Kroniek der Duitsche letteren
De waardevolle
papieren
UIT
HET
PARIJSCHE
MUZIEKLEVEN
I
FRANZ WERFEL
LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE 'COURANT VAN WOENSDAG 21 FEBRUARI 1940. PAGINA' 2.
6.3pl,
Het memoriam der vrienden.
Festival Maurice Ravel”
te Parijs
4
haar.”
Franz Werf el.
Fischer,
sluit
Herz frohlocke!
Eine gute Tat habe ich getan.
Nun bin ich nicht mehr einsam.
Ein Mensch lebt,
Es lebt ein Mensch,
Dem die Augen sich feuchten,
Denkt er an mich.
Der veruntreute
Himmel.
Voorzichtig greep zijn hand den knop
van de deur en ademloos probeerde
hij dien om te draaien... Ha, hij had
den. De
Ravel’s
dezen
men-
1
I
I
ie
Ji
5
f
Lees slechts het slotcouplet van het
merkwaardige gedicht: Vater und
S o h n. Ook hier de onnatuurlijke va
derbinding, welke Platonischer nog
dan Plato haar oorsprong moet vin-1 geluk, de deur bleek niet gesloten te
den in een mystieke verbondenheid in
een zielerijk lang voor onze geboorte.
dichterlijkheid
temperament en
So gehore ich Dir und allen.
Wolle mir, bitte, nicht widerstehn!
Oh könnte es einmal geschehn,
Dass wir uns, Bruder, in die Arme
fallen!
heid. Het geleek integendeel, Ravel’s
allergrootste vrees te wezen, in de mo
de te komen, populair te worden, en
vogue te zijn. Zijn vrees was die van
alle groote en ware artisten de vrees
voor de conventie, de keerzij van alle
„beroemdheid”. iDe andere groote „een
zame” der Fransche muziek, Claude De
bussy, noemde dit den angst „uitdruk
king te worden van zijn milieu”. En
daarop was zijn conseil luister naar
wen hem parten gespeeld, want alles
bleef doodstil. Het was ook wel erg
onwaarschijnlijk, dat hij betrapt zou
worden, de chemicus woonde op de
eerste verdieping, en meer dan eens
had hij hem verzekerd, dat hij ’s avonds
nooit in zijn laboratorium kwam, maar
er de voorkeur aan gaf, zijn weten
schappelijke studiën in zijn studeer
kamer voort te zetten.
Voorzichtig! Hier moest hij even op
passen, met de noodige accuratesse zou
hij net tusschen deze twee tafels door
kruipen. Lenig glipte hij verder... zoo,
nog twee stappen... en hij had zijn doel
bereikt.
Het hart klopte hem in de keel, toen
hij met bevende handen enkele fles-
schen van de derde plank wegnam en
ze voorzichtig op den grond neerzette.
Erger nog beefde zijn hand, toen die
tastend in de nu ontstane ruimte voel
de. Bijna uitte hij een kreet van triomf
toen zijn vingers de dikke enveloppe
gretig beetpakten. De enveloppe, welke
het geheim bevatte, dat hem rijk zou
maken!
Maandenlang had hij met het plan
rondgeloopen. Telkens weer, als de
grijze scheikundige hem vertelde van
zijn vorderingen en vooral, toen hij
deze week zeide, dat hij eindelijk, na
Werfel als romancier.
echt levendig als onsterfelijk te
r
t
sterke vaderbinding bij Werfel, welke
niet alleen overduidelijk blijkt uit
bovengenoemd jeugdwerk, maar ook
nog in „Barbara” en „die Geschwister
von Neapel”.
Oh Herr, zerreise mich!
Was soli dies dumpfe, klagliche
Geniessen?
Ich bin nicht wert, das deine
Wunden fhessen
Begnade mich mit Martern Stich
um Stich!
Ich will den Tod der ganzen Welt
einschliessen.
Oh Herr, zerreise mich!
G. Jean-Aubry, de prachtige Fran
sche schrijver over muziek, die zich tot
Ravel’s goede vrienden rekenen mocht,
weet echter te vertellen, hoezeer de
bewijzen van hartelijke toegenegen
heid en warme meelevendheid van de
zijde zijner vrienden, Ravel een ware
steun en groote vreugde konden wezen.
