COMPROMIS Als tooneelspeler door den Indischen Archipel DE VERSCHIJNING LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE COURANT VAN WOENSDAG 28 FEBRUARI 1940. PAGINA 2. •i en N 1 1 geheel geen schoon- eenvoudig een ver- B.ï.p.l, *1/ beven. Nou, vooruit dan maar, gaj r hij kalm toe, maar ik houd je aan je woord, jij knapt het morgen voor 1 mij op. even zijn brieven beant- wijsgeerig compleet tableau de la een i 1 s 5 S l kleine ver- vrag leen ling ee s h 1; 1: n v v: N A De soldaat Jansen stond op wacht bij het kruithuis. Het was een late na- jaarsavond en geleidelijk steeg een witte nevel uit het omringende land omhoog. Soldaat Jansen liep langzaam heen en weer. Hij rilde! Het was lang niet gezellig om hier te staan, meende Jansen, en dacht aan zijn familie thuis. Hij dacht aan zijn landschappen tegen den muur. Hij wil er dus op uit. Niet langer de kunst matige belevenissen van „De Tijger- jager van Mexico” en „De Vondeling van het Fregat Sintia” tot de zijnen maken. In een echte Pullman-car wil hij de wereld rond en, zoo het moet, de zwaarste stormen trotseeren maar zonder haperende tooneel-machinerieën. Want naast de schoone werkelijkheid van het wezenlijke avontuur verwacht hij erkenning van zijn talent. Liefst in ritselende bankbiljetten en glinsterende muntstukken uitgedrukt. Te vele beur zen, gevuld met kiezelsteenige ducaten, heeft hij reeds rond zich geworpen, om niet zélf de weldadige vreugde van dui- zelingwekkend-hooge honoraria, als mede van de gelukzaligheid van den hemel stijgenden roem te willen profi- teerenWant dit en nog veel meer wacht en vergezelt hem op zijn toekom stige tournée’s. Althans, daarvan is hij overtuigd, gelijk iedere tooneelist met tooneel-practijk van alles en zichzelf overtuigd moet zijn. Aldus pakt hij zijn koffers teneinde de heirwegen der komedianten te gaan bevolken, mits gaders de zeeën te bevaren, waaraan ontelbare schrijvers nog ontelbaarder tirades te danken hebben. De verre tocht vangt aan. Op hoop van Zegen. Voor alle zekerheid, om het onder scheid tusschen de woelige tooneel- golven en die van de golf van Biscaje niet al te nadrukkelijk te gevoelen, stapt hij in het zonnige Marseille aan boord. Al dadelijk blijkt hem, dat het alledaag- sche nóóit bij den tourneerenden artist behoort, want ziet, niet een volmaakt I. een schc ant- tuui G inh. gari schi B e< Jag zw Wij hou een zan Tro Sim toni Iets Mei ven le zen een rev mei den Gre tas< Crc Cal in dar led bar ma' Hei dar Kei ree diu Het is volstrekt geen wonder te noe men, dat menig tooneelspeler het „Vie de Bohème” der zwervende komedian ten boven het punctueel bezoldigde be staan van sommige gelukkige collega’s verkiest. En vooral niet wanneer hij zich de avontuurlijke strooptochten her innert, waaraan hij in vroeger dagen deelnam. Toen schnabbeltjes, gelijk dit soort uitkoopjes genoemd werden, de uitgangspunten vormden, vanwaaruit hij later het „officieele” theater bereik te. Welk een kaleidoscoop van onver getelijke indrukken duikt herhaaldelijk in zijn geest op. Vooral ook, omdat aan de kostelijke en bizarre vertooningen van de vlammendste melo-drama’s de meest primitieve reizen verbonden wa ren. Om van de gebrekkige tooneelen en tooneel-aankleeding niet eens te spreken, waarop „De reis om de Wereld in 80 dagen” voor het voetlicht moest worden gebracht. En toch Toch kon de speler zich in de flodderigste en ge- havendste lappen verliezen, als hij met fantasie gezegend was. Met de daaraan verbonden consequenties heeft hij op kartonnen Kusten droge schipbreuken geleden, wandelde hij langs de vreemd soortige bloemenweeldè der verfafge- vende tuinen, leed hij de ellende van Pierre Frochard uit de „Twee Wezen” sn presenteerde hij zich als baron in 4 versch gesneden snit der garderobes van