COMPROMIS
Als tooneelspeler door den
Indischen Archipel
DE VERSCHIJNING
LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE COURANT VAN WOENSDAG 28 FEBRUARI 1940. PAGINA 2.
•i
en
N
1
1
geheel geen schoon-
eenvoudig een ver-
B.ï.p.l,
*1/
beven. Nou, vooruit dan maar, gaj r
hij kalm toe, maar ik houd je aan
je woord, jij knapt het morgen voor 1
mij op.
even
zijn brieven beant-
wijsgeerig
compleet tableau de la
een
i
1
s
5
S
l
kleine
ver-
vrag
leen
ling
ee
s
h
1;
1:
n
v
v:
N
A
De soldaat Jansen stond op wacht
bij het kruithuis. Het was een late na-
jaarsavond en geleidelijk steeg een
witte nevel uit het omringende land
omhoog. Soldaat Jansen liep langzaam
heen en weer. Hij rilde!
Het was lang niet gezellig om hier
te staan, meende Jansen, en dacht aan
zijn familie thuis. Hij dacht aan zijn
landschappen tegen den muur. Hij wil
er dus op uit. Niet langer de kunst
matige belevenissen van „De Tijger-
jager van Mexico” en „De Vondeling
van het Fregat Sintia” tot de zijnen
maken. In een echte Pullman-car wil
hij de wereld rond en, zoo het moet, de
zwaarste stormen trotseeren maar
zonder haperende tooneel-machinerieën.
Want naast de schoone werkelijkheid
van het wezenlijke avontuur verwacht
hij erkenning van zijn talent. Liefst in
ritselende bankbiljetten en glinsterende
muntstukken uitgedrukt. Te vele beur
zen, gevuld met kiezelsteenige ducaten,
heeft hij reeds rond zich geworpen, om
niet zélf de weldadige vreugde van dui-
zelingwekkend-hooge honoraria, als
mede van de gelukzaligheid van den
hemel stijgenden roem te willen profi-
teerenWant dit en nog veel meer
wacht en vergezelt hem op zijn toekom
stige tournée’s. Althans, daarvan is hij
overtuigd, gelijk iedere tooneelist met
tooneel-practijk van alles en zichzelf
overtuigd moet zijn. Aldus pakt hij zijn
koffers teneinde de heirwegen der
komedianten te gaan bevolken, mits
gaders de zeeën te bevaren, waaraan
ontelbare schrijvers nog ontelbaarder
tirades te danken hebben.
De verre tocht vangt aan. Op hoop
van Zegen.
Voor alle zekerheid, om het onder
scheid tusschen de woelige tooneel-
golven en die van de golf van Biscaje
niet al te nadrukkelijk te gevoelen, stapt
hij in het zonnige Marseille aan boord.
Al dadelijk blijkt hem, dat het alledaag-
sche nóóit bij den tourneerenden artist
behoort, want ziet, niet een volmaakt
I.
een
schc
ant- tuui
G
inh.
gari
schi
B
e<
Jag
zw
Wij
hou
een
zan
Tro
Sim
toni
Iets
Mei
ven
le
zen
een
rev
mei
den
Gre
tas<
Crc
Cal
in
dar
led
bar
ma'
Hei
dar
Kei
ree
diu
Het is volstrekt geen wonder te noe
men, dat menig tooneelspeler het „Vie
de Bohème” der zwervende komedian
ten boven het punctueel bezoldigde be
staan van sommige gelukkige collega’s
verkiest. En vooral niet wanneer hij
zich de avontuurlijke strooptochten her
innert, waaraan hij in vroeger dagen
deelnam. Toen schnabbeltjes, gelijk dit
soort uitkoopjes genoemd werden, de
uitgangspunten vormden, vanwaaruit
hij later het „officieele” theater bereik
te. Welk een kaleidoscoop van onver
getelijke indrukken duikt herhaaldelijk
in zijn geest op. Vooral ook, omdat aan
de kostelijke en bizarre vertooningen
van de vlammendste melo-drama’s de
meest primitieve reizen verbonden wa
ren. Om van de gebrekkige tooneelen
en tooneel-aankleeding niet eens te
spreken, waarop „De reis om de Wereld
in 80 dagen” voor het voetlicht moest
worden gebracht. En toch Toch kon
de speler zich in de flodderigste en ge-
havendste lappen verliezen, als hij met
fantasie gezegend was. Met de daaraan
verbonden consequenties heeft hij op
kartonnen Kusten droge schipbreuken
geleden, wandelde hij langs de vreemd
soortige bloemenweeldè der verfafge-
vende tuinen, leed hij de ellende van
Pierre Frochard uit de „Twee Wezen”
sn presenteerde hij zich als baron in
4 versch gesneden snit der garderobes
van een derde-hands abonnements-
klesrenuitdrager. Maar welke conse
quenties Die van den gekerkerde, die
eens de waarachtige werkelijkheid der
levende natuur wil aanschouwen, beu
van al de in wanhoop neer-gebrabbelde
staat en met alle geweld wil replicee-
ren, een koeterwalend schepsel wordt.