En zoo geloof ik, dat met een her
denking als deze in de „Salie Gaveau”
te Parijs, Ravel zeker in had kunnen
stemmen. Niets was hier te vernemen,
van die plichtmatige fraseologie, van
andere gelegenheden zoo welbekend.
Tot medewerking waren alleen die
kunstenaars verzocht, die, toen Ravel
nog tusschen hen verkeerde, tot zijn
intimi behoorden. En dat dit „voorbe
houd” muzikaal aan het concert niet
I de minste afbreuk deed, bewezen de
voortreffelijke Ravel-vertolkster. de
zangeres Madeleine Grey, de pianisten
Ricardo Vines en Francis Poulenc en
het onovertroffen Calvet-kwartet, wel
overtuigend l
voorbij strijkt en ons de geschiedenis
der wereld verhaalt.
Ravel nam ook dezen wijzen raad van
den Franschen meester ter harte: hij „Tzigane” (1924), en de „Don Quichot-
kreeg den bijnaam van het „enfant ter
rible” der moderne muziek, het stoute
kind, dat graag gewaagde dingen zegt
en doet. Want Ravel kende in zijn
kunst geen andere regels dan die,
welke ook voor zijn „gewone” dagelijk-
sche bestaan van waarde waren hij
kende niet de scheiding, die vele
maakten, tusschen „mensch’ en „kun
stenaar”. Zijn benoeming tot „Ridder
van het Legioen van Eer”, uit dezelfde
hand die hem eens, in zijn tijd van on
bekendheid, tot driemaal toe de „Prix
de Rome” had geweigerd, sloeg hij te
legrafisch af. En enkelen bewonderaars
wist hij niets beters toe te voegen dan
ik wilde dat u mijn werk verfoeide,
teneinde er niet door beïnvloed te kun
nen worden.
Franz Werfel: „Gedichte aus dreissig Jah-
ren”.
„Von der reinsten Glückseligkeit des
Menschen” (in de serie: Ausblicke).
„Der veruntreute Himmel”.
Alle uitgaven van Bermann
Stockholm.
Deze zeldzaam begaafde dichter,
van wien ik hierboven enkele citaten
gaf, heeft uit al zijn gedichten een
keus gedaan, welke nu als bundel:
Gedichte aus 30 Jahren, (uitg.
BermannFischer Verlag Stockholm)
is verschenen. Het zijn jeugdgedichten
uit de bundels met de typeerende
titels: Der Weltfreund, Wir Sind Ein-
ander, daarna enkele uit „Krieg und
wirrer Zeit (19141924) en tenslotte:
Neue Gedichte, waarbij ook het leed
van de ballingschap (voor Werfel ais
Joodsch auteur is helaas geen plaats
binnen de Duitsche grenzen) niet is
vergeten.
In de eerste, vooral in: Nicht de
Morde r, der Ermordete is
schuldig, behandelt W. het uit de
Freudsche psycho-analyse bekende
Oedipuscomplex. Iedere zoon moet zijn
vader dooden, om werkelijk vrij man
te worden. Eigenaardig is de geweldig
„Er is op deze aarde heele -
maal geen andere vraag dan
Christus. Want wat is de an
dere wereld? Het moorddadige
leven voor onze belangen,
het animalische. En wat is de
Christuswereld? Het overwin
nende leven tegen onze be
langen, het goddelijke.”
Franz Werfel: Barbara.
te”-liederen (1934). Doch door onvoor
ziene omstandigheden moesten juist de
belangrijkste werken uit zijn laatste
levensperiode, de „Sonate” en de „Tzi
gane” voor viool en piano, vervallen.
Hiervoor in de plaats, speelde men o.a.
„Ma Mère l’Oye”, een werk, dat, gelijk
men weet, oorspronkelijk voor piano-
vierhandig werd geschreven.
Zoo kreeg men wel voornamelijk den
jongen Ravel op dit concert te hooren.
Doch daarom nog niet een onrijpen
Ravel. Iemand die op zijn vijf-en-twin-
tigste jaar een zoo volmaakt gereali
seerd werk als „Jeux d’Eau” en op zijn
acht en twintigste een zoo prachtig rijp
stuk als het kwartet kan schrijven,
heeft wel nooit een tijd van „onrijp
heid” gekend. En inderdaad, staat men
bij Ravel voor het raadsel, in heel zijn
oeuvre nauwelijks jeugd- van later of
van „rijp” werk te kunnen onderschei
den. De zuiverheid van intentie, de vol
strekte beheersching der techniek, zijn
minitieuze zorg voor het detail aan
drie of vier maten muziek zat voor hem
vaak even zoovele maanden werk
doch evenzeer zijn frischheid, zijn ori
ginaliteit, zijn jeugdige elasticiteit en
zijn spiritualiteit, kenmerken in even
groote mate zijn muziek, uit alle tijden
van zijn rijke leven. En zoo was het
mogelijk, al deze facetten van zijn
groot, veelzijdig talent, ook in de wer
ken uit een kortere periode van zijn
leven, toch in gelijke mate te bewon
deren.
De ernstige, diepe „absolute” Ravel,
waarbij de invloed van Debussy zeker
nog het sterkst is te hooren, is wel die
van het kwartet Het Calvet-kwartet
speelde dit meesterwerk in een weer
gave waarvan inderdaad de Franschen
alleen het geheim schijnen te kennen:
uiterst gevoelig voor de ragfijne tim-
Drama’s
Als schrijver is Werfel van een ont
zaglijke veelzijdigheid. Zijn tragedie:
„Spiegelmensch”, een ver-beelding van
de klacht van Faust: Zwei Seelen hab’
Ich ach in meinen Brust, zijn drama:
Paulus unter den Juden, behandelen
niet aan tijd gebonden problemen. Het
zou echter te ver voeren, deze hier alle
uitvoerig te behandelen. Evenmin is
het mogelijk, een overzicht te geven
van al zijn romans.
Geen wonder, dat zijn heele lyriek
een ethisch karakter draagt. Hij wii
goede daden doen: „Ja, ich habe mich
dazu entschlossen: Liebreich sein,
wohlwollend, unverdrossen, sei mein
künftiger Wahlspruch. Also mut!”
En daarna jubelt hij:
veertig jaar zoeken, erin geslaagd was,
dat geheimzinnige, kleurlooze en reuk-
looze gas te vinden, dat in handen van
een oorlogvoerende mogendheid het
machtige wapen van dezen tijd zou
worden.
De geleerde was er erg geheimzinnig
mee geweest nooit had hij finesses ver
teld en alleen zijn groote verlangen,
van zijn jarenlange zoeken en zijn uit
eindelijk succes iemand deelgenoot te
kunnen maken, had hem ertoe verleid,
zijn assistent zoo nu en dan eens iets
ervan te vertellen. Maar zijn eigenaar
dige helle oogen hadden dan altijd den
ander achterdochtig aangezien en vaak
was hij midden in een zin opgehouden,
had hij zich met een grauw omgekeerd
en was weggegaan.
Maartens, zijn assistent, had echter
zijn oogen goed opengezet en het was
hem niet ontgaan, dat de chemicus zoo
nu en dan met bijna liefkoozenden blik
naar de doodgewone flesschen zoutzuur
keek, welke op de derde plank stonden,
en hoe hij soms nijdig snauwen kon,
als Maartens een flesch van die plank
nam. Eindelijk was hij zelfs zoover ge
gaan hem te verbieden, d i e flesschen
te gebruiken.
Toch wist Maartens genoeg. De schei
kundige was een eigenaardig man, een
beetje zonderling geworden in die jaren
van gestadigen arbeid, en Maartens
wist van zijn angst voor inbraak, waar
door hij in brandkasten geen vertrou
wen stelde. „De eenvoudigste berg
plaats is vaak de veiligste”, had hij
slim gezegd. En Maartens had geglim
lacht...
Wèèr glimlachte Maartens nü, nu
hij de enveloppe, welke de waardevolle
papieren bevatte, in zijn hand hield.
Handig gleed hij weer door de don
kere ruimte, zonder ook maar iets af te
stooten.
Zijn hand greep weer den knop van
de laboratoriumdeur, hij glipte in de
gang.
Toen ging plotseling het licht op en
hij keek in het grijnzende gezicht van
den scheikundige, die met een revolver
in de hand voor hem stond!!
’k Heb je al lang verdacht! zei
deze, en zijn helle oogen waren vol
woede op zijn assistent gericht. Je
wilde mijn geheime formules rooven
Ik voelde het. Avonden heb ik al op
de loer gelegen!