een derde-hands abonnements- klesrenuitdrager. Maar welke conse quenties Die van den gekerkerde, die eens de waarachtige werkelijkheid der levende natuur wil aanschouwen, beu van al de in wanhoop neer-gebrabbelde staat en met alle geweld wil replicee- ren, een koeterwalend schepsel wordt. De meest doortastende despoot ver bleekt tot een stuntelige totaliteit in zulke oogenblikken. Ik zie sommigen zich met spoed verwijderen, na met zwier in enkele welluidende volzinnen verward te zijn geraakt. Het schiet mij te binnen hoe heerlijk het zou wezen, als wij slechts onze éigen taal vermoch ten te verstaan. Laat ik evenwel eer lijk blijven, daar ik weet dat menig ónder- en bovenbuur nog altijd den acteur verwenschen, die bezig bleef des nachts en in zijn eentje hardop zijn rol te memoreeren en hem daarbij van jetje gaf. Na deze overpeinzing ontwaar ik eenige landgenooten en bemerk met ge noegen, dat verschillende en niét alléén oudere dames de travesti-rol ver boven het absoluut vrouwelijke verkiezen. Met de Zuider-zon in het hart en in te korte broekjes manoeuvreeren zij spelenderwijze langs bedaagde heeren, die, schichtig, daardoor gechockeerd, beleefdheidshalve gedwongen zijn hun gesprek te staken. Ik, als acteur, heb het oordeel des onderscheids verloren en weet niet of dit entrée bij de scène past. In diner-toilet verschijnen we aan het avondmaal. De emancipatie strekt zich nu tot achter de gedekte tafels uit. Een complete Hollywoodsche cantine. He laas, de Japansche dwarskijkers dulden dit lieftallige voorspel niet. Met zachten dwang worden de optredenden naar haar kleedkamers verwezen, vanwaar zij in minder oogenlijke costuumpjes weder keeren. Diep beleedigd en een beetje links. Zoo doorklieven wij de Middelland- sche Zee. Sorbets, afgewisseld met over vloedige lunchen en internationale di ners, room-ijs en allerlei spelen en slecht ingestudeerde flirtations, korten den tijd. Japansche propaganda-films streelen onze verbeelding. Maar deze niet al- stemde I moeder, die rustig en trouw met haar naaidoos voor zich op tafel en de sche merlamp achter haar, in haar stoel zat. Zijn vader las nu de krant en Leentje, zijn oudste zusje, maakte haar huiswerk. Zou ze nog zulke domme fouten ma ken bij het uitwerken van de natuur kunde vraagstukken? Jansen lachte een beetje en herinnerde zich den brief dien zij hem een paar dagen geleden had geschreven. Die brief behelsde eigenlijk niets anders dan de vraag of hij het probleem, dat zij hier voor hem overschreef, even voor haar wilde uitwerken en haar dit met de berede- neering erbij, wilde sturen. Jan lachte bewust, een kraan was hij altijd ge weest in de natuurkunde. Leentje liep nu zonder zijn hulp stellig vast bij de vraagstukken, zij snapte er nooit iets van. Hij hielp haar altijd, vond dit zelf ook wel leuk al werd hij vaak ongeduldig om haar onbegrip. Meisjes, wat wisten die nu van natuurkunde? Wat zou hij nu graag thuis zitten en domme Leentje bij haar lessen hel pen, of met vader over het nieuws uit de krant praten. En dan zijn eigen studie? Ja, die liep nu ook zoo’n beetje in de war! Jansen stapte heen en weer en be sloot eens om het kruithuis heen te loopen. Het was koud en de vochtige mist drong door alles heen. Langzaam stapte hij rond en kwam nu aan de achterzijde van het kruithuis. De damp lag zoo dicht over het land, dat men geen meter voor zich uit kon zien. Een poos stond Jansen stil en tuurde ge- dachtenloos voor zich uit. Opeens ech ter werd zijn aandacht getrokken door iets wonderlijks, dat in den mist op- Nederlandsch passagiersschip vangt hem op, doch een onvervalschten Japan- schen half-om-half vrachtstoomer valt de eer te beurt hem naar de tropen te mogen varen. Een kostelijke bof, aange zien hij slechts éénmaal in een Japansch