HAAGSCHE COURANT
De evacuatie
de
van
burgerbevolking
1
L UWE
ItBs
Zaterdag 30 Maart 1940.
van
Boeijen vraagt een voorloopig crediet
5 millioen voor dit doel aan
Minister van
De kosten der invaliditeits-
en ouderdomsverzekering
DERDE BLAD.
Weerkundige Waarnemingen'
Aanvullende begrooting van
Binnenlandsche Zaken
Herclassificatie van verschil
lende gemeenten in een
hoogere gevarenklasse
oplossing een merkwaardige pas
sage. „De commissie” zoo lezen
wij „realiseert zich, dat op deze
wijze met een volledige kapitaal
dekking van aanspraken plaats
vindt en dat de afgifte door den
Staat van schuldbekentenissen
uitstel van betaling betee-
kent. Voor dit deel leidt dus het
door de meerderheid gedane voor
stel, zoolang op de hierboven be
doelde schuldbekentenissen geen
aflossing plaats vindt, uit een oog
punt van lastenverdeeling voors
hands feitelijk tot dezelfde gevol
gen als het door de meerderheid
der commissie verworpen omslag
stelsel”.
Als tijdelijken maatregel meent
de meerderheid dit voorstel echter
te mogen aanbevelen; de schuld
van den Staat zal dan immers be-
hoorlijk worden vastgelegd door
middel van schuldbekentenissen.
Toch beteekent ook deze tijde
lijke maatregel, vergeleken bij den
tegenwoordigen toestand, een ver
meerdering van lasten voor den
Staat met ruim ƒ25 millioen per
jaar (en na afloop van den termijn
van 5 jaar met een nog hooger be
drag). Om nu het reeds aanwezige
tekort op den gewonen dienst van
de Rijksbegrooting niet nog verder
te verhoogen, denkt de commissie
aan verhooging van be
staande, resp. invoering
van nieuwe accijnzen en
voorts aan een algemeene, pro-
portioneele belasting op
alle inkomens.
Zoo is dus de slotsom, dat de
belastingbetalers opnieuw met
verzwaring van belastingdruk zul
len hebben rekening te houden bij
aanvaarding door de Regeering
van het voorstel van de meerder
heid der commissie. De vraag rijst,
of de jaarlijksche druk van de
Staatsbijdragen op de Rijksbegroo
ting niet zou kunnen worden ver
licht door den duur van de beta
ling van deze bijdragen aanmer
kelijk te verlengen en deze in
plaats van op 50 jaar te stellen op
b.v. 100 jaar, waartegenover dan
de jaarlijksche bijdrage heel wat
kleiner zou kunnen worden. Voor
de tekorten in het Aanvullings-
fonds zou dan weer bij het Ver-
zekeringsfonds geleend kunnen
worden tegen afgifte van schuld
bekentenissen door den Staat.
In ieder geval wil het ons voor
komen, dat de door de Staatscom
missie aanbevolen regeling, zoo
lang de tijden zoo ongunstig blijven
als thans weinig aanlokkelijk is
en dat daarom een overijlde beslis
sing op dit rapport dient te wor
den ontraden. Men kan den thans
bestaanden toestand gerust nog
met een jaartje verlengen.
port wordt intusschen in beslag
genomen door den principieelen
strijd tusschen de voorstanders
van het kapitaaldekkingssysteem
en van het omslagstelsel, terwijl
één lid van de commissie voor
stander bleek van een tusschen-
stelsel, waarbij alleen de kapitaal-
waarde van de binnen een be
paalde periode voor het eerst toe
te kennen renten door vermogen
zou moeten worden gedekt. Bij
dien principieelen strijd bleken de
voorstanders van het kapitaal
dekkingssysteem in de meerder
heid.
Hun voornaamste argument, dat
zeker niet zonder waarde is, komt
hierop neer, dat bij het omslag
stelsel de door den Staat verschul
digde bijdrage telkenjare stijgt,
om omstreeks het jaar 2000 perma
nent te blijven op omstreeks 134
millioen gulden, ongerekend ruim
ƒ8 millioen aan administratiekos
ten. De commissie komt niet tot
het hierboven genoemde bedrag
van rond 147 millioen, omdat het
fonds op dit oogenblik nog over
eenig vermogen beschikt, waarvan
ruim 13 millioen rente kan wor
den gekweekt.