De meest doortastende despoot ver
bleekt tot een stuntelige totaliteit in
zulke oogenblikken. Ik zie sommigen
zich met spoed verwijderen, na met
zwier in enkele welluidende volzinnen
verward te zijn geraakt. Het schiet mij
te binnen hoe heerlijk het zou wezen,
als wij slechts onze éigen taal vermoch
ten te verstaan. Laat ik evenwel eer
lijk blijven, daar ik weet dat menig
ónder- en bovenbuur nog altijd den
acteur verwenschen, die bezig bleef des
nachts en in zijn eentje hardop zijn rol
te memoreeren en hem daarbij van
jetje gaf.
Na deze overpeinzing ontwaar ik
eenige landgenooten en bemerk met ge
noegen, dat verschillende en niét alléén
oudere dames de travesti-rol ver boven
het absoluut vrouwelijke verkiezen.
Met de Zuider-zon in het hart en in
te korte broekjes manoeuvreeren zij
spelenderwijze langs bedaagde heeren,
die, schichtig, daardoor gechockeerd,
beleefdheidshalve gedwongen zijn hun
gesprek te staken. Ik, als acteur, heb
het oordeel des onderscheids verloren
en weet niet of dit entrée bij de scène
past.
In diner-toilet verschijnen we aan het
avondmaal. De emancipatie strekt zich
nu tot achter de gedekte tafels uit. Een
complete Hollywoodsche cantine. He
laas, de Japansche dwarskijkers dulden
dit lieftallige voorspel niet. Met zachten
dwang worden de optredenden naar
haar kleedkamers verwezen, vanwaar
zij in minder oogenlijke costuumpjes
weder keeren. Diep beleedigd en een
beetje links.
Zoo doorklieven wij de Middelland-
sche Zee. Sorbets, afgewisseld met over
vloedige lunchen en internationale di
ners, room-ijs en allerlei spelen en
slecht ingestudeerde flirtations, korten
den tijd.
Japansche propaganda-films streelen
onze verbeelding. Maar deze niet al-
stemde I moeder, die rustig en trouw met haar
naaidoos voor zich op tafel en de sche
merlamp achter haar, in haar stoel zat.
Zijn vader las nu de krant en Leentje,
zijn oudste zusje, maakte haar huiswerk.
Zou ze nog zulke domme fouten ma
ken bij het uitwerken van de natuur
kunde vraagstukken? Jansen lachte
een beetje en herinnerde zich den brief
dien zij hem een paar dagen geleden
had geschreven. Die brief behelsde
eigenlijk niets anders dan de vraag
of hij het probleem, dat zij hier voor
hem overschreef, even voor haar wilde
uitwerken en haar dit met de berede-
neering erbij, wilde sturen. Jan lachte
bewust, een kraan was hij altijd ge
weest in de natuurkunde. Leentje liep
nu zonder zijn hulp stellig vast bij de
vraagstukken, zij snapte er nooit iets
van. Hij hielp haar altijd, vond dit
zelf ook wel leuk al werd hij vaak
ongeduldig om haar onbegrip. Meisjes,
wat wisten die nu van natuurkunde?
Wat zou hij nu graag thuis zitten en
domme Leentje bij haar lessen hel
pen, of met vader over het nieuws uit
de krant praten. En dan zijn eigen
studie? Ja, die liep nu ook zoo’n beetje
in de war!