tooneelstuk van Amerikaansche makelei optrad. Nu zal hij de gelegenheid krij gen de kunst-critici te overtuigen, dat hun niet malsch oordeel over zijn prestatie absoluut er naast was. Van af de eerste schreden op het nog met kisten en pakken overladen dek bekruipt hem een vaag gevoel, dat de regisseur van tooneel-zeeschepen weinig ervaring heeft, aangezien deze altijd volgeladen en afgedekte ruimen te aanschouwen geven. Wat een pertinente leugen blijkt te wezen. Evenzeer als de juichende ontvangsten, die de varensgezellen den reizigers ten tooneele bereiden, wat be wezen wordt door de niet zachthandige aanwijzingen, welke de in den weg loopende sjouwers hem doen geworden. Zijn activiteit is grenzenloos. De ge- heele reis. Het ondankbare is evenwel, dat hij, inplaats van speler, slechts toe schouwer moet zijn. Desniettegenstaan de lokt het hem bijzonder aan ditmaal een langdurige en hier en daar wat te gerekte vertooning te zullen bijwonen. Reeds dadelijk is alles „tooneel” voor hem, hoewel het hem voorkomt, dat de diverse aanwezigen een ietwat te dilet tantische voorstelling enscèneeren, wat daarom niet minder interessant belooft te worden. Hoe paradoxaal ook, toch is alles hier „Bühne”, zij het, als gezegd, niet steeds in den volstrekten zin. Al lereerst het Japansche scheepspersoneel. Zie de schier onderdanige aangezichten, waarop zelfs de scherpste fysionomie- kenner geen spoor van meerderwaardig- heidswaan vermag te onderkennen. En niet door een alwetenden regis seur hun bijgebracht. Benijdenswaar- dige typeerkunst. Wat een beheersching en onopvallende hoffelijkheid. Ik breng u bij dezen hulde, onovertrefbare mees- l *n di ters der gelaats-mimiek. Een prima en semble bovendien. Volkomen op elkaar ingespeeld. Ik weet niet of de ver maarde Japansche actrice Sadi Jakko, die ik eens mocht bewonderen, een werkelijk groot Japansch talent was, maar als ik zie hoe zelfs de tremmer van dit schip, met bijna niets acteert, dan geloof ik dat alle Japanners tot de kaste der onvergelijkelijke mimen be- hooren. Wat een stijl! Ware het mij slechts mogelijk deze ondoorgronde lijke maskers in woorden te verbeelden. Vergelijk bij dit superieure spel eens het tooneelmatig optreden der gasten aan boord! Om te huilen. Geen behoor lijk regisseur zou zulk onbeholpen re- peteeren laten passeeren. De dames en heeren zouden met een fiksche repri mande naar huis gestuurd worden. Niet één, die haar of zijn houding weet vast te leggen. Behalve dan een bijna uitge schakeld intellectueel die, tot overmaat van ramp, nooit anders dan den bioscoop van binnen heeft gezien, mitsgaders een kunsthongerige, die uitsluitend per vrij- biljet het theater fréquenteert. Die ken nen het klappen van de zweep. Maar de rest! Het is spijtig het te moeten verklappen, maar ook de dames, van wie men iets dergelijks toch niet mag verwachten, haperen, vaak geheel ten onrechte en op ongewenschte oogen blikken. Eenigszins vergefelijk, nu het gezelschap internationaal blijkt te zijn. Een vertooning zooals ik slechts één maal heb meegemaakt, n.l. toen het „Internationale Variété”, van wijlen Princelli, na de pauze zijn internatio nale specialiteiten „Geneveva van Bra bant” ten beste deed geven. Een onge ëvenaard studie-terrein! Bijzondere créaties. Ik zie oplettend toe. Aanstonds, nadat de Babyloniërs hun zakdoeken naar de kade hebben stukgewuifd, be gint de wederzijdsche voorstelling. Het is miraculeus te zien hoe de spraakge- brekkige mensch, want dat wordt hij wanneer diens tegenpartij zijn moeder taal gedeeltelijk of achterste voren ver- schreden buiten,' zij voelde, dat het Emile was, die daar aankwam, zij wist het, nog voordat hij op de electri- sche schel had gedrukt met het oude signaal: drie vlugge staccato bel- klanken. Vroeger hadden