Als tooneelspeler door den
Indischen Archipel
PETRUS DATHENUS,
Voor
en
tegen
Oranje
GOED VOORBEREID
1590—1940
de
LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE COURANT TON WOENSDAG 6 MAART 1940. PAGINA’ 2.
Calvinisten
i
t
i
i
i
i
i
i
i
i
i
i
Minister metten rosten baert”
„Datheen en zijn
vroegen voor zich een vrijheid,
die zij anderen niet wilden
gunnenOranje begeerde haar
voor allen”.
Prof. dr. L. Knappert
«Sp.i.
aan denkt welke een
Prof. dr. L. Knappert.
II.
mijn
JOHAN SCHMIDT,
den
aan.
de
een
I
l
l
I
i
I
I
l
l
l
I
I
l
l
i
i.
I
Oranje hem bij zich in de Nederlanden
ontbiedt, om daar in de vrijverklaarde
steden van Holland en Zeeland zijn
baanbrekenden arbeid ten bate van de
vaderlandsche kerk voort te zetten.
Hieruit kan men voldoende afleiden, dat
de Prins het volste vertrouwen in Dathe-
nus stelde, want hij werd niet minder
dan ’s Prinsen raad en commissaris, om
in de bedoelde steden, welke zich voor
Oranje hadden verklaard, ordening te
stellen op de kerkelijke èn politieke
zaken. Van deze belangrijke opdracht is
de commissiebric 1 van 30 Augustus
1572 bij dr. Ruys (Petrus Dathenus, blz.
309 vlg.) te vinden. En evenmin kan
ontkend worden, dat hij zich in die com
missie met ijver en toewijding van zijn
opdracht heeft gekweten, ongeveer tot
voorjaar 1574.
Eerst enkele jaren later begon de
jammerlijke en tragische strijd tusschen
hem en Oranje, aanvankelijk door de
verzoeningspolitiek van den Prins, die
nog altijd het ideaal van verbondenheid
tusschen Roomsch en Onroomsch in zijn
vaandel hield, waartegen Dathenus zich
Opnieuw werd hij dan door zijn onge
durigheid en heimwee naar zijn Vlaam-
sche land gedrongen, om in zijn geboor
teland de kerken onder het kruis te
dienen en als Vlaamsch haagprediker
trad hij sedert 1566 met grooten moed
op voor zijn geestverwanten. Want ook
deze eigenschap viel in hem te bewon
deren naast moed, toewijding, zelfver
loochening en opofferingsgezindheid.
Dat was het ook, waarom Oranje hem
aanvankelijk onder zijn bescherming
nam. Toen de eerste geuzentroepen in
1567 onder de muren van Antwerpen
bij Austruweel werden vernietigd, week
Datheen weer uit naar de Paltz, om
spoedig als veldprediker in dienst van
Johan Casimir naar Frankrijk te ver
trekken en daar de Hugenoten in hun
zwaren geloofsstrijd bij te staan. Zoo
was het ook voor hem evenals voor dien
anderen grooten Zuidnederlander, die
eerlang herdacht zal worden, nl. Marnix
van St. Aldegonde, repos ailleurs, elders
rust.
In 1568 vinden we Patheen als voor
zitter van het Convent van Wezel, om
de eerste kerkordening voor de Her
vormden vast te stellen. Vervolgens is
hij weer een paar jaar in den vreemde
werkzaam (Heidelberg, Paltz) voor den
opbouw en grondvesting van het kerke
lijk leven, totdat in 1571 de Prins van
heden en onbillijkheden van de ergste
soort laten verleiden. Zoo verklaarde
hij ook, dat de Prins een walg van de
religie, inzonderheid van de Hervormde
kerk gekregen zou hebben, doch daar
voor stond deze waarlijk te hoog En
verzoeningsgezind als steeds beant
woordde de Prins dit nog in 1581 met:
Je ne porte aulcune ou mauvaise af
fection a maitre pierre d’athenus. „Dat
is de gulden verdraagzaamheid!"