Jansen stapte heen en weer en be
sloot eens om het kruithuis heen te
loopen. Het was koud en de vochtige
mist drong door alles heen. Langzaam
stapte hij rond en kwam nu aan de
achterzijde van het kruithuis. De damp
lag zoo dicht over het land, dat men
geen meter voor zich uit kon zien. Een
poos stond Jansen stil en tuurde ge-
dachtenloos voor zich uit. Opeens ech
ter werd zijn aandacht getrokken door
iets wonderlijks, dat in den mist op-
Nederlandsch passagiersschip vangt
hem op, doch een onvervalschten Japan-
schen half-om-half vrachtstoomer valt
de eer te beurt hem naar de tropen te
mogen varen. Een kostelijke bof, aange
zien hij slechts éénmaal in een Japansch
tooneelstuk van Amerikaansche makelei
optrad. Nu zal hij de gelegenheid krij
gen de kunst-critici te overtuigen, dat
hun niet malsch oordeel over zijn
prestatie absoluut er naast was. Van af
de eerste schreden op het nog met kisten
en pakken overladen dek bekruipt hem
een vaag gevoel, dat de regisseur van
tooneel-zeeschepen weinig ervaring
heeft, aangezien deze altijd volgeladen
en afgedekte ruimen te aanschouwen
geven. Wat een pertinente leugen blijkt
te wezen. Evenzeer als de juichende
ontvangsten, die de varensgezellen den
reizigers ten tooneele bereiden, wat be
wezen wordt door de niet zachthandige
aanwijzingen, welke de in den weg
loopende sjouwers hem doen geworden.
Zijn activiteit is grenzenloos. De ge-
heele reis. Het ondankbare is evenwel,
dat hij, inplaats van speler, slechts toe
schouwer moet zijn. Desniettegenstaan
de lokt het hem bijzonder aan ditmaal
een langdurige en hier en daar wat te
gerekte vertooning te zullen bijwonen.
Reeds dadelijk is alles „tooneel” voor
hem, hoewel het hem voorkomt, dat de
diverse aanwezigen een ietwat te dilet
tantische voorstelling enscèneeren, wat
daarom niet minder interessant belooft
te worden. Hoe paradoxaal ook, toch is
alles hier „Bühne”, zij het, als gezegd,
niet steeds in den volstrekten zin. Al
lereerst het Japansche scheepspersoneel.
Zie de schier onderdanige aangezichten,
waarop zelfs de scherpste fysionomie-
kenner geen spoor van meerderwaardig-
heidswaan vermag te onderkennen.
En niet door een alwetenden regis
seur hun bijgebracht. Benijdenswaar-
dige typeerkunst. Wat een beheersching
en onopvallende hoffelijkheid. Ik breng
u bij dezen hulde, onovertrefbare mees-
l *n
di
ters der gelaats-mimiek. Een prima en
semble bovendien. Volkomen op elkaar
ingespeeld. Ik weet niet of de ver
maarde Japansche actrice Sadi Jakko,
die ik eens mocht bewonderen, een
werkelijk groot Japansch talent was,
maar als ik zie hoe zelfs de tremmer
van dit schip, met bijna niets acteert,
dan geloof ik dat alle Japanners tot de
kaste der onvergelijkelijke mimen be-
hooren. Wat een stijl! Ware het mij
slechts mogelijk deze ondoorgronde
lijke maskers in woorden te verbeelden.
Vergelijk bij dit superieure spel eens
het tooneelmatig optreden der gasten
aan boord! Om te huilen. Geen behoor
lijk regisseur zou zulk onbeholpen re-
peteeren laten passeeren. De dames en
heeren zouden met een fiksche repri
mande naar huis gestuurd worden. Niet
één, die haar of zijn houding weet vast
te leggen. Behalve dan een bijna uitge
schakeld intellectueel die, tot overmaat
van ramp, nooit anders dan den bioscoop
van binnen heeft gezien, mitsgaders een
kunsthongerige, die uitsluitend per vrij-
biljet het theater fréquenteert. Die ken
nen het klappen van de zweep. Maar
de rest! Het is spijtig het te moeten
verklappen, maar ook de dames, van
wie men iets dergelijks toch niet mag
verwachten, haperen, vaak geheel ten
onrechte en op ongewenschte oogen
blikken. Eenigszins vergefelijk, nu het
gezelschap internationaal blijkt te zijn.
Een vertooning zooals ik slechts één
maal heb meegemaakt, n.l. toen het
„Internationale Variété”, van wijlen
Princelli, na de pauze zijn internatio
nale specialiteiten „Geneveva van Bra
bant” ten beste deed geven. Een onge
ëvenaard studie-terrein! Bijzondere
créaties. Ik zie oplettend toe. Aanstonds,
nadat de Babyloniërs hun zakdoeken
naar de kade hebben stukgewuifd, be
gint de wederzijdsche voorstelling. Het
is miraculeus te zien hoe de spraakge-
brekkige mensch, want dat wordt hij
wanneer diens tegenpartij zijn moeder
taal gedeeltelijk of achterste voren ver-
schreden buiten,' zij voelde, dat het
Emile was, die daar aankwam, zij
wist het, nog voordat hij op de electri-
sche schel had gedrukt met het oude
signaal: drie vlugge staccato bel-
klanken.
