HAAGSCHE COURANT N Regeling van de lijkverbranding STADSNIEUWS Zaterdag 16 Maart 1940. DERDE BLAD. HULDIGING C. W. L. STIEL I HERDENKING OPRICHTING OOST-INDISCHE COMPAGNIE een ver- JAARVERSLAG KINDERLEESZAAL EN BIBLIOTHEEK Weerkundige Waarnemingen zetten van urnen op begraafplaat- I zorging, dan behoort hij haar te verbieden Laat hij haar toe, dan heeft hij aan de burgers over te laten, in welke mate zij van dezen vorm van lijkbezorging wenschen gebruik te maken. Een absoluut verbod van lijkverbranding hier te lande zal slechts door een zeer kleine minderheid van ons volk gewenscht worden. De Regeering wenscht het evenmin. Waarom dan de lijkverbranding aan andere beperkingen gebonden dan die ge boden zijn door het algemeen be lang en door den wensch te voor komen, dat iemand in strijd met zijn uitdrukkelijk verlangen ver- ascht wordt? Tot Februari van dit jaar is be- 1 doeld ontwerp onafgedaan blijven I Uggen, toen is het ingetrokken en Hier wordt dus een dubbeie eisch gesteld waaraan in het bij zonder vaak onmogelijk zal kun nen worden voldaan, indien een der ouders reeds is overleden en verzuimd heeft vóór zijn overlij den schriftelijk den wensch te kennen te geven dat zijn kind ver brand wordt. Immers met een d°s- betreffenden wensch van voogden wordt geen genoegen genomen en evenmin is voldoende, dat de nog levende ouder dien wensch te kennen geeft en daarbij verzekert, dat de overleden echtgenoot den zelfden wensch koesterde Bovendien schept het wetsont werp nog een derde belemmering tegen verbranding van een min derjarig kind, niet slechts bene den. maar ook boven de 18 iaar. „Verbranding van een minder jarig kind” aldus het nieuw voorgestelde vierde lid van artikel 1 der Begrafeniswet .mag niet plaats hebben, indien overeen komstig regelen, vast te stellen bij algemeenen maatregel van be stuur. blijkt, dat hot kind tot een kerkgenootschap behoorde dat te gen verbranding bezwaar heeft Het ligt in de bedoeling, zegt de toelichting op deze bepaling, vóór het tot stand komen van den algemeenen maatregel van be stuur de kerkgenootschappen in de gelegenheid te stellen aan den minister van Binnenlandsche Za ken te doen blijken, dat bij hen tegen verbranding bezwaar be staat. De maatregel zal dan tevens vaststellen welke personen voor de toepassing van artikel 1 der Begrafeniswet geacht moeten wor den tot de betrokken kerkgenoot schappen te behooren. Dit is wel een zeer merkwaar dige bepaling. In de eerste plaats vestigen we er de aandacht op, dat indien de minderjarige boven de 18 jaar is en dus bevoegd om bij uitersten wil te beschikken, zijn uiterste wil, waarin hij beschikt, dat hij verbrand zal worden, krachteloos zal zijn, indien hij bij zijn overlijden behoort tot kerkgenootschap, dat tegen branding bezwaar heeft. De ontwerpei van de nieuwe re geling is hier niet zeer logisch Indien hij zulk een overwegende waarde toekent aan het bezwaar tegen lijkverbranding van een kerkgenootschap, dat de uiterste wil van een persoon, die tot dat kerkgenootschap behoort, voor dat bezwaar moet wijken, waarom moet zulks dan alleen maar gel den voor minderjarigen en niet voor meerderjarigen? En omge keerd: indien de ontwerper den uitersten wil van een overledene, waarin deze beschikt, dat hij moet worden verbrand, voor verbran ding voldoende acht, waarom maakt hij daarop dan inbreuk ten aanzien van een minderjarige? Maar er is nog een andere reden, waarom het betrekken van de kerkgenootschappen in deze rege ling vreemd aandoet. Hier wordt, langs den weg van een algemee nen maatregel van bestuur, waar in zullen worden vermeld, welke kerkgenootschappen tegen lijk verbranding