Als tooneelspeler door den Indischen Archipel PETRUS DATHENUS, Voor en tegen Oranje GOED VOORBEREID 1590—1940 de LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE COURANT TON WOENSDAG 6 MAART 1940. PAGINA’ 2. Calvinisten i t i i i i i i i i i i Minister metten rosten baert” „Datheen en zijn vroegen voor zich een vrijheid, die zij anderen niet wilden gunnenOranje begeerde haar voor allen”. Prof. dr. L. Knappert «Sp.i. aan denkt welke een Prof. dr. L. Knappert. II. mijn JOHAN SCHMIDT, den aan. de een I l l I i I I l l l I I l l i i. I Oranje hem bij zich in de Nederlanden ontbiedt, om daar in de vrijverklaarde steden van Holland en Zeeland zijn baanbrekenden arbeid ten bate van de vaderlandsche kerk voort te zetten. Hieruit kan men voldoende afleiden, dat de Prins het volste vertrouwen in Dathe- nus stelde, want hij werd niet minder dan ’s Prinsen raad en commissaris, om in de bedoelde steden, welke zich voor Oranje hadden verklaard, ordening te stellen op de kerkelijke èn politieke zaken. Van deze belangrijke opdracht is de commissiebric 1 van 30 Augustus 1572 bij dr. Ruys (Petrus Dathenus, blz. 309 vlg.) te vinden. En evenmin kan ontkend worden, dat hij zich in die com missie met ijver en toewijding van zijn opdracht heeft gekweten, ongeveer tot voorjaar 1574. Eerst enkele jaren later begon de jammerlijke en tragische strijd tusschen hem en Oranje, aanvankelijk door de verzoeningspolitiek van den Prins, die nog altijd het ideaal van verbondenheid tusschen Roomsch en Onroomsch in zijn vaandel hield, waartegen Dathenus zich Opnieuw werd hij dan door zijn onge durigheid en heimwee naar zijn Vlaam- sche land gedrongen, om in zijn geboor teland de kerken onder het kruis te dienen en als Vlaamsch haagprediker trad hij sedert 1566 met grooten moed op voor zijn geestverwanten. Want ook deze eigenschap viel in hem te bewon deren naast moed, toewijding, zelfver loochening en opofferingsgezindheid. Dat was het ook, waarom Oranje hem aanvankelijk onder zijn bescherming nam. Toen de eerste geuzentroepen in 1567 onder de muren van Antwerpen bij Austruweel werden vernietigd, week Datheen weer uit naar de Paltz, om spoedig als veldprediker in dienst van Johan Casimir naar Frankrijk te ver trekken en daar de Hugenoten in hun zwaren geloofsstrijd bij te staan. Zoo was het ook voor hem evenals voor dien anderen grooten Zuidnederlander, die eerlang herdacht zal worden, nl. Marnix van St. Aldegonde, repos ailleurs, elders rust. In 1568 vinden we Patheen als voor zitter van het Convent van Wezel, om de eerste kerkordening voor de Her vormden vast te stellen. Vervolgens is hij weer een paar jaar in den vreemde werkzaam (Heidelberg, Paltz) voor den opbouw en grondvesting van het kerke lijk leven, totdat in 1571 de Prins van heden en onbillijkheden van de ergste soort laten verleiden. Zoo verklaarde hij ook, dat de Prins een walg van de religie, inzonderheid van de Hervormde kerk gekregen zou hebben, doch daar voor stond deze waarlijk te hoog En verzoeningsgezind als steeds beant woordde de Prins dit nog in 1581 met: Je ne porte aulcune ou mauvaise af fection a maitre pierre d’athenus. „Dat is de gulden verdraagzaamheid!" A. HALLEMA. ben geleid om zijn gebreken al te zeer op den voorgrond te stellen. Met vuri- gen ijver heeft ook hij voor zijn ideaal gestreden: de onschendbare rechten en belangen zijner kerk. Dr. Janssen’s oordeel over Dathenus’ verdiensten blijft nog steeds van kracht en waarde: onschatbaar veel heeft de Hervormde Kerk in Nederland voor haar vestiging en opbouw aan hem te danken. Maar in zijn diep vooroordeel, vooral jegens Oranje, heeft hij zich