Vroeger hadden deze drie klanken
beteekend. Ik bemin je!
Claire stond stil en staarde naar de
deur. Het was tien jaar geleden, het
was té lang geweest! Het was een
enkele dag te lang geweest
Weer klonken de drie ongeduldige
belsignalen.
Claire ging door de kamer en open
de de deur.
Emile keek haar precies zoo aan
als hij gewend was te doen na een
korte afwezigheid. Er was in dat kij
ken altijd iets van verwondering, om
dat hij haar nog mooier vond dan
hij het zich herinnerde.
Claire wat een geluk! Wat een
heerlijk toéval! Ik had heusch niet
gedacht, dat ik je nog hier zou vin
den. Ik ben op goed geluk gekomen.
Hallo Emile.
Zij lachte hem toe, hij kwam binnen
en sloot de deur. Zij stak hem haar
handen toe. Hij nam ze en drukte ze
tegen zijn borst, terwijl zijn oogen haar
liefkoosden.
Je bent precies dezelfde gebleven,
waarachtig, je bent niet veranderd.
Ik ben drie en dertig jaar gewor
den, Emile.
Zeg dat niet, je bent drie en twin
tig en ik ben nooit weggeweest. Hij
sloeg zijn armen om haar heen en
trok haar tegen zich aan, hij kuste
haar en zij voelde, dat hij opnieuw
het recht daartoe had. Neen, niets
was veranderd en hij was nooit weg
geweest. Zij voelde lust om te huilen
maar zij wist, dat hij dat vervelend
vond. En plotseling herinnerde zij
zich, dat Emile twee jaar jonger was
dan zij. Dat was tien jaar geleden
niet zoo erg geweest, maar nu was
dat heel erg. Zij onttrok zich aan zijn
omhelzing en hij volgde haar naar de
zitkamer. Zij gingen bij den haard
zitten.
Niet getrouwd, Claire? Geen echt
genoot, die mij er uit kan smijten?
Zij schudde het hoofd, het gedempte
licht van de schemerlamp s
haar dankbaar en zij dacht er aan,
dat het morgen helder,’onbarmhartig
daglicht zou zijn. Licht, dat de
scherpe, kleine lijntjes om haar oogen
duidelijk zichtbaar zou maken. Zij
lachte, een klein, angstig lachje.
Geen echtgenoot, Emile, maar ver
tel mij liever van jezelf, het is zoo
lang geleden.
Zij wilde tijd winnen om dit alles
van zich weg te schuiven en het niet
te dicht bij zich te laten komen.
O, ik, Claire, ik ben overal ge
weest. Hij zweeg even en keek haar
een poos lang in gedachten verdiept
aan en op dit oogenblik viel het haar
op, dat ook hij veranderd was. Zijn
gezicht was smaller geworden en de
trekken scherper, zijn mond was ech
ter nog impulsief. Hij lachte ’n beetje
treurig. - Ik heb alles wat te be
leven eenigszins mogelijk is beleefd,
alles waarnaar ik verlangde, alleen
één ding niet
En dat is?
Hij boog zich naar haar toe, zijn
voorhoofd trok vol rimpels. Ik heb
jou niet vergeten, Claire, ik wilde
het, maar ik kon niet!
P, dat spijt mij, zeide zij vrien
delijk en keek hem aan, en ik heb
zoo mijn best gedaan om je dat ge
makkelijk te maken. Ik heb geen en
kelen brief beantwoord.
Ik weet, dat je dit nooit gedaan
hebt en toch ben je overal met mij mee
gegaan.
Ik wilde het niet, ik wilde niemand
bij mij hebben. Men zwerft het beste
alleen, ik heb gezworven, maar niet
alleen, jij was overal bij mij.
klemd en zei snel: Het is eigenlijk
vreemd Claire, dat het zoo tusschen
ons is, na al die jaren. Het is een
wonder
Maar is het genoeg?
Genoeg? Hij lachte. Natuurlijk
is het genoeg. Liefde is immers altijd
genoeg. Het is ’t eenige, dat waar is.
Hij keek haar aan, hij werd onge
duldig. Wat is er Claire, je gelooft
mij toch?
Ja, Emile, ik geloofde er aan, ja
ren lang. Zij wilde er opnieuw in ge-
looven, opnieuw de verrukking voelen
van dien tijd van deze groote liefde...
en toen schelde Fred, geen korte stac
cato klanken, maar één lange, vas
te toon.
Claire, doe niet open? smeekte
Emile, deze avond is van mij.
Neen, antwoordde Claire en ging
van hem weg. Neen, Emile, de
laatste tien jaren hebben jou toebe
hoord, deze avond is van mij!
