HAAGSCHE COURANT De evacuatie de van burgerbevolking 1 L UWE ItBs Zaterdag 30 Maart 1940. van Boeijen vraagt een voorloopig crediet 5 millioen voor dit doel aan Minister van De kosten der invaliditeits- en ouderdomsverzekering DERDE BLAD. Weerkundige Waarnemingen' Aanvullende begrooting van Binnenlandsche Zaken Herclassificatie van verschil lende gemeenten in een hoogere gevarenklasse oplossing een merkwaardige pas sage. „De commissie” zoo lezen wij „realiseert zich, dat op deze wijze met een volledige kapitaal dekking van aanspraken plaats vindt en dat de afgifte door den Staat van schuldbekentenissen uitstel van betaling betee- kent. Voor dit deel leidt dus het door de meerderheid gedane voor stel, zoolang op de hierboven be doelde schuldbekentenissen geen aflossing plaats vindt, uit een oog punt van lastenverdeeling voors hands feitelijk tot dezelfde gevol gen als het door de meerderheid der commissie verworpen omslag stelsel”. Als tijdelijken maatregel meent de meerderheid dit voorstel echter te mogen aanbevelen; de schuld van den Staat zal dan immers be- hoorlijk worden vastgelegd door middel van schuldbekentenissen. Toch beteekent ook deze tijde lijke maatregel, vergeleken bij den tegenwoordigen toestand, een ver meerdering van lasten voor den Staat met ruim ƒ25 millioen per jaar (en na afloop van den termijn van 5 jaar met een nog hooger be drag). Om nu het reeds aanwezige tekort op den gewonen dienst van de Rijksbegrooting niet nog verder te verhoogen, denkt de commissie aan verhooging van be staande, resp. invoering van nieuwe accijnzen en voorts aan een algemeene, pro- portioneele belasting op alle inkomens. Zoo is dus de slotsom, dat de belastingbetalers opnieuw met verzwaring van belastingdruk zul len hebben rekening te houden bij aanvaarding door de Regeering van het voorstel van de meerder heid der commissie. De vraag rijst, of de jaarlijksche druk van de Staatsbijdragen op de Rijksbegroo ting niet zou kunnen worden ver licht door den duur van de beta ling van deze bijdragen aanmer kelijk te verlengen en deze in plaats van op 50 jaar te stellen op b.v. 100 jaar, waartegenover dan de jaarlijksche bijdrage heel wat kleiner zou kunnen worden. Voor de tekorten in het Aanvullings- fonds zou dan weer bij het Ver- zekeringsfonds geleend kunnen worden tegen afgifte van schuld bekentenissen door den Staat. In ieder geval wil het ons voor komen, dat de door de Staatscom missie aanbevolen regeling, zoo lang de tijden zoo ongunstig blijven als thans weinig aanlokkelijk is en dat daarom een overijlde beslis sing op dit rapport dient te wor den ontraden. Men kan den thans bestaanden toestand gerust nog met een jaartje verlengen. port wordt intusschen in beslag genomen door den principieelen strijd tusschen de voorstanders van het kapitaaldekkingssysteem en van het omslagstelsel, terwijl één lid van de commissie voor stander bleek van een tusschen- stelsel, waarbij alleen de kapitaal- waarde van de binnen een be paalde periode voor het eerst toe te kennen renten door vermogen zou moeten worden gedekt. Bij dien principieelen strijd bleken de voorstanders van het kapitaal dekkingssysteem in de meerder heid. Hun voornaamste argument, dat zeker niet zonder waarde is, komt hierop neer, dat bij het omslag stelsel de door den Staat verschul digde bijdrage telkenjare stijgt, om omstreeks het jaar 2000 perma nent te blijven op omstreeks 134 millioen gulden, ongerekend ruim ƒ8 millioen aan administratiekos ten. De commissie komt niet tot het hierboven genoemde bedrag van rond 147 millioen, omdat het fonds op dit oogenblik nog over eenig vermogen beschikt, waarvan ruim 13 millioen rente kan wor den gekweekt. Inderdaad is een als ’t ware eeuwigdurende verplichting van den Staat om jaarlijks 134 mil lioen bij te passen geen peuleschil. Maar de voorstanders van het om slagstelsel voeren aan, dat dit slechts in schijn een zwaarderen last beteekent, omdat tenslotte de jaarlijksche uitkeeringen toch steeds uit het volksinkomen moe ten worden betaald. Dit nu zal zeer waarschijnlijk belangrijk grooter zijn zoo redeneeren zij wanneer aan het volksvermo- gen niet het enorme bedrag van 3750 millioen is onttrokken, dat voor het grootste deel zal worden belegd in Staatsleeningen, welke lang niet altijd voor productieve doeleinden zijn aangegaan. Natuurlijk bleef dit betoog van den kant van de meerderheid der commissie alweer niet onbestreden en zoo ontwikkelde zich een wer kelijk interessante discussie. Het laatste woord in deze aangelegen heid is, dunkt ons, nog geenszins gesproken. Maar wij kunnen daar op thans niet dieper ingaan, omdat wij nog een en ander hebben mede te deelen omtrent de voorstellen van de meerderheid der Staats commissie. In de eerste plaats wenscht zij het bestaande Invaliditeits- en Ouderdomsfonds ter wille van de overzichtelijkheid en met het oog op het verschillend karakter van de uit dat fonds geschiedende uit keeringen in tweeën te splitsen. Zij gaat daarbij uit van de volgen de redeneering. Zoowel de ver plichte invaliditeits- en ouder- domsverzekering als de vrijwillige ouderdomsverzekering zijn zooda nig opgezet, dat de premiën, voor die verzekeringen opgebracht, mits behoorlijk belegd, voldoende zijn om met behulp van de rente van het aldus gekweekte vermo gen, alle in de toekomst verschul digde uitkeeringen te dekken. Een Staatsbijdrage is daarbij derhalve overbodig. Had de Staat dus niet bij den aanvang van de verzekering de verplichting op zich genomen om renten uit te betalen aan per sonen, die nimmer verzekerd zijn geweest, of voor wie niet voldoen de premie is betaald, dan ware de geheele regeling van de jaarlijk sche bijdragen van den Staat ge durende een lange reeks van jaren onnoodig geweest. Dan zou ook, toen de Staatsbijdragen werden verminderd en ten slotte vrijwel gestaakt, het niet noodig zijn ge weest het in het fonds reeds ge kweekte vermogen aan te spreken om de verschillende uitkeeringen geregeld te kunnen doen geschie den en zou de Staat thans niet reeds ongeveer ƒ1144 millioen aan het fonds verschuldigd zijn. De commissie wil nu de eigen lijke verzekering, dat zijn dus alle verplichtingen, die ten volle door premie zijn gedekt, onderbrengen in een nieuw Verzekeringsfonds, dat dan de beschikking moet krij gen over het vermogen, hetwelk thans nog in het bestaande fonds aanwezig is. Er blijkt dan bij den aanvang een tekort in dit fonds aanwezig van rond 490 mil lioen, dat door den Staat aan dit fonds verschuldigd is. Daar naast dient een Aanvullingsfonds te worden ingesteld, waarin alle uitkeeringen worden onderge bracht, die feitelijk geheel gratis geschieden en waarvoor dus een verzekeringsgrondslag ontbreekt. Deze uitkeeringen zijn afloopend; er komt een oogenblik, waarop de Staat daarvoor geen betalingen meer behoeft te doen. De contante waarde van die uitkeeringen neemt dus voortdurend af. Op het oogenblik is zij te stellen op 654 Voor het overige zouden de voor de Invaliditeitswet en de Ouder domswet 1919 te heffen premiën met inbegrip van de Staatsbijdra gen, dekking geven voor alle toe komstige aanspraken op uitkee- ring. In verband hiermee werden nu een tweetal fondsen ingesteld, het Invaliditeitsfonds en het Ouderdomsfonds, waarin uit de betaalde premiën een vermogen zou worden gevormd, waarvan de gekweekte rente mede zou moeten dienen om de verzekeringslasten te dekken. millioen. De jaarlijksche lasten hiervan moeten door den Staat ge dragen worden. De meerderheid der commissie zou, indien afgezien werd van de financieele moeilijkheden, waar mede de Staat in dezen tijd in bij zondere mate te kampen heeft, de meest aanbevelenswaardige wijze van dekking van de tekorten in deze fondsen achten, dat de Staat gedurende 50 jaren een bijdrage verstrekte van 53,3 millioen, te vermeerderen met de administra tiekosten ten bedrage van 5 mil lioen a 8 millioen ’s jaars. Met het oog op de bijzondere tijds omstandigheden stelt zij intus schen voor, dat de Staat de eerste vijf jaren zal volstaan met stor ting in de fondsen van een jaar- lijksch bedrag van 40 millioen, te vermeerderen met rond 5 mil lioen voor administratiekosten. Het Verzekeringsfonds ontvangt daarbij direct van den Staat een 4 schuldbekentenis groot 490 millioen. Dat beteekent dus, dat van de bijdrage van ƒ40 millioen, die de Staat de eerste vijf jaar jaarlijks aan de fondsen verstrekt, 19.614.000 bestemd is voor rente a 4 over de aan het Verzeke ringsfonds afgegeven schuldbeken tenis. De overblijvende rond 20 millioen gulden komen aan het Aanvullingsfonds ten goede. Dit kan daarmede echter niet aan zijn verplichtingen voldoen, aangezien het het eerste jaar een last van rond 44 millioen aan uitkeeringen moet opbrengen. Het restant ad 24 millioen zal de Staat aan het Aanvullingsfonds moeten leenen. die gelden neemt de Staat tegen schuldbekentenis bij het Verzeke ringsfonds op. Nu bevat het rapport naar aan leiding van de hier voorgestelde Alvorens nu mede te deelen, tot welke conclusies de Staatscom missie gekomen is, willen wij met enkele cijfers, aan haar rapport ontleend, illustreeren om welke bedragen het hier gaat. Tot recht verstand van de in het rapport voorkomende beschouwingen en becijferingen wijzen we er vooraf op, dat de commissie op grond van de uitkomsten van de bevolkings statistiek aanneemt, dat er om streeks het jaar 2000 geen verdere toeneming van de bevolking van Nederland te verwachten is; dan is de „evenwichtstoestand” inge treden en blijft de bevolking stationnair op ongeveer 11.168.000 zielen; dan is derhalve geen toe neming te verwachten van het be- drag der uitgekeerde invaliditeits- en ouderdomsrenten en evenmin van dat der opgebrachte premiën. Dan zal aan uitkeeringen ruim 201 millioen verschuldigd zijn, terwijl aan premiën rond 54 mil lioen zal binnenkomen. De voor het doen der uitkeeringen verder benoodigde interest ad 147 mil lioen zal bij een rente van 4 gevonden moeten worden uit een gevormde kapitaalsreserve van ruim ƒ3750 millioen! Hoe staat het nu op dit oogen blik met het Invaliditeits- en Ouderdomsfonds? Op 31 December 1939 had het van den Staat, wegens te weinig betaalde bijdragen, reeds ruim 1144 millioen te vorderen! Men ziet dat het hier om enorme sommen gaat en dat het zeker niet mogelijk is, dat de Staat het tekort in het fonds in enkele jaren aan zuivert. Het rapport der Staatscommissie beveelt dan ook een anderen weg aan. Een groot deel van het rap-1 Daarnaast had de Staatscom missie ook de principieele vraag onder de oogen te zien, of het te genwoordige stelsel van fonds vorming voor de sociale verzeke ring, met de bedoeling een kapi taal bijeen te brengen, waarvan de rente op den duur voldoende zou zijn om tezamen met de jaarlijks op te brengen premiën alle kosten van de te verrichten uitkeeringen te bestrijden het z.g. kapitaal dekkingsstelsel behoorde te worden gehandhaafd, dan wel of men beter deed dit stelsel te ver laten en over te gaan tot het z.g. omslagstelsel, waarbij geen kapi taal gevormd wordt, doch van jaar tot jaar wordt voorzien in de kos ten der benoodigde uitkeeringen. Daarbij konden dan die kosten op verschillende wijzen worden om geslagen. In den regel spreekt men van omslagstelsel, wanneer de jaarlijksche kosten van de verze kering worden omgeslagen over allen, die aan de verzekering deel nemen; bij de invaliditeitsverzeke ring dus over de gezamenlijke werkgevers, die immers de pre miën betalen. In dit geval echter wordt onder omslagstelsel al thans volgens hetgeen daarover in het rapport van de Staatscom missie voorkomt iets anders verstaan; men wil de premiën, welke thans ingevolge de Invalidi teitswet en de Ouderdomswet 1919 moeten worden betaald, on veranderd handhaven, maar den Staat laten bijdragen, wat jaarlijks méér benoodigd mocht zijn voor het doen van uitkeeringen, zooals thans, sinds de Bezuinigingswet 1935, toch feitelijk in hoofdzaak reeds geschiedt. Dat men dit stel sel als „omslagstelsel” aanduidt, vindt zijn rechtvaardiging in de omstandigheid eenerzijds, dat de kosten hier worden omgeslagen over de verzekerden en den Staat; anderzijds, dat de Staat zijn aan deel op zijn beurt omslaat over de belastingbetalers. De nood der Schatkist, verbanc houdende met de hevige economi sche crisis en de sterke uitzetting van de Rijksuitgaven, mede ten gevolge van het oploopen van de I Staatsschuld, heeft er nu echter toe geleid, dat de regelmatige be taling door den Staat van de ge noemde annuïteiten is gestaakt, althans opgeschort en wel tot 3!. I December van dit jaar. Wel be- i taalt de Staat nog iets, maar lang niet zooveel als hij zou moeten betalen volgens de aanvankelijk vastgestelde regeling. Met het oog op het naderen van het oogenblik, waarop deze termijn zou zijn be ëindigd, had de Regeering zich te beraden over de vraag, welke re geling na 31 December 1940 zou moeten worden ingesteld. Zou dan de oorspronkelijke toestand moe- I ten worden hersteld? Maar dan zou de Staat met de aanvankelijk vastgestelde annuïteit niet kunnen volstaan. Doordat immers ver scheidene jaren aanmerkelijk min der is betaald dan waartoe de Staat verplicht was, is een belang rijke schuld van den Staat aan de fondsen (thans samengesmolten tot één enkel fonds) ontstaan, die f eveneens zal moeten worden ge- I delgd, hetzij in eens, hetzij door verhooging van het jaarlijks te betalen bedrag, hetzij door verlen ging van de periode, gedurende welke de Staatsbijdrage gestort moet worden. Nu waren er inmiddels van verschillende kanten tegen het stel sel, zooals dit vóór de bezuini- gingsmaatregelen gold, bezwaren ingebracht. Men achtte de rege- ing, zooals die bij de z.g. Bezui nigingswet van 1935 was getroffen en die in hoofdzaak hierop neer kwam, dat de Staat aan het fonds niet méér bijdraagt dan noodig is om het nadeelig saldo te dekken, dat de bedrijfsrekening van het fonds over het laatstverloopen jaar heeft opgeleverd, veel beter dan het oorspronkelijke financieele stelsel, dat trouwens juist verlaten was, omdat het door den Staat in verband met de tijdsomstandig heden te bezwarend werd geacht. Zooals dan ook de minister van Sociale Zaken bij de installatie der Staatscommissie op 1 Maart van het vorige jaar te kennen gaf, lag het in de bedoeling van de Regee ring, dat de Staatscommissie haar den weg zou wijzen om een op lossing te vinden, waarbij aan den eenen kant zooveel mogelijk waar borg werd gegeven voor de rech ten en belangen van de verzeker den, doch aan den anderen kant rekening werd gehouden met de oogenblikkelijke draagkracht der gemeenschap. Enkele weken geleden is het rapport verschenen van een ten vorigen jare ingestelde Staatscom missie, welke in opdracht had de Regeering van advies te dienen omtrent de wijze, waarop in de naaste toekomst in de kosten zou behooren te worden voorzien van de verplichte invaliditeits- en ouderdomsverzekering en van de vrijwillige ouderdomsverzekering. Men herinnert zieh wellicht, wat de aanleiding is geweest tot in stelling van deze Staatscommissie. Op 3 December 1919 zijn twee so ciale verzekeringswetten in wer king getreden. De eene wet, de Invaliditeitswet, heeft ten doel loonarbeiders tegen de geldelijke gevolgen van invaliditeit en van ouderdom te verzekeren. Deze verzekering draagt een verplicht karakter. De andere wet, de Ouderdomswet 1919, maakte vrij willige verzekering mogelijk tegen de geldelijke gevolgen van ouder dom, terwijl later nog enkele andere vormen van vrijwillige verzekering bij den Staat krachtens deze wet mogelijk zijn geworden. Beide wetten bevatten boven dien overgangsregelingen ten bate I van diegenen, die bij de invoering daarvan reeds te ver in leeftijd waren gevorderd om daarvan nog te kunnen profiteeren, of voor wie de premie, in verband met hun leeftijd, te hoog zou zijn geweest om bij vrijwillige verzekering door henzelf en bij de verplichte ver zekering krachtens de Invalidi teitswet door hun werkgevers te kunnen worden opgebracht. De Staat heeft bij deze over gangsbepalingen ten bate van deze groepen zware geldelijke verplich tingen op zich genomen. De con tante waarde daarvan dat is het gekapitaliseerde bedrag van deze verplichtingen be- I droeg bij de invoering van deze wetten vele honderden mil- lioenen. De Staat zou deze ver plichtingen nakomen door storting van z.g. annuïteiten, d.z. jaarlijk- I sche gelijkblijvende bedragen en I wel eene annuïteit gedurende 75 I jaren en een andere annuïteit ge durende 40 jaren, in totaal ten be- I drage van rond ƒ50 millioen per I jaar. F W uur: i □c Barometerstand van hedenmiddag 12 uur Het dunne pijltje geeft den stand aan van gisteren No. 17531 Overigens zullen, behalve de uitga ven, welke reeds zijn gedaan in ver band met de evengenoemde evacuaties van kleineren omvang, uit dit crediet ook bestreden worden de kosten van voorbereidende voorzieningen, noodig voor de ontvangst van geëvacueerden in de als vluchtoord aangewezen ge bieden, benevens die van de commis sie, welke belast is met de voorberei ding en zoo noodig met de algemeene leiding van de huisvesting en verzor ging der te evacueeren bevolking en van de aan de commissie toegevoegde commissarissen, waarvan de kosten voorloopig op f 1.500.000 kunnen wop. den gesteld. ■C-Wa* De minister van Binnenlandsche Zaken heeft bij de Tweede Kamer een wetsontwerp ingediend tot wij ziging en verhooging van de be grooting van zijn departement voor 1939. De minister stelt voor een verhoo ging van den gewonen dienst met ƒ879.078, van den kapitaaldienst met 5 millioen, zoodat de geheele dienst verhoogd wordt met 5.879.078. De 5 millioen wordt aangevraagd voor een nieuwe afdeeling, lui dende Afvoer burgerbevolking. Bescherming tegen lucht aanvallen. Aan de memorie van toelichting is het volgende ontleend Het overbrengen van verschillende gemeenten naar een hoogere gevaren klasse bleek onvermijdelijk. Enkele ge meenten konden in een lagere klasse worden geplaatst. De kosten, welke ingevolge de wet betreffende bescherming tegen lucht aanvallen uit deze herclassificatie voor het Rijk voortvloeien, zijn geraamd op rond 280.000, welk bedrag als volgt is samengesteld Aanschaff. van gasmaskers ƒ45.000; aanschaff. van brandspuiten 87.000 zelfde wijze als zulks geschiedt voor het Nationale Fonds voor bijzondere nooden, voor Rijksrekening te nemen. Voor het jaar 1939 was een bedrag van ƒ4078 noodig wegens salaris van den met ingang van 6 Mei 1939 be noemden directeur van het Centraal Vluchtelingenkamp te Westerbork. Evacuatie-kostea. De buitengewone omstandigheden, welke de Regeering hebben doen be sluiten tot de mobilisatie der land- en zeemacht, maakten het noodig, reke ning te houden met de mogelijkheid, dat bepaalde gebieden van ons land om redenen van militairen aard door de burgerbevolking, zouden moeten worden ontruimd. Op kleine schaal is reeds tot evacuatie van enkele gebie den moeten worden overgegaan. or I o r N r" Inkwartiering van burgers. Bleek de bevolking in deze gevallen nog in staat elders zelf een tijdelijk onderdak te vinden, bij ontruimingen van grooteren omvang zal de zorg voor de huisvesting van de geëvacueerden in hoofdzaak bij de Regeering moeten berusten. Voornamelijk door inkwar tiering zal in de behoefte aan huisves ting voorzien moeten worden. Met huisvesting alleen zal echter in den regel niet kunnen worden vol staan. Ook voor haar dagelijksch le vensonderhoud zal de bevolking van de ontruimde gebieden althans in den eersten tijd goeddeels op den steun der overheid zijn aangewezen. Voorloopig crediet Welke bedragen met een en ander eventueel gemoeid zullen zijn, valt zelfs bij benadering niet op te ge ven. Teneinde echter op alle ge beurlijkheden voorbereid te zijn, acht de minister het noodzakelijk, dat voorloopig een crediet van 5.000.000 voor dit doel te zijner beschikking wordt gesteld. Indien het onverhoopt noodig mocht blij ken, op grootere schaal tot eva cuatie over te gaan, zal met dit bedrag in elk geval de eerste stoot kunnen worden opgevangen. aanschaffing van beschermende Wee ding 117.000 aanschaffing van si renes c.a. 31.000 totaal 280.000. Versnelde uitvoering. Voorts werd het, in verband met de huidige bijzondere omstandigheden, noodzakelijk geacht een aantal maat regelen te nemen in verband met de bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen. De beoogde geleide lijke uitvoering daarvan moest plaats maken voor een spoedig handelen. Tot deze maatregelen behoorde inde eerste plaats de outillage der alarmee- rings-inrichtingen in de gemeenten, ge rangschikt in de eerste of tweede ge varenklasse. Voor aanschaffing en opstelling van een aantal sirenes is 192.000 in het aangevraagde bedrag begrepen. Bijzonder crediet voor gasmaskers. Door de Regeering is onder de oogen gezien de noodzakelijkheid om tege moet te komen aan de moeilijkheden, welke worden ondervonden bij het voorzien van de burgerbevolking van gasmaskers. Dit doel wordt bereikt door tusschenkomst te verleenen bij den aankoop. Daarvoor is de beschik baarstelling van een bijzonder crediet noodzakelijk. De kosten, met inbegrip van die der distributie, zijn voorloopig geraamd op 400.000. Het laat zich aanzien, dat het ge heele voor dit doel aangevraagde be drag geleidelijk onder de middelen zal terugvloeien. VA DE. De depressie, die gisteren bij Ijsland gelegen was, bevond zich hedenmorgen bij de Faröer. Het storingsfront van deze depressie is over ons land gelegen. Hier komen groote tegenstellingen in wind richtingen voor. Op de Zeeuwsche en Zuidhollandsche eilanden draaide de wind naar het Noordwesten, terwijl in het Oos ten en Noorden de richting Oostelijk bleef. In de afgeloopen nacht zijn lichte hoeveelheden regen gevallen. Hedenmorgen ontbreken behalve de gegevens van de oorlogvoerende landen, ook de berichten van Ijsland en Groen land. zoodat ever de drukverdeeling in het Noordwesten weinig bekend is. Over het Noorden van het Iberische schiereiland ontwikkelde zich een hooge- drukgebied. In het geheele Oosten is de luchtdruk belangrijk toegenomen. Zonsopgang: 31 Maart 5.38 u.; 1 April 5.36 u Zonsondergang: 31 Maart 6.31 u.; 1 April 6.33 u. Lantarens aan: 31 Maart tot 509 v.m.; 31 Maart nam. 7.01 u.; 1 April tot 5.06 u. v.m.; 1 April nam. 7.03 u. Hoogwater te Scheveningen: 31 Maart ’s morgens 8.10 u., nam 8.40 u.; 1 April s’ morgens 9.20 u., nam. 10.u. Maandag schietoefeningen aan het Was- senaarsche slag tusschen strandpaal 91 en 94 van 10.30 u. v.m. tot 6 u. nam. Barometer alhier v.m. 8 u. 762 m.m., v.m. 12 u. 762 m.m.; thermometer resp. 5 gr. en 6 gr. Celsius. Barometer na hedenmiddag 12 stationnair. Andere posten. Het komt de Regeering gewenscht voor, de bureaukosten 3000) van het Algemeen Steuncomité 1939, op de- Verwachting tot den avond van 31 Mrt.: Aanvankelijk: Wind: zwak tot matig, uiteenloopend, betrokken tot zwaarbe wolkte lucht, rlaatselijk eenige regen of motregen, weinig verandering in tem peratuur. Later: Wind: zwak tot matig, uit Wes telijke richtingen, brekende bewolking, stijging van temperatuur, overwegend droog weer

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 9