A. HALLEMA.
ben geleid om zijn gebreken al te zeer
op den voorgrond te stellen. Met vuri-
gen ijver heeft ook hij voor zijn ideaal
gestreden: de onschendbare rechten en
belangen zijner kerk. Dr. Janssen’s
oordeel over Dathenus’ verdiensten
blijft nog steeds van kracht en waarde:
onschatbaar veel heeft de Hervormde
Kerk in Nederland voor haar vestiging
en opbouw aan hem te danken. Maar
in zijn diep vooroordeel, vooral jegens
Oranje, heeft hij zich helaas tot grof-
hemel afzochten. Middelerwijl holde
de bar-keeper af en aan. Blijheid en
afkeer dreunde door de wisselende ge
sprekken hier en daar. Blijheid over
het weerzien van de tropen,' afkeer om
daar weer terug te moeten.
En zoo naderen wij zonder kleer
scheuren Colombo, hoewel niet al de
ten toon gespreide witte pakians den
toets der nieuwbakkenheid konden
doorstaan. Wat later zou blijken. Het
mag een schande heeten, dat enkele
bij-de-hande handelaars in reeds gedra
gen tropen-colbertjes zich niet al te
zenuwachtig maken omtrent de levens
kracht hunner pakians. Gelukkig ech
ter deden zich nog geen breuken voor
en welgemoed betraden wij het onvol
prezen Colombo. Ach, dichters, die met
droeve genoegens de druilerige regen
dagen onzer modderige landen in
niet altijd vlekkelooze rijmen overdre
ven eer aandoen, ga naar Colombo!
Wat een land! Hoe kort wij er ook
mochten verblijven, vanwege den haas
tigen kapitein van „het meisje Haku-
san”, toch stellen wij vast, dat er geen
enkele vertooning te vergelijken is bij
wat wij te aanschouwen kregen: Het
Heilige Waterfeest, zoo genoemd, omdat
de Boeddhistische priesters voor de arm-
sten het heilige water uit de Ganges
hadden gehaald, hetwelk zij bij beschei
den porties eerlijk onder de geloovigen
verdeelden, tegen een niet te overdadi
ge vergoeding.
Wat een schouwspel! Bij nacht, onder
den weerschijn van fakkels en kleurrijk
vuurwerk klompten daar duizenden
mannen, vrouwen en kinderen tezamen,
in wonderkleurige kleeding en volslagen
berusting. Geen lawaai, geen opwin
dende toeters of rateltjes, geen serpen
tines, stukgeslagen hoeden en hossende
vreugde, gelijk wij dit in een regen
achtiger deel op dit ondermaansche als
onontbeerlijk beschouwen. Plechtig en
volkomen onderworpen aan hun medi
taties hielden de ontelbaren zich aan
het ritueel dezer feestelijkheid.
Met zulk een geduld en overgave, dat
vermoeiden zich zorgeloos temidden
dier massa konden uitstrekken zónder
dat iemand de slapenden raakte bij
het overheen stappen. Hier ging de
tooneelspeler geheel onder in het onge
kunstelde. het waarachtige dier gebeur
tenis. Nog zie ik die statige vrouwen-
Met zijn zakdoek wischte hij zich
het zweet van zijn voorhoofd, en wuif
de zich daarna koelte toe. Gelukkig,
hij had een coupé alleen, een uurtje
sporen, en .lij kon de boot nemen.
Eenmaal op het ruime sop, dan was
hij veilig.
Zijn oog richtte zich met welbe
hagen op de zwartleeren tasch, tegen
over hem in het bagagenet. Dat was
de buit, de zuurverdiende buit. Den
nachtwaker van de bank had hij er
bewusteloos voor moeten slaan, mis
schien was de kerel wel dood, veel
tijd om daarnaar te kijken had hij niet
gehad! zijn medeplichtige had hij
bedrogen: gezegd, dat hij de kast niet
had kunnen openkrijgen, en stiekum
was hij ’m gesmeerd. Maar de buit
was gelukkig binnen! Nu hoefde hij
niet meer te ploeteren op een benauwd
kantoortje voor een hongerloon, nu
kon hij de droomen, de illusies van
jaren, verwezenlijken, gaan reizen en
trekken. Alles had hij daar voor over
gehad, zijn vrijheid op het spel gezet,
brutaalweg had hij de kast met een
valschen sleutel geopend, en leegge-
gapt.-
Hij keek op zijn horloge: nog drie
kwartier. Op het nippertje kon hij de
boot halen. Des te beter, dan zou de
angst tenminste wat korter duren,
dat ze hem er nog af zouden halen,
zoolang ze niet van wal waren gesto
ken. Het landschap buiten vloog ra
zendsnel voorbij, maar hoe schilder
achtig ook, het vermocht zijn oog niet
te boeien.
Star bleef hij naar de zwarte tasch
staren, hij zag alleen maar den buit
voor zich, een dikke honderdduizend
dollars. Wat kon hij daar al niet mee
doen? Eerst zou hij eens flink genieten,
zoodra hij in het vreemde land was
gearriveerd. En natuurlijk zich fijn in
de kleeren steken en een metamor
phose ondergaan, zoodat de knapste
detective hem niet herkennen kon.
Geen valsche pruiken, geen baard la
ten groeien, en al die ouwerwetsche
poespas, maar van die kleine geraffi
neerde operatietjes, waar ze in be
paalde schoonheidsinstituten zoo han
dig slag van hadden. Jammer, dat hij
er nu nog geen gelegenheid voor had
gehad, om even een beetje zijn uiterlijk
te veranderen. Hij trok weg. zoover
mogelijk van de plaats van de mis
daad! Idioten, die dachten, dat een
misdadiger steeds terugkeerde naar
die plaats! Stel je voor, hoe verder
weg, hoe liever. Hem zouden ze daar
nooit meer zien!
Hoe laat was het nu? Nog een half
uurVerstrooid keek hij naar bui
ten. Bliksems, wat was dat? Door het
portierraampje staarde een gezicht
naar hem!! Het portier ging open
en een man werkte zich zijn coupé
binnen!
’t Was een heele klim, begon de
op zoo vreemde wijze binnengekomen
zijner standvastige belijdenis kan ont
zeggen en die daarom blijft behooren
tot de groote figuren van de Neder-
landsche politieke en kerkelijke ge
schiedenis van de 16de eeuw.
Want het blijft waar, wat wijlen van
Toorenbergen, een der beste kenners
van Dathenus’ leven en werken, een
maal schreef: De Datheensche psalm
berijming, welke onder de gemoedsbe
weging van den beeldenstorm en de
haagpreek een indruk op ons Gerefor
meerde volk maakte, onvergetelijk en
onuitwischbaar, was met het hart van
dat volk samengegroeid, voor dat eenigt
prosodische of theologische critiek zich
kon doen gelden. Vandaar dat weldra
die critiek voor goed te laat kwam.
En zoo ging het in Datheen’s leven
en met zijn werken ook op ander ter
rein; de.critiek van den Prins van
Oranje, van de Staten, zelfs toen zij
hem gevangen deden zetten, ja van
zijn mede-arbeiders in de kerk en op
synoden miste haar uitwerking op
dezen rigoureuzen man, als zijn gewe
ten en overtuiging hem beletten aan
die critiek gehoor te geven. Psycholo
gisch is het dan ook ten eenenmale
onjuist, om in hem den querulant te
zien, die in de contra-mine wenschte
te zijn; veeleer was hij het slachtoffer
van zijn fanatisme en rigorisme. Juist
die positie doet ons medelijden voor
hem opvatten.
Bij H. Q. Janssen, P. Dathenus, Een
blik op zijrf laatste levensjaren (Delft,
1872), van Schelven, in N. Ned. Biogr.
X oordenboek en vooral bij Th. Ruys,
Petrus Dathenus (1919) kan men een
uitvoerig overzicht van Datheen’s leven
vinden, waarvan hier het voornaamste
even ter inleiding van zijn verhouding
tot den Prins van Oranje moge volgen.
Pieter Daten, verlatijnscht tot Petrus
Dathenus, en onder zijn schuilnaam in
de hitte der vervolging ook Pieter van
Berghen geheeten, werd in 1531 (of ’32)
geboren te Mont-Cassel in Vlaanderen.
Zijn ouders deden hem reeds vroeg in
een Karmelietenklooster te Yperen op
nemen, doch zijn onstuimige aard ver
zette zich tegen het eenzame leven van
versterving en onthouding, dat vooral
de Karmelieters dier dagen kenmerkte.
Bovendien was in hem een andere over
tuiging op religieus gebied gerijpt en
hij ontvluchtte zijn cel. Te Kortrijk
openlijk tot de Hervorming overgegaan
zijnde, predikte hij daar het eerst, moest
echter weldra vluchten eerst naar
Engeland, om te Londen de Hollandsche
gemeente te dienen, vandaar naar
Frankfort aan de Main. Reeds daar stiet
hij door zijn onverdraagzame houding
Lutherschen en anders georiënteerde
Protestanten van zich af, zoodat hij al
spoedig genoodzaakt werd naar Fran
kenthal in de Paltz te vertrekken, waar
de keurvorst hem spoedig onder de z.g.
hoftheologen opnam.
Het veelbewogen leven van een
merkwaardigen man, merkwaardig
populair vooral, als Petrus Dathenus
was, is onder de Noord- en Zuidneder-
landsche historici nog al dikwijls het
onderwerp van studie en twistgeschrijf
geweest, dit laatste vooral, omdat hij
zoo verschillend beoordeeld wordt. Vol
gens den eenen deskundige is hij de
meest onverdraagzame Calvinist ge
weest in de Nederlanden der 16de
eeuw, een ander noemt hem daarente
gen den meest consequenten Hervormer
van zijn tijd, die zich noch aan vorsten
en Staten des lands, noch aan oordeel
zijner landgenooten en dat van het
volk stoorde, doch zijn eigen weg ging.
Zijn geestelijke loopbaan aanvangende
als Karmelieter monnik, werd hij bij
den aanvang der Hervorming de popu
lairste volksprediker en kanselrede
naar m de Zuidelijke en later ook in
de Noordelijke Nederlanden, maar be
sloot die eenmaal zoo succesvolle loop
baan als geneesheer in het verge
ten Elbing. Daar in de kerk wijst een
epitaphium boven zijn graf aan, dat
hij zou gestorven zijn den 17en Maart
1588. doch, gelijk prof. Lindeboom in
zijn handboek schrijft, de gewone le
zing laat hem sterven den 19en Fe
bruari 1590, dus drie en een halve
eeuw geleden.
Als men er
invloed hij alleen reeds door zijn psalm
berijming ten onzent heeft gehad,
welke naar het Fransche voorbeeld
van Clement Marot alle andere toen
malige verdrong en zoo geliefd was on
der het volk, dat velen er in de 18e
eeuw nog geen afstand van wilden
doen, hoe gebrekkig uit dichterlijk
oogpunt dan ook, dan kan men zich
de populariteit van zijn figuur eeni-
germate voorstellen. Uit kerkelijk his
torisch oogpunt zouden daarbij nog te
vermelden zijn zijn vertaling van den
Heidelbergschen catechismus naar de
derde origineele uitgave, de daaraan
toegevoegde liturgie, bewerkt naar de
gelijksoortige te Frankenthal, Londen
en de kerkorde van de Paltz, zijn lei
dinggevende arbeid op de eerste syno
den in Noord- en Zuid-Nederland, doch
in deze bijdrage vestigen we liever
eens de aandacht op de verhouding
tusschen den verdraagzamen Prins van
Oranje, die Datheen aanvankelijk in
dienst stelde van de vrijwording der
natie en van den opbouw der Hervorm
de kerk, doch al spoedig door dezen
vroegeren medewerker op het hardst
werd tegengewerkt. Want de fanatieke,
voortvarende Datheen past slecht bij
den verdraagzamen en bedachtzamer.
Oranje; deze wenschte tot eiken prijs
gelijke rechten voor alle godsdiensten,
gene eischte de handhaving van één
religie, van één kerk, de Calvinistische.
Dat is steeds de tragiek in het leven
van deze ook internationaal zoo be
langrijke figuur geweest, wien nie
mand de kracht van zijn sterken wil,
den gloed zijner overtuiging, den moed
voegelijke gedragingen van het schip
gewaar werd. Men moet alweer een Jap
wezen om zulk een naam aan dit on
willige en bedriegelijke wezen te kun
nen geven. Hoewel die karakteristieK
is voor het bloesemrijke Japansche
karakter.
Helaas, te kort duurde dit vroolijke
tooneel. Slechts drie dagen. Want wel
dra had een merkwaardig changement
a vue plaats. De verwarmende zon had
de golven-woestenij bedwongen. Tot
mijn spijt werd de eetzaal weer be
hoorlijk gevuld.
Welk een fantastische reis! Een
Schotsche en drinkgrage blond doorge
schoten rood-bruine dame, die, volgens
haar zeggen, als inspectrice der zeden
politie te Singapore werd geplaatst,
vergenoegde zich volijverig en voor
diens rekening, de whisky-gelagen eens
jongen reizigers kosteloos te deelen.
Een nog bultiger Fransche Globe-trot-
ster huppelde onvermoeid achter eenige
knapen aan en speelde de jeugd zonder
de spataderen te verbloemen, welke
indigo-blauw van-onder haar verkleur
de huid slangachtig kronkelden. Onont
bolsterde jongelingen, pas van moe
ders pappot, verloren zich in politieke
worstelingen. Flirtende meiskes, kwa-
sie opgewonden van droom- alarmee-
rende extase, presenteerden bevallig
haar lenigheid. Onschuldig hupten ze
touw, terwijl anderen tusschen allerlei
kinderlijke spelen haar melodieuze
stem-bekoorlijkheden ten beste gaven.
Temidden van enkele door de wol ge
verfde heeren werd een maagdelijk
jongmensch door de met een scheef
gespannen draadje overplakte glazen
van een binocle den evenaar gewezen,
wat de jonkman van vreugde en ver
bazing ineen deed Krimpen. Een ver
keerd geboren exebisionist verklaarde,
rad van tong als wijlen Kokadorus,
de werking zijner geweldige spieren,
terwijl velen der overige schepelingen,
vadsig in de dekstoelen, geeuwend den
Een tooneelspeler kan men nergens
buiten houden. Overal neust hij men-
schen, situaties en, als het maar
eenigszins mogelijk is, de gesticulaties
zijner medemenschen af. Houdt hem
dus uit uw vaarwater. En vooral als u.
wegduikend tusschen de woelige ba
ren van den Oceaan, uw maag onder
ste boven tegen uw gehemelte voelt
plakken. Dan is hij er als de kippen
bij al uw gestes en acrobatische
draaiingen en kokhalzende révérances,
ten overstaan van eigen diergelijke ge
moedsaandoeningen, met zorg te
observeeren. Mogelijkerwijze zal hij er
zijn voordeel mee doen. Is dit niét ten
gerieve van een geestdriftig théater-
lievend publiek, direct voor dezulken
aanvaardbaar, zeer zeker kan het hem
tijdens de laatste opvoering van een
stuk, dat geen cent heeft opgebracht
van pas komen En soms ook tijdens de
sluitings-voorstelling van een rumoe
rige boerenkermis. Meen dus niet, dat
zeeziekte voor tooneelkunst-beoefena-
ren hetzelfde effect sorteert als dit
bij gewone stervelingen het (on)gevai
kan zijn. Zélfs zonder óóit op zee te
zijn geweest, is hem vaak deze specta
culaire emotie niet geheel vreemd
Wat mij vroeger reeds bleek, toen ik
een miskend genie, in het duister der
coulissen, met walging hoorde stotte
ren, dat hij van het spel van een en
scène zijnden collega stijf-misselijk
werd Laat u dit genoeg zijn om u
voor te kunnen stellen hoe ik van de
interpretaire (want oorspronkelijk was
de scène in geenen deele) excecuties
aan boord genoot van het oogenblik af
dat de „Hakusan Maru" zich dreigde
onderste boven te keer en. Hoe lieflijk
de benaming in het onvervalschte Ja-
pansch, „het meisje Hakusan’’ gehee
ten, ook moge klinken, ik voor mij
kon mij met dezen zoeten naam abso
luut niet vereenigen toen ik de onwel-
onophoudelijk gekriebelLuister.
Op de plek te Amsterdam, waar een
ruim café-concert gevestigd is. hetwelk
het Amsterdamsche publiek super»
amusant zegt te verschaffen, stond
vroeger het roemruchtige theater „Sa
lon des Variété’s”. Een der tooneel-
knechts, mank en immer niezend, had
door de artisten de camoufleerende
reputatie genoten een kakkerlak te
zijn
Een niet overdadige gemeenzaam
heid aangezien hij alles uiterst lang
zaam volbrachttenzij hij ontdekt
werd of in het volle daglicht te voor
schijn trad. Arme kerel. Had ik ooit
kunnen vermoeden, dat uw even-dier
daar, in het Verre Indië, mijn optreden
tot een zegevierend fiasco, althans bij
na, zou hebben bewerkt, ik zou u nim
mer in bescherming hebben genomen.
En nooit zou ik Tilly Lus’s tante be
straffend hebben aangekeken toen zij
het durfde bestaan u een vent te noe
men „waarvan zij kriebelig werd”.
Terzake. Als ooit een actrice de
juiste kwalificatie voor een mede-
mensch gevonden heeft dan was het
tante FuchsBarbiers zaliger. Kriebe
lig, gluiperig van geboorte, uw naam
is kakkerlak! Ik voel nóg uw tergende
aanhalerigheid onder mijn doorzweet
net-hemmetje. Beleef nog de helsche
voldaanheid toen ik u, miserabel beest,
van mij weg schudde en in de kleed
kamer, dol van plezier, tot moes trapte.
Maar het allergekste was wel, dat ik
daarbij aan u moest denken, kakkerlak
uit de „Salon des Variété’s” Een zotte
transfiguratie waaraan mijn onderbe
wustzijn wel niet onschuldig zal zijn.
Al behandelde ik u toen met de zoet
sappige vriendelijkheid, welke men aan
een ongewenschten onderdaan ver
schuldigd is.
Na uw overlijden wrong ik voor den
eersten keer in Indië mijn doorweekte
ledematen uit, bevrijd en transpiratie-
bedropen.
En ik smaakte de zeldzame sensatie
een nieuwe tooneel-vondst gecreëerd te
hebben, daar het kleedvertrek in eeni
ge seconden in het volmaakte labora
torium van een waschbaas veranderd
was Met drooglijnen en al! Waartus-
schen ik lafenis ontving en mij voor
een volgend stuk begon te beschmin-
ken.
wacht deze zachtzinnige beestjes met
opengesperde muilen op ons te zien
toetreden. Ik hield reeds een aantal
suikerklontjes gereed, eilacie, geen
tijger te bespeuren. Van apen was er
al evenmin sprake. Jakkes. Ik had mij
voorgesteld vanaf de reeling het oer-
bosch binnen te kijken. Goed, dat was
een vergissing. Maar dat ik zoo onge
veer in de Rietlanden zou terecht ko
men was bijna nooit te verdragen.
De tocht PriokBatavia werd ten
minste iets. Palmen. De in de kali
ploeterende inheemschen konden er
ook mee door, evenals de bamboe hut-
woningen der bevolking. Hier vond ik
tenminste een en ander van de pri
mitieve prentjes uit mijn atlas terug.
Inmiddels had, ter onzer glorie, een
Chinees voor zijn opwekkende begra
fenis gezorgd. Dat gaf tenminste iet
wat vroolijks aan dezen auto-tocht.
Muziek, vlaggen, bloemen en vrije
lijk keuvelende begeleiders.* Onwille
keurig dacht ik aan Justus van Maurik’s
„Janus Tulp” en moest mij bekennen,
dat de auteur van dit bekende stuk
voor een moeilijk probleem gesteld
zou zijn geweest indien hij zijn alcohol
minnende kraaien van achter een Chi-
neesche lijkstatie het tooneel had doen
betreden. De scheerderswinkel van
Janus Tulp zou dan in een bruilof ts-
zaal veranderd zijn geworden. En van
zijn kluchtig drama was niets terecht
gekomen, aangezien de tranen van
tante Betje hiér een totaal verkeerde
uitwerking teweeg gebracht zouden
hebben.
Oude tooneel-rot, die ik ben, ont
ging het mij niet, dat wij aan dié bizar
georiënteerde bevolkingsgroepen van
dit rare land, geen rooden cent zouden
verdienen, tenzij wij konden besluiten
ons réportoire in omgekeerde volgorde
en, als later bleek, met danseressen
en geplemuurde grapjassen aan te
vullen. Wat doodzonde is, gezien den
enormen rijkdom aan tooneel-begeeng
inheemsch publiek.
En dus debuteerden wij, mijn vrouw
en ik, voor het Nederlandsche publiek.
Voor een ei-volle zaal, in het oude
Concordia en op den gedenkwaardigen
dag, dat Prinses Juliana zich ver
loofde.
Een sensationeel gebeuren. Niet het
minst omdat een eigenaardig diertje
mij tijdens de voorstelling door zijn
passagier, een half uur heb ik et
over gedaan, om een portier open te
krijgen. Ik kwam op het perron, toen
de trein al reed, en kon nog net op
de treeplank springen. Dit is de eer**
ste coupé, welken ik open kon krijken.
Hèhè! Een heele klim!
Sprakeloos zat de ander in zijn
hoekje gedoken, de schrik had zijn
tong verlamd.
Ik zoek een moordenaar! ging
de pas-aangekomene voort, een moor
denaar, en tegelijk een dief. Meer dan
honderdduizend dollar heeft die kerel
gestolenen den nachtwaker mors
dood geslagen! Ja, ’t zijn me tijden
tegenwoordig! Een verstokt misdadi
ger natuurlijk. Moet in dezen trein
zijn. Heeft een zwartleeren tasch bij
zich, zooiets als die daar staat, knikt
de man in de richting van de zwarte
tasch in het bagagenet.
Het angstzweet brak den dief uit.
Zou hij op het allerlaatste moment
dan tóch geknipt moeten worden?
U lijkt wel wat op den knaap,
dien ik zoek, ging de ander weer rus
tig verder. ’k Heb het signalement
in m’n zak, eens even kijken: Grijze
oogen, donkerbruin haar. Dat klopt.
Scherpe kin, klopt. Litteeken bij het
linkeroor: klopt
Met een schreeuw wilde de dief
zich op zijn pijniger storten, maar
diens rust was plotseling verdwenen,
en er blonk een browning in zijn hand.
Staalhard keken de oogen van den
man met de revolver, zijn gezicht
stond ernstig en dreigend keek hij
den dief aan.
Ik ben Jack O’Neill, detective, zei
hij kalm. Wel eens van gehoord?
Je medeplichtige, Bill Woodley heeft
je verraden, wat overigens je eigen
schuld is; als je je medeplichtigen
tracht te bedriegen, nemen ze wraak!,
't Was een klein kunstje je te volgen.
Als een zoutzak was de dief in een
hoek van den coupé neergevallen. Zijn
geestkracht scheen gebroken. Alle
droomen waren verdwenen, zooals
droomen altijd plegen te doen. De
diefstal, de moord, ze waren voor
niets gepleegdHem wachtte de
strop
Toen scheen plots het leven weer in
hem terug te keeren. Als een dolle
rukte hij onverwachts het portier
open, en voor de ander hem had kun
nen weerhouden, stortte hij zich uit
ien in volle vaart zijnden trein.
Even keek de man in den coupé uit
het portier, toen wist hij het met
groote moeite dicht te krijgen, en nes
telde hij zich, sarcastisch glimlachend
in de kussens. En door z’n hoofd ging
het:
Zoo, dat is in orde. Als Bil Wood-
ley nu maar passage voor de boot
besproken heeft, dan is alles ge
smeerd gegaan.
Hij grinnikte zacht in zichzelf.
Als Jack O’Neill, beroemde detec
tive, eens wist, dat ik hem zoo prach
tig geïmiteerd heb
met zijn Calvinistisc' -democratische
terreur verzette, terwijl naderhand
's Prinsen Fransch-gezinde politiek bij
Dathenus op heftig verzet stuitte. Hoe
is dit conflict èn historisch èn psycho
logisch te verklaren
Toen Datheen in 1572 van Oranje de
opdracht kreeg om in „religions ende
andere saeke goede ordeninge te stellen
tot voorderinge van de eere Gods, ruste
ende welvaart in den Lande”, waarbij
ook was begrepen de regeling van het
beheer en de overdracht der kerkelijke
goederen, in dé van Spanje afgevallen
gewesten, leefde hij nog in de overtui
ging, dat Oranje op den duur een Ne-
derlandschen bondsstaat zou stichten in
Calvinistisch-democratischen geest met
één kerk en de absolute zelfstandigheid
dier kerk los van eenige politieke be
moeiing der overheid In dien staat kon
dus ook geen plaats worden ingeruimd
aan een andere dan de Protestantsche
en,Hervormde kerk, in geen geval aan
de R. K. kerk. In die cvertuiging werd
hij gesterkt als Oranje’s gevolmachtig
de bij verschillende Duitsche vorsten,
waarbij hij den Prins inderdaad belang
rijke diensten bewees, die hem dan ook
in verschillende brieven bij zijn broeder
Jan van Nassau en andere landsgrooten
heeft aanbevolen.
Toch valt het te betwijfelen, of de
betrekkingen tusschen den Prins, die
in het staatkundige en kerkelijke steeds
de verdraagzaamheid en eenheidsge
dachte vooropstelde en Dathenus, die
als Calvinistisch prediker vóór alles
met dé belangen van zijn kerk rekening
hield en daardoor tot splitsing en uit
sluiting moest komen, ooit andere zijn
geweest dan van zakelijken aard als
tusschen een, die volijverig is dienen
de, zoolang de belangen van zijn ge
zindte hem dat veroorloven en den
meester, die gebruik maakte van de
talenten van dezen toegewijden die
naar. Waar het de belangen van zijn
kerk gold, boog Dathenus voor geen
wereldlijke macht, ook niet voor die
van den Prins. Dat bewees hij o.m. te
Utrecht, toen de magistraat hem wei
gerde de ledigstaande Minderbroeders-
kerk te openen, maar hij er toch aan
het hoofd zijner getrouwen binnenkwam
en met zijn straffe boetpredikaties van
af den kansel de te hoop geloopen sol
daten deed afdruipen. En toen de Prins
met zijn Gentsche Pacificatie en den
Godsdienstvrede Roomsch en On
roomsch vereenigd in den strijd tegen
Spanje tot het doen van wederkeerige
concessies trachtte te bewegen, was het
weer Dathenus, die een spaak in het
wiel stak. Toen had hij ook de onbe
schoftheid te verklaren want bitter
kon zijn ironie zijn! dat de Prins, in
dien hij wiste ofte dagte, dat zijn
hembde iets van religie wiste of rieken
zoude, dat hij het zelve zoude uittrek
ken ende int vier werpen ende ver
branden.”
Ofschoon de Prins hem in 1578 ver
bood naar Gent te gaan, om daar het
vuurtje van den godsdienst mee aan
te stoken, ging hij toch en men weet,
met welke gevolgen. Toen de Prins geen
andere uitkomst zag dan voor het be
narde vaderland Fransche hulp te
aanvaarden en den Hertog van Anjou
tot beschermheer dezer gewesten te
doen uitroepen, was het weer Dathenus,
die een Calvinistischen bescherm
heer uit Duitschland daartegenover
wist te doen stellen, den onbeduiden
den maar streng Calvinistischen Johan
Casimir van de Paltz. Toch is zijn.con-
flict met Oranje ten onrechte een
der oorzaken geweest, die er toe heb-
figuren, voor mij uit gaan. In haar ge-,
drapeerde omhulsels, vorstelijk van
kleur en lijn. Even beving mij de vrees
tusschen deze prachtige menschen kort-
broekig-vrouwelijke sportiviteit te zul
len ontwaren. Maar, o geluk, geen spoor
zélfs viel te bespeuren. Kort, te kort
was deze heerlijkheid, want de boot
wachtte.
En toen ging het den volgenden
morgen op Singapore aan. En daar
geschiedde het, dat ik, vanwege mijn
spaarzaamheid, tusschen de overvolle
stratendrukte van mijn halswervel af
tot aan het einde mijner jaspanden van
achteren door midden scheurde.
Een wat te sierlijke buiging had da
delijk op het reeds blijkbaar ettelijke
malen gebruikte witte jasje gereageerd.
Het kan ook omgekeerd wezen. In
ieder geval stond ik, ten aanschouwe
der lachzieke menigte, met een rug,
welke radicaal in tweeën was gespleten.
Ik heb dus niet te veel beweerd toen
ik straks de ongeschonden kwaliteit der
tweedehands-pakians in twijfel trok.
Maar een acteur moet zich weten te
redden. Fluks stelde ik mij in positie
en lachte nog heviger dan het publiek
en onze metgezellen. Wat ten gevolge
had, dat een derzulken, een gewezen
bediende uit een kleedingmagazijn, tot
bedaren kwam en zich onmiddellijk zijn
beroep herinnerde. Hoe hij er aan
kwam is mij nog een raadsel, doch in
minder dan geen tijd was door zijn
operatief ingrijpen mijn clowneske rug,
met behulp van veiligheidspelden, aan
het genezen. Een circus-entrée van je
welste. Toen aan boord en op weg naar
Tandjong-Priok.
Ik weet niet of het u vergaan is als
het mij verging toen ik eindelijk in
het schoone Insulinde aan wal stapte.
Wat zeggen wil te Priok.
Wat een ontnuchtering. Ik herkreeg de
gewaarwording van eertijds, toen wij.
ergens in Nederland op een verkeerde
plaats belandden.
Gelukkig duurde mijn ontsteltenis
slechts weinige uren. Afgehaald door
een bevriende mogendheid bereikten wij
al heel spoedig Batavia en hier ver
namen wij, dat weldra in het vermaar
de Concor ons debuut zou plaats vin
den.
Toch gevoelde ik mij mistroostig.
Waar waren de tijgers nu? Ik had ver-