Zij ging langzaam, maar zonder
aarzelen door de kamer en moest
tijdens deze paar schreden een be
sluit nemen. Zij stond voor de deur,
drukte zij de hand tegen de
oogen, dan opende zij de deur. Zij
liet Fred binnen en stelde de beide
mannen aan elkander voor.
Emile, zeide zij dit is Fred
Anders, ik ga met hem trouwen!
Fred, dit is Emile de Valk, jaren ge
leden, toen ik nog erg jong was, heb
ik hem voor het eerst ontmoet.
Zij keek Fred aan, zijn glimlach
vol begrijpen kwam haar tegemoet.
Zij strekte haar handen naar hem uit
en hij greep ze met een vasten druk.
I har
adem streek over Bernard heen en een eer
bekend snuiven klonk in zijn oorem v
Zijn hand uitstekend raakte hij den ^ar
hals van een paard aan en klopte er
geruststellend op. ..te:
Zoo, ouwe jongen, zocht jij gezel-
schap? zei hij goedig. slr;
Het paard snoof en
vreugde.
Kom, noodigde Bernard, ga
maar mee, het is daar meer beschut, je
kunt mij dan een beetje gezelschap
houden. Je staat zoo in het natte gras,
dat is ook niet gezellig, wat jij?
Hij leidde het paard, dat hem gewil
lig volgde, voorzichtig over het houten
plankier en zocht een beschutte plek i
voor het dier tegen den muur van het
kruithuis. Hij legde een paar oude dek-
ken over het dier en nam toen zijn 1
wachtende houding weder aan.
Toen Bernard een paar uur later
werd afgelost, vond hij Jansen nog op
hem wachten. En? vroeg deze vol
spanning.
Bernard trok kalm zijn jas uit, wreef
zijn handen en knikte zijn kameraad k
toe.
Nou, heb je wat gezien? vroeg
Jansen opnieuw.
En of, bromde Bernard, een
paard!
Een paard?
Ja.
Wat voor een paard? vroeg Jan
sen dom.
Pegassus, zei Bernard nijdig en
liep de gang door. Jansen keek hem
verbluft en een beetje ongeloovig na.
En dus kwam je weer terug. Zij
zei het zeer zacht, bijna alsof zij het
niet geloofde.
Ja, ik kwam terug, ik wilde me
zelf bewijzen, dat je niet anders was
dan andere vrouwen, niet mooier, niet
begeerenswaardiger.
En heb je het bewezen?
Neen, ik heb het niet gekund! Je
bent precies zooals je in mijn her
innering was, liefelijk, zacht, niets
eischend en begeerenswaard. Alles
was verkeerd. Die tien jaren hadden
je moeten veranderen. Je had ge
trouwd moeten zijn en kinderen moe
ten hebben en een zomerhuis op het
land en een vasten blik, je had niet
het meisje mogen blijven, dat je tien
jaar geleden was. Plotseling lachte
hij en greep haar handen, maar je
hebt dit alles niet en je houdt mij nog
net zoo vast als tien jaar geleden,
zóó vast, dat ik in staat zou zijn je
ten huwelijk te vragen als ik maar op
één plaats kon blijven, maar ik zal
dat even weinig kunnen als tien jaar
geleden. Ik zou je een korten tijd heel
erg liefhebben en je dan verlaten om
op een dag even plotseling weer terug
te komen.
Tien jaren! Met haar handen in de
zijne zat zij met gesloten oogen en
doorleefde nog eens de voorbijgegane
tien jaren. Tien jaar wachten en mis
schien op een klank in de stem van
een anderen man antwoorden, omdat
die stem iets had van zijn stem, een
kus van een anderen man ontvangen
en teruggeven omdat in dien kus wel
licht iets was van de bedwelming
van zijn kus
Hij hield haar handen vaster om
hinnikte voi
Bo:
anj
gre
bui
eer
As
leen. Het levende studio op het sloepen-»
dek, de voorplecht en achtersteven bie
den een nog intenser aanblik. Het is
bedroevend op te merken hoe verkeerd
de rollen in dit leven verdeeld zijn. Ter
wijl nog amper volwassen knapen ge-
wichtig polimiceeren, vaak met voorbij- I
zien der lenige en sierlijke ontkousdq i C
beenen, dialogiseeren verliefde dikbui-
kige Don Juans en overjaarsche Marga
rite Gautier’s in de daarbij bedachte
gebarentaal. Een verrukkelijke kome
die. Een overmoedig shortje tilt bestraf
fend haar wijsvingertje op en dreigt
doddig een blankhoofdig heer, die in
de bedaagdheid der jaren zijn zoete
toespelingen in een wijsgeerig waas
hult.