bezwaar maken, aan de kerkgenootschappen de macht toegekend de verbranding van minderjarigen, die geacht worden tot die kerkgenootschappen te behooren onmogelijk te maken, te gen den uitdrukkelijken wil van kort daarop, bij Koninklijke Bood schap van 1 Maart 1940. dus pre cies 25 jaar na de beslissing van den Hoogen Raad, dat lijkverbran ding niet geoorloofd doch niet strafbaar was. is een nieuw ont werp ingediend tot regeling van hetzelfde onderwerp Op enkele punten wijkt het van dat van 1919 af. Maar principieel bestaat er tusschen het nieuwe ontwerp en dat van 1919 niet veel verschil. Immers ook in het nieu we wetsontwerp is uitgegaan van de gedachte, dat begraving als de normale vorm van lijkbezor ging zal moeten blijven gelden. Lijkverbranding zal evenals in het ontwerp-1919 alleen zijn toegestaan indien de overledene aldus bij uitersten wil heeft be schikt. Intusschen is thans ook mogelijk gemaakt, dat personen, die nog niet bevoegd zijn bij uiter sten wil te beschikken, mogen worden verbrand. Geldt het min derjarige kinderen onder de 18 jaar. dan moeten beide ouders (of. bij natuurlijke, niet door den va der erkende kinderen, de moeder) schriftelijk den wensch kenbaar maken, dat het kind verbrand wordt. Bovendien moet, wanneer het een niet doodgeboren, doch overleden kind betreft, de nabe staande of de betrekking, die ver lof tot verbranding vraagt, schrif telijk verklaren, dat naar zijn beste weten het kind geen be zwaar tegen lijkverbranding had hun ouders in, voorzoover het minderjarigen beneden de 18 jaar betreft en tegen den uitdrukkelij ken wil van die minderjarigen zelf, voorzoover zij ouder dan 18 jaar zijn Men kan zich afvragen, of het toekennen van deze macht aan kerkgenootschappen op het terrein van het burgerlijk recht eenerzijds, van het publieke recht anderzijds, het verleenen aan kerkgenootschappen van een recht van beslissing over de toelaatbaar heid van bepaalde rechtshandelin gen wel te rijmen is met een der grondbeginselen van onze rechts orde, te weten de scheiding van Kerk en Staat Hier wordt voor de burgers verschillend recht ge schapen, naar gelang van het kerkgenootschap, waartoe zij be hooren Sinds de Hooge Raad op 1 Maart 11915 besliste, dat de Begrafenis- wet lijkverbranding wel verbiedt, doch niemand wegens overtreding van dat verbod strafbaar stelt, aangezien de wet niet bepaalt, op wien de verplichting om overlede nen te doen begraven, rust, is er een ongeordende toestand op het gebied van de lijkverbranding ontstaan. Lijkverbranding werd door de Overheid geduld; maar meer ook niet Bij begrafenissen van vooraanstaande personen liet i de Regeering zich vertegenwoordi gen. bij verbrandingen hield zij zich afzijdig. Deze toestand kon op den duur bezwaarlijk gehand haafd blijven, te minder, waar in I den loop der jaren de lijkverbran- ding in ons land veld won en plannen gemaakt werden tot op richting van nieuwe lijkverbran- dingsinrichtingen, terwijl ook werd aangedrongen op het schep pen van gelegenheid tot het bij- Zonderling is tevéns de aan kondiging. dat van Overheidswe ge. in den uit te vaardigen alge meenen maatregel van bestuur zal worden bepaald welke personen voor de toepassing van deze rege ling geacht zullen worden tot de bezwaar makende kerkgenoot schappen te behooren. Hier treedt de Staat op het terrein van de Kerk en maakt uit. wie onder het kerkelijk gezag, dat verbranding ongeoorloofd maakt, zullen vallen. Daardoor heeft de Overheid het in de hand den kring dier perso nen ruimer of enger te. trekken. Zoo kan b.v bepaald worden, dat alleen diegenen, die contributie betalen, geacht worden tot het kerkgenootschap