deze drie klanken beteekend. Ik bemin je! Claire stond stil en staarde naar de deur. Het was tien jaar geleden, het was té lang geweest! Het was een enkele dag te lang geweest Weer klonken de drie ongeduldige belsignalen. Claire ging door de kamer en open de de deur. Emile keek haar precies zoo aan als hij gewend was te doen na een korte afwezigheid. Er was in dat kij ken altijd iets van verwondering, om dat hij haar nog mooier vond dan hij het zich herinnerde. Claire wat een geluk! Wat een heerlijk toéval! Ik had heusch niet gedacht, dat ik je nog hier zou vin den. Ik ben op goed geluk gekomen. Hallo Emile. Zij lachte hem toe, hij kwam binnen en sloot de deur. Zij stak hem haar handen toe. Hij nam ze en drukte ze tegen zijn borst, terwijl zijn oogen haar liefkoosden. Je bent precies dezelfde gebleven, waarachtig, je bent niet veranderd. Ik ben drie en dertig jaar gewor den, Emile. Zeg dat niet, je bent drie en twin tig en ik ben nooit weggeweest. Hij sloeg zijn armen om haar heen en trok haar tegen zich aan, hij kuste haar en zij voelde, dat hij opnieuw het recht daartoe had. Neen, niets was veranderd en hij was nooit weg geweest. Zij voelde lust om te huilen maar zij wist, dat hij dat vervelend vond. En plotseling herinnerde zij zich, dat Emile twee jaar jonger was dan zij. Dat was tien jaar geleden niet zoo erg geweest, maar nu was dat heel erg. Zij onttrok zich aan zijn omhelzing en hij volgde haar naar de zitkamer. Zij gingen bij den haard zitten. Niet getrouwd, Claire? Geen echt genoot, die mij er uit kan smijten? Zij schudde het hoofd, het gedempte licht van de schemerlamp s haar dankbaar en zij dacht er aan, dat het morgen helder,’onbarmhartig daglicht zou zijn. Licht, dat de scherpe, kleine lijntjes om haar oogen duidelijk zichtbaar zou maken. Zij lachte, een klein, angstig lachje. Geen echtgenoot, Emile, maar ver tel mij liever van jezelf, het is zoo lang geleden. Zij wilde tijd winnen om dit alles van zich weg te schuiven en het niet te dicht bij zich te laten komen. O, ik, Claire, ik ben overal ge weest. Hij zweeg even en keek haar een poos lang in gedachten verdiept aan en op dit oogenblik viel het haar op, dat ook hij veranderd was. Zijn gezicht was smaller geworden en de trekken scherper, zijn mond was ech ter nog impulsief. Hij lachte ’n beetje treurig. - Ik heb alles wat te be leven eenigszins mogelijk is beleefd, alles waarnaar ik verlangde, alleen één ding niet En dat is? Hij boog zich naar haar toe, zijn voorhoofd trok vol rimpels. Ik heb jou niet vergeten, Claire, ik wilde het, maar ik kon niet! P, dat spijt mij, zeide zij vrien delijk en keek hem aan, en ik heb zoo mijn best gedaan om je dat ge makkelijk te maken. Ik heb geen en kelen brief beantwoord. Ik weet, dat je dit nooit gedaan hebt en toch ben je overal met mij mee gegaan. Ik wilde het niet, ik wilde niemand bij mij hebben. Men zwerft het beste alleen, ik heb gezworven, maar niet alleen, jij was overal bij mij. klemd en zei snel: Het is eigenlijk vreemd Claire, dat het zoo tusschen ons is, na al die jaren. Het is een wonder Maar is het genoeg? Genoeg? Hij lachte. Natuurlijk is het genoeg. Liefde is immers altijd genoeg. Het is ’t eenige, dat waar is. Hij keek haar aan, hij werd onge duldig. Wat is er Claire, je gelooft mij toch? Ja, Emile, ik geloofde er aan, ja ren lang. Zij wilde er opnieuw in ge- looven, opnieuw de verrukking voelen van dien tijd van deze groote liefde... en toen schelde Fred, geen korte stac cato klanken, maar één lange, vas te toon. Claire, doe niet open? smeekte Emile, deze avond is van mij. Neen, antwoordde Claire en ging van hem weg. Neen, Emile, de laatste tien jaren hebben jou toebe hoord, deze avond is van mij! Zij ging langzaam, maar zonder aarzelen door de kamer en moest tijdens deze paar schreden een be sluit nemen. Zij stond voor de deur, drukte zij de hand tegen de oogen, dan opende zij de deur. Zij liet Fred binnen en stelde de beide mannen aan elkander voor. Emile, zeide zij dit is Fred Anders, ik ga met hem trouwen! Fred, dit is Emile de Valk, jaren ge leden, toen ik nog erg jong was, heb ik hem voor het eerst ontmoet. Zij keek Fred aan, zijn glimlach vol begrijpen kwam haar tegemoet. Zij strekte haar handen naar hem uit en hij greep ze met een vasten druk. I har adem streek over Bernard heen en een eer bekend snuiven klonk in zijn oorem v Zijn hand uitstekend raakte hij den ^ar hals van een paard aan en klopte er geruststellend op. ..te: Zoo, ouwe jongen, zocht jij gezel- schap? zei hij goedig. slr; Het paard snoof en vreugde. Kom, noodigde Bernard, ga maar mee, het is daar meer beschut, je kunt mij dan een beetje gezelschap houden. Je staat zoo in het natte gras, dat is ook niet gezellig, wat jij? Hij leidde het paard, dat hem gewil lig volgde, voorzichtig over het houten plankier en zocht een beschutte plek i voor het dier tegen den muur van het kruithuis. Hij legde een paar oude dek- ken over het dier en nam toen zijn 1 wachtende houding weder aan. Toen Bernard een paar uur later werd afgelost, vond hij Jansen nog op hem wachten. En? vroeg deze vol spanning. Bernard trok kalm zijn jas uit, wreef zijn handen en knikte zijn kameraad k toe. Nou, heb je wat gezien? vroeg Jansen opnieuw. En of, bromde Bernard, een paard! Een paard? Ja. Wat voor een paard? vroeg Jan sen dom. Pegassus, zei Bernard nijdig en liep de gang door. Jansen keek hem verbluft en een beetje ongeloovig na. En dus kwam je weer terug. Zij zei het zeer zacht, bijna alsof zij het niet geloofde. Ja, ik kwam terug, ik wilde me zelf bewijzen, dat je niet anders was dan andere vrouwen, niet mooier, niet begeerenswaardiger. En heb je het bewezen? Neen, ik heb het niet gekund! Je bent precies zooals je in mijn her innering was, liefelijk, zacht, niets eischend en begeerenswaard. Alles was verkeerd. Die tien jaren hadden je moeten veranderen. Je had ge trouwd moeten zijn en kinderen moe ten hebben en een zomerhuis op het land en een vasten blik, je had niet het meisje mogen blijven, dat je tien jaar geleden was. Plotseling lachte hij en greep haar handen, maar je hebt dit alles niet en je houdt mij nog net zoo vast als tien jaar geleden, zóó vast, dat ik in staat zou zijn je ten huwelijk te vragen als ik maar op één plaats kon blijven, maar ik zal dat even weinig kunnen als tien jaar geleden. Ik zou je een korten tijd heel erg liefhebben en je dan verlaten om op een dag even plotseling weer terug te komen. Tien jaren! Met haar handen in de zijne zat zij met gesloten oogen en doorleefde nog eens de voorbijgegane tien jaren. Tien jaar wachten en mis schien op een klank in de stem van een anderen man antwoorden, omdat die stem iets had van zijn stem, een kus van een anderen man ontvangen en teruggeven omdat in dien kus wel licht iets was van de bedwelming van zijn kus Hij hield haar handen vaster om hinnikte voi Bo: anj gre bui eer As leen. Het levende studio op het sloepen-» dek, de voorplecht en achtersteven bie den een nog intenser aanblik. Het is bedroevend op te merken hoe verkeerd de rollen in dit leven verdeeld zijn. Ter wijl nog amper volwassen knapen ge- wichtig polimiceeren, vaak met voorbij- I zien der lenige en sierlijke ontkousdq i C beenen, dialogiseeren verliefde dikbui- kige Don Juans en overjaarsche Marga rite Gautier’s in de daarbij bedachte gebarentaal. Een verrukkelijke kome die. Een overmoedig shortje tilt bestraf fend haar wijsvingertje op en dreigt doddig een blankhoofdig heer, die in de bedaagdheid der jaren zijn zoete toespelingen in een wijsgeerig waas hult. Ginds toonen sportieve, nog zon-ver- hitte jongelingen hun blank-mannelijke torso’s, welke, in den bleeken glans der maan, als kariatiden een paar speelsche meisjes op de schouders dragen. Zij hebben spottend hun dialectiek in brok kelige grappen omgezet. Een meer dan voltooide Madonna kwijnt en zucht, ter wijl een zwijgende heer, naast haar, plots een ongewild snorkerig geluid slaakt. Welk troupe! Met al dit studie-materiaal glijden wij door het Suez-kanaal en daarna de Roode Zee binnen. Vanwaar die naam? Het éénige rood, dat er te be speuren valt, is het rood rondom het transpireerende hoofd van een heer, op een krukje voor de bar. Juist, als hij voornemens is uit het onnoozele glas eener nog onnoozeler dame te drinken, treedt zijn ega de bar binnenDe rest is silence. En dat alléén omdat de onnoozele dame zoo beleefd is hem het glas aan den mond te brengen. Overi gens geen drama’s. Behalve dan tijdens het moment, dat de Jap, vanuit de Roode Zee bij kaap Gardefui den storm te lijf moet gaan JOHAN SCHMIDXi men, zij was opgehouden en had er een hekel aan zich te moeten haasten. Zij haastte zich evenwel toch, een vreemde opwinding joeg haar voort. Opnieuw werd zij er zich van bewust, dat zij ongeduldig op Fred wachtte, zij verlangde er naar, ergens met hem heen te gaan waar het licht was en vroolijk en waar een prettig, onper soonlijk gezelschap bijeen zou zijn. Zij draaide het licht boven de toilet tafel uit. Het was haar alsof zij nu een deel van haar leven afsloot, het deel, dat bij Emile hoorde, deze bijna ongeloofelijke wondervolle maanden waarin hij in haar leven was gekomen en er weer uit verdwenen was. Maar toch had hij van het begin af eerlijk gespeeld. Den eersten avond, toen hij haar van een feestje thuis bracht, had hij haar hoofd achterover gebogen en lachend in haar oogen gekeken. Be grijp mij goed Claire, ik ben nu nog hier, maar morgen ben ik misschien weg. Toen hij haar gekust had, zei hij: Houd niet voor altijd van mij, maar geef mij veel liefde voor een korten tijd, want dit is alles wat in het leven werkelijk van belang is, een korten t ij d. Voor Claire was dit ook van be lang geweest, de korte tijd met Emile, voordat hij onrustig geworden was. Het is niet, dat jij mij verveelt, lieveling, maar een man moet voor waarts gaan alleen! Je bent een vrouw en daarom kun je dit niet be grijpen. En omdat je een mooie vrouw bent, is het niet van belang of je het begrijpt, want er zullen een mas sa mannen zijn, die mijn plaats in willen nemen en heel waarschijnlijk zal er een zijn, die deze plaats voorgoed zal willen innemen, een die geen zwer ver sbloed in zich heeft! Zoo was hij tien jaar geleden wegge gaan. Nu en dan had zij iets van hem gehoord, korte, onpersoonlijke brief jes, komend uit plaatsen met zeld zaam romantische namen. Soms ver beeldde zij zich, dat het hem slecht ging en dan weer droomde zij, dat hij op het hoogtepunt van zijn car rière stond. Zijn brieven waren som tijds bitter en vol zelfspot: ,,Ik dacht altijd, dat het leven een geheim ver borg, iets wilds of iets spannends of eerder nog, iets wondermoois! Iets dat men zou kunnen vinden als men den moed had ernaar te zoeken. Ik weet nu, dat dit niet zoo is. Ik dacht, dat de schoonheid van het leven zoo verblindend was, dat men het daarom juist zoo moeilijk vond, maar ik weet nu, dat er in ’t heid is, het is dichtsel.” Zij had nooit woord, er was niets te antwoorden! Het was nutteloos hem te schrijven, dat zij het leven zoo moeilijk vond zonder hem, dat zij het niet meer vroolijk en zorgeloos kon beleven, dat het haar koud liet en zelfs niet meer amuseerde En nu was dit alles uit. Zij was drie-en-dertig en haar jeugd was voor bij! Emile behoorde uitsluitend bij deze voorbije jeugd. Emile behoorde bij een mooi, jong meisje, dat in zijn armen had gebeefd en dat zich aan het heden had vastgeklemd en niet aan de toekomst had gedacht. Emile behoorde niet bij de stille lieve vrouw, op wie een andere man wachtte, een die haar gevraagd had de toekomst met hem te deelen. Claire keerde zich haastig om en verliet haar kamer, de deur zorg vuldig sluitend, het was haar als sloot zij haar oude liefde op. Zij zei tegen zichzelf, dat dit niet zoo was, maar zij wist heel goed, dat dit wèl het geval was. Plotseling hoorde zij bekende, snelle doemde. Het vreemde was nog ver weg, maar toch zag hij het duidelijk. Hij keek een poos ingespannen voor zich uit en nu zag hij het beter, een groote, donkere schaduw, niet vaag of wazig, maar van vasten vorm! Een voorwerp, dat zich langzaam in het vage, nevelige land voortbewoog. Jan sen’s hart begon angstig te kloppen, het was inderdaad griezelig, dat vreemde, stille ding, dat langzaam naderde en schijnbaar recht op hem afkwam. „Werda!” riep Jansen, maar „het” antwoordde niet Het was iets onwe zenlijks in een onwezenlijke wereld. Hij overlegde of hij zou schieten. Neen, het was beter daar nog even mede te wachten. Misschien was het niets en dan zou hij zich met een schot voor goed belachelijk maken, afgezien nog van alle andere mogelijke conse quenties! Jansen tuurde door den mist en zag duidelijk den donkeren omtrek, doch het voorwerp bewoog zich nu niet meer. Wel leek het alsof er rookwolkjes rond dat vreemde schijnsel opstegen. Jansen greep zijn geweer vaster in de hand, terwijl koude rillingen langs zijn rug liepen. Op dit oogenblik be gon het vreemde zich weer te be wegen en kwam naderbij, maar nu had Jansen er genoeg van! Hij maakte rechtsomkeert en ging het kruithuis binnen. Nauwelijks had hij de deur geopend of hij zag Bernard Lamperts, die binnen de wacht had. Bernard keek verwonderd naar het ontdane gezicht van Jansen. Wat is er aan de hand?, vroeg hij nuchter. Zenuwachtig vertelde Jansen zijn avontuur en eindigde met de woorden: „Zou jij die wacht van mij willen over nemen? Je kunt het dubbel van mij terugkrijgen.” Bernard dacht een oogenblik na, hij wilde den ander dezen dienst wel be wijzen, maar Jansen was voor de bui tenwacht aangewezen. Als ze er maar geen last mee kregen! Hij keek Jansen eens aan en zag hoe deze stond te Absoluut!, beloofde Jansen gretig, Ik ben niet bang, voegde hij er aan toe. het is alleen Bernard lachte. Ja, dat zie ik,f knikte hij, trok zijn jas aan en greep,, zijn spuit. Ajuus riep hij en lachtel nog toen hij naar buiten stapte. Hij wandelde langzaam om het kruithuis en bleef er toen voor heen en weer Aa wandelen, ondertusschen spiedde hij litie, in de richting die Jansen had aangeg ven en waar deze meende iets geheii zinnigs te hebben gezien. Bernard zi niets. Hij ziet ze vliegen! dacht hij. Eenltascl kwartier lang liep hij heen en weer enibroc tuurde scherp door den mist en op-^", eens zag hij het ook! Een wonderlijke; autc verschijning, een groot donker iets, dat den langzaam heen en weeg bewoog in den ™w vagen nevel. rijW Bernard bleef een poosje staan kijken. jnh. Het was een gek geval! Wie zocht hier van iets? Voor zoover hij wist had niemand ^er hier iets te maken, dus riep ook hij „Werda!” Doch er volgde geen woord, wel leek het alsof de schaduw dichterbij kwam. Eensklaps nam Bernard een besluit, hij greep met een energieke beweging zijn spuit steviger vast en ging dapper op het vreemde verschijnsel af. Lang zaam liep hij over het terrein, omdat hij wist, dat enkele meters verder een breede greppel was gegraven. De ver schijning bleef aan den overkant van den greppel, blijkbaar kon zij den overgang niet vinden. Bernard bromde iets in zichzelf en stapte in den dichten nevel voort. Hij had zijn weg goed be rekend, want hij kwam precies uit bij het houten