helaas tot grof- hemel afzochten. Middelerwijl holde de bar-keeper af en aan. Blijheid en afkeer dreunde door de wisselende ge sprekken hier en daar. Blijheid over het weerzien van de tropen,' afkeer om daar weer terug te moeten. En zoo naderen wij zonder kleer scheuren Colombo, hoewel niet al de ten toon gespreide witte pakians den toets der nieuwbakkenheid konden doorstaan. Wat later zou blijken. Het mag een schande heeten, dat enkele bij-de-hande handelaars in reeds gedra gen tropen-colbertjes zich niet al te zenuwachtig maken omtrent de levens kracht hunner pakians. Gelukkig ech ter deden zich nog geen breuken voor en welgemoed betraden wij het onvol prezen Colombo. Ach, dichters, die met droeve genoegens de druilerige regen dagen onzer modderige landen in niet altijd vlekkelooze rijmen overdre ven eer aandoen, ga naar Colombo! Wat een land! Hoe kort wij er ook mochten verblijven, vanwege den haas tigen kapitein van „het meisje Haku- san”, toch stellen wij vast, dat er geen enkele vertooning te vergelijken is bij wat wij te aanschouwen kregen: Het Heilige Waterfeest, zoo genoemd, omdat de Boeddhistische priesters voor de arm- sten het heilige water uit de Ganges hadden gehaald, hetwelk zij bij beschei den porties eerlijk onder de geloovigen verdeelden, tegen een niet te overdadi ge vergoeding. Wat een schouwspel! Bij nacht, onder den weerschijn van fakkels en kleurrijk vuurwerk klompten daar duizenden mannen, vrouwen en kinderen tezamen, in wonderkleurige kleeding en volslagen berusting. Geen lawaai, geen opwin dende toeters of rateltjes, geen serpen tines, stukgeslagen hoeden en hossende vreugde, gelijk wij dit in een regen achtiger deel op dit ondermaansche als onontbeerlijk beschouwen. Plechtig en volkomen onderworpen aan hun medi taties hielden de ontelbaren zich aan het ritueel dezer feestelijkheid. Met zulk een geduld en overgave, dat vermoeiden zich zorgeloos temidden dier massa konden uitstrekken zónder dat iemand de slapenden raakte bij het overheen stappen. Hier ging de tooneelspeler geheel onder in het onge kunstelde. het waarachtige dier gebeur tenis. Nog zie ik die statige vrouwen- Met zijn zakdoek wischte hij zich het zweet van zijn voorhoofd, en wuif de zich daarna koelte toe. Gelukkig, hij had een coupé alleen, een uurtje sporen, en .lij kon de boot nemen. Eenmaal op het ruime sop, dan was hij veilig. Zijn oog richtte zich met welbe hagen op de zwartleeren tasch, tegen over hem in het bagagenet. Dat was de buit, de zuurverdiende buit. Den nachtwaker van de bank had hij er bewusteloos voor moeten slaan, mis schien was de kerel wel dood, veel tijd om daarnaar te kijken had hij niet gehad! zijn medeplichtige had hij bedrogen: gezegd, dat hij de kast niet had kunnen openkrijgen, en stiekum was hij ’m gesmeerd. Maar de buit was gelukkig binnen! Nu hoefde hij niet meer te ploeteren op een benauwd kantoortje voor een hongerloon, nu kon hij de droomen, de illusies van jaren, verwezenlijken, gaan reizen en trekken. Alles had hij daar voor over gehad, zijn vrijheid op het spel gezet, brutaalweg had hij de kast met een valschen sleutel geopend, en leegge- gapt.- Hij keek op zijn horloge: nog drie kwartier. Op het nippertje kon hij de boot halen. Des te beter, dan zou de angst tenminste wat korter duren, dat ze hem er nog af zouden halen, zoolang ze niet van wal waren gesto ken. Het landschap buiten vloog ra zendsnel voorbij, maar hoe schilder achtig ook, het vermocht zijn oog niet te boeien. Star bleef hij naar de zwarte tasch staren, hij zag alleen maar den buit voor zich, een dikke honderdduizend dollars. Wat kon hij daar al niet mee doen? Eerst zou hij eens flink genieten, zoodra hij in het vreemde land was gearriveerd. En natuurlijk zich fijn in de kleeren steken en een metamor phose ondergaan, zoodat de knapste detective hem niet herkennen kon. Geen valsche pruiken, geen baard la ten groeien, en al die ouwerwetsche poespas, maar van die kleine geraffi neerde operatietjes, waar ze in be paalde schoonheidsinstituten zoo han dig slag van hadden. Jammer, dat hij er nu nog geen gelegenheid voor had gehad, om even een beetje zijn uiterlijk te veranderen. Hij trok weg. zoover mogelijk van de plaats van de mis daad! Idioten, die dachten, dat een misdadiger steeds terugkeerde naar die plaats! Stel je voor, hoe verder weg, hoe liever. Hem zouden ze daar nooit meer zien! Hoe laat was het nu? Nog een half uurVerstrooid keek hij naar bui ten. Bliksems, wat was dat? Door het portierraampje staarde een gezicht naar hem!! Het portier ging open en een man werkte zich zijn coupé binnen! ’t Was een heele klim, begon de op zoo vreemde wijze binnengekomen zijner standvastige belijdenis kan ont zeggen en die daarom blijft behooren tot de groote figuren van de Neder- landsche politieke en kerkelijke ge schiedenis van de 16de eeuw. Want het blijft waar, wat wijlen van Toorenbergen, een der beste kenners van Dathenus’ leven en werken, een maal schreef: De Datheensche psalm berijming, welke onder de gemoedsbe weging van den beeldenstorm en de haagpreek een indruk op ons Gerefor meerde volk maakte, onvergetelijk en onuitwischbaar, was met het hart van dat volk samengegroeid, voor dat eenigt prosodische of theologische critiek zich kon doen gelden. Vandaar dat weldra die critiek voor goed te laat kwam. En zoo ging het in Datheen’s leven en met zijn werken ook op ander ter rein; de.critiek van den Prins van Oranje, van de Staten, zelfs toen zij hem gevangen deden zetten, ja van zijn mede-arbeiders in de kerk en op synoden miste haar uitwerking op dezen rigoureuzen man, als zijn gewe ten en overtuiging hem beletten aan die critiek gehoor te geven. Psycholo gisch is het dan ook ten eenenmale onjuist, om in hem den querulant te zien, die in de contra-mine wenschte te zijn; veeleer was hij het slachtoffer van zijn fanatisme en rigorisme. Juist die positie doet ons medelijden voor hem opvatten. Bij H. Q. Janssen, P. Dathenus, Een blik op zijrf laatste levensjaren (Delft, 1872), van Schelven, in N. Ned. Biogr. X oordenboek en vooral bij Th. Ruys, Petrus Dathenus (1919) kan men een uitvoerig overzicht van Datheen’s leven vinden, waarvan hier het voornaamste even ter inleiding van zijn verhouding tot den Prins van Oranje moge volgen. Pieter Daten, verlatijnscht tot Petrus Dathenus, en onder zijn schuilnaam in de hitte der vervolging ook Pieter van Berghen geheeten, werd in 1531 (of ’32) geboren te Mont-Cassel in Vlaanderen. Zijn ouders deden hem reeds vroeg in een Karmelietenklooster te Yperen op nemen, doch zijn onstuimige aard ver zette zich tegen het eenzame leven van versterving en onthouding, dat vooral de Karmelieters dier dagen kenmerkte. Bovendien was in hem een andere over tuiging op religieus gebied gerijpt en hij ontvluchtte zijn cel. Te Kortrijk openlijk tot de Hervorming overgegaan zijnde, predikte hij daar het eerst, moest echter weldra vluchten eerst naar Engeland, om te Londen de Hollandsche gemeente te dienen, vandaar naar Frankfort aan de Main. Reeds daar stiet hij door zijn onverdraagzame houding Lutherschen en anders georiënteerde Protestanten van zich af, zoodat hij al spoedig genoodzaakt werd naar Fran kenthal in de Paltz te vertrekken, waar de keurvorst hem spoedig onder de z.g. hoftheologen opnam. Het veelbewogen leven van een merkwaardigen man, merkwaardig populair vooral, als Petrus Dathenus was, is onder de Noord- en Zuidneder- landsche historici nog al dikwijls het onderwerp van studie en twistgeschrijf geweest, dit laatste vooral, omdat hij zoo verschillend beoordeeld wordt. Vol gens den eenen deskundige is hij de meest onverdraagzame Calvinist ge weest in de Nederlanden der 16de eeuw, een ander noemt hem daarente gen den meest consequenten Hervormer van zijn tijd, die zich noch aan vorsten en Staten des lands, noch aan oordeel zijner landgenooten en dat van het volk stoorde, doch zijn eigen weg ging. Zijn geestelijke loopbaan aanvangende als Karmelieter monnik, werd hij bij den aanvang der Hervorming de popu lairste volksprediker en kanselrede naar m de Zuidelijke en later ook in de Noordelijke Nederlanden, maar be sloot die eenmaal zoo succesvolle loop baan als geneesheer in het verge ten Elbing. Daar in de kerk wijst een epitaphium boven zijn graf aan, dat hij zou gestorven zijn den 17en Maart 1588. doch, gelijk prof. Lindeboom in zijn handboek schrijft, de gewone le zing laat hem sterven den 19en Fe bruari 1590, dus drie en een halve eeuw geleden. Als men er invloed hij alleen reeds door zijn psalm berijming ten onzent heeft gehad, welke naar het Fransche voorbeeld van Clement Marot alle andere toen malige verdrong en zoo geliefd was on der het volk, dat velen er in de 18e eeuw nog geen afstand van wilden doen, hoe gebrekkig uit dichterlijk oogpunt dan ook, dan kan men zich de populariteit van zijn figuur eeni- germate voorstellen. Uit kerkelijk his torisch oogpunt zouden daarbij nog te vermelden zijn zijn vertaling van den Heidelbergschen catechismus naar de derde origineele uitgave, de daaraan toegevoegde liturgie, bewerkt naar de gelijksoortige te Frankenthal, Londen en de kerkorde van de Paltz, zijn lei dinggevende arbeid op de eerste syno den in Noord- en Zuid-Nederland, doch in deze bijdrage vestigen we liever eens de aandacht op de verhouding tusschen den verdraagzamen Prins van Oranje, die Datheen aanvankelijk in dienst stelde van de vrijwording der natie en van den opbouw der Hervorm de kerk, doch al spoedig door dezen vroegeren medewerker op het hardst werd tegengewerkt. Want de fanatieke, voortvarende Datheen past slecht bij den verdraagzamen en bedachtzamer. Oranje; deze wenschte tot eiken prijs gelijke rechten voor alle godsdiensten, gene eischte de handhaving van één religie, van één kerk, de Calvinistische. Dat is steeds de tragiek in het leven van deze ook internationaal zoo be langrijke figuur geweest, wien nie mand de kracht van zijn sterken wil, den gloed zijner overtuiging, den moed voegelijke gedragingen van het schip gewaar werd. Men moet alweer een Jap wezen om zulk een naam aan dit on willige en bedriegelijke wezen te kun nen geven. Hoewel die karakteristieK is voor het bloesemrijke Japansche karakter. Helaas, te kort duurde dit vroolijke tooneel. Slechts drie dagen. Want wel dra had een merkwaardig changement a vue plaats. De verwarmende zon had de golven-woestenij bedwongen. Tot mijn spijt werd de eetzaal weer be hoorlijk gevuld. Welk een fantastische reis! Een Schotsche en drinkgrage blond doorge schoten rood-bruine dame, die, volgens haar zeggen, als inspectrice der zeden politie te Singapore werd geplaatst, vergenoegde zich volijverig en voor diens rekening, de whisky-gelagen eens jongen reizigers kosteloos te deelen. Een nog bultiger Fransche Globe-trot- ster huppelde onvermoeid achter eenige knapen aan en speelde de jeugd zonder de spataderen te verbloemen, welke indigo-blauw van-onder haar verkleur de huid slangachtig kronkelden. Onont bolsterde jongelingen, pas van moe ders pappot, verloren zich in politieke worstelingen. Flirtende meiskes, kwa- sie opgewonden van droom- alarmee- rende extase, presenteerden bevallig haar lenigheid. Onschuldig hupten ze touw, terwijl anderen tusschen allerlei kinderlijke spelen haar melodieuze stem-bekoorlijkheden ten beste gaven. Temidden van enkele door de wol ge verfde heeren werd een maagdelijk jongmensch door de met een scheef gespannen draadje overplakte glazen van een binocle den evenaar gewezen, wat de jonkman van vreugde en ver bazing ineen deed Krimpen. Een ver keerd geboren exebisionist verklaarde, rad van tong als wijlen Kokadorus, de werking zijner geweldige spieren, terwijl velen der overige schepelingen, vadsig in de dekstoelen, geeuwend den Een tooneelspeler kan men nergens buiten houden. Overal neust hij men- schen, situaties en, als het maar eenigszins mogelijk is, de gesticulaties zijner medemenschen af. Houdt hem dus uit uw vaarwater. En vooral als u. wegduikend tusschen de woelige ba ren van den Oceaan, uw maag onder ste boven tegen uw gehemelte voelt plakken. Dan is hij er als de kippen bij al uw gestes en acrobatische draaiingen en kokhalzende révérances, ten overstaan van eigen diergelijke ge moedsaandoeningen, met zorg te observeeren. Mogelijkerwijze zal hij er zijn voordeel mee doen. Is dit niét ten gerieve van een geestdriftig théater- lievend publiek, direct voor dezulken aanvaardbaar, zeer zeker kan het hem tijdens de laatste opvoering van een stuk, dat geen cent heeft opgebracht van pas komen En soms ook tijdens de sluitings-voorstelling van een rumoe rige boerenkermis. Meen dus niet, dat zeeziekte voor tooneelkunst-beoefena- ren hetzelfde effect sorteert als dit bij gewone stervelingen het (on)gevai kan zijn. Zélfs zonder óóit op zee te zijn geweest, is hem vaak deze specta culaire emotie niet geheel vreemd Wat mij vroeger reeds bleek, toen ik een miskend genie, in het duister der coulissen, met walging hoorde stotte ren, dat hij van het spel van een en scène zijnden collega stijf-misselijk werd Laat u dit genoeg zijn om u voor te kunnen stellen hoe ik van de interpretaire (want oorspronkelijk was de scène in geenen deele) excecuties aan boord genoot van het oogenblik af dat de „Hakusan Maru" zich dreigde onderste boven te keer en. Hoe lieflijk de benaming in het onvervalschte Ja- pansch, „het meisje Hakusan’’ gehee ten, ook moge klinken, ik voor mij kon mij met dezen zoeten naam abso luut niet vereenigen toen ik de onwel- onophoudelijk gekriebelLuister. Op de plek te Amsterdam, waar een ruim café-concert gevestigd is. hetwelk het Amsterdamsche publiek super» amusant zegt te verschaffen, stond vroeger het roemruchtige theater „Sa lon des Variété’s”. Een der tooneel- knechts, mank en immer niezend, had door de artisten de camoufleerende reputatie genoten een kakkerlak te zijn Een niet overdadige gemeenzaam heid aangezien hij alles uiterst lang zaam volbrachttenzij hij ontdekt werd of in het volle daglicht te voor schijn trad. Arme kerel. Had ik ooit kunnen vermoeden, dat uw even-dier daar, in het Verre Indië, mijn optreden tot een zegevierend fiasco, althans bij na, zou hebben bewerkt, ik zou u nim mer in bescherming hebben genomen. En nooit zou ik Tilly Lus’s tante be straffend hebben aangekeken toen zij het durfde bestaan u een vent te noe men „waarvan zij kriebelig werd”. Terzake. Als ooit een actrice de juiste kwalificatie voor een mede- mensch gevonden heeft dan was het tante FuchsBarbiers zaliger. Kriebe lig, gluiperig van geboorte, uw naam is kakkerlak! Ik voel nóg uw tergende aanhalerigheid onder mijn doorzweet net-hemmetje. Beleef nog de helsche voldaanheid toen ik u, miserabel beest, van mij weg schudde en in de kleed kamer, dol van plezier, tot moes trapte. Maar het allergekste was wel, dat ik daarbij aan u moest denken, kakkerlak uit de „Salon des Variété’s” Een zotte transfiguratie waaraan mijn onderbe wustzijn wel niet onschuldig zal zijn. Al behandelde ik u toen met de zoet sappige vriendelijkheid, welke men aan een ongewenschten onderdaan ver schuldigd is. Na uw overlijden wrong ik voor den eersten keer in Indië mijn doorweekte ledematen uit, bevrijd en transpiratie- bedropen. En ik smaakte de zeldzame sensatie een nieuwe tooneel-vondst gecreëerd te hebben, daar het kleedvertrek in eeni ge seconden in het volmaakte labora torium van een waschbaas veranderd was Met drooglijnen en al! Waartus- schen ik lafenis ontving en mij voor een volgend stuk begon te beschmin- ken. wacht deze zachtzinnige beestjes met opengesperde muilen op ons te zien toetreden. Ik hield reeds een aantal suikerklontjes gereed, eilacie, geen tijger te bespeuren. Van apen was er al evenmin sprake. Jakkes. Ik had mij voorgesteld vanaf de reeling het oer- bosch binnen te kijken. Goed, dat was een vergissing. Maar dat ik zoo onge veer in de Rietlanden zou terecht ko men was bijna nooit te verdragen. De tocht PriokBatavia werd ten minste iets. Palmen. De in de kali ploeterende inheemschen konden er ook mee door, evenals de bamboe hut- woningen der bevolking. Hier vond ik tenminste een en ander van de pri mitieve prentjes uit mijn atlas terug. Inmiddels had, ter onzer glorie, een Chinees voor zijn opwekkende begra fenis gezorgd. Dat gaf tenminste iet wat vroolijks aan dezen auto-tocht. Muziek, vlaggen, bloemen en vrije lijk keuvelende begeleiders.* Onwille keurig dacht ik aan Justus van Maurik’s „Janus Tulp” en moest mij bekennen, dat de auteur van dit bekende stuk voor een moeilijk probleem gesteld zou zijn geweest indien hij zijn alcohol minnende kraaien van achter een Chi- neesche lijkstatie het tooneel had doen betreden. De scheerderswinkel van Janus Tulp zou dan in een bruilof ts- zaal veranderd zijn geworden. En van zijn kluchtig drama was niets terecht gekomen, aangezien de tranen van tante Betje hiér een totaal verkeerde uitwerking teweeg gebracht zouden hebben. Oude tooneel-rot, die ik ben, ont ging het mij niet, dat wij aan dié bizar georiënteerde bevolkingsgroepen van dit rare land, geen rooden cent zouden verdienen, tenzij wij konden besluiten ons réportoire in omgekeerde volgorde en, als later bleek, met danseressen en geplemuurde grapjassen aan te vullen. Wat doodzonde is, gezien den enormen rijkdom aan tooneel-begeeng inheemsch publiek. En dus debuteerden wij, mijn vrouw en ik, voor het Nederlandsche publiek. Voor een ei-volle zaal, in het oude Concordia en op den gedenkwaardigen dag, dat Prinses Juliana zich ver loofde. Een sensationeel gebeuren. Niet het minst omdat een eigenaardig diertje mij tijdens de voorstelling door zijn passagier, een half uur heb ik et over gedaan, om een portier open te krijgen. Ik kwam op het perron, toen de trein al reed, en kon nog net op de treeplank springen. Dit is de eer** ste coupé, welken ik open kon krijken. Hèhè! Een heele klim! Sprakeloos zat de ander in zijn hoekje gedoken, de schrik had zijn tong verlamd. Ik zoek een moordenaar! ging de pas-aangekomene voort, een moor denaar, en tegelijk een dief. Meer dan honderdduizend dollar heeft die kerel gestolenen den nachtwaker mors dood geslagen! Ja, ’t zijn me tijden tegenwoordig! Een verstokt misdadi ger natuurlijk. Moet in dezen trein zijn. Heeft een zwartleeren tasch bij zich, zooiets als die daar staat, knikt de man in de richting van de zwarte tasch in het bagagenet. Het angstzweet brak den dief uit. Zou hij op het allerlaatste moment dan tóch geknipt moeten worden? U lijkt wel wat op den knaap, dien ik zoek, ging de ander weer rus tig verder. ’k Heb het signalement in m’n zak, eens even kijken: Grijze oogen, donkerbruin haar. Dat klopt. Scherpe kin, klopt. Litteeken bij het linkeroor: klopt Met een schreeuw wilde de dief zich op zijn pijniger storten, maar diens rust was plotseling verdwenen, en er blonk een browning in zijn hand. Staalhard keken de oogen van den man met de revolver, zijn gezicht stond ernstig en dreigend keek hij den dief aan. Ik ben Jack O’Neill, detective, zei hij kalm. Wel eens van gehoord? Je medeplichtige, Bill Woodley heeft je verraden, wat overigens je eigen schuld is; als je je medeplichtigen tracht te bedriegen, nemen ze wraak!, 't Was een klein kunstje je te volgen. Als een zoutzak was de dief in een hoek van den coupé neergevallen. Zijn geestkracht scheen gebroken. Alle droomen waren verdwenen, zooals droomen altijd plegen te doen. De diefstal, de moord, ze waren voor niets gepleegdHem wachtte de strop Toen scheen plots het leven weer in hem terug te keeren. Als een dolle rukte hij onverwachts het portier open, en voor de ander hem had kun nen weerhouden, stortte hij zich uit ien in volle vaart zijnden trein. Even keek de man in den coupé uit het portier, toen wist hij het met groote moeite dicht te krijgen, en nes telde hij zich, sarcastisch glimlachend in de kussens. En door z’n hoofd ging het: Zoo, dat is in orde. Als Bil Wood- ley nu maar passage voor de boot besproken heeft, dan is alles ge smeerd gegaan. Hij grinnikte zacht in zichzelf. Als Jack O’Neill, beroemde detec tive, eens wist, dat ik hem zoo prach tig geïmiteerd heb met zijn Calvinistisc' -democratische terreur verzette, terwijl naderhand 's Prinsen Fransch-gezinde politiek bij Dathenus op heftig verzet stuitte. Hoe is dit conflict èn historisch èn psycho logisch te verklaren Toen Datheen in 1572 van Oranje de opdracht kreeg om in „religions ende andere saeke goede ordeninge te stellen tot voorderinge van de eere Gods, ruste ende welvaart in den Lande”, waarbij ook was begrepen de regeling van het beheer en de overdracht der kerkelijke goederen, in dé van Spanje afgevallen gewesten, leefde hij nog in de overtui ging, dat Oranje op den duur een Ne- derlandschen bondsstaat zou stichten in Calvinistisch-democratischen geest met één kerk en de absolute zelfstandigheid dier kerk los van eenige politieke be moeiing der overheid In dien staat kon dus ook geen plaats worden ingeruimd aan een andere dan de Protestantsche en,Hervormde kerk, in geen geval aan de R. K. kerk. In die cvertuiging werd hij gesterkt als Oranje’s gevolmachtig de bij verschillende Duitsche vorsten, waarbij hij den Prins inderdaad belang rijke diensten bewees, die hem dan ook in verschillende brieven bij zijn broeder Jan van Nassau en andere landsgrooten heeft aanbevolen. Toch valt het te betwijfelen, of de betrekkingen tusschen den Prins, die in het staatkundige en kerkelijke steeds de verdraagzaamheid en eenheidsge dachte vooropstelde en Dathenus, die als Calvinistisch prediker vóór alles met dé belangen van zijn kerk rekening hield en daardoor tot splitsing en uit sluiting moest komen, ooit andere zijn geweest dan van zakelijken aard als tusschen een, die volijverig is dienen de, zoolang de belangen van zijn ge zindte hem dat veroorloven en den meester, die gebruik maakte van de talenten van dezen toegewijden die naar. Waar het de belangen van zijn kerk gold, boog Dathenus voor geen wereldlijke macht, ook niet voor die van den Prins. Dat bewees hij o.m. te Utrecht, toen de magistraat hem wei gerde de ledigstaande Minderbroeders- kerk te openen, maar hij er toch aan het hoofd zijner getrouwen binnenkwam en met zijn straffe boetpredikaties van af den kansel de te hoop geloopen sol daten deed afdruipen. En toen de Prins met zijn Gentsche Pacificatie en den Godsdienstvrede Roomsch en On roomsch vereenigd in den strijd tegen Spanje tot het doen van wederkeerige concessies trachtte te bewegen, was het weer Dathenus, die een spaak in het wiel stak. Toen had hij ook de onbe schoftheid te verklaren want bitter kon zijn ironie zijn! dat de Prins, in dien hij wiste ofte dagte, dat zijn hembde iets van religie wiste of rieken zoude, dat hij het zelve zoude uittrek ken ende int vier werpen ende ver branden.” Ofschoon de Prins hem in 1578 ver bood naar Gent te gaan, om daar het vuurtje van den godsdienst mee aan te stoken, ging hij toch en men weet, met welke gevolgen. Toen de Prins geen andere uitkomst zag dan voor het be narde vaderland Fransche hulp te aanvaarden en den Hertog van Anjou tot beschermheer dezer gewesten te doen uitroepen, was het weer Dathenus, die een Calvinistischen bescherm heer uit Duitschland daartegenover wist te doen stellen, den onbeduiden den maar streng Calvinistischen Johan Casimir van de Paltz. Toch is zijn.con- flict met Oranje ten onrechte een der oorzaken geweest, die er toe heb- figuren, voor mij uit gaan. In haar ge-, drapeerde omhulsels, vorstelijk van kleur en lijn. Even beving mij de vrees tusschen deze prachtige menschen kort- broekig-vrouwelijke sportiviteit te zul len ontwaren. Maar, o geluk, geen spoor zélfs viel te bespeuren. Kort, te kort was deze heerlijkheid, want de boot wachtte. En toen ging het den volgenden morgen op Singapore aan. En daar geschiedde het, dat ik, vanwege mijn spaarzaamheid, tusschen de overvolle stratendrukte van mijn halswervel af tot aan het einde mijner jaspanden van achteren door midden scheurde. Een wat te sierlijke buiging had da delijk op het reeds blijkbaar ettelijke malen gebruikte witte jasje gereageerd. Het kan ook omgekeerd wezen. In ieder geval stond ik, ten aanschouwe der lachzieke menigte, met een rug, welke radicaal in tweeën was gespleten. Ik heb dus niet te veel beweerd toen ik straks de ongeschonden kwaliteit der tweedehands-pakians in twijfel trok. Maar een acteur moet zich weten te redden. Fluks stelde ik mij in positie en lachte nog heviger dan het publiek en onze metgezellen. Wat ten gevolge had, dat een derzulken, een gewezen bediende uit een kleedingmagazijn, tot bedaren kwam en zich onmiddellijk zijn beroep herinnerde. Hoe hij er aan kwam is mij nog een raadsel, doch in minder dan geen tijd was door zijn operatief ingrijpen mijn clowneske rug, met behulp van veiligheidspelden, aan het genezen. Een circus-entrée van je welste. Toen aan boord en op weg naar Tandjong-Priok. Ik weet niet of het u vergaan is als het mij verging toen ik eindelijk in het schoone Insulinde aan wal stapte. Wat zeggen wil te Priok. Wat een ontnuchtering. Ik herkreeg de gewaarwording van eertijds, toen wij. ergens in Nederland op een verkeerde plaats belandden. Gelukkig duurde mijn ontsteltenis slechts weinige uren. Afgehaald door een bevriende mogendheid bereikten wij al heel spoedig Batavia en hier ver namen wij, dat weldra in het vermaar de Concor ons debuut zou plaats vin den. Toch gevoelde ik mij mistroostig. Waar waren de tijgers nu? Ik had ver-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 12