te behooren. Ook kan bepaald worden, dat allen, die als lidmaten staan ingeschreven en niet uitdrukkelijk dat lidmaat schap hebben opgezegd, onder de regeling vallen. Anderzijds kan worden bepaald, dat zij die belij denis hebben afgelegd of com munie gedaan geacht worden tot het kerkgenootschap te behooren. Maar evengoed kan worden voor geschreven. dat allen, die gedoopt zijn, als zoodanig worden aange merkt. Alles wordt hier overgela ten aan de discretionaire bevoegd heid van de uitvoerende macht. Deze bepaling kan tot ernstige klachten voor willekeur leiden Deze Overheidsinmenging in een zuiver kerkelijke aangelegenheid gaat ons te ver. Maar de Regeering wil in overeenstemming alweder met het ontwerp-1919 zelfs de mo gelijkheid niet openen, dat bij toe neming van het aantal verasschin- gen een nieuwe lijkverbrandings- inrichting in werking wordt ge steld. Ter consolideering van den bestaanden toestand heeft zij voor gesteld slechts één verbrandings- inrichting te gedoogen. Waarom, zoo mogen we vragen, zouden par ticulieren zulke inrichtingen niet mogen oprichten? „Lijkverbran ding”, zegt het nieuwe artikel 9. lid 3 „wordt van overheidswege in geenerlei opzicht bevorderd”. „Van overheidswege” het strookt met het uitgangspunt van de Regeering, die in lijkver branding iets abnormaals blijft zien. Maar wanneer dan de toe lichting op deze bepaling zegt: „Door de openbare mach ten zullen mitsdien ook geen cre matoria of columbaria (urnbe- waarplaatsen) mogen worden in gericht, noch zal voor dezer inrich ting of gebruik subsidie mogen worden verleend of anderszins vergoeding worden gegeven”, dan sluit dit toch in, dat particu lieren daartoe wél zullen kun nen overgaan; het had anders im mers geen zin van crematoria en columbaria in het meervoud te spreken en van de inrichting en het gebruik daarvan te gewagen. Hoe is dit echter te rijmen met het verbod om meer dan één ver- brandingsinrichting te hebben? Aschbijzetting, in welken vorm ook, op openbare begraaf plaatsen zal niet zijn toegestaan, zegt de toelichting verder. Op particuliere begraafplaatsen dus blijkbaar wél. Begrijpen wij de strekking van het voorschrift goed, dan is de Overheid echter voornemens, behoudens het haar door de wet voorgeschreven toe zicht op de lijkverbranding en verdere uitvoering van de wet zich in de toekomst even afzijdig van de lijkverbranding te houden als in het verleden en zich dus ook niet bij verasschingen officieel te doen vertegenwoordigen. Wij zouden het betreuren, indien zulks inderdaad in de bedoeling lag. Ook de handhaving van den eisch van een uitersten wil om tot de lijkverbranding te worden toe gelaten kan ons maar matig be koren. De groote meerderheid van onze bevolking maakt testamen ten noch codicillen Ook zij die wél voornemens zijn beschikkingen bij uitersten wil te maken, kunnen door den dood worden overvallen voor zij aar dit voornemen uit voering hebben kunnen geven. Waarom dan op dit punt niet een ruimere regeling getroffen, een regeling, welke zich meer aanpast bij den thans bestaanden toe stand’ Thans worden in den regel diegenen verbrand, van wie vol doende vaststaat, <tot zij tijdens hun leven aan verbranding boven begraving de voorkeur gaven, b.v. door toe te treden tot een vereeni- ging voor lijkverbranding of door aan familieleden of vrienden te kennen te geven, dat zij liever verbrand willen worden dan be graven. Daarnaast komt het voor, dat ook verbrand worden personen, die volkomen onverschillig ston den ten aanzien van de vraag, wat er met hun stoffelijk overschot zou gebeuren, die dus tegen ver branding geen enkel bezwaar had den. Waarom dan niet volstaan met een verklaring van den nabe staande of betrekking, die verlof tot verbranding vraagt, dat naar zijn beste weten de overledene daartegen geen bezwaar had? In dezen gedachtengang zou dan ten aanzien van minderjarige kinderen een soortgelijke verkla ring van ouders of voogden vol doende moeten zijn om tot cre matie over te gaan. Alleen zóó wordt de thans bestaande toestand geconsolideerd en worden geen nieuwe, tot dusver niet bestaande hinderpalen aan verassching in den weg gelegd. De Regeering echter gaat uit van de gedachte, dat begraving als de normale vorm van lijk bezorging zal moeten blijven gel- gen. Zij laat intusschen na uiteen te zetten, waarom zij van die ge dachte uitgaat en geeft evenmin aan, op grond waarvan zij meent, dat ter verwezenlijking van die gedachte belemmeringen voor de lijkverbranding moeten worden opgeworpen, welke onze tegen woordige wetgeving niet kent en die o i ook niet strooken met de volksovertuiging. Beschouwt de wetgever de lijkverbranding als een abnormalen vorm van lijkbe- i sen. Men weet, dat pogingen om daartoe over te gaan o.a. hier ter stede zijn afgestuit op he rwaren van Regeeringswege ont leend aan de onwettigheid van lijkverbranding en wat daarmede samenhangt. Herhaaldelijk is dan ook. in en buiten onze volksverte genwoordiging, aangedrongen op regularisatie van dezen halfslach- tigen toestand. Bleef de wetgever van oordeel, dat lijkverbranding ongeoorloofd was. dan diende zij I kort en goed verboden te worden. en wel op zoodanige wijze, dat I overtreders van dat verbod met den strafrechter kennis maakten: achtte de wetgever daarentegen de bestaande Begrafeniswet, met I haar verbod van lijkverbranding waaraan sinds lang niet meer de i hand werd gehouden, verouderd. - dan behoorde de lijkverbranding evengoed te worden toegelaten I door de wet als het begraven van A lijken, natuurlijk onder de noodi- j,| ge waarborgen, dat van deze me- thode om het proces van vernieti- I ging van het stoffelijk overschot. 5! zoo aanmerkelijk te versnellen I geen misbruik zou worden ge- J maakt om met snoed de sporen van misdrijf, in het bijzonder van J Vergiftiging, te doen verdwijnen ïn 1919 diende de Regeering een wetsontwerp in ter consolidatie van den bestaanden toestand, waarbij zij echter niet verder wenschte te gaan dan bepaald noodzakelijk was. Bepaaldelijk meende zij, dat de wet de moge lijkheid diende te scheppen om het aantal lijkovens desgewenscht tot de bestaande te beperken en dat alleen dan lijkverbranding behoorde mogelijk te zijn, indien de overledene op een leeftijd, die eenigen waarborg geeft voor een onbevangen oordeel deze beschik- ”^king over zijn stoffelijk overschot met zooveel woorden had geno men. Het wetsontwerp sloot dus zooals trouwens met zooveel aiü I woorden in de Memorie van Toe lichting werd verklaard aller- minst instemming in met het be- ginsel der lijkverbranding. Dit wetsontwerp heeft het nooit tot openbare behandeling in de Tweede Kamer gebracht, ofschoon er wel een Voorloopig Verslag over is verschenen, gevolgd door een Memorie van Antwoord. Kon dit wetosntwerp wel be- ■schouwd worden als een eenvou dige consolidatie van den bestaan den toestand? Wij meenen, dat het de lijkverbranding in twee opzich ten inperkte. Door den eisch te stellen van een uitersten wil (tes tament of codicil) om verassching geoorloofd te doen zijn, werden Van lijkverbranding vooreerst alle Personen beneden 18 jaar uitgeslo ten, omdat dezen geen geldigen Uitersten wil kunnen maken en in de tweede plaats al diegenen, ouder dan 18 jaar. die geen testa ment of codicil hadden gemaakt. Tot dusver konden personen, tot beide categorieën behoorende, zon der bezwaar worden verbrand. Was dit wetsontwerp tot wet ver heven. dan ware zulks onmogelijk geworden. In tweeërlei opzicht beteekent intusschen dit ontwerp, ondanks de bezwaren, welke wij meenden te moeten ontwikkelen tegen den te engen opzet en het mengen van de kerkgenootschappen in de toe passing der regeling, een vooruit gang, vergeleken bij den bestaan den toestand. In de eerste plaats doordat nu duidelijk in de wet is neergelegd, wie voor de naleving van haar voorschriften aansprake lijk zijn en dus eventueel bij over treding daarvan strafbaar zijn en in de tweede plaats, omdat thans voorschriften zijn gegeven, die waarborgen tegen misdaad op leveren. Reeds voor jaren, toen wij hier ter plaatse over de lijk verbranding schreven, hebben wij erop gewezen, dat uit justitieel oogpunt de bestaande toestand een gevaar oplevert. Thans is bepaald, dat een schouwing moet geschie den door een geneeskundige die niet gedurende de laatste vijf ja ren den overledene genees-, heel- of verloskundigen raad of bijstand heeft verleend. Bovendien moet van een aanvrage voor verassching kennis worden gegeven aan den officier van justitie, opdat deze bij vermoeden van misdrijf lijk schouwing zal kunnen uitlokken door een gespecialiseerden gerech telijk geneeskundige. Ook moet de asch worden onderzocht op de aanwezigheid van anorganische gifstoffen. Of deze waarborgen voldoende zijn, zullen deskundigen moeten beslissen. Het verheugt ons in elk geval, dat de Overheid hieraan aandacht schenkt. En overigens hopen wij, dat de behandeling van dit wetsontwerp moge leiden tot een regeling welke in ruimer mate bevrediging zal schenken aan rechtmatige verlangens op dit ter rein, dan naar onze meening door het ontwerp in zijn tegenwoordi- gen vorm geschiedt. Jaargelag in ouden trant uur: l I VERHURING SLEEPHELLINGEN EN GROND NABIJ ZEESLUISWEG EN HELLINGWEG. Blijkens het jaarverslag over 1939 van de £inderleeszaal en Bibliotheek, Colensostraat 4, bedroeg het aantal uit geleende boeken in 1939 21.379 deelen, zijnde' ruim 3000 meer dan in 1938. Het aantal bezoekers in de leeszaal (3940 jongens en 1654 meisjes) is even eens met eenige honderden toegenomen. Het ledental (446) bleef hetzelfde. Helaas moesten we, zoo wordt in het verslag gezegd, dit jaar, meer nog dan andere jaren, ondervinden hoe moeilijk het veel kinderen valt het toch al zoo laag gestelde leesgeld bij elkaar te krij gen Barometerstand van hedenmiddag 12 vur Het dunne pijltje geef’j den stand aan van gisteren I I No. 17520. Verwachting tot den avond van 16 Mrt: Wind: meest matig. Noordwestelijk tot Zuidwestelijk, lichte nachtvorst overdag iets zachter dan vandaag; aanvankelijk licht tot halfbewolkt lucht, tegen morgen avond toenemende bewolking. Nog geen neerslag van beteekenis. Krachtens Raadsbesluit van 19 Nov 1934 werden aan de N.V. Sleephelling- Maatschappij „Scheveningen” tot en met 31 Dec. 1939 verhuurd een opper vlakte Gemeentegrond met sleephel- lingen, gelegen nabij den Zeesluisweg, en een oppervlakte Gemeentegrono met opstallen, gelegen nabij den Hei- lingweg (onderdeel van de oude sleep- hellingen), tegen een huurprijs van onderscheidenlijk 3000 179.14 (zijnde 5 van de kosten van het treffen van eenige voorzieningen ten behoeve van de N.V. door de Gemeen te) en 500 per jaar. De huurster heeft verzo"h1 *tn en ander voor den tijd van éér jaar we derom op denzelfden voet te mogen huren. B. en W. stellen den Raad vóór, aan dit verzoek t» upldoen. Centraal en leider sociale De depressie, welke gisteren over de Noordzee lag. troK naar Denemarken. Het storingsfront hiervan passeerde gister avond ons land hetgeen met eenigen re gen gepaard ging Een nieuwe depressie nadert uit de richting van Ijsland Over Scandinavië houdt de vorst nog aan. evenals in de randstaten. Ten Wes ten van de Azoren ligt nog steeds een oude depressie De hooge luchtdruk over Spanje breidde zich over Frankrijk uit en nam nog in beteekenis toe In Italië en op den Balkan heerscht thans rustig weer. Sformwaarschuwingsdienst. Geseind vanochtend 9.30 uur aan alle posten „Attentiesein neer”. Zonsopgang: 17 Maart 6.11 u.; 18 Maart 6.08 u. Zonsondergang: 17 Maart 6.07 u.; 18 Maart 6.09 u Lantarens aan:: 17 Maar* tot 5.41 u. v.m.; 17 Maart 6.37 u. nam 18 Maart tot 5.39 u. v.m.; 18 Maart 6.39 u nam. Hoogwater te Scheveningen. 17 Maart ’s morgens 8.20 u.; nam 8 40 u.; 18 Maart 's morgens 9 u.. nam. 9.20 u. Maandag geen schietoefeningen op het strand. l! I I Op Dinsdagavond 19 Maart zal de minister van Koloniën, de heer Welter, voor de A.V.R.O.-microfoon een rede houden getiteld „De Vereenigde Oost- Indische Compagnie”. Dit zal dus zijn op den vooravond van den twintigsten Maart, den datum, waarop in het jaar 1602 de Oost-Indische Compagnie werd opgericht. Sinds 1930 wordt ieder jaar door een steeds groeiend aantal perso nen in Indië, Nederland en het buiten land op dien dag de oprichting der compagnie herdacht, daar men in dat feit de grondlegging ziet van het groote Nederlandsche Rijk en de basis van de Rijkseenheid. S nds 1930 omstreeks dien tijd ver slapte, naar het oordeel van verschil lende Nederlanders in Indië, de band van Indië met het moederland en dreig de de gedachte van de Rijkseenheid te loor te gaan. Zij zagen in Indië een de- faitistischen geest, die er toe leidde, dat zelfs vooraanstaande personen zich schaamden voor onze historie en voor de mannen, die ons land groot hadden gemaakt en het overzeesche rijk had den gegrondvest, zelfs werd het spelen van ons volkslied dikwijls nagelaten bij gelegenheden, waar het Wilhelmus pleegt te worden gespeeld. De herden king van Jan Pieterszoon Coen vond zelfs niet in officieele sfeer plaats, doch dien dag werd het woord gevoerd door den landsarchivaris, wijlen prof. dr. E. C. Godee Molsbergen. die het belang van de historische banden met het ver leden besefte. Bij het algemeene gebrek aan waardeering en belangstelling voor de historische banden met het moeder land rondom bestond prof. Godee Mols bergen het ieder jaar op den twintig sten Maart, ter gelegenheid van den gedenkdag van de oprichting der Oost- Indische Compagnie, de vlag uit te steken. In 1930 nu zijn onder leiding van den landsarchivaris zes mannen bijeenge komen. die zich ten doel stelden de her innering aan het verleden levendig te houden en daardoor de Rijkseenheids- gedachte weder leven in te blazen. Zij vormden een soort genootschap zon der statuten en rechtspersoonlijkheid echter en verbonden zich jaarlijks op den twintigsten Maart aan ’n maal tijd een „jaargelag” bijeen te ko men. Deze maaltijden, waarvan de elf de dit jaar zal worden gehouden, vin den in ouden stijl en naar ouden trant plaats de uitnoodigingen en de me nu’s zijn gesteld in het oud-Hoïlandsch van den compagniestijd en de vijf con ditiën of heildronken worden ingesteld als eertijds op het kasteel van Batavia. Daar oorspronkelijk de regel gold, dat „iedere participant een nieuwen participant moest amuseeren”, ver kreeg dit genootschap langzamerhand een groote uitbreiding. Buiten Batavia werden factorijen gesticht te Bandoeng, Deli en Djocja, in Holland bestaat thans de Kamer „Die Haghe” en aan de Riviera bevindt zich eveneens een factorij. Het volgende jaar zal te Am sterdam een Kamer worden opgericht, terwijl het de bedoeling is ook in an dere steden tot de oprichting van Ka mers te komen. Niet iedereen kan zich bij het genootschap voegen men moet gevraagd worden en de benoeming moet met algemeene stemmen worden goedgekeurd. Bovendien is het een vereischte, dat men het grootste ge deelte van zijn leven in Indië heeft doorgebracht. Op den twintigsten Maart vereeni- gen zich de leden der verschillende fac torijen en Kamers aan maaltijden, waarbij over en weer telegrammen worden gewisseld, de leden steken dien dag de vlag uit, daar hij als een natio nale feestdag wordt beschouwd. De Haagsche Kamer houdt ditmaal haar jaargelag in de Oude Doelen hieraan zullen 32 ouden en acht nieuwe leden aanzitten, onder wie zich de heer Ch. J. I. M. Welter, de minister van Koloniën, bevindt. Juist in dezen tijd wordt het voor de Rijkseenheidsge- dachte van groot belang geacht, dat van de zijde van de Regeering belangstelling voor het streven van het genootschap blijkt. Behalve door het houden van jaar- lijksche bijeenkomsten tracht het ge nootschap het nagestreefde doel de versteviging van de historische banden met het moederland en met het verle den ook langs anderen weg te berei ken. Zoo staat o.m. op het programma restauratie van het Oost-Indische Huis te Amsterdam, den ouden zetel van de compagnie. Gisteren heeft de heer C. W. L. Stiel, referendaris bij het Bureau voor de Statistiek van de onderafdeeling voor statistieken, den dag herdacht, waarop hij voor veertig jaar bij het bureau in dienst trad. In verband met dit feit is de heer Stiel in intiemen kring gehul digd. De directeur van het bureau, dr. Philip J. Idenburg, prees de groote kundigheid van den heer Stiel, zijn energie en zijn hooge plichtsbetrach ting. Hij memoreerde zijn sterk gevoel voor recht; naar sprekers meening moest de groote belangstelling van den heer Stiel voor de vakbeweging in dit licht worden bezien. De heer Iden burg wees er vervolgens op, dat de jubilaris zoo goed de kunst had ver staan, het zakelijke van het persoon lijke gescheiden te houden. Hij herinnerde tenslotte aan het werk, dat de jubilaris heeft verricht bij de voorbereiding en uitwerking van de verschillende volks- en beroepstel lingen en aan zijn baanbrekenden ar beid op het stuk van het budgetonder zoek. Nadien werd het woord gevoerd door mr. E. W. van Dam van Isselt, die sedert 1906 met den heer Stiel heeft samengewerkt. De heer van Dam bracht mede de gelukwenschen over van prof. H. W. Methorst, die wegens uitstedig- heid verhinderd was de huldiging bij te wonen. Vervolgens sprak dr. O. Bakker als chef der afdeeling voor economische en sociale statistiek, terwijl tenslotte de heer W. A. J. Visee, sprekende na mens de ambtenaren dezer afdeeling, hem een oorkonde en een gouden arm bandhorloge aanbood. De heer Stiel, die van zijn echtge- noote vergezeld was, dankte de spre kers en aanwezigen voor hun belang stelling in een toespraak, waarin hij o.m. wees op de centrale plaats, welke het bureau in de jaren, waarop hij mocht terugzien, in het maatschappe lijk leven van ons land is gaan inne men. Barometer alhier v.m 8 u. 768 m.m_. v.m. 12 u. 768 mm.; thermometer resp. 5 gr en 6j gr Celsius. Barometer na hedenmiddag 12 stationnair. In combinatie met de afd. den Haag van de Vereeniging voor Mu zikale Ontwikkeling der Schooljeugd zal de volgende lezing van den Studie- i kring voor Individual-Psychologie plaats hebben op Dinsdagavond 19 i Maart in .Arbeid Adelt”, Noordeinde 92. Mej. R. Mossel zal spreken over „De individual psychologie en onze mu zikale ontwikkeling”. Ol I

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 9