plankier, dat over den greppel lag. De vreemde verschijning scheen te merken, dat er iemand naderde, want zij begon zich in zijn richting te ver plaatsen. Toen Bernard het plankier over gestoken was, waadde hij over het hooge, natte gras van het terrein om het kruithuis. De schaduw, welke nu een enormen vorm had aangenomen, kwam hem tegemoet en Bernard had bijna hardop gelachen. Zou hij dien Jansen straks eens even plagen! Nu stonden Bernard en de verschij ning tegenover elkaar, een warme Hij had haar driemaal gevraagd zijn vrouw te worden. De eerste maal ge beurde het kort nadat hij haar had leeren kennen. In een hoek van den. ontvangsalon bij wederzijdsche kennis sen had hij gezegd Ik geloof, dat ik nu weet waarom ik zoo opgewonden en verlangend was hierheen te komen! Ik heb jarenlang naar iemand gezocht die was als jij, ja, ik zocht zoowat vijf jaar, naar iemand zoo mooi, zoo ont wikkeld en zoo absoluut „vrouw”. Zou het je iets kunnen schelen met mij te trouwen? Zij had geantwoord. Ik zou mis schien wel willen, als u mij een poosje tijd liet om na te denken. Hij had deze woorden ter harte ge nomen, want pas zes maanden later had hij haar opnieuw zijn vraag ge daan. Bij deze gelegenheid waren zij juist voor een theeuurtje in een elegant restaurant. Ik heb je tjjd gegeven. Claire. Heb je al iets over ons besloten? Zij had hem met een vriendelijk lachje aangekeken. Nog niet heele- maal Fred, moet ik oogenblikkelijk besluiten? Niet onmiddellijk, maar je moet nu niet opnieuw eischen, dat ik zoo lang zal wachten, Claire. Ik ben nooit geduldig geweest in zaken en het is mij heelemaal onmogelijk geduldig te zijn in persoonlijke aangelegenheden. Dat was in het laatst van December geweest. Claire herinnerde zich, dat zij toen een donker groen zijden ja pon droeg en een korten bontmantel. De japon was extravagant, maar zij kleedde haar, zij maakte haar slank en jong. Fred en zij hadden het res taurant verlaten en waren door het wintersche, schemerige park gewan deld en toen had zij plotseling het verlangen gekregen hem van Emile te vertellen. Zij had haar arm door den Zijne willen steken en zeggen Ja, Fred, ik'wil graag met je trouwen, maar Emile kan terugkomen en als dat gebeurt Dat was dus in het laatst van December geweest en nu wist zij, dat Emile niet zou terug komen. Dat er nooit, gedurende de afgeloopen jaren, zelfst maar een klei ne mogelijkheid geweest was dat hij zou terugkomen! Daarom was zij nu blij nooit met Fred over Emile te hebben gesproken en zij wist nu ook, dat zij het nooit zou doen. Gisteren, toen zij een partij golf hadden ge speeld, was Fred aan haar voeten komen zitten en hij had gezegdHet is een jaar geleden Claire, dat ik je bij Ellen ontmoette. Een jaar, dat is de grens, liefste, zullen wij samen verder gaan of... ieder alleen? Toen was zij zich er plotseling van bewust geworden, dat zij op een punt was aan gekomen vanwaar uit zij niet meer alleen verder kon gaan. Zij was echter een vrouw en daarom wilde zij tijd win nen. Ik denk, dat wij samen zullen gaan, Fred, morgen zal ik het je zeggen. Waarom niet vanavond, lieve ling? Ik weet het niet, Fred, maar je hebt een jaar gewacht, wacht dus nog één dag langer. Het is niet prettig, Claire, maar goed, ik zal wachten. Doch toen hij haar later op den avond alleen liet, had hij haar gekust. Deze kus was teer en niets eischend geweest, maar de blik in zijn oogen had haar plot seling de apathie, waarin zij tien jaar geleefd had, doen gevoelen. En in dat oogenblik wist zij, dat zij niet meer op Emile zou wachten, zij zou ’n compro mis met de liefde sluiten en met Fred trouwen. De tram hield stil en Claire stapte uit en liep vlug naar haar huis. Zij was blij, dat Fred Iaat zou ko-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 16