Ginds toonen sportieve, nog zon-ver-
hitte jongelingen hun blank-mannelijke
torso’s, welke, in den bleeken glans der
maan, als kariatiden een paar speelsche
meisjes op de schouders dragen. Zij
hebben spottend hun dialectiek in brok
kelige grappen omgezet. Een meer dan
voltooide Madonna kwijnt en zucht, ter
wijl een zwijgende heer, naast haar,
plots een ongewild snorkerig geluid
slaakt.
Welk
troupe!
Met al dit studie-materiaal glijden
wij door het Suez-kanaal en daarna de
Roode Zee binnen. Vanwaar die
naam? Het éénige rood, dat er te be
speuren valt, is het rood rondom het
transpireerende hoofd van een heer, op
een krukje voor de bar. Juist, als hij
voornemens is uit het onnoozele glas
eener nog onnoozeler dame te drinken,
treedt zijn ega de bar binnenDe
rest is silence. En dat alléén omdat de
onnoozele dame zoo beleefd is hem het
glas aan den mond te brengen. Overi
gens geen drama’s. Behalve dan tijdens
het moment, dat de Jap, vanuit de
Roode Zee bij kaap Gardefui den storm
te lijf moet gaan
JOHAN SCHMIDXi
men, zij was opgehouden en had er
een hekel aan zich te moeten haasten.
Zij haastte zich evenwel toch, een
vreemde opwinding joeg haar voort.
Opnieuw werd zij er zich van bewust,
dat zij ongeduldig op Fred wachtte,
zij verlangde er naar, ergens met hem
heen te gaan waar het licht was en
vroolijk en waar een prettig, onper
soonlijk gezelschap bijeen zou zijn.
Zij draaide het licht boven de toilet
tafel uit. Het was haar alsof zij nu
een deel van haar leven afsloot, het
deel, dat bij Emile hoorde, deze bijna
ongeloofelijke wondervolle maanden
waarin hij in haar leven was gekomen
en er weer uit verdwenen was. Maar
toch had hij van het begin af eerlijk
gespeeld. Den eersten avond, toen hij
haar van een feestje thuis bracht, had
hij haar hoofd achterover gebogen en
lachend in haar oogen gekeken. Be
grijp mij goed Claire, ik ben nu nog
hier, maar morgen ben ik misschien
weg. Toen hij haar gekust had, zei
hij: Houd niet voor altijd van
mij, maar geef mij veel liefde voor
een korten tijd, want dit is alles wat
in het leven werkelijk van belang
is, een korten t ij d.
Voor Claire was dit ook van be
lang geweest, de korte tijd met Emile,
voordat hij onrustig geworden was.
Het is niet, dat jij mij verveelt,
lieveling, maar een man moet voor
waarts gaan alleen! Je bent een
vrouw en daarom kun je dit niet be
grijpen. En omdat je een mooie vrouw
bent, is het niet van belang of je
het begrijpt, want er zullen een mas
sa mannen zijn, die mijn plaats in
willen nemen en heel waarschijnlijk zal
er een zijn, die deze plaats voorgoed
zal willen innemen, een die geen zwer
ver sbloed in zich heeft!
Zoo was hij tien jaar geleden wegge
gaan. Nu en dan had zij iets van hem
gehoord, korte, onpersoonlijke brief
jes, komend uit plaatsen met zeld
zaam romantische namen. Soms ver
beeldde zij zich, dat het hem slecht
ging en dan weer droomde zij, dat
hij op het hoogtepunt van zijn car
rière stond. Zijn brieven waren som
tijds bitter en vol zelfspot: ,,Ik dacht
altijd, dat het leven een geheim ver
borg, iets wilds of iets spannends of
eerder nog, iets wondermoois! Iets
dat men zou kunnen vinden als men
den moed had ernaar te zoeken. Ik
weet nu, dat dit niet zoo is. Ik dacht,
dat de schoonheid van het leven zoo
verblindend was, dat men het daarom
juist zoo moeilijk vond, maar ik weet
nu, dat er in ’t
heid is, het is
dichtsel.”
Zij had nooit
woord, er was niets te antwoorden!
Het was nutteloos hem te schrijven,
dat zij het leven zoo moeilijk vond
zonder hem, dat zij het niet meer
vroolijk en zorgeloos kon beleven,
dat het haar koud liet en zelfs niet
meer amuseerde
En nu was dit alles uit. Zij was
drie-en-dertig en haar jeugd was voor
bij! Emile behoorde uitsluitend bij
deze voorbije jeugd. Emile behoorde
bij een mooi, jong meisje, dat in zijn
armen had gebeefd en dat zich aan
het heden had vastgeklemd en niet
aan de toekomst had gedacht. Emile
behoorde niet bij de stille lieve
vrouw, op wie een andere man
wachtte, een die haar gevraagd had
de toekomst met hem te deelen.
Claire keerde zich haastig om en
verliet haar kamer, de deur zorg
vuldig sluitend, het was haar als
sloot zij haar oude liefde op. Zij zei
tegen zichzelf, dat dit niet zoo was,
maar zij wist heel goed, dat dit
wèl het geval was.
Plotseling hoorde zij bekende, snelle
doemde. Het vreemde was nog ver
weg, maar toch zag hij het duidelijk.
Hij keek een poos ingespannen voor
zich uit en nu zag hij het beter, een
groote, donkere schaduw, niet vaag of
wazig, maar van vasten vorm! Een
voorwerp, dat zich langzaam in het
vage, nevelige land voortbewoog. Jan
sen’s hart begon angstig te kloppen, het
was inderdaad griezelig, dat vreemde,
stille ding, dat langzaam naderde en
schijnbaar recht op hem afkwam.
„Werda!” riep Jansen, maar „het”
antwoordde niet Het was iets onwe
zenlijks in een onwezenlijke wereld.
Hij overlegde of hij zou schieten. Neen,
het was beter daar nog even mede te
wachten. Misschien was het niets en
dan zou hij zich met een schot voor
goed belachelijk maken, afgezien nog
van alle andere mogelijke conse
quenties!
Jansen tuurde door den mist en zag
duidelijk den donkeren omtrek, doch
het voorwerp bewoog zich nu niet
meer. Wel leek het alsof er
rookwolkjes rond dat vreemde
schijnsel opstegen.
Jansen greep zijn geweer vaster in
de hand, terwijl koude rillingen langs
zijn rug liepen. Op dit oogenblik be
gon het vreemde zich weer te be
wegen en kwam naderbij, maar nu
had Jansen er genoeg van! Hij maakte
rechtsomkeert en ging het kruithuis
binnen. Nauwelijks had hij de deur
geopend of hij zag Bernard Lamperts,
die binnen de wacht had. Bernard keek
verwonderd naar het ontdane gezicht
van Jansen.
Wat is er aan de hand?, vroeg hij
nuchter.
Zenuwachtig vertelde Jansen zijn
avontuur en eindigde met de woorden:
„Zou jij die wacht van mij willen over
nemen? Je kunt het dubbel van mij
terugkrijgen.”
Bernard dacht een oogenblik na, hij
wilde den ander dezen dienst wel be
wijzen, maar Jansen was voor de bui
tenwacht aangewezen. Als ze er maar
geen last mee kregen! Hij keek Jansen
eens aan en zag hoe deze stond te
Absoluut!, beloofde Jansen gretig,
Ik ben niet bang, voegde hij er aan
toe. het is alleen
Bernard lachte. Ja, dat zie ik,f
knikte hij, trok zijn jas aan en greep,,
zijn spuit. Ajuus riep hij en lachtel
nog toen hij naar buiten stapte. Hij
wandelde langzaam om het kruithuis
en bleef er toen voor heen en weer Aa
wandelen, ondertusschen spiedde hij litie,
in de richting die Jansen had aangeg
ven en waar deze meende iets geheii
zinnigs te hebben gezien. Bernard zi
niets. Hij ziet ze vliegen! dacht hij. Eenltascl
kwartier lang liep hij heen en weer enibroc
tuurde scherp door den mist en op-^",
eens zag hij het ook! Een wonderlijke; autc
verschijning, een groot donker iets, dat den
langzaam heen en weeg bewoog in den ™w
vagen nevel. rijW
Bernard bleef een poosje staan kijken. jnh.
Het was een gek geval! Wie zocht hier van
iets? Voor zoover hij wist had niemand ^er
hier iets te maken, dus riep ook hij
„Werda!” Doch er volgde geen
woord, wel leek het alsof de schaduw
dichterbij kwam.
Eensklaps nam Bernard een besluit,
hij greep met een energieke beweging
zijn spuit steviger vast en ging dapper
op het vreemde verschijnsel af. Lang
zaam liep hij over het terrein, omdat
hij wist, dat enkele meters verder een
breede greppel was gegraven. De ver
schijning bleef aan den overkant van
den greppel, blijkbaar kon zij den
overgang niet vinden. Bernard bromde
iets in zichzelf en stapte in den dichten
nevel voort. Hij had zijn weg goed be
rekend, want hij kwam precies uit bij
het houten plankier, dat over den
greppel lag.
