HAAGSCHE COURANT
N
Regeling van de
lijkverbranding
STADSNIEUWS
Zaterdag 16 Maart 1940.
DERDE BLAD.
HULDIGING C. W. L. STIEL
I
HERDENKING OPRICHTING
OOST-INDISCHE COMPAGNIE
een
ver-
JAARVERSLAG KINDERLEESZAAL
EN BIBLIOTHEEK
Weerkundige Waarnemingen
zetten van urnen op begraafplaat-
I
zorging, dan behoort hij haar te
verbieden Laat hij haar toe, dan
heeft hij aan de burgers over te
laten, in welke mate zij van dezen
vorm van lijkbezorging wenschen
gebruik te maken. Een absoluut
verbod van lijkverbranding hier
te lande zal slechts door een zeer
kleine minderheid van ons volk
gewenscht worden. De Regeering
wenscht het evenmin. Waarom
dan de lijkverbranding aan andere
beperkingen gebonden dan die ge
boden zijn door het algemeen be
lang en door den wensch te voor
komen, dat iemand in strijd met
zijn uitdrukkelijk verlangen ver-
ascht wordt?
Tot Februari van dit jaar is be-
1 doeld ontwerp onafgedaan blijven
I Uggen, toen is het ingetrokken en
Hier wordt dus een dubbeie
eisch gesteld waaraan in het bij
zonder vaak onmogelijk zal kun
nen worden voldaan, indien een
der ouders reeds is overleden en
verzuimd heeft vóór zijn overlij
den schriftelijk den wensch te
kennen te geven dat zijn kind ver
brand wordt. Immers met een d°s-
betreffenden wensch van voogden
wordt geen genoegen genomen en
evenmin is voldoende, dat de nog
levende ouder dien wensch te
kennen geeft en daarbij verzekert,
dat de overleden echtgenoot den
zelfden wensch koesterde
Bovendien schept het wetsont
werp nog een derde belemmering
tegen verbranding van een min
derjarig kind, niet slechts bene
den. maar ook boven de 18 iaar.
„Verbranding van een minder
jarig kind” aldus het nieuw
voorgestelde vierde lid van artikel
1 der Begrafeniswet .mag niet
plaats hebben, indien overeen
komstig regelen, vast te stellen bij
algemeenen maatregel van be
stuur. blijkt, dat hot kind tot een
kerkgenootschap behoorde dat te
gen verbranding bezwaar heeft
Het ligt in de bedoeling, zegt
de toelichting op deze bepaling,
vóór het tot stand komen van den
algemeenen maatregel van be
stuur de kerkgenootschappen in
de gelegenheid te stellen aan den
minister van Binnenlandsche Za
ken te doen blijken, dat bij hen
tegen verbranding bezwaar be
staat. De maatregel zal dan tevens
vaststellen welke personen voor
de toepassing van artikel 1 der
Begrafeniswet geacht moeten wor
den tot de betrokken kerkgenoot
schappen te behooren.
Dit is wel een zeer merkwaar
dige bepaling. In de eerste plaats
vestigen we er de aandacht op, dat
indien de minderjarige boven de
18 jaar is en dus bevoegd om bij
uitersten wil te beschikken, zijn
uiterste wil, waarin hij beschikt,
dat hij verbrand zal worden,
krachteloos zal zijn, indien hij bij
zijn overlijden behoort tot
kerkgenootschap, dat tegen
branding bezwaar heeft.
De ontwerpei van de nieuwe re
geling is hier niet zeer logisch
Indien hij zulk een overwegende
waarde toekent aan het bezwaar
tegen lijkverbranding van een
kerkgenootschap, dat de uiterste
wil van een persoon, die tot dat
kerkgenootschap behoort, voor dat
bezwaar moet wijken, waarom
moet zulks dan alleen maar gel
den voor minderjarigen en niet
voor meerderjarigen? En omge
keerd: indien de ontwerper den
uitersten wil van een overledene,
waarin deze beschikt, dat hij moet
worden verbrand, voor verbran
ding voldoende acht, waarom
maakt hij daarop dan inbreuk ten
aanzien van een minderjarige?
Maar er is nog een andere reden,
waarom het betrekken van de
kerkgenootschappen in deze rege
ling vreemd aandoet. Hier wordt,
langs den weg van een algemee
nen maatregel van bestuur, waar
in zullen worden vermeld, welke
kerkgenootschappen tegen lijk
verbranding bezwaar maken, aan
de kerkgenootschappen de macht
toegekend de verbranding van
minderjarigen, die geacht worden
tot die kerkgenootschappen te
behooren onmogelijk te maken, te
gen den uitdrukkelijken wil van
kort daarop, bij Koninklijke Bood
schap van 1 Maart 1940. dus pre
cies 25 jaar na de beslissing van
den Hoogen Raad, dat lijkverbran
ding niet geoorloofd doch niet
strafbaar was. is een nieuw ont
werp ingediend tot regeling van
hetzelfde onderwerp
Op enkele punten wijkt het van
dat van 1919 af. Maar principieel
bestaat er tusschen het nieuwe
ontwerp en dat van 1919 niet veel
verschil. Immers ook in het nieu
we wetsontwerp is uitgegaan van
de gedachte, dat begraving als de
normale vorm van lijkbezor
ging zal moeten blijven gelden.
Lijkverbranding zal evenals in
het ontwerp-1919 alleen zijn
toegestaan indien de overledene
aldus bij uitersten wil heeft be
schikt. Intusschen is thans ook
mogelijk gemaakt, dat personen,
die nog niet bevoegd zijn bij uiter
sten wil te beschikken, mogen
worden verbrand. Geldt het min
derjarige kinderen onder de 18
jaar. dan moeten beide ouders (of.
bij natuurlijke, niet door den va
der erkende kinderen, de moeder)
schriftelijk den wensch kenbaar
maken, dat het kind verbrand
wordt. Bovendien moet, wanneer
het een niet doodgeboren, doch
overleden kind betreft, de nabe
staande of de betrekking, die ver
lof tot verbranding vraagt, schrif
telijk verklaren, dat naar zijn
beste weten het kind geen be
zwaar tegen lijkverbranding had
hun ouders in, voorzoover het
minderjarigen beneden de 18 jaar
betreft en tegen den uitdrukkelij
ken wil van die minderjarigen
zelf, voorzoover zij ouder dan 18
jaar zijn Men kan zich afvragen,
of het toekennen van deze macht
aan kerkgenootschappen op het
terrein van het burgerlijk recht
eenerzijds, van het publieke recht
anderzijds, het verleenen aan
kerkgenootschappen van een recht
van beslissing over de toelaatbaar
heid van bepaalde rechtshandelin
gen wel te rijmen is met een der
grondbeginselen van onze rechts
orde, te weten de scheiding van
Kerk en Staat Hier wordt voor
de burgers verschillend recht ge
schapen, naar gelang van het
kerkgenootschap, waartoe zij be
hooren
Sinds de Hooge Raad op 1 Maart
11915 besliste, dat de Begrafenis-
wet lijkverbranding wel verbiedt,
doch niemand wegens overtreding
van dat verbod strafbaar stelt,
aangezien de wet niet bepaalt, op
wien de verplichting om overlede
nen te doen begraven, rust, is er
een ongeordende toestand op het
gebied van de lijkverbranding
ontstaan. Lijkverbranding werd
door de Overheid geduld; maar
meer ook niet Bij begrafenissen
van vooraanstaande personen liet
i de Regeering zich vertegenwoordi
gen. bij verbrandingen hield zij
zich afzijdig. Deze toestand kon
op den duur bezwaarlijk gehand
haafd blijven, te minder, waar in
I den loop der jaren de lijkverbran-
ding in ons land veld won en
plannen gemaakt werden tot op
richting van nieuwe lijkverbran-
dingsinrichtingen, terwijl ook
werd aangedrongen op het schep
pen van gelegenheid tot het bij-
Zonderling is tevéns de aan
kondiging. dat van Overheidswe
ge. in den uit te vaardigen alge
meenen maatregel van bestuur zal
worden bepaald welke personen
voor de toepassing van deze rege
ling geacht zullen worden tot
de bezwaar makende kerkgenoot
schappen te behooren. Hier treedt
de Staat op het terrein van de
Kerk en maakt uit. wie onder het
kerkelijk gezag, dat verbranding
ongeoorloofd maakt, zullen vallen.
Daardoor heeft de Overheid het
in de hand den kring dier perso
nen ruimer of enger te. trekken.
Zoo kan b.v bepaald worden, dat
alleen diegenen, die contributie
betalen, geacht worden tot het
kerkgenootschap te behooren. Ook
kan bepaald worden, dat allen, die
als lidmaten staan ingeschreven
en niet uitdrukkelijk dat lidmaat
schap hebben opgezegd, onder
de regeling vallen. Anderzijds kan
worden bepaald, dat zij die belij
denis hebben afgelegd of com
munie gedaan geacht worden tot
het kerkgenootschap te behooren.
Maar evengoed kan worden voor
geschreven. dat allen, die gedoopt
zijn, als zoodanig worden aange
merkt. Alles wordt hier overgela
ten aan de discretionaire bevoegd
heid van de uitvoerende macht.
Deze bepaling kan tot ernstige
klachten voor willekeur leiden
Deze Overheidsinmenging in een
zuiver kerkelijke aangelegenheid
gaat ons te ver.
Maar de Regeering wil in
overeenstemming alweder met
het ontwerp-1919 zelfs de mo
gelijkheid niet openen, dat bij toe
neming van het aantal verasschin-
gen een nieuwe lijkverbrandings-
inrichting in werking wordt ge
steld. Ter consolideering van den
bestaanden toestand heeft zij voor
gesteld slechts één verbrandings-
inrichting te gedoogen. Waarom,
zoo mogen we vragen, zouden par
ticulieren zulke inrichtingen niet
mogen oprichten? „Lijkverbran
ding”, zegt het nieuwe artikel 9.
lid 3 „wordt van overheidswege
in geenerlei opzicht bevorderd”.
„Van overheidswege”
het strookt met het uitgangspunt
van de Regeering, die in lijkver
branding iets abnormaals blijft
zien. Maar wanneer dan de toe
lichting op deze bepaling zegt:
„Door de openbare mach
ten zullen mitsdien ook geen cre
matoria of columbaria (urnbe-
waarplaatsen) mogen worden in
gericht, noch zal voor dezer inrich
ting of gebruik subsidie mogen
worden verleend of anderszins
vergoeding worden gegeven”, dan
sluit dit toch in, dat particu
lieren daartoe wél zullen kun
nen overgaan; het had anders im
mers geen zin van crematoria en
columbaria in het meervoud te
spreken en van de inrichting en
het gebruik daarvan te gewagen.
Hoe is dit echter te rijmen met
het verbod om meer dan één ver-
brandingsinrichting te hebben?
Aschbijzetting, in welken vorm
ook, op openbare begraaf
plaatsen zal niet zijn toegestaan,
zegt de toelichting verder. Op
particuliere begraafplaatsen
dus blijkbaar wél. Begrijpen wij
de strekking van het voorschrift
goed, dan is de Overheid echter
voornemens, behoudens het haar
door de wet voorgeschreven toe
zicht op de lijkverbranding en
verdere uitvoering van de wet
zich in de toekomst even afzijdig
van de lijkverbranding te houden
als in het verleden en zich dus
ook niet bij verasschingen officieel
te doen vertegenwoordigen. Wij
zouden het betreuren, indien zulks
inderdaad in de bedoeling lag.
Ook de handhaving van den
eisch van een uitersten wil om tot
de lijkverbranding te worden toe
gelaten kan ons maar matig be
koren. De groote meerderheid van
onze bevolking maakt testamen
ten noch codicillen Ook zij die wél
voornemens zijn beschikkingen bij
uitersten wil te maken, kunnen
door den dood worden overvallen
voor zij aar dit voornemen uit
voering hebben kunnen geven.
Waarom dan op dit punt niet een
ruimere regeling getroffen, een
regeling, welke zich meer aanpast
bij den thans bestaanden toe
stand’ Thans worden in den regel
diegenen verbrand, van wie vol
doende vaststaat, <tot zij tijdens
hun leven aan verbranding boven
begraving de voorkeur gaven, b.v.
door toe te treden tot een vereeni-
ging voor lijkverbranding of door
aan familieleden of vrienden te
kennen te geven, dat zij liever
verbrand willen worden dan be
graven.
Daarnaast komt het voor, dat
ook verbrand worden personen,
die volkomen onverschillig ston
den ten aanzien van de vraag, wat
er met hun stoffelijk overschot
zou gebeuren, die dus tegen ver
branding geen enkel bezwaar had
den. Waarom dan niet volstaan
met een verklaring van den nabe
staande of betrekking, die verlof
tot verbranding vraagt, dat naar
zijn beste weten de overledene
daartegen geen bezwaar had?
In dezen gedachtengang zou
dan ten aanzien van minderjarige
kinderen een soortgelijke verkla
ring van ouders of voogden vol
doende moeten zijn om tot cre
matie over te gaan. Alleen zóó
wordt de thans bestaande toestand
geconsolideerd en worden geen
nieuwe, tot dusver niet bestaande
hinderpalen aan verassching in
den weg gelegd.
De Regeering echter gaat uit
van de gedachte, dat begraving
als de normale vorm van lijk
bezorging zal moeten blijven gel-
gen. Zij laat intusschen na uiteen
te zetten, waarom zij van die ge
dachte uitgaat en geeft evenmin
aan, op grond waarvan zij meent,
dat ter verwezenlijking van die
gedachte belemmeringen voor de
lijkverbranding moeten worden
opgeworpen, welke onze tegen
woordige wetgeving niet kent en
die o i ook niet strooken met de
volksovertuiging. Beschouwt de
wetgever de lijkverbranding als
een abnormalen vorm van lijkbe-
i
sen. Men weet, dat pogingen om
daartoe over te gaan o.a. hier
ter stede zijn afgestuit op he
rwaren van Regeeringswege ont
leend aan de onwettigheid van
lijkverbranding en wat daarmede
samenhangt. Herhaaldelijk is dan
ook. in en buiten onze volksverte
genwoordiging, aangedrongen op
regularisatie van dezen halfslach-
tigen toestand. Bleef de wetgever
van oordeel, dat lijkverbranding
ongeoorloofd was. dan diende zij
I kort en goed verboden te worden.
en wel op zoodanige wijze, dat
I overtreders van dat verbod met
den strafrechter kennis maakten:
achtte de wetgever daarentegen
de bestaande Begrafeniswet, met
I haar verbod van lijkverbranding
waaraan sinds lang niet meer de
i hand werd gehouden, verouderd.
- dan behoorde de lijkverbranding
evengoed te worden toegelaten
I door de wet als het begraven van
A lijken, natuurlijk onder de noodi-
j,| ge waarborgen, dat van deze me-
thode om het proces van vernieti-
I ging van het stoffelijk overschot.
5! zoo aanmerkelijk te versnellen
I geen misbruik zou worden ge-
J maakt om met snoed de sporen
van misdrijf, in het bijzonder van
J Vergiftiging, te doen verdwijnen
ïn 1919 diende de Regeering een
wetsontwerp in ter consolidatie
van den bestaanden toestand,
waarbij zij echter niet verder
wenschte te gaan dan bepaald
noodzakelijk was. Bepaaldelijk
meende zij, dat de wet de moge
lijkheid diende te scheppen om
het aantal lijkovens desgewenscht
tot de bestaande te beperken en
dat alleen dan lijkverbranding
behoorde mogelijk te zijn, indien
de overledene op een leeftijd, die
eenigen waarborg geeft voor een
onbevangen oordeel deze beschik-
”^king over zijn stoffelijk overschot
met zooveel woorden had geno
men. Het wetsontwerp sloot dus
zooals trouwens met zooveel
aiü I woorden in de Memorie van Toe
lichting werd verklaard aller-
minst instemming in met het be-
ginsel der lijkverbranding.
Dit wetsontwerp heeft het nooit
tot openbare behandeling in de
Tweede Kamer gebracht, ofschoon
er wel een Voorloopig Verslag
over is verschenen, gevolgd door
een Memorie van Antwoord.
Kon dit wetosntwerp wel be-
■schouwd worden als een eenvou
dige consolidatie van den bestaan
den toestand? Wij meenen, dat het
de lijkverbranding in twee opzich
ten inperkte. Door den eisch te
stellen van een uitersten wil (tes
tament of codicil) om verassching
geoorloofd te doen zijn, werden
Van lijkverbranding vooreerst alle
Personen beneden 18 jaar uitgeslo
ten, omdat dezen geen geldigen
Uitersten wil kunnen maken en in
de tweede plaats al diegenen,
ouder dan 18 jaar. die geen testa
ment of codicil hadden gemaakt.
Tot dusver konden personen, tot
beide categorieën behoorende, zon
der bezwaar worden verbrand.
Was dit wetsontwerp tot wet ver
heven. dan ware zulks onmogelijk
geworden.
In tweeërlei opzicht beteekent
intusschen dit ontwerp, ondanks
de bezwaren, welke wij meenden
te moeten ontwikkelen tegen den
te engen opzet en het mengen van
de kerkgenootschappen in de toe
passing der regeling, een vooruit
gang, vergeleken bij den bestaan
den toestand. In de eerste plaats
doordat nu duidelijk in de wet is
neergelegd, wie voor de naleving
van haar voorschriften aansprake
lijk zijn en dus eventueel bij over
treding daarvan strafbaar zijn en
in de tweede plaats, omdat thans
voorschriften zijn gegeven, die
waarborgen tegen misdaad op
leveren. Reeds voor jaren, toen
wij hier ter plaatse over de lijk
verbranding schreven, hebben wij
erop gewezen, dat uit justitieel
oogpunt de bestaande toestand een
gevaar oplevert. Thans is bepaald,
dat een schouwing moet geschie
den door een geneeskundige die
niet gedurende de laatste vijf ja
ren den overledene genees-, heel-
of verloskundigen raad of bijstand
heeft verleend. Bovendien moet
van een aanvrage voor verassching
kennis worden gegeven aan den
officier van justitie, opdat deze
bij vermoeden van misdrijf lijk
schouwing zal kunnen uitlokken
door een gespecialiseerden gerech
telijk geneeskundige. Ook moet
de asch worden onderzocht op de
aanwezigheid van anorganische
gifstoffen.
Of deze waarborgen voldoende
zijn, zullen deskundigen moeten
beslissen. Het verheugt ons in elk
geval, dat de Overheid hieraan
aandacht schenkt. En overigens
hopen wij, dat de behandeling van
dit wetsontwerp moge leiden tot
een regeling welke in ruimer mate
bevrediging zal schenken aan
rechtmatige verlangens op dit ter
rein, dan naar onze meening door
het ontwerp in zijn tegenwoordi-
gen vorm geschiedt.
Jaargelag in ouden trant
uur:
l
I
VERHURING SLEEPHELLINGEN EN
GROND NABIJ ZEESLUISWEG
EN HELLINGWEG.
Blijkens het jaarverslag over 1939
van de £inderleeszaal en Bibliotheek,
Colensostraat 4, bedroeg het aantal uit
geleende boeken in 1939 21.379 deelen,
zijnde' ruim 3000 meer dan in 1938.
Het aantal bezoekers in de leeszaal
(3940 jongens en 1654 meisjes) is even
eens met eenige honderden toegenomen.
Het ledental (446) bleef hetzelfde.
Helaas moesten we, zoo wordt in het
verslag gezegd, dit jaar, meer nog dan
andere jaren, ondervinden hoe moeilijk
het veel kinderen valt het toch al zoo
laag gestelde leesgeld bij elkaar te krij
gen
Barometerstand van hedenmiddag 12 vur
Het dunne pijltje geef’j den stand aan
van gisteren
I
I
No. 17520.
Verwachting tot den avond van 16 Mrt:
Wind: meest matig. Noordwestelijk tot
Zuidwestelijk, lichte nachtvorst overdag
iets zachter dan vandaag; aanvankelijk
licht tot halfbewolkt lucht, tegen morgen
avond toenemende bewolking. Nog geen
neerslag van beteekenis.
Krachtens Raadsbesluit van 19 Nov
1934 werden aan de N.V. Sleephelling-
Maatschappij „Scheveningen” tot en
met 31 Dec. 1939 verhuurd een opper
vlakte Gemeentegrond met sleephel-
lingen, gelegen nabij den Zeesluisweg,
en een oppervlakte Gemeentegrono
met opstallen, gelegen nabij den Hei-
lingweg (onderdeel van de oude sleep-
hellingen), tegen een huurprijs van
onderscheidenlijk 3000 179.14
(zijnde 5 van de kosten van het
treffen van eenige voorzieningen ten
behoeve van de N.V. door de Gemeen
te) en 500 per jaar.
De huurster heeft verzo"h1 *tn en
ander voor den tijd van éér jaar we
derom op denzelfden voet te mogen
huren.
B. en W. stellen den Raad vóór, aan
dit verzoek t» upldoen.
Centraal
en leider
sociale
De depressie, welke gisteren over de
Noordzee lag. troK naar Denemarken. Het
storingsfront hiervan passeerde gister
avond ons land hetgeen met eenigen re
gen gepaard ging Een nieuwe depressie
nadert uit de richting van Ijsland
Over Scandinavië houdt de vorst nog
aan. evenals in de randstaten. Ten Wes
ten van de Azoren ligt nog steeds een oude
depressie De hooge luchtdruk over
Spanje breidde zich over Frankrijk uit
en nam nog in beteekenis toe In Italië en
op den Balkan heerscht thans rustig
weer.
Sformwaarschuwingsdienst.
Geseind vanochtend 9.30 uur aan alle
posten „Attentiesein neer”.
Zonsopgang: 17 Maart 6.11 u.; 18
Maart 6.08 u.
Zonsondergang: 17 Maart 6.07 u.;
18 Maart 6.09 u
Lantarens aan:: 17 Maar* tot 5.41 u.
v.m.; 17 Maart 6.37 u. nam 18 Maart tot
5.39 u. v.m.; 18 Maart 6.39 u nam.
Hoogwater te Scheveningen.
17 Maart ’s morgens 8.20 u.; nam 8 40 u.;
18 Maart 's morgens 9 u.. nam. 9.20 u.
Maandag geen schietoefeningen op het
strand.
l!
I
I
Op Dinsdagavond 19 Maart zal de
minister van Koloniën, de heer Welter,
voor de A.V.R.O.-microfoon een rede
houden getiteld „De Vereenigde Oost-
Indische Compagnie”. Dit zal dus zijn
op den vooravond van den twintigsten
Maart, den datum, waarop in het jaar
1602 de Oost-Indische Compagnie werd
opgericht. Sinds 1930 wordt ieder jaar
door een steeds groeiend aantal perso
nen in Indië, Nederland en het buiten
land op dien dag de oprichting der
compagnie herdacht, daar men in dat
feit de grondlegging ziet van het groote
Nederlandsche Rijk en de basis van de
Rijkseenheid.
S nds 1930 omstreeks dien tijd ver
slapte, naar het oordeel van verschil
lende Nederlanders in Indië, de band
van Indië met het moederland en dreig
de de gedachte van de Rijkseenheid te
loor te gaan. Zij zagen in Indië een de-
faitistischen geest, die er toe leidde, dat
zelfs vooraanstaande personen zich
schaamden voor onze historie en voor
de mannen, die ons land groot hadden
gemaakt en het overzeesche rijk had
den gegrondvest, zelfs werd het spelen
van ons volkslied dikwijls nagelaten
bij gelegenheden, waar het Wilhelmus
pleegt te worden gespeeld. De herden
king van Jan Pieterszoon Coen vond
zelfs niet in officieele sfeer plaats, doch
dien dag werd het woord gevoerd door
den landsarchivaris, wijlen prof. dr.
E. C. Godee Molsbergen. die het belang
van de historische banden met het ver
leden besefte. Bij het algemeene gebrek
aan waardeering en belangstelling voor
de historische banden met het moeder
land rondom bestond prof. Godee Mols
bergen het ieder jaar op den twintig
sten Maart, ter gelegenheid van den
gedenkdag van de oprichting der Oost-
Indische Compagnie, de vlag uit te
steken.
In 1930 nu zijn onder leiding van den
landsarchivaris zes mannen bijeenge
komen. die zich ten doel stelden de her
innering aan het verleden levendig te
houden en daardoor de Rijkseenheids-
gedachte weder leven in te blazen. Zij
vormden een soort genootschap zon
der statuten en rechtspersoonlijkheid
echter en verbonden zich jaarlijks
op den twintigsten Maart aan ’n maal
tijd een „jaargelag” bijeen te ko
men. Deze maaltijden, waarvan de elf
de dit jaar zal worden gehouden, vin
den in ouden stijl en naar ouden trant
plaats de uitnoodigingen en de me
nu’s zijn gesteld in het oud-Hoïlandsch
van den compagniestijd en de vijf con
ditiën of heildronken worden ingesteld
als eertijds op het kasteel van Batavia.
Daar oorspronkelijk de regel gold,
dat „iedere participant een nieuwen
participant moest amuseeren”, ver
kreeg dit genootschap langzamerhand
een groote uitbreiding. Buiten Batavia
werden factorijen gesticht te Bandoeng,
Deli en Djocja, in Holland bestaat
thans de Kamer „Die Haghe” en aan
de Riviera bevindt zich eveneens een
factorij. Het volgende jaar zal te Am
sterdam een Kamer worden opgericht,
terwijl het de bedoeling is ook in an
dere steden tot de oprichting van Ka
mers te komen. Niet iedereen kan zich
bij het genootschap voegen men moet
gevraagd worden en de benoeming
moet met algemeene stemmen worden
goedgekeurd. Bovendien is het een
vereischte, dat men het grootste ge
deelte van zijn leven in Indië heeft
doorgebracht.
Op den twintigsten Maart vereeni-
gen zich de leden der verschillende fac
torijen en Kamers aan maaltijden,
waarbij over en weer telegrammen
worden gewisseld, de leden steken dien
dag de vlag uit, daar hij als een natio
nale feestdag wordt beschouwd.
De Haagsche Kamer houdt ditmaal
haar jaargelag in de Oude Doelen
hieraan zullen 32 ouden en acht nieuwe
leden aanzitten, onder wie zich de heer
Ch. J. I. M. Welter, de minister van
Koloniën, bevindt. Juist in dezen tijd
wordt het voor de Rijkseenheidsge-
dachte van groot belang geacht, dat van
de zijde van de Regeering belangstelling
voor het streven van het genootschap
blijkt.
Behalve door het houden van jaar-
lijksche bijeenkomsten tracht het ge
nootschap het nagestreefde doel de
versteviging van de historische banden
met het moederland en met het verle
den ook langs anderen weg te berei
ken. Zoo staat o.m. op het programma
restauratie van het Oost-Indische Huis
te Amsterdam, den ouden zetel van de
compagnie.
Gisteren heeft de heer C. W. L.
Stiel, referendaris bij het
Bureau voor de Statistiek
van de onderafdeeling voor
statistieken, den dag herdacht, waarop
hij voor veertig jaar bij het bureau in
dienst trad. In verband met dit feit is
de heer Stiel in intiemen kring gehul
digd.
De directeur van het bureau, dr.
Philip J. Idenburg, prees de groote
kundigheid van den heer Stiel, zijn
energie en zijn hooge plichtsbetrach
ting. Hij memoreerde zijn sterk gevoel
voor recht; naar sprekers meening
moest de groote belangstelling van den
heer Stiel voor de vakbeweging in dit
licht worden bezien. De heer Iden
burg wees er vervolgens op, dat de
jubilaris zoo goed de kunst had ver
staan, het zakelijke van het persoon
lijke gescheiden te houden.
Hij herinnerde tenslotte aan het
werk, dat de jubilaris heeft verricht
bij de voorbereiding en uitwerking van
de verschillende volks- en beroepstel
lingen en aan zijn baanbrekenden ar
beid op het stuk van het budgetonder
zoek.
Nadien werd het woord gevoerd door
mr. E. W. van Dam van Isselt, die
sedert 1906 met den heer Stiel heeft
samengewerkt. De heer van Dam bracht
mede de gelukwenschen over van prof.
H. W. Methorst, die wegens uitstedig-
heid verhinderd was de huldiging bij
te wonen.
Vervolgens sprak dr. O. Bakker als
chef der afdeeling voor economische
en sociale statistiek, terwijl tenslotte
de heer W. A. J. Visee, sprekende na
mens de ambtenaren dezer afdeeling,
hem een oorkonde en een gouden arm
bandhorloge aanbood.
De heer Stiel, die van zijn echtge-
noote vergezeld was, dankte de spre
kers en aanwezigen voor hun belang
stelling in een toespraak, waarin hij
o.m. wees op de centrale plaats, welke
het bureau in de jaren, waarop hij
mocht terugzien, in het maatschappe
lijk leven van ons land is gaan inne
men.
Barometer alhier v.m 8 u. 768 m.m_.
v.m. 12 u. 768 mm.; thermometer resp.
5 gr en 6j gr Celsius.
Barometer na hedenmiddag 12
stationnair.
In combinatie met de afd.
den Haag van de Vereeniging voor Mu
zikale Ontwikkeling der Schooljeugd
zal de volgende lezing van den Studie-
i kring voor Individual-Psychologie
plaats hebben op Dinsdagavond 19
i Maart in .Arbeid Adelt”, Noordeinde
92. Mej. R. Mossel zal spreken over
„De individual psychologie en onze mu
zikale ontwikkeling”.
Ol I