Hij kwam een stap nader. Hier die
enveloppe! beval hij. Maartens klemde
de enveloppe onwillekeurig nog steviger
vast. Hij bewoog zich niet. Een wilde
haat maakte zich van den chemicus
meester, nóg dichter kwam hij op
Maartens toe, en op die kans had hij
gewacht. Een snelle slag tegen de hand,
waarin de revolver was, deed die plot
seling in een boog door de hal vliegen,
toen volgde een harde stoot tegen dd
kin van den scheikundige, die als ecu
blok tegen den vloer sloeg, het achter,
hoofd zwaar op de steenen bonzend.
Even keek Maartens toe. Een straal,
tje b’oed liep traag langs den hals
van zijn leermeester en kleurde diens
boord rood. Zijn oogen waren geslo»
ten
Snel liep Maartens naar de voordeur
Hij trad onopgemerkt naar buiten, be.
rekende toen zijn kansen. Met een
taxi kon hij het nachtvliegtuig nog
halen. Morgenochtend vroeg was hij al
in het land, waar hij de uitvinding kon
verkoopen. Zijn voelhorens had hij al
eens uitgestoken, en nu heel Europa
weer een heksenketel dreigde te wor.
den, nu er in het Verre Oosten rumoer
was, was de interesse over de grenzen
voor oorlogstuig ongekend groot. Het
werd een goede zaak
De man, voor wiens bureau hij zat,
keek hem scherp en vorschend aan.
Ik geef u mijn woord, dat u geen
risico zult loopen, verzekerde hij, er
moet wederzijdsch vertrouwen zijn. Ik
kan u natuurlijk onmogelijk een zoo
groot bedrag uitbetalen, zonder dat wij
er van overtuigd zijn, dat de documen.
ten inderdaad waardevol zijn.
Hij strekte zijn hand uit. Een mo.
ment nog aarzelde Maartens, toen zag
hij de redelijkheid van den eisch in. Hij
kende overigens de onberispelijke repu.
tatie van dezen politicus. Met een zucht
overhandigde hij de enveloppe.
In uw bijzijn zal onze scheikun.
dige de formule onderzoeken, zei de
politicus. Er verscheeen een heer, die
zich verdiepte in de lezing van de ge.
schriften, welke uit de enveloppe te
voorschijn kwamen. Vijf minuten hing
er een stilte vol spanning. Toen fluister,
de de chemicus den politicus iets to^
Deze drukte op een schelletje.
Een man in uniform trad binnen.
Arresteer dien man, wees de po.
liticus Maartens aan. Hij heeft ga.
tracht ons op te lichten door een enorw
me som gelds te eischen voor waard»,
looze prullen.
Maartens protesteerde. Het is do
grootste uitvinding van deze eeuw. U
kent toch den naam van den groote®
chemicus Hogendoorn! Veertig jaar va®
zijn leven heeft hij gegeven om he|
moordende, reuk- en kleurlooze gas
ontdekken. Ik protesteer
De politicus liet een koud lachje hoo.
ren. Veertig jaar van zijn leven, zegt
u? En dat alleen om, met heel veei
franje, de formule op te schrijven van...
doodgewoon lichtgas Maak u dat een
ander wijs!
En toen Maartens werd weggeleid,
dacht hij plots weer aan de eigenaar
dige, helle oogen van Hogendoorn, en
er werd hem iets duidelijk
Von der reinsten
Glückseligkeit
des Menschen.
Tenslotte nog een enkel woord over
een meesterlijk essay, verschenen in de
serie „Ausblicke”.
De zuivere gelukzaligheid, waarin de
mensch nog in ’t bezit was van allerlei
mystieke krachten, welke hij nu reeds
lang verloren heeft, zoekt W. in een
gouden voorhistorische eeuw. Toen zag
de mensch het wezen der dingen, kon
hij in een roes van scheppingsvreugde,
hun namen geven die het eigenlijke ka
rakter uitdrukten, toen was hij niet al
leen „natursichtig”, maar ook „geist-
sichtig”. Voor ons bestaan de dingen al
leen, voor hem betéékenden zij iets.
Die mensch was de ziener van de Go
den en van de door hen gespiegelde
realiteiten, hij begreep de mystieke
krachten van de planeten, hij zag den
achtergrond der dingen. Die krachten
hebben we nu verloren. Alleen in be-
bres zonder ooit de grens der senti
mentaliteit ook maar te naderen, zang
rijk van toon, prachtig-sterk van rhyth-
miek en van één voortdurende, nimmer
aflatende spanning. Het kwartet, welk
een verschil met de „Histoires Naturel
les”, die hierop volgden!
In het aardige werkje over Ravel,
dat in 1938 bij den Franschen uitgever
Grasset verscheen, staat het ontstaan
dezer liederen beschreven. In het dag
boek van Jules Renard, den schrijver
van de teksten der „Histoires”, kan men
op 19 November 1906 het volgend ver
slag lezen over een bezoek, dat hij ont
ving van Thadee Natanson. Thadee Na-
tanson zei me:
Een musicus wil eenige van uw
„Histoires Naturelles” op muziek zet
ten. Het is een componist van de avant-
garde, waar men rekening mee moet
houden en voor wie Debussy al een
langen baard heeft, (dit is overigens on
juist: Ravel bewonderde hem boven
mate).
Interesseert het u niet?
Niets.
Maar u heeft er belang bij, niet?
Geen enkel.
Wat moet ik hem uit uw naam
zeggen?
Wat u wilt, bedank hem.
Wilt u niet, dat hij zijn muziek
eerst eens laat hooren?
Och nee.
Twee maanden later was het muzi
kale werk voltooid, dat het litteraire
overleven zou.
En Jules Renard schreeft fijntjes
„De heer Ravel, componist van de „His
toires Naturelles”, dringt erop aan, dat
ik zijn liederen kom hooren. Ik zei hem,
'dat ik er geen verstand van had en
vroeg hem wat hij aan de „Histoires
Naturelles” had weten toe te voegen.
Mijn opzet was niet, er iets a Sn
toe te voegen, maar ze te interpretee-
ren.
Maar de uitkomst?
Te zeggen in muziek, wat u met
woorden zegt, wanneer u bijvoorbeeld
voor een boom staat. Ik denk en voel
in muziek en ik zou dezelfde dingen
willen denken als u. Er bestaat gevoe
lige, instinctmatige muziek, zoo is de
mijne.
De gedichten van Renard waren
geestige pikanterieën, spiritueele paro
dieën en als farce werden zij bekend
en gelezen en om hun speelsche licht
heid gewaardeerd. Ravel’s verklankin
gen verwekten een schandaal; zelfs in
Frankrijk. Misschien kan men hieruit
afleiden, hoeveel malen stijver en bot
ter, vergeleken met de letterlievenden,
men is in het kamp der melomanen. In
de concertzaal verwachtte men, dat een
ieder hem au sérieux zou nemen, met
alle koude drukte en entreebiljetten
voor duur geld. Ravel deed dit kenne
lijk echter niet. En men vergat, dat
Ravel’s glimlach „het masker der
teederheid” was.De Ravel der „Histoires
Naturelles” houdt zich in vele werken
verscholen, doch men moet hem weten
i te vinden. Misschien is het wel waar,
wat Jean-Aubry verzekert, dat men
zelf spotter wezen moet, om zich ge
heel te kunnen laten verteederen, „met
tact maar met mate”.
Ricardo Vines is een oud en onaan
zienlijk mannetje. Zijn hoofd, dat even
aan van Deijssel denken doet, is beslist
veel te groot voor zijn lichaam. Met
zijn lange armen en zijn korte beentjes,
lijkt hij een gnoom, een gepersoni
fieerde Bydlo uit Moussorgsky’s „Ta
bleaux d’une Exposition”. Twee heeren
leiden hem het podium op, naar zijn
plaats aan den vleugel. De pianostoel
wordt hooger gesteld en Vines hijscht
zich erop. Zijn lange, verschrompelde
vingers, die als stokjes plat op de toet
sen zich bewegen, preludeeren wat in
den toonaard van het stuk, dat volgen
gaat. De menschen worden stil als mui
zen, doch niets wijst er nog op, dat er
„iets” gebeuren gaat. Dan „Menuet
Antique” en „Jeux d’Eau”. Een won
der, een wonder van pracht, een won»
der van geluid, van vuur van rhythma,
Welk een strakheid en logica van op
bouw, welk een dichterlijkheid van
sfeer en, welk een
jeugdigheid.
Wanneer men zijn oogen sluit eft
weer opent, denkt men aan een visueele
onmogelijkheid: brengt dit minimal®
kereltje, dit onderkomen mannetje zulk
een muziek, zoo’n kunst voort? Hij zit
vrij onbeweeglijk aan het klavier,
brengt slechts zoo nu en dan zijn hoofd
naar de toetsen en bekijkt zijn vingers^
die iedere gedachte in volmaakte weer
gave verklanken. Een „Jeux d’Eau” zóó
te hooren spelen is een gebeurtenis.
Niets van het enkel charmeerend, doch
toch wat doelloos geklinkklanlf van
neervallende regendroppels. Hier, een
weergave, die met een volmaakte door
zichtigheid, een inzicht schenkt in een
gebouw, absoluut van logica, waar men
vroeger zièh slechts gaan liet in het
pieterig geluid van willoos water-gekla-
ter.
Het publiek is enthousiast, brengt
hem een ovatie en schreeuwt: „encore,
encore”. Vines, die al halverwege weg-
geloopen was, keert verlegen terug,
buigt stijf en onhandig, klimt weer op
zijn stoel en speelt de „Pavane Pour
une infante défunte” Prachtlievend,
trotsch en overtuigend.
Ricardo Vines, Spaansch van afkomst
doch Fransch van geest, is zeker een
zeer groot pianist. Doch dit zegt weinig
meer in een tijd, dat men langs mecha-
nischen weg, aan den loopenden band
pianisten levert op bestelling. Hij is
dan ook véél meer dan dat: een groot
artist, die vergeten kan pianist te we
zen. In vroegere jaren heeft Vines op
zijn introductieconcerten de stukken ge
speeld van alle componisten, die latef
eens de „Grooten” worden zouden. Hij
speelde Debussy, toen niemand hem nog
kende, Ravel, toen men hem overal nog
uit mocht lachen, Satie, toen deze nog
in de kroegen speelde en Ducasse, de
Séverac en Roussel, toen men hun na
men zelfs nooit gehoord had. Tóct
reeds, diende Ricardo Vines, volmaak!
zich zelf vergetend, de mi/ziek van he!
jonge Frankrijk. En thans doet hij dit
I op dezelfde wijze, nog.
FRANK ONNEJi
Wat is het doel van ons leven? Is
het genot, rijkdom, eer? Is het ’t ver
krijgen van macht? Is het de harmo
nische ontwikkeling van onze persoon
lijkheid, het ont-wikkelen, losmaken,
ontboeien van de in ons aanwezige
krachten? Moeten we met Alfred Dötolin
zeggen: Unsere Hauptsorge ist unSer
Ich? ’t Behoeft geen betoog, dat op deae
vragen zooveel antwoorden gegeven
worden als er menschen zijn, die over
de vraag denken, waartoe ze op deze
wereld zijn geplaatst En het is even
min verwonderlijk wanneer ik u zeg,
dat de schrijver van het woord, dat ik
als motto boven dit opstel plaatste,
het doel van het leven uitsluitend
zoekt in de verwerkelijking van g e e s-
t e 1 ij k e waarden.
Geestelijke waarden, welke zich niet
in de eerste plaats concentreeren om
ons Ik, maar om onzen naaste. Voor
de menschen, die geleerd hebben den
langen weg af te leggen, welke voert
van Ik naar Gij. ’t Blijkt reeds uit
den eersten regel van den bundel,
Wunsch ist, Dir, oh Mensch, verwandt
zu sein! en het laatste couplet van
dit gedicht:
spoort ons aan haar na te volgen in
haar sterk geloof en diepe overtuiging,
welke tenslotte alles overwint. Zóó
leien we de slotregels van dit ifaooie
boek: „We zagen de oude vrouw niet
meer, maar wij volgden
genadigde oogenblikken, als we een
kunstwerk diep in ons binnenste be
leven, als die directe verrukking ons
aanraakt, dan worden de versplinterde
zielekrachten van dit paradijsachtig
tijdperk weer voor een oogenblik in
ons verzameld. Diep in ons leeft nog
de platonische herinnering aan
legendarischen morgen van ons
schelijk bestaan, en, als we éven dien
morgen mogen beleven, dan zijn we
geheel en volkomen gelukkig. De kunst
is een van de helpende machten welke
vol liefde wacht, den mensch uit den
angstdroom van het heden te wekken.
Werfel is zóó veelzijdig, dat ik slechts
enkele punten heb kunnen aanstippen,
enkele werken uit zijn rijke oeuvre kort
heb kunnen behandelen. Waar hij on
getwijfeld behoort tot de eerste rangs-
auteurs, kan aandachtige lezing van zijn
werk niet genoeg worden aanbevolen.
J. H. SCHOUTEN.
Reeds als jongmensch van twintig
jaar heeft Werfel de behoefte, zijn
liefde tot zijn medemensch te uiten,
of zijn extatischen jubel over de
schepping uit te zingen. Hij kiest po
sitie tegen een gemechaniseerde we
reld, hij voelt in broederlijkheid zich
verbonden met alle schepselen. Toe
gegeven, hij uit dit in een mateloos
heid en tranenrijkdom, welke soms
aan Klopstock herinnert. („Wer die
Trane erkennt, weiss der Gemein-
schaft Stoff.”) Wij nuchtere Hollan
ders zouden de dingen wat soberder
zeggen dan deze in Praag geboren
Israëliet, opgegroeid in dit middelpunt
van Joodsche traditie, voor wien in de
Praagsche Ghettostemming misschien
wel de bron van zijn levensgevoel ligt.
Met alle vurigheid van zijn Oostersch
temperament omvat hij alles en allen.
Deze liefde voor het creatuurlijke gaat
zóóver, dat hij alle lijden wil dragen,
niet alleen van den bedelaar, die in
armoede stierf, van den soldaat, die in
woestijndorst omkwam, maar ook van
het dier, dat ellendig crepeert. Zijn
heele ziel is één schreeuw naar God,
in Wien hij wil verzinken. Hij kan
niet alleen lijden, hij wil het ook,, hij
ziet het als een groot voorrecht.
zijn. Muisstil gleed hij het groote labo
ratorium binnen. In de hal sloeg de
Friesche klok negen uur.
Even bleef hij roerloos staan. Zijn
„Wie wir einst in grenzenlosem I oogen moesten wennen aan de duister-
[Lieben nis, welke hier heerschte. Gelukkig
Spasse der Unendlichkeit getrieben, wierp de maan wat licht naar binnen,
Ahnen wir im Traum. accentueerde de contouren van fles-
Und die leichte Hand zuckt nach der schen en retorten, en tooverde grillige
[greisen, schaduwen op den vloer. Vreemd was
Und in einer wunderbaren, leisen het, zoo in het donker in die anders
Rührung stürzt der Raum.” ZOo bekende ruimte te staan. Als as
sistent van den grooten scheikundige
Wie zelf deze ambivalentie van ge- werkt hij hier iederen dag, elk fleschje,
voelens heeft doorleefd, kan beseffen ieder reageerbuisje kende hij. En
wat Werfel hier wil uitdrukken. vooral, toen het groote plan in zijn
Ook in de „Abituriententag”, dat de brein was ontstaan, had hij de plaat-
reunie beschrijft van een aantal oud- selijke situatie pijnlijk nauwkeurig be-
gymnasiasten 25 jaar na hun eindexa- studeerd, om die goed in zijn hoofd te
men, blijkt de invloed van Freud’s ge- hebben. Hij wist precies, waar alles
dachtenwereld, soms zelfs op onver- stond, ook zonder licht te maken zou
kwikkelijke wijze. by zjjn weg kunnen vinden in dezen
doolhof van breekbare... en gevaar
lijke waar!
Met langzame maar zekere slappen
De nieuwste roman van Werfel: „De I liep hij nu verder. Even hield hij op,
gestolen Hemel”, is niet „tijdloos” zoo- toen hij meende iets te hooren kraken,
als het meeste van bovengenoemd Maar vermoedelijk hadden zijn zenu-
werk, maar verankerd in het politieke
gebeuren van onze dagen
De geschiedenis is als volgt: Een
Oostenrijksche dienstbode, Teta gehee-
ten, die nauwelijks behoeften voor
zichzelf heeft, vat het plan op een
plaats in den hemel te koopen. Deze
gedachte flitst door haar heen bij een
bezoek aan haar zuster, die, weduwe
geworden, met haar zoontje de onge
trouwde tante komt opzoeken. Teta be
sluit, haar neefje te laten opleiden voor
pastoor. Ze ontzegt zich alles, om hem
veel te kunnen sturen: niet uit liefde
voor het ongezeggelijke kereltje, maar
in de hoop, dat hij later voor haar
zóóveel zielemissen zal laten lezen, dat
haar verblijf in het vagevuur wordt Ravel was zeker géén man van hoo-
verkort en ze van haar plaats in den ge-hoeden-herdenkingen en ander over
hemel zeker is. Nooit komt de wensch matig vertoon van officieele uiterlijk-
in haar op, haar beschermeling weer te
zien. Als deze volwassen is, stuurt hij
zijn tante mooi gecalligr af eerde, aan
doenlijke bedankbrieven, met herhaalde
verzoeken om geld, veel geld, onder
telkens gevarieerde vrome voorspiege
lingen. Ze stuurt, stuurt geduldig. Ein
delijk, op haar 70ste jaar, als haar
laatste dienstbetrekking wordt opgehe
ven. gaat ze op reis om haar neef te
bezoeken. Ze beleeft de grootste teleur
stelling van haar leven. Hij is n.l.
nooit priester geworden, maar een ge
wetenloos parasiet, die elk eerlijk werk
schuwt en door allerlei zwendelpractij-
ken een luxe-leven tracht te leiden. De
giften van de zoo geraffineerd bedrogen
tante waren een niet onbelangrijke
steun daarvoor. Teta’s heele moeizaam
opgebouwde levensplan is ingestort: de
gestolen hemel. Maar de geestkrachtige
vrouw blijft niet staan bij deze ruïne.
Ze maakt een pelgrimsreis naar Rome,
ontmoet daarop een jongen kapelaan,
die in werkelijk Christelijke liefde haar
bij staat zooals zijn Meester hem heeft
geleerd. Door hem leert ze haar levens-
fout inzien en betreuren. Tijdens een
ontvangst door Paus Pius XI, van wien
een uitnemende beschrijving wordt ge
geven, krijgt ze een beroerte en sterft
kort daarop. De hemel is haar ontsto
len maar zij is door die teleurstel-
ling gelouterd en heeft toch geestelijk
overwonnen.
De titel heeft echter m.i. een dubbele
beteekenis. Want wat is het groote in
deze eenvoudige vrouw? Dat het trans
cendentale voor haar levende werke
lijkheid was. Waaraan lijdt onze tijd?
Aan den gestolen hemel. „Onze zielen
willen niet meer gelooven, dat ze on
vernietigbaar zijn en een eeuwige ver
antwoordelijkheid hebben. Een conse
quent goddelooze wereld is als een
schilderij zonder perspectief, is vlak.
Zonder perspectief is alles zinloos en in
die totale zinloosheid zijn ook onze na
tuurlijke menschenrechten zinloos.” En
zoo grijpt Werfel terug naar het motto
van Jean Paul, dat aan zijn verhaal
voorafgaat: Het is, alsof de menschen
heelemaal niet den moed hadden, zich
den
ken.” De prachtige figuur van de oude
Teta geteekend tegen den achtergrond
van een adellijke Oostenrijksche fami
lie. die leeft in en voor de schoonheid,
een representant van de ietwat deca
dente aesthetische cultuur, waaraan het
vooroorlogsche Weenen zoo rijk was,
Het vorige jaar heeft men Ravel her
dacht met het royale Ravel-nummer
van de „Revue Musicale”, waaraan
vooraanstaande kunstenaars uit heel
de wereld hun medewerking verleen-
tweede herdenkingsdag van
verscheiden, getuigde aldus
eveneens van een groote en gevoelige
gedachte en zij werd voor hem veel
meer dan een koel vertoon van eerbied
en erkenning een daad van ware
vriendschap.
De initiatiefnemers „la Société In
ternationale des Amis de la Musique
Francaise” hadden de loffelijke ge
dachte gehad, het programma samen te
stellen uit werken, dateerende uit ver
schillende perioden van zijn leven. Zoo
vermeldde het programma oorspronke
lijk o.a. „Menuet Antique” (1895),
niemand, alleen naar den wind, die t)jeux d’Eau” (1901), het kwartet
(1903), „Histoires Naturelles” (1906),
„Gaspard de la Nuit” (1908), Sonate
voor viool en violoncello (1922), de