De vreemde verschijning scheen te
merken, dat er iemand naderde, want
zij begon zich in zijn richting te ver
plaatsen.
Toen Bernard het plankier over
gestoken was, waadde hij over het
hooge, natte gras van het terrein om
het kruithuis. De schaduw, welke nu
een enormen vorm had aangenomen,
kwam hem tegemoet en Bernard had
bijna hardop gelachen. Zou hij dien
Jansen straks eens even plagen!
Nu stonden Bernard en de verschij
ning tegenover elkaar, een warme
Hij had haar driemaal gevraagd zijn
vrouw te worden. De eerste maal ge
beurde het kort nadat hij haar had
leeren kennen. In een hoek van den.
ontvangsalon bij wederzijdsche kennis
sen had hij gezegd Ik geloof, dat
ik nu weet waarom ik zoo opgewonden
en verlangend was hierheen te komen!
Ik heb jarenlang naar iemand gezocht
die was als jij, ja, ik zocht zoowat vijf
jaar, naar iemand zoo mooi, zoo ont
wikkeld en zoo absoluut „vrouw”. Zou
het je iets kunnen schelen met mij te
trouwen?
Zij had geantwoord. Ik zou mis
schien wel willen, als u mij een poosje
tijd liet om na te denken.
Hij had deze woorden ter harte ge
nomen, want pas zes maanden later
had hij haar opnieuw zijn vraag ge
daan. Bij deze gelegenheid waren zij
juist voor een theeuurtje in een elegant
restaurant.
Ik heb je tjjd gegeven. Claire.
Heb je al iets over ons besloten?
Zij had hem met een vriendelijk
lachje aangekeken. Nog niet heele-
maal Fred, moet ik oogenblikkelijk
besluiten?
Niet onmiddellijk, maar je moet
nu niet opnieuw eischen, dat ik zoo
lang zal wachten, Claire. Ik ben nooit
geduldig geweest in zaken en het is
mij heelemaal onmogelijk geduldig te
zijn in persoonlijke aangelegenheden.
Dat was in het laatst van December
geweest. Claire herinnerde zich, dat
zij toen een donker groen zijden ja
pon droeg en een korten bontmantel.
De japon was extravagant, maar zij
kleedde haar, zij maakte haar slank
en jong. Fred en zij hadden het res
taurant verlaten en waren door het
wintersche, schemerige park gewan
deld en toen had zij plotseling het
verlangen gekregen hem van Emile te
vertellen. Zij had haar arm door den
Zijne willen steken en zeggen Ja,
Fred, ik'wil graag met je trouwen,
maar Emile kan terugkomen en als
dat gebeurt Dat was dus in het
laatst van December geweest en nu
wist zij, dat Emile niet zou terug
komen. Dat er nooit, gedurende de
afgeloopen jaren, zelfst maar een klei
ne mogelijkheid geweest was dat hij
zou terugkomen! Daarom was zij nu
blij nooit met Fred over Emile te
hebben gesproken en zij wist nu ook,
dat zij het nooit zou doen. Gisteren,
toen zij een partij golf hadden ge
speeld, was Fred aan haar voeten
komen zitten en hij had gezegdHet
is een jaar geleden Claire, dat ik je
bij Ellen ontmoette. Een jaar, dat is
de grens, liefste, zullen wij samen
verder gaan of... ieder alleen? Toen
was zij zich er plotseling van bewust
geworden, dat zij op een punt was aan
gekomen vanwaar uit zij niet meer
alleen verder kon gaan. Zij was echter
een vrouw en daarom wilde zij tijd win
nen. Ik denk, dat wij samen zullen
gaan, Fred, morgen zal ik het je
zeggen.
Waarom niet vanavond, lieve
ling?
Ik weet het niet, Fred, maar je
hebt een jaar gewacht, wacht dus nog
één dag langer.
Het is niet prettig, Claire, maar
goed, ik zal wachten. Doch toen hij
haar later op den avond alleen liet,
had hij haar gekust. Deze kus was
teer en niets eischend geweest, maar
de blik in zijn oogen had haar plot
seling de apathie, waarin zij tien jaar
geleefd had, doen gevoelen. En in dat
oogenblik wist zij, dat zij niet meer op
Emile zou wachten, zij zou ’n compro
mis met de liefde sluiten en met
Fred trouwen.
De tram hield stil en Claire stapte
uit en liep vlug naar haar huis.
Zij was blij, dat Fred Iaat zou ko-