en pe Bredasche turfschiphistorie in de letteren en schoone kunsten LETTERKUNDIG bijblad HAAGSCHE courant VAN DE 1590-4 Maart-1940 EEN GOEDE VRIEND Letterkundige Kroniek Woensdag 21 Februari 1940, No. 17499. b8 p8 Ö.3. p.3 ’t Kasteel van Breda verrast door middel van een turfschip in ’t jaar 1590. schatrijk Breda A. HALLEMA. Soo of emoties der zielwat hij nu den Dr. P. C. Boutens. lezer voorlegt, is goed en schoon en voor de onsterflijkheid geschreven Bij den zeventigsten verjaar dag van den dichter Boutens. Alle schoon dat de aard kan geven Blijkt een pad dat tot u voert En alleen is leven leven Als het tot den dood ontroert in mijn meer In 1931, toen de dichter dus reeds den zestigjarigen leeftijd had bereikt, ver scheen de bundel „Bezonnen Verzen”, poëzie vol diepe vreugde en smart en van een taalzwier, die altijd tot bewon dering dwingt. Men constateert hier overal de ziel van den dichter-kunste- naar, die direct spreekt tot de ziel van den lezer. Het zuiverst en ontroerendst geeft hij zich in den dienst der liefde, zooals in dit gedicht uit zijn „Bezonnen Verzen”: Dat was het plan en deszelfs voorbe reiding en nu verder zijn uitvoering aldus in het volgende couplet: en penningen van het Museum van het Proviciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen te ’s-Hertogenbosch en in die van het Stedelijk Museum van Breda, welke de Bredasche turfschip- historie tot onderwerp hebben. Alleen het Kon. Kabinet heeft er vier onder scheiden penningen over, waarvan het gegraveerde penninkje met dit op schrift wel een heel merkwaardig spe cimen is. Aan de voorzijde leest men: „4 Maart: Bereyt te leven of te ster ven”, (met afb. turfschip). Aan de keerzijde binnen den krans: „Breda - is van de Spaanse - Slavernij gewroke - onder het beleyt van de prins - Mau ritius - van Nassauw - in het Jaar - 1590”. Wel is dit Schitterend wapen feit dus onder allerlei vormen in de verbeelding des volks levendig gehou den en met recht 1> - Dapper. 2) Beraadslaagd, uitgedacht, tot plan de campagne heeft gemaakt. 3) Listig, met overleg. 4) Gevaren van velerlei aard. 5) 3 Maart Oude Stijl. 6) Zie daarover mijn publicatie in „Het Boek” (Maart-April 1925): De oudste ge drukte bronnen der Bredasche turfschip- historie uit de jaren 1590 en 1591, blz. 94—128. te onwe- herhaalde voor ons op- karakteristiek „Graef Maurits met een kloeck verstant Een jonger vorst, vroom end vailliant 1) Heeft dit feit wel begonnen: Door goeden raet hem aengedient, Vaa een turf-schipper als goet vrient Vm Wilm Jacobs versonnen Dit f vaderlant was toegedaen, Soo ghy suit hooren door 't vermaen Hoe hij dit heeft besteken 2): t Was de turf-schipper vant casteel, Binnen Breda dat schoon juweel Wiert een Romeyn geleken”. eischte zijn rol op. De poëzie van Bou tens wordt die van een ziel, die ziels gemeenschap zoekt, zoo drukte Albert Verwey zich uit. Treurnis om een ver loren geluk, verlangen naar wat ze weet dat ze niet vinden zal, en toch altijd zoekt en, niet vindende, droomt, dat is het leven van die ziel. Van dat oogenblik af geeft de dichter de onderschrijven 'hans niet meer zou zijn. Boutens heeft nu zijn stijgenden weg gevonden, constateerde Greshoff op dat oogenblik. Het menschelijk ontroerd- zijn; altijd aanwezig wordt gesublimeerd tot wat Coster noemt „een mystisch heerschen over lot en leed”. Het gevoel wordt steeds reiner, de woorden hebben een kristallen klank. Wanneer een zoo subtiele poëzie niet volkomen gelukt, dat wil zeggen, wanneer zij niet in alle ijlheid en onstoffelijkheid een mensche- lijke wezenlijkheid bewaart, dan ver vluchtigt zij tot een kil en angstig spel van zinledige klanken. En inderdaad vindt men in het werk van Boutens naast de heerlijkste stijgingen zulke vervluchtigingen. De bundels na „Stem men" verschenen, zijn meermalen onge lijk van inhoud, maar er staat een groot aantal van de schoonste gedichten in. ooit in de Vaderlandsche taal ge schreven. Na „Stemmen” was „Car olina”, dat in 1912 verscheen, een teleur stelling. Tot een grooter kring sprak Boutens met zijn sierlijke en bekoorlijke „Vergeten liedjes” „Lente-maan”, „De Liederen van Isoude” en „Zomerwol ken” blijven hoog van toon, zuiver van gevoel, rijk en vaak romantisch van ver beelding. Tijdens het voetreisje, dat Bernard en zijn vriend de Jong maakten, had de laatste het ongeluk zijn voet te bies- seeren, zoodat zij onmogelijk verder konden gaan. Er bleef hun dan ook niet anders over dan den trein te nemen en naar de dichtst bijgelegen stad te gaan waar zij een dokter zouden kunnen consulteeren. Het gelukte hun een geschikt hotel tc vinden waar Bernard, na het bezoek van den dokter, zijn vriend goed ver zorgd achterliet om bij een bank eenig geld op zijn reischeque op te nemen. Het was druk bij de loketten en de beambten zagen er moe en warm uit. Jammer, dacht Bernard, dat de Jong nu niet loopen kan; wij zouden anders buiten zijn geweest in plaats van in deze snikheete stad'. Wachtend op zijn beurt bij het loket, hoorde hij opeens een stem zeer mid zeggen: Ik sla mijn hoofd er af. als dat niet het mooiste meisje is, dat ik ooit heb gezien! Bernard keek om en herkende den spreker. Het was de lange Jack Severs, die jaren geleden naar Amerika was vertrokken om daar fortuin te maken. Hij was dus teruggekomen! Bernard kon Jack slechts gedeeltelijk zien want deze had zich ver tusschen de glazen opstan den naast de loketten teruggetrokken. Nadat Bernard geholpen was, liep hij naar het andere loket. Ja, inderdaad, het was Jack Severs, gestoken in een opzichtig licht costuum, waarbij hij een licht gekleurde overjas droeg en een dito hoed. Zijn voeten staken in afschuwe lijk gele schoenen en zijn das had iets van een oranje draperie op het licht groene overhemd. De geheel combinatie was verschrikkelijk, maar Jack had Zoolang het gaat, eoolang het gaat Of het al trager en al zwakker slaat, O Liefde, laat Het tot uw einddoel reiken, En in uw onverkortèn dienst bezwijken, Dit in zijn machtloosheid almachtig hart Dat met u elk belagen heeft getart, En zooals steeds ook nu Nog in elke' ademhaal naar u De dompe wereld dringt uit hare voegen... Zijn last zelf houdt het opgericht O alles buiten u is ledig zwoegen, En ook uw zwaarste jok is licht. Het jaar na de „Bezonnen Verzen" zagen de „Hollandsche Kwatrijnen” het licht, vaak van dramatische spanning, dan weer van profetische kracht. De vorm ligt de massa niet, maar wanneer men deze Kwatrijnen leest en herleest in rust en met overgave, dan voelt men de macht over zich komen van een dich terschap, dat in onze Letteren van een zeldzame kracht en schoonheid is. Goed-vaderlandsche gevoelens heeft Boutens tot uiting gebracht in zijn groote gedicht: „Morgengedachten op den vijftigsten geboortedag van Wilhel mina van Oranje Nassau” en in het hier herhaald: „Dit is een Nederlandsche daet of tis een Nassausche daet!” Duym’s bewerking van het wapen- 1 feit tot een stuk voor het tooneel vond in de 18de en 19de eeuw navolging in de hieronder vermelde dramatische producten, opnieuw een bewijs van het geliefde thema, de bijzondere attractie van het onderwerp. De historische waarde er van is echter miniem en ook het literaire gehalte staat ver be neden dat van Duym’s stuk. ,,’t Turfschip van Breda” (tooneel- spel), Amsterdam, J. van Egmond, 1724. „Het turfschip van Breda”, histo- riesch tooneelspel (uit de XVI eeuw), door C. van der Vijver, Amsterdam, Abr. Mars, 1812, 12o. „De verloren zoon, of Breda ver rast", een tooneelstukje, door F. Her big, Groningen, M. Smit, 1830. Ook mag in dit verband niet verge ten worden de historische ballade, welke Tollens aan dit geschiedkundig onderwerp wijdde onder den titel van „Het turfschip van Breda”. Heeft het voorgaande betrekking op de literaire uitingen van een der meest bekende en geliefde verhalen uit ons nationaal geschiedboek, ook de teeke- naars, schilders en graveurs hebben zich beijverd om er vorm en gestalte aan te geven. Te beginnen met de Duitsche prent in Khevenhiller’s Anna- les Ferdinandei (een afbeelding in spiegelbeeld), voorstellende het kasteel van Breda in 1590, met het turfschip aan de achterzijde van het kasteelter- rein, is het vooral Bartholomeus Do lendo, een Leidsche teekenaar, graveur en beroemd leerling van Goltzius ge weest, die binnen een ovaal met 4 klei nere ovalen de elkaar snel opvolgende acten medaillonsgewijze heeft afge- beeld, welke samen de scène der ver rassing van het kasteel en de stad Breda op 4 Maart voorstelden. Die fraaie teekening is bewaard gebleven I in den Atlas van Stolk, waarbij nog opvalt, dat zoowel rondom het groote ovaal als binnen de kleinere, meer ei vormige ovalen een vierregelig La- tijnsch vers als verklarend bijschrift van de hand van niemand minder dan van Hugo de Groot, is afgedrukt, een en ander zoowel tot opluistering als tot opheldering. Voorts hebben latere geschiedschrij vers als Wagenaar in de 18e eeuw, Arend, Brill, van Lennep e. a. in de 19e eeuw, voor hun veeldeelige werken der Vaderlandsche geschiedenis de hulp hunner illustrators ingeroepen, om ook de Bredasche turfschiphistorie in beeld te brengen. De een is daarbij beter ge slaagd dan de ander, doch het spreekt vanzelf, dat al deze illustraties, hoe goed ook bedoeld, producten der ver beelding zijn. Alleen de diepere en al- gemeene beteekenis van en belangstel ling voor het onderwerp spreken wel zeer duidelijk uit deze verscheidenheid van afbeeldingen; Tenslotte zij hier nog even gewezen op de verschillende gedenkpenningen in het Koninklijk Kabinet van Munten, Penningen en Gesneden Steenen te I 's-Gravenhage, in de collectie munten J)at schip was lustich toebereyt Den turf daer looslick 3) opgeleyt Onder vol trou soldaten, Ontrent tseventich mannen stout Die met Perijckel menichfout 4), Vijf nachten int schip saten: Den derden Meert 5>, 't was saterdach, Voor noen, dat hij noch buyten lach torts nae middach wilt hooren Quam *t schip int casteel binnen siet, Verwachten blijdschap of verdriet, Van beyts quam hun te voren.” Behalve de „nieuwstijdingen” „loopende maren”, de couranten in bin nen- en buitenland 6), welke nog in hetzelfde en het volgende jaar van de pers kwamen en met den grootsten lof breedvoerig gewaagden van dit helden stuk, was ’t 16 jaren later Jacob Duym, die te Leiden bij Hendrick Lodewixsoon van Haestens de eerste „comedie” van de Bredasche turfschiphistorie deed verschijnen, in den loop der eeuwen nog door andere in dit genre gevolgd. Duym betitelde zijn stuk aldus: „De Cloeckmoedighe ende Stoute daet van het innemen des Casteels van Breda en Verlossinghe der Stad, onder het be legd van den Hoogh Geboren Prins Graeff Mauritz van Nassau”, enz. „Co- medische wijze in dichte gestelt”, opge dragen aan den gouverneur van Breda, Justinus van Nassau, die Charles de Héraugière in 1601 alszoodanig was op gevolgd, alsmede aan den magistraat der stad. Dit college honoreerde Duym voor zijn opdracht met 36 blijkens den volgenden post uit de stadsreke ningen: „Aan Joncker Jacob Duym de somma van zes en dertig rijnsche gul den, daer mede mijne heeren Bojrge- meesteren ende Schepenen in den selven Duym gelief heeft te be- I schencken ter saecken van seker boeck, bij hem aende Stadt Breda gepresen- teert anno 1606 wegens het veroveren derselver Stadt bij sijn princelijcke Excellentie” Gemeen te-archief van Breda). Natuurlijk wordt daarin voor den historicus weinig nieuws verteld, maar toch had de schrijver er een bepaald doel mee. Het land was nog steeds in oorlog met Spanje, Prins Maurits had in tal van veldslagen en belegeringen tusschen 1590 en 1606 den „tuin van Holland” naar het Zuiden afgerond. Velen spraken reeds van vrede, in ver band waarmee dan ook voorbereidende stappen waren gedaan, om tot een voorloopigen wapenstandstand te komen welke, zooals men weet, drie jaren later, in 1609, dan ook werkelijk is ge sloten. Doch Duym redeneerde anders: hij schreef zijn „comedie”, om den wan- kelmoedigen een hart onder den riem te steken tot voortzetting van den krijg, welke moest eindigen met een volledige overwinning der Staatschen, hier te lande en in Indië. De schrijver vergelijkt dit wapenfeit met de krijgs daden van Prins Willem I als de over tocht over de Maas, het innemen van Bergen in Henegouwen, de verovering van Geertruidenberg, van Aalst en Middelburg, trekt die vergelijking ver der door met de veroveringen van De venter, Zutphen enz. door Prins Mau- I rits en wijst dan terloops even op de uiterlijke symbolen daarvan in zijn dagen. „Van al die veldslagen en belegerin gen zijn tot waerteekeenen op de groo te Sael in 's Graven Haegh over de hondert sessendertich vaendelen, thien of twaelf soo Cornetten als Vanen. Die krijgstropheeën schitterden daar reeds in 1606! Was dat geen voldoende aan- leiding om steeds met lof te gewagen van de dappere daden dier heldhaftige Oranje’s vooral de met zooveel beleid uitgevoerde verrassing van Breda in 1590, een stuk, dat zich volgens Duym, uitstekend leende voor een historie spel, een „comedie” of vertooning? Hij is dan ook een der eerste Neder landsche schijvers in het genre „histo riespelen” of historische drama’s ge weest. Om de uitvoering goed te doen slagen, maakte hij dit excuus. „Ende al word hier oft daer in dese Comedie wat bij ghevoeght, oft anders dan de waerheyd was tot ciersel van 't spel vort ghesteld, Wij bidden dat sulex niet qualyck en worde ghenomen, want wij alleen de voornaemste stucken soecken naer de waerheyd voorts te bringhen.” Een bepaalde historische doelstelling lag dus zeer zeker aan Jacob Duym’s werk ten grondslag. Maar voor alles gold bij hem de gedachtenis aan de Bredasche turfschiphistorie als het op nieuw vertolken der grondwaarheid, als een refrein in zijn stuk meermalen Ik zal u een mijner boeken geven, welke ik tot heil der menschheid schreef, zei hij. Ik mompelde weer iets, dat niet luid gezegd kan worden en zoo ging het een tijdje door totdat ik mijn geduld verloor en hem vertelde, dat ik he.n een ellendig ventje vond en zijn boek niet wilde hebben en ook niet zijn sik, want dat ik mij met zijn woekergewas zou schamen voor mijn medemensch Hij werd prompt nijdig en smeet de deur voor mijn neus dicht Jack verzonk in gedachten. Bernard echter lachte en vroeg Hoe kom je hier over te praten, herinner ik je aan dien heer Jack keek hem gramstorig aan. Onzin, zeide hij. Ik denk er altijd aan, omdat de vent ook nog be weerde, dat rijkdom een last is en veel verdriet met zich brengt. Rijkdom is angst, zeide hij. Nou vraag ik je, zie ik er uit of ik bang ben, of lijk ik op een lastdragende Bernard knikte geamuseerd. Integendeel, je ziet er uit als het vleeschgeworden geluk. Dat is ook zoo, ik ben volmaakt gelukkig, ik ben schatrijk moet je weten en ik voel het heusch niet als een last. Zij bleven nog eenige oogenblikken praten en namen daarna hartelijk af scheid van elkaar. Vier dagen later was de Jong weer beter en konden de vrienden vertrek ken. Zij hadden Jack Severs niet meer gezien. Ongeveer een jaar later moest Ber nard opnieuw in de kleine stad zijn. Hij had bij de fabriek, welke hier ge vestigd was, enkele groote bestellingen gedaan en nog een nieuw toestel voor zijn practijk gekocht. Zijn inkoopen hadden echter een flinke bres in zijn meegenomen financiën geslagen en onderweg naar zijn hotel kwam hij tot de vervelendé ontdekking, dat hij den eigenaar een cheque in betaling zou moeten geven. Hij ergerde zich hier over omdat men hem in dit hotel niet kende en de zaak dus formaliteiten zou vereischen. Plotseling herinnerde 1 hij zich echter, dat Jack Severs in deze stad woonde, hem zou hij misschien hulp kunnen vragen, het was immers hoogstens voor twee dagen Jack zou hem natuurlijk graag van dienst zijn. Dadelijk besloten zocht hij het huis van den ander op. Jack ontving hem luidruchtig harte lijk en schudde vele malen enthousiast zijn hand, zijn blijdschap betuigend, dat Bernard hem niet vergeten was. Hij leidde den ouden vriend zijn huis rond en toonde hem vol trots alle vernuftige uitvindingen der moderne techniek, welke, wat hem betroffen, alleen voor zijn speciaal gemak sche nen uitgevonden te zijn. Na den rondgang door het enorme huis, noodigde Jack zijn vriend uit om een glas wijn met hem.te drinken. Ik heb eigenlijk heel weinig tijd, begon Bernard een beetje zenuwachtig, ik kwam bij je om je te vragen mij even uit een pijnlijke verlegenheid te willen helpen. Hij legde den ander het geval uit en eindigde Zoodra ik thuis ben, zend ik je het bedrag dade lijk terug. Reeds bij de eerste woorden was Jack’s houding veranderd, hij was uit zijn gemakkelijken stoel opgestaan en toen Bernard nu zweeg, zeide hij plechtig Mijn vriend, het is mijn levens principe om aan niemand, wie dan ook, geld te leenen. Renteloos geld uitleeuen is de bron van alle kwaad en de klap voor de hooge, edele vriendschapHet spijt mij, ik ben machteloos tegenover deze onwederlegbare waarheid. Ook Bernard was opgestaan, hij kwam een stap naar den ander toe en stond nu vlak voor hem. Hier, zeide hij woedend, is een klap voor je hooge, edele vriendschap, ik hoop, dat dit argument overtuigend voor je is. En met zijn vlakke hand gaf hij den ander een klinkenden slag in het gezicht. Een rentelooze lee- ning, welke je mij niet behoeft terug te betalen en een grondige herziening van mijn vroegere meening omtrent jou. Rijkdom 1 s inderdaad een last tenminste voor jou en geeft je veel verdriet, je schrijver had gelijk, hij toonde meer menschenkennis dan ik bezit. Goedendag. er daar nogal gecritiseerde gedicht dat onze schooljeugd ontving bij het huwe lijk van het Prinselijk Paar. Maar mis schien heeft Boutens „het groote pu bliek” nog het meest bereikt met zijn dichterlijke bewerking van de legende van Zuster Beatrijs, die in ons land overbekend is geworden en die sedert de eerste verschijning in 1908 dertig drukken of daaromtrent heeft gehaald. De schoonheid der legende komt overi gens in deze ietwat zoetelijke bewerking zonder de elementaire dramatiek der middeleeuwen niet geheel tot haar recht. De vertalingen van Boutens zijn alle dichterlijke herscheppingen geworden; zijn verfijnde literaire cultuur en zijn fabelachtige technische vaardigheid, om nog eens met Greshoff te spreken, heb ben hem tot een idealen vertaler ge maakt. Zijn bewerkingen der klassieken, vertalingen naar treurspelen van Aischylos en Sorokles, naar Sappho en Plato, behooren'tot de schoonste op dit gebied. Nog slechts drie jaar geleden verscheen zijn indrukwekkende bewer king van Homeros’ Odyssea. Goethe, Novalis, Oscar Wilde, Rosetti, ook Omar Khayyam’s beroemde kwatrijnen, heeft hij alle even meesterlijk vertaald en bewerkt. Zonder voorbehoud is de thans zeventigjarige dichter een onzer fijn- zinnigste en dichterlijkste geesten, waar aan ons volk nu en voor zijn histone veel te danken heeft. Zijn levenswerk behoort tot het kostbaarste van ons artistiek en cultureel bezit. JOHAN KONING, „Naast Henriëtte Roland Holst-van der Schalk staat dr. P. C. Boutens als een ietwat afwezige, koele en nauw keurige dichter, van wien de beteeke- ®is pas bij nadere beschouwing ge openbaard wordt, zooals ook de schoonheid van zijn vers, dat bij het torste contact te hard en toldsch lijkt, alleen bij kring volkomen zuiver 6jst”, met deze tongt Jan Greshoff het hoofdstuk aan, fet hij in zijn met dr. J. de Vries ge dreven „Geschiedenis der Nedcrl. letterkunde” aan den dichter heeft tewijd, die gisteren den zeventig- hrigen leeftijd heeft bereikt. Een ••eine twintig jaar geleden, toen Gres- «off deze regels schreef, had hij zich ^oeilijk anders kunnen uitdrukken, outens heeft echter sedertdien nog tonveel verzen geschreven, zijn dich- torschap heeft zich in de jaren daarna tog zoo verdiept, dat het zonder meer van deze karakteristiek - ...„7 geheel gerechtvaar- dl«d zou zijn. Boutens debuteerde met een bundel "Verzen”, ingeleid door van Deyssel. **ze verzen zijn niet geheel vrij van Voedenmen herkent er, bijvoor vol Cl' den toon van Gorter in. Zijn •lende bundel „Praeludiën" is reeds get lig1 voor de hand, dat een in bin- en buitenland geruchtmakend "gpenfe't a's verovering van kasteel stad Breda door Prins Maurits met hulp van het turfschip der van Ber n's niet aheen in de plaatselijke en Mdsh'storip' doch °ok in kunst en let- zijn diepe indrukken heeft nage laten- In l^^hten en tooneelpoëzie, in -avuies en gedenkpenningen is dit «erefM genoemde heldenstuk ver- dat naar het gezaghebbend iroord van F ruin „het blijde voorteeken veranderde fortuin” was. Het sloot je periode van inzinking, verdeeldheid cn gisten, na den dood van Vader Wil lam en vooral door het Leycestersche tusschenbestuur ontstaan, voorgoed af an leidde de reeks van schitterende overwinningen, door Prins Maurits op den vijand bevochten, op glorieuze wijze jp. waardoor de onsterfelijke roem van den Prins werd gevestigd en het vader land vrij gemaakt zou worden van de Spaansche overheersching. Daardoor »erd 1590 tot zulk een gedenkwaardig jaar onder de klassieke „Tien Jaren”, door Fruin voor het eerst zoo grondig en meesterlijk beschreven. Thomas van Goor zei in zijn 18de eeuwsche „Beschrijving der Stadt en Lande van Breda” dan ook niet te veel, toen hij constateerde, dat Maurits’ ver overing van die stad „een onuytspre- kelycke vreugde bij de Vereenigde Ne derlanders verweckte, die deze Stadt niet te onrecht aanmerkten als een voormuur van den Staat”. Die vreugde uitte zich reeds dadelijk in 1590 in het spoedig overal gezongen „nieu liedeken vant innemen van Breda na de wijze van den 68 Psalm”, een dier populaire victoriezangen welke bij onze voorvade ren den moed verlevendigden en hen één deden zijn met hun leiders, de Prinsen van Oranje en de Graven van Nassau. Een paar coupletten daaruit tooveren a.h.w. dadelijk het verloop van to aanslag voor onze oogen: nooit smaak bezeten en bovendien noemde hij zichzelf „origineel”. i Bernard klopte deze verschijning, die s juist bezig was een bundel bankbiljet ten in zijn zakken te bergen, op den j schouder. De man keek op. Oogenblikkelijk mijn kop er af, als dat niet mijn vroe- i gere schoolvriend, Bernard isriep i Jack Severs uit en schudde Bernard s hand. i Bernard lachte en wees op de biljet ten, welke de ander nog in de hana had. Heb je dat douceurtje gekregen wegens bewezen trouwe diensten? in formeerde hij oolijk. De opzichtige Jack lachte daverend, stopte zijn geld in zijn zak en noodigde: Kom ga mee, je plotselinge verschij ning moet gevierd worden! Een kwartier later zaten de beide mannen in een bar en Jack verbelde zijn wedervaren in de Vereenigde Sta ten. Het was moeilijk geweest, hij had hard gewerkt, maar tenslotte was het gelukt en toen hij boven Jan was, keerde hij terug en nu woonde hij hier, waar hij kind was geweest en waar hij oud wilde worden, in dit kleine verge- |ten stadje. En jij, wat doe jij hier, woon je nog hier? vroeg Jack. Bernard vertelde in het kort wat hem er toe gebracht had juist hier te zijn en toen hij uitge sproken had, merkte hij opeens, dat hij nu ook niets meer had te vertellen, er was geen enkel aanknoopingspunt meer tusschen hen. Vreemd was dat, zij hadden vroeger toch goed overweg gekund, vaagden dan de jaren van scheiding zelfs die der jeugd uit? Hij bespiedde ongemerkt het gezicht van den ander. Wat zag de kerel er oud en afgeleefd uit! dacht hij. Wie weet wat die achter den rug had. Juist wilde hij naar bijzonderheden in- formeeren, tosn Jack plotseling uitriep: Weg met alle schrijvers, dichters en poëten. Zij vergiftigen de wereld en lie gen zichzelf en anderen voor! Wat is er opeens aan de hand? vroeg I Bernard lachend. Opeens, aan de hand? Jack was verontwaardigd. Alle dichters met hun chroomnikkelen zielen en betonnen gewetens kunnen naar de maan loopen! Wat hebben zij jou gedaan, dat je zoo giftig bent? Jack dronk in een teug zijn glas leeg en plantte het nijdig voor zich neer. Dat zal ik je vertellen! Toen ik pas daar ginds was, trok ik zoo tamelijk het land door, op zoek naar werk. Ik wist toen nog niets van mijn specialiteit, zooiets I wordt je plotseling geopenbaard, voegde hij er geheimzinnig aan toe. Enfin dan, ik was in het eerst zoo arm als een kerkmuis, geen kraai zou met me heb ben willen ruilen, alwas het alleen maar om het nest. Op een avond, ik had dien dag uren geloopen, kwam ik ein delijk in een kleine stad aan. Ik was zoo moe ais een trekhond en mijn maag sloeg een roffel tegen mijn ribben, mijn knieën trilden er van. Ik kon eenvou dig niet meer voort, maar ik had geen cent op zak om in een hotelletje te kruipen. Wat doe je in zoo n geval? Je belt aan het eerste het beste huis om je misère te vertellen aan een wild vreem de, van wien je op zoo’n oogenblik denkt, dat hij je broeder is. Nou, zoo iets deed ik. Ik belde aan het eerste huis, dat ik tegenkwam. De deur werd geopend door een kerel met een stroogeel gewas aan zijn kin. Ik stelde hem tamelijk bruusk van mijn toestand op de hoogte en toen ik zweeg, kon je mijn maag op drie uur afstand hooren Mijn beste vriend, zei de baar dige, het leven is een boom vol vruchten, men moet ze echter weten te plukken. Ik was te lamlendig om den kerel met een tak van dien boom te lijf te gaan, dus mompelde ik Ach, mijnheer, maak al het goede, wat u deed af, met iets nog beters Hij keek mij een beetje verbluft aan en antwoordde. Mijn vriend, spreek geen oordeel waar het u niet gevraagd wordt en heb geen verlangen naar het bezit van an deren, want in deze beide dingen ligt de kern van alle kwaad. Mijnheer, zei ik, uw wijze les sen vallen als nectar in mijn hart, maar hebt u niet iets meer substan tieels voor mij, meer populair gezegd, I geld of eten geheel van invloeden vrij. Maar in zijn „Verzen” voelde men toch direct, dat een groot dichter aan het woord was, althans in enkele der gedichten, welke in dezen bundel werden opge nomen. Aan muziek en beelding brach ten deze verzen iets bijna onbekends. Er waren nog gedichten onder, welke deden denken aan „het onbestemde en nog op de muziek praeludeerende neu riën van een in baring verkeerende ziel” (Kloos), maar dezelfde Kloos zag toen toch reeds, in 1898, in Boutens „een der waarachtiglijkst artlstieken der komende generatie” en daarin heeft hij zich niet vergist. Boutens beantwoordde direct aan Kloos’ dich- ter-definitie dichter is ieder, die de muziek geeft van 't woord, die, al schrijvende, zijn woorden vanzelf gaat schikken tot een gevoelde beweging van rhythme en van klank „Praeludiën”, de bundel, welke in 1902 het licht zag, was als geheel iet wat onharmonisch er kwamen prach tige fragmenten in voor, maar er was ook veel, dat niet meer was dan een welluidende klank-combinatie. Zijn „Sonnetten” waren gaaf van bouw, maar er zit in deze poëzie iets gekun stelds, een gekunsteldheid, welke men ook later meermalen aan Boutens heeft verweten. Boutens’ „Stemmen", in 1907 ver schenen, bracht heel poëzie-gcvoelig Nederland in verrukking. Het was niet louter meer taalmuziek en ver- beeldingsschoonheid, ook het hart

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 11