de kern van alle kwaad.
Mijnheer, zei ik, uw wijze les
sen vallen als nectar in mijn hart,
maar hebt u niet iets meer substan
tieels voor mij, meer populair gezegd,
I geld of eten
geheel van invloeden vrij. Maar in
zijn „Verzen” voelde men toch direct,
dat een groot dichter aan het woord
was, althans in enkele der gedichten,
welke in dezen bundel werden opge
nomen. Aan muziek en beelding brach
ten deze verzen iets bijna onbekends.
Er waren nog gedichten onder, welke
deden denken aan „het onbestemde en
nog op de muziek praeludeerende neu
riën van een in baring verkeerende
ziel” (Kloos), maar dezelfde Kloos zag
toen toch reeds, in 1898, in Boutens
„een der waarachtiglijkst artlstieken
der komende generatie” en daarin
heeft hij zich niet vergist. Boutens
beantwoordde direct aan Kloos’ dich-
ter-definitie dichter is ieder, die de
muziek geeft van 't woord, die, al
schrijvende, zijn woorden vanzelf gaat
schikken tot een gevoelde beweging
van rhythme en van klank
„Praeludiën”, de bundel, welke in
1902 het licht zag, was als geheel iet
wat onharmonisch er kwamen prach
tige fragmenten in voor, maar er was
ook veel, dat niet meer was dan een
welluidende klank-combinatie. Zijn
„Sonnetten” waren gaaf van bouw,
maar er zit in deze poëzie iets gekun
stelds, een gekunsteldheid, welke men
ook later meermalen aan Boutens
heeft verweten.
Boutens’ „Stemmen", in 1907 ver
schenen, bracht heel poëzie-gcvoelig
Nederland in verrukking. Het was
niet louter meer taalmuziek en ver-
beeldingsschoonheid, ook het hart