Inderdaad is een als ’t ware
eeuwigdurende verplichting van
den Staat om jaarlijks 134 mil
lioen bij te passen geen peuleschil.
Maar de voorstanders van het om
slagstelsel voeren aan, dat dit
slechts in schijn een zwaarderen
last beteekent, omdat tenslotte
de jaarlijksche uitkeeringen toch
steeds uit het volksinkomen moe
ten worden betaald. Dit nu zal
zeer waarschijnlijk belangrijk
grooter zijn zoo redeneeren zij
wanneer aan het volksvermo-
gen niet het enorme bedrag van
3750 millioen is onttrokken, dat
voor het grootste deel zal worden
belegd in Staatsleeningen, welke
lang niet altijd voor productieve
doeleinden zijn aangegaan.
Natuurlijk bleef dit betoog van
den kant van de meerderheid der
commissie alweer niet onbestreden
en zoo ontwikkelde zich een wer
kelijk interessante discussie. Het
laatste woord in deze aangelegen
heid is, dunkt ons, nog geenszins
gesproken. Maar wij kunnen daar
op thans niet dieper ingaan, omdat
wij nog een en ander hebben mede
te deelen omtrent de voorstellen
van de meerderheid der Staats
commissie.
In de eerste plaats wenscht zij
het bestaande Invaliditeits- en
Ouderdomsfonds ter wille van de
overzichtelijkheid en met het oog
op het verschillend karakter van
de uit dat fonds geschiedende uit
keeringen in tweeën te splitsen.
Zij gaat daarbij uit van de volgen
de redeneering. Zoowel de ver
plichte invaliditeits- en ouder-
domsverzekering als de vrijwillige
ouderdomsverzekering zijn zooda
nig opgezet, dat de premiën, voor
die verzekeringen opgebracht,
mits behoorlijk belegd, voldoende
zijn om met behulp van de rente
van het aldus gekweekte vermo
gen, alle in de toekomst verschul
digde uitkeeringen te dekken. Een
Staatsbijdrage is daarbij derhalve
overbodig. Had de Staat dus niet
bij den aanvang van de verzekering
de verplichting op zich genomen
om renten uit te betalen aan per
sonen, die nimmer verzekerd zijn
geweest, of voor wie niet voldoen
de premie is betaald, dan ware de
geheele regeling van de jaarlijk
sche bijdragen van den Staat ge
durende een lange reeks van jaren
onnoodig geweest. Dan zou ook,
toen de Staatsbijdragen werden
verminderd en ten slotte vrijwel
gestaakt, het niet noodig zijn ge
weest het in het fonds reeds ge
kweekte vermogen aan te spreken
om de verschillende uitkeeringen
geregeld te kunnen doen geschie
den en zou de Staat thans niet
reeds ongeveer ƒ1144 millioen aan
het fonds verschuldigd zijn.
De commissie wil nu de eigen
lijke verzekering, dat zijn dus alle
verplichtingen, die ten volle door
premie zijn gedekt, onderbrengen
in een nieuw Verzekeringsfonds,
dat dan de beschikking moet krij
gen over het vermogen, hetwelk
thans nog in het bestaande fonds
aanwezig is. Er blijkt dan bij den
aanvang een tekort in dit fonds
aanwezig van rond 490 mil
lioen, dat door den Staat aan
dit fonds verschuldigd is. Daar
naast dient een Aanvullingsfonds
te worden ingesteld, waarin alle
uitkeeringen worden onderge
bracht, die feitelijk geheel gratis
geschieden en waarvoor dus een
verzekeringsgrondslag ontbreekt.
Deze uitkeeringen zijn afloopend;
er komt een oogenblik, waarop de
Staat daarvoor geen betalingen
meer behoeft te doen. De contante
waarde van die uitkeeringen
neemt dus voortdurend af. Op het
oogenblik is zij te stellen op 654
Voor het overige zouden de voor
de Invaliditeitswet en de Ouder
domswet 1919 te heffen premiën
met inbegrip van de Staatsbijdra
gen, dekking geven voor alle toe
komstige aanspraken op uitkee-
ring. In verband hiermee werden
nu een tweetal fondsen ingesteld,
het Invaliditeitsfonds en het
Ouderdomsfonds, waarin uit de
betaalde premiën een vermogen
zou worden gevormd, waarvan de
gekweekte rente mede zou moