W. C. SICKESZ
mi
GEEN TIJD VOOR „QUO VADIS
DOCH WEL VOOR STAATSLEENINGEN?
W*'
1
L
SLOTWOORD
DOOR
I
HAAGSCHE COURANT VAN MAANDAG 11 MAART 1940. TWEEDE BLAD, PAGINA 3.
(SCHRIJVER VAN „QUO VADIS
i
De Staat als debitear
De inteekenaar op staatsleeningen:
Voor het Vaderland
.Advertentie”»
In
C’z
fll
Delging der crisisschald
1914-1918
1
Tabel
Waarom dan geen „Quo Vadis?”
Toekomstige staatsleeningen
Recht op herstel van het
rentetype?
De onbillijkheid der obligatie
i
i
STAATSLEENINGEN
i
derstaande tabel, dat de beide groepen pre- jaar een bedrag van 600.
5
I
het
het
Dit gold
doch kan thans
zou men
een
nen
datgene
hadden
1) Vanzelfsprekend ook de beleggings-
instituten altham die, welke daarvoor In
96
92
88
84
80
76
72
68
64
60
aar
aar
aar
aar
aar
aar
aar
laar
laar
laar
laar
4.478
Hfl.
42.98880
41.19760
39.40640
37.61520
35.82400
34.03280
32.24160
30.45040
28.65920
26.86800
25.07680
23 28560
21.49440
19,70320
17 91200
16.12080
14.32960
12.53840
10.74720
8.95600
7.16480
5.37360
3.58240
1.79120
Rente
te bet.
door
le
2e
3e
4e
5e
6e
7e
8e
9e
10e
In
gids
Hfl.
960.—
920.—
880.—
840.—
800.—
760.—
720.—
680.—
640,—
600.—
160.—
520.—
480.—
440.—
400.—
360.—
320.—
280
240,—
200.—
160.—
120.—
80.—
40.—
56
52
48
44
40
36
32
28
24
20
16
12
8
4
28
26
24
22.—
20.—
18
16.—
14
12
10.—
8
6.—
4.—
2.—
iF
Crisisschuld-delging
echter nu die van 1940, en wellicht der
volgende jaren, die echter beter kan wor-
die daarvan profiteeren.
Ik acht het mijn plicht tegenover het vaderland om een deel van mijn
spaarpenningen op te offeren, die ik overgelegd heb voor den ouden dag van
mijn vrouw en mij, en om mijn kinderen na mijn heengaan niet onverzorgd
achter te laten, dochwanneer ik daarmede de toekomst van ons beiden
en die van mijn kinderen onzekerder maak, doet daartegenover het vaderland,
althans zijn „leiders” wel alles om te trachten die toekomst wat hoopvoller
te maken?
Worden, om het duidelijker te stellen, wel die plannen op juistheid onder
zocht, waarvan de ontwerper verklaart, dat zij voor ons zelf en ons nageslacht
„geluk en welvaart” zullen brengen, plannen waarin de knapste deskun
digen in den lande nog niet op steekhoudende wijze ook maar één fout
konden aantoonen?
Noblesse oblige! doch ook staan tegenover de opofferingen, die
vaderland en zijn leiders van ons verlangen, plichten!
Wordt hieraan door het vaderland wel voldoende gedacht?
Bij oorlogstoestanden zijn dit na
gewoonlijk verlaging van rent* gepaard tuurlijk de aandeelen van die bedrijven.
waarbij
geldenden
Waarde
aan het
einde
van het
jaar
jaar
jaar
jaar
jaar
jaar
jaar
jaar
jaar
jaar
behoorende bij het ontwerp
„Delging der crisisschulden’'
Rente
te ontv,
door
groep II groep I
5% - -
Hfl.
48
46.—
44.—
42.—
40.—
38.—
36.—
34.—
32.—
30.—
12e
13e
14 e
15e
16e
17e
18e jaar
19e jaar
20c
21e
22e
Doch zelfs als er serieuze plannen ont«
worpen zijn, waarvan niemand, zelfs de
kundigste geleerden niet, in staat geweest
zijn feiten aan te toonen, gelijk dit met
de „Quo Vadls?"-plannen het geval is,
dan nog worden deze genegeerd, en daar
mede de eenige kans op een betere toe
komst, een toekomst van welvaart, van
de hand gewezen.
Onder zulke omstandigheden, met zulke
„leiders" zal ons gevraagd worden, meer-
(Overgenomen uit het Algemeen Handels-
blad van Vrijdag 10 October 1919).
Voor de delging onzer Crisisschuld
(thans natuurlijk de nieuwe defensielas-
Is het geheele inschrijven op staatslee
ningen al niet een daad van groote va
derlandsliefde, want zou er één crediet-
instelling ter wereld zijn, die geld zou
voorschieten, wanneer zij zou weten, dat
de particuliere credietvrager het slechts
besteden zou op de wijze als de ver
schillende Europeesche staten dit doen
zich in een „vroolijke keuken” aan bal
dadigheid te buiten gaan?
Zeker, Nederland wordt tot veel van
dit alles gedwongen, doch maakt dit voor
den geldgever veel verschil?
Zou er tenminste nog perspectief be
staan op een betere toekomst, dan zou
men er nog vrede mee kunnen hebben,
doch ook dat bestaat niet, tenminste dit
is het oordeel van de huidige „leidera”
en van de massa zelf (niet van den schrij
ver van ,,Quo Vadis?”).
Dat het niet zoo lang zal duren, tot de
Staat opnieuw een leening zal moeten
uitschrijven; teneinde een aanvang te ma
ken met de dekking der groote kosten van
1.7 millioen, die per dag voor „defensie"
koopt in dure tijden een huis,
.1 >gen prijs verhuurt. Doch
'j komt, dan dalen de prij-
der huizen, maar ook die der huren,
steden aan de „Quo Vadis ?”-plannen,
ontworpen door schrijver dezer regelen,
en deze ten spoedigste toe te passen,
althans reeds nu die maatregelen te
nemen, die noodlg zijn om onmiddellijk
na den oorlog met de toepassing te kun
nen aanvangen.
Zou men dat doen, dan zou de hoog- ten) over een periode van 24 jaar, komen
conjunctuur, die daaruit zou voortvloeien, twee financieel-krachtige groepen in aan-
Gelijk gezegd, vond ik het wel ge-
wenscht, de daartoe aangewezen instan
ties, doch ook het geheele Nederlandsche
volk, nog eens op dit alles, en zeer In het
bijzonder op dit ontwerp van mij uit het
aar 1919 opmerkzaam te maken, doch
aat men ook niet vergeten, doel en strek
king van de hierbij afgedrukte plaat de
noodige aandacht te schenken
weer
en
aandeel gaat veelal niet alleen hooge
dividenden afwerpen, doch ook de koers
loopt op.
Dan Is de obllgatiehouder sterk in het
nadeel, wantzijn lage rente-type en
dus zijn vermkiderde koopkracht hand
haven zich, sterker nog, als ten gevolge
van het terugkeeren van hooge prijzen de
levensstandaard duurder wordt, loopt
z ij n koopkracht als obligatiebezitter nog
verder terug, en terwijl het algemeene
rentetype stijgt, daalt met den dag de
waarde van zijn obligaties, en treedt er
naast koopkrachtvermindering (dubbele
koopkraohtvermindering zelfs), bovendien
nog kapitaalvermindering op.
Is dat juist en rechtvaardig?
Ik geloof het niet, en acht dit alles
zelfs een groote onrechtvaardigheid te
genover de o n m i s b a r e n. die den
staat of een onderneming in de moeilijke
Ieder, die mijn boekjes „Quo Vadis" I lang
en II kent, zal in het voorwoord van het
eerste deel gelezen hebben, dat reeds in
het najaar van 1919 door mij een artikel
op economisch gebied gepubliceerd werd,
en wel in het „Algemeen Handelsblad".
Dit artikel nu ging over „Delging der
crisisschuld uit den oorlog van 1914’18".
Meer dan 20 jaren zijn sindsdien ver-
loopen. Een nieuwe oorlog teistert het
menschdom en nieuwe schulden stapelen
zich op tot ongekende hoogte, veel hooger
zelfs dan toen, omdat deze oorlog dage
lijks vrijwel het drievoudige kost, zoowel
aan de oorlogvoerende als aan de neutrale
landen.
Opnieuw staan wij in ons land dus voor
het vraagstuk der
het gemakkelijk maken, het hooge rente
type blijvend te dragen, doch zeker zou
de aankondiging van zulk een staats
beheer het vertrouwen in de toekomst
malen zelfs nog, ons „bezit" in „staats- dusdanig doen weerkeeren dat ook de
komende staatsleeningen vol vertrouwen,
zelfs zonder dwang, zouden worden opge
nomen.
vah een zeker surplus voor eventueele 11e
koersdaling, in betaling gegeven kunnen
worden, welke effecten echter gedurende
jpronkebjke be
zitters geboekt zouden worden. Alle rente,
welke de regeering voor deze aandeelen
meer ontvangen zou dan 5 van het be
drag, hetwelk de betrokken persoon m
contanten had moeten betalen, zou jaar
lijks aan dezen ter hand gesteld worden,
terwijl deze echter verplicht is, ieder jaar
een zeker percentage der effecten terug
te nemen en daarvoor contanten in de 23e
24e jaar
Laat ons eens eenige regels wijden aan
de kwestie „de Staat als debiteur”. Het
is niet te miskennen, dat de „geldgever”,
i.c. de Nederlandsche kapitalist, tot kort
voor dezen oorlog met onzen Staat als
„debiteur” nu niet zulke gunstige ervarin
gen heeft opgedaan.
Ik wil nipt zeggen, dat deze blaam spe
ciaal de Nederlandsche regeering treft,
neenwe kunnen gevoeglijk zeggen,
al wat Staatsleeningen en dus Staatsobli
gaties betreft, doch we kunnen nog ver
der gaan: het geheele begrip „obligaties"
heeft zich kort voor den oorlog Wet van
zijn fraaiste zijde laten zien.
In moeilijke tijden vraagt de Staat, of
degene die obligatie-leeningen aangaat,
crediet, of beter gezegd „geld”, en wel bij
groote hoeveelheden.
Als de „Staat” zulks vraagt, dan ver
strekt plichtsgetrouw de Nederlandsche
kapitalist dat geld, doch als dan de moei
lijkheden voorbij zijn, de conjunctuur
daalt, en het „geld" dus goedkooper
wordt, dan komt de conversie, hetgeen
zeggen wil, dat een leening die 5% rente
doet, wordt omgezet in een 4% leening,
welke manipulatie veelal korten tijd later
behaald wordt tot een 3 of 3i% rente- ~^al? dwazen, of als kermisgangers, die
type.
Dat wil dus zeggen, dat de geld- of
credietgever, die eerst van zijn geleende
gelden 5% rente maakt, en daarop zijn
levensstandaard heeft ingesteld, plotseling
tevreden moet zijn met 20% minder rente,
en dus ook minder inkomen, hetgeen later
nog weer eens met w of 20% (gerekend
over 5%) verminderd w««dt
De geldgever ziet langs dezen weg zijn
inkomen tot 60 slinken, en du* ook zijn
uitgave-mogelijkheden.
Hier zou ik dit artikel kunnen uitbrei
den tot de al of niet economische wen-
schelijkheid van zulk een koopkracht-ver-
mindering, die natuurlijk voor den Staat
een belangrijke vermindering der rente-
schuld ten gevolge heeft, 'tgeen weer een
geringeren druk op 't bedrijfsleven teweeg
brengt, dat toch in den vorm van belas
tingen de rente moet opbrengen.
Laat ik, om kort te zijn hier slechts
verklaren, dat ik steeds die geheele con
versie-, dus rente- en koopkrachtvermin
dering, fataal gevonden heb, zeker in de
crisis-periode die achter ons ligt, en die
toch slechts een gevolg was van onbenut
te rijkdommen.
Deze geld-manipulatie maakte echter
slechts een onderdeel uit van de geheele
fatale deflatie-politiek, die in ons land
sedert 1929 gevolgd is.
Doch tot de kwestie zelf terugkeerend.
dat verminderde rentetype als
normale economische kwestie kun-
beschouwen, een normaal verloop
dus, gelijk zoovele waarden, die bij hoog
conjunctuur hoog in waarde zijn, dalen
als het getij verloopt, en de prijzen
zakken
Laat ons eenvoudige voorbeelden ne
men: men 1
dat men tot hoogen
als de depressie
zen 1.---
en men moet zich aanpassen.
Een ander voorbeeld: men koopt een
stuk effect, een „aandeel" of een partij
Zou het dan niet gewenscht zijn, om te
beginnen één van die bronnen van on
recht af te schaffen, door naast hand
having van het conversierecht den obli-
gatiehouders het herstel van het rente
type te garandeeren, als het getij ver
betert?
Dat de Staat daardoor weer op zwaar-
deren rentelast zou komen, behoeft geen
bezwaar te zijn. De schuld werd aange
gaan, toen de rente-last zwaarder was.
Men hoeft dus met dezen en met geen
anderen last rekening te houden, en er
zou dus slechts sprake zijn van een her
stel van den oorspronkelijken toestand.
Bovendien heeft de Staat der Neder
landen het in zijn macht, dien rentelast
gemakkelijk, zeer gemakkelijk zelfs, door
de Staatskas te laten dragen, door ons
land en heel de wereld voor te gaan op
het pad, dat naar
„welvaart" zelfs, leidt, hetgeen mogelijk
is, indien onze leider* slechts
zouden doen, wat zij al lang
Dit gold voor 1919
desgewensefat lager gesteld worden.
overeenkomstig
standaard
moeten doen, n.l. serieus aandacht be- hetgeen natuurlijk gewijzigd kan worden!
pCt. over de berekend volgens een bedrag va^/ 1000.
ilng) moeten
een
V VlfeV.AMV VIA, MVVVl I\au WV1- 1_ J Al
den genoemd „Delging van defensie-kos- “°°5’ g°ederenprijzen stijgen,
ten”.
Kort geleden zijn wij getuige geweest
van een tweetal pogingen onzer regee
ring, om schulden te dekken door het uit
schrijven van een leening van 300 millioen
gulden, doch dit zijn nog niet de schulden
voor defensie-maatregelen, die onze re
geering als gevolg van den nieuwen oor
log heeft moeten nemen. Het betreft hier
nog slechts dekking van de vlottende
Staatsschuld.
Van die beide hierboven genoemde lee-
ningspogingen is er één mislukt en de
tweede geslaagd, echterdat was een
leening met den-stok-achter-de-deur.
Het slagen was met een overteekening
van 10% dus niet zoo overweldigend, als
wij bedenken, dat nog zeer vele van zulke
leeningen ons te wachten staan, aangezien
dat er dagelijks "voor defensie 1.7 millioen
wellicht zelfs meer, wordt uitgegeven en
met het dekken dier schulden, gelijk ge
zegd, nog begonnen moet worden.
Indien een volgende leening, die dan
een defensie- of crisisschuldleening 1940
zou zijn, wederom 300 millioen zou be
dragen, dan wil dat zeggen, dat daarvan
ongeveer een half jaar, vermoedelijk zelfs iaren het noodzakelijke geld leenden,
korter, de defensie-uitgaven bestreden
zullen kunnen worden. Waar deze uitga
ven reeds op 1 September begonnen zijn,
zijn wij, behalve de pas geplaatste lee
ning, er dit jaar, theoretisch genomen,
zeker nog twee van gelijken om vang te
wachten.
Zullen ook dit vrije, of ten deele vrije
leeningen kunnen blijven, of zal men dan
direct tot het type „gedwongen leenin
gen” moeten overgaan?
derving gedurende 24 jaar, hetgeen rente
op rente gerekend een bedrag van 137.39
uitmaakt, zoodat groep I totaal ƒ462.64
en 137.39 is ƒ600.03 betaalt".
Tot zoover mijn publicatie van 1919. De
wHet ér
6.26% over het geheele’ bedraZdê’r Crisis'- toentertijd de volgende erltiek op volgen:
„in principe komt dit plan feite-
Mjk overeen met dat van het voorstel-
Marchant. doordien het eveneens een
heffing ineens van de vermogens
eischt, en een jaarlüksche belasting
van de inkomens. Het hier ontwikkelde
plan heeft het voordeel, dat de kapi
taalbezitters, van wie een dadelijk
groot offer wordt gevraagd, gedu
rende geruimen tijd, zij het ook in af
nemende mate, feitelijk het vruchtge
bruik van hun kapitaal zullen behou
den,”
Na dan nog eenigepunten van belas-
ting-technischen aard naar voren te heb
ben gebracht, concludeerde de redactie:
„In principe heeft het denkbeeld van
„rente-bewijzen”, ter verlichting van
den druk eener heffing ineens, echter
een aantrekkelijke zijde. Wellicht is
het voor practische uitvoering vat
baar."
Thans komt echter de afwijking, en
wel een zeer ongunstige, ten nadeele der
bezitters van obligaties of staatsschuld
brieven, beter gezegd, der obligatiehou-
ders in het algemeen.
Er komt n.l. weer een periode van
duur geld, van stijgende prijzen hetzij
door oorlog of door verhoogde welvaart.
De prijzen der huizen gaan weer om-
het
600.— 537.36000
Groep II betaalt dus aan rente over 24
Groep I betaalt direct 1000 en ontvangt
aan rente terug totaal ƒ537.36, zoodat in
Nogmaals herhaal ik, dat van het bo
venstaande ontwerp een gedeelte woorde
lijk werd weergegeven, zooals het in 1919
door mij werd gepubliceerd.
Vanzelfsprekend zou het hier geschre
vene, indien de kern-gedachte, waarvan
dat ontwerp uitgaat, nl. de splitsing van
kapitaal- en betaal-kradhtigen in twee
groepen, en wel:
a. de groep, die de hoofdsom opbrengt
b. de groep, die de rente opbrengt
in principe werd aanvaard in alle moge
lijke détails gewijzigd kunnen worden,
zooals b.v. een ander rente-type, en dien
tengevolge ook een gewijzigden looptijd,
enzenz.
Dit ontwerp voldoet, gelijk gezegd, zeer
zeker aan den steeds meer op den voor
grond tredenden wensch om het huidige
geslacht zooveel mogelijk de lasten van
den huidigen oorlogstoestand en de daar
uit voortvloeiende defensie-maatregelen te
doen dragen.
Het gaat hier echter om de hoofdge
dachte. Zou deze eenmaal aanvaard zijn,
dan laten de détails zich spoedig organi-
seeren.
Laat men vooral het systeem van „hef
fing Ineens", als hier beschreven wordt,
niet al te tragisch opnamen, want, goed
beschouwd, betaalt groep I, de kapitaal
bezitters, per jaar niet meer dan 4 pCt
van 300 millioen gulden ia 11000.000, en
dat gedurende 24 Jaar, en niettemin ont
vangt de Staat onmlddellijk na het aan
gaan der leening het volle bedrag van 300
millioen, waarom het toch feitelijk te
doen is.
Bij zulk een stelsel van „heffing ineens”
vindt het betalen der staatsleeningen op
veel en veel gemakkelijker wijze plaats,
dus ook op voor de effectenmarkt en het
bedrijfsleven veel minder storende manier
dan bij de huidige leeningswijze.
Laat men vooral niet vergeten, dat een
betaling door het „kapitaal" van 12 mil-
Uoen gulden per jaar niet zoo geweldig
is, althans niet in perioden vsn „wel
vaart”, als men rekent dat het nationaal
vermogen (aanslagen Vermogensbelasting
boven 16.000 per persoon) in het „goe
de" Jaar 1929 ruim 40 pCt of wel ƒ4.6
milliard hooger was dan in crisisjaren als
1938/'37 en ook thans.
Hieruit mag men concludeeren, dat als
onmiddellijk na den oorlog de „Quo Va
dis P"-plannen maar ter hand genomen zou
den worden, waaruit dan weer een periode
van hoogconjunctuur zou voortvloeien, ge
paard aan een belangrijke stijging van het
nationaal vermogen van vermoedelijk ook
weer een 4 of 5 milliard guldens, een jaar-
lijksche betaling door het „kapitaal” van
slechts 12 millioen gedurende 24 jaar, en
dat voor iedere 300 millioen door het Rijk
verder nog te leenen, op de wijze als in
dit ontwerp beschreven, goed beschouwd
slechts een peuleschil zou zijn.
Wat betreft de rente-opbrengst door
groep II van 14.4 millioen gedurende het
eerste jaar, en verder ieder jaar 4 pCt. af
nemend (na 24 jaar dus beëindiging der
rentebetaling) ook dit zou bij een „Quo
Vadis ?”ijwelvaartsperiode niet veel te be
duiden hebben, als men rekent dat het
totaal belastbaar inkomen in Nederland
in 1929 (aanslagen R I B. 1930/’31) 64 pCt.
ofwel 1.7 milliard hooger was dan in het
crisisjaar 1935 (aanslagen R.I.B. 1936/’37).
Men ziet hieruit wel, dat do laaten aan
al zulke „staatsleeningen" of stelsels van
„heffing ineens” verbonden, goed be
schouwd niet veel te beduiden hebben als
er direct na een oorlog maar weer „wel
vaart" komt, doch zou dat niet het geval
zijn, Ja, dan zullen de toekomstige staats-
sohuldlaaten, die op ons en onze gemeen
schap komen te rusten, wel zéér zwaar
drukken.
Dat wetende, is het dan ook zoo dringend
noodig, dat onze Regeering niet, zooals
thans, bij de pakken blijft neerzitten, en
dat „welvaartsvraagatuk” als onoplosbaar
sohljnt te beschouwen, maar dat men te
genover de elschen, die thans aan „Ver
mogens" zoowel als aan „Inkomens" (dus
lasten die op de „voortbrenging" komen
te rusten) gesteld worden, dan ook niets
ongedaan en geen middel on-onderzocht
laat, dat een toestand van .welvaart" te
voorschijn zou kunnen roepen.
voor een bedrag van 50 moest worden door toeslag op de omzetbelasting, hoe-
ingeschreven, gerekend over de dividen- J“
den en tantièmes, die het vorige boekjaar
zijn uitgekeerd, dan zou een volgende in-
vaderlandslievende daad gemakke- schrijving dus beteekenen een totaal van
100 gerekend over deze uitkeeringen.
Dat wordt natuurlijk zeer zwaar te
dragen, en daarom zal de „gedwongen
leening" vermoedelijk wel spoedig haar
Intrede moeten doen, omdat uiteindelijk aanmerking komen?
zal dat dan voor een leening zijn? Na
tuurlijk wordt dit vraagstuk steeds moei-
lijker, en gaan wij na, dat er ditmaal winstbelasting kunnen geschieden (desge
reeds rekening mede gehouden werd, dat wenscht ook door het product te betasten
J houdbare goederen, tijdens een
periode van hoogconjunctuur, natuurlijk
tot hoogen prijs. Daalt de conjunctuur,
dan is de kans zeer groot, dat de waarde
der goederen daalt, alsmede de koers
van het aandeel, waarvan vermoedelijk
het rendement ook zal dalen.
Tot zoover gaan geconverteerde obli
gatie-leeningen, goederen, huizen- en
aandeelenbezit met elkaar hand in hand.
die „gelden” toch opgebracht dienen te
worden.
Meer en mser neemt thans het streven 24 jaar ten name der oorsj
toe om de lasten van dezen nieuwen oor
logstoestand zooveel mogelijk door het
huidige geslacht te doen dragen, en deze
lasten dus zoo min mogelijk op het nage
slacht af te wentelen.
Dit laatste bracht mij er toe, hieronder
het leeningsontwerp te reproduceeern.dat
door mij, gelijk gezegd, op 10 October
1919 in het „Algemeen Handelsblad” ge
publiceerd werd.
Hieronder zal ik dan ook die gedeel
ten dezer publicatie woordelijk weergeven,
die thans nog in aanmerking komen om
weer eens onder de aandacht van de
autoriteiten, zoomede van de lezers van
daarbij enkele kleine toevoegingen heeft
le. Is de delging der Crisisschuld van den
aanvang af geregeld en verdeeld over
24 jaar (deze termijn kan desgewenscht
verkort of verlengd worden).
2e. Wordt aan groote handels- en indu-
strieele ondernemingen het zoo noodige
bedrijfskapitaal niet onttrokken, aange
zien deze slechts rente hebben op te
brengen.
3e. Vindt de betaling der totale Crisis
schuld door groep I op uiterst gematig
de wijze plaats.
4e. Is de druk, welke op deze wijze de
delging der crisis-schuld uitoefent, ieder
jaar minder naarmate men verder van
den oorlog verwijderd raakt, en zal
deze dus voor het nageslacht uiterst
gering zijn.
Zeker, wij weten het, de obligatie biedt
grooter zekerheid dan het aandeel doch...
blijft ook in perioden van voordeel altijd
achter. Als op het aandeel hooge divi
den worden uitgekeerd, blijft de rente
der obligatie gelijk. Het voordeel is, dat
als het aandeel geen dividend oplevert,
de obligatie wel rente geeft, echter...
ook tang niet altijd. Het aandeel kan
waardeloos worden, doch dan is de obli
gatie dat vrijwel ook. Doch komt er weer
welvaartsherstel. dan blijft, gelijk we ge
zien hebben, de obligatie op het lage
niveau, en het aandeel herstelt zich, ge
lijk de waarde van huizen, goederen enz.,
zich herstelt.
Neen: er Is aan de obligatie veel, zeer
veel onrecht verbonden, en nu is de
vraag: is het juist, dat dat gehandhaafd
blijft?
Wij gaan een periode tegemoet, dat
dat de Staat regslmatig bij de kapitaal
bezitters zal moeten aankloppen om geld,
steeds meer geld. Is het dan niet tijd om
dat onrecht te herstellen, opdat de Staat
niet wederom tevergeefs behoeft aan te
kloppen, of voortaan tot dwang heeft
over te gaan?
Wij hebben de obligatie altijd zéé on
niet anders aanvaard, doch wil dat zeg
gen, dat zulk een onrecht zich aldus to
eeuwigen dage dient te handhaven?
obligaties” om te zetten, en dus de pen
ningen, die wij veelal met hard werken
verzameld hebben om onszelf een rustigen
ouden dag te verzekeren, of een onbe
zorgde toekomst voor echtgenoote en kin
deren, te offeren op het altaar der*
vaderlandsliefde.
WIJ zullen dit doen, dat is juist het
wonderlijke, doch ook het mooie van de worden uitgegeven, is te begrijpen. Wat
vaderlandsliefde, dooh noch de omstan
digheden, noch het perspectief dat zich
biedt, noch onze huidige wereldleiders
en „leiders”, noch de voorwaarden aan
staatsobligaties verbonden, maken ons
deze
lijk, noen, zij maken deze zelfs uitermate
zwaar.
dit blad, te worden gebracht, terwijl door
mij c
werden gemaakt,
Bij dit ontwerp zijn de kapitaal- en
de betaalkrachtigen in twee groepen ge
splitst, en wel:
le. de groep, die de hoofdsom op-
welvaart”, groote brengt,
2e. de groep, die de rente opbrengt.
Hier volgt nu dit ontwerp,
den in 1919
Dit laatste niet geheel, omdat
gaat met eenige daling van de kosten
van levensonderhoud.
merking:
Groep I: De aangeslagenen in de vermo
gensbelasting 1) ter betaling der crisis
schuld, (defensie-leening) waarvan een
ieder na betaling van het hem toegewe
zen aandeel rentebewijzen 4.478
ontvangt, welke rente wordt uitgekeerd
over een ieder jaar 4 kleiner worden,
de hoofdsom aldus na 24 jaar op 0 ein
digde.
Groep II: De aangeslagenen In de in
komsten-, dividend- en tantièmebelas-
ting, welke de rente 5 1
crisisschuld (defensie-leening)
upbrengen, doch eveneens over
jaarlijks 4 kleinere hoofdsom.
De betaling dezer rente zou jaarlijks
door een toeslag op de inkomsten- en
wenscht ook door het product te betasten
wel dit natuurlijk nadeeliger op de kosten
van levensonderhoud werkt).
Aan het groote bezwaar, dat groep 1
ineens de geheele waarde der Crinsschuld
zou moeten opbrengen, kan op de volgende
wijze tegemoet gekomen worden, want b.v,
zouden «oliede effecten, onder toevoeging
plaats te storten.
Hoewel door Groep II jaarlijks 5 rente
moet worden opgebracht, terwijl groep
4.478 rente ontvangt, blijkt toch uit on-
- A- ■- A Jl_ s_ 5»
cies evenveel betalen, hetgeen het gevolg
daarvan is, dat groep I bij een als nor- - -
maal aangenomen rentestandaard van werkelijkheid slechts betaald wordt
7 jaarlijks, een rente-derving 1000— 537.36 is 462.64. Dit bedrag
"1 van 0.522 hetgeen vanzelfsprekend moet verhoogd worden met 0.522 rente-
gedurende 24 jaar rente op rente, gere-
Send moet worden.
Op deze wijze van Crisisschuld-delging
zal de Staat aan het einde der 24 jaar van
de betaalde rente door groep II na aftrek - -
der te betalen rente aan groep I, precies redactie van het „Handelsblad”
schuld overhouden, hetgeen bestemd kan
worden ter bestrijding der administratie
kosten.
De voordeelen van deze wijze van Crisis
met 5 rente gerekend is, schuld-delglng (lees defensie-schuld-del-
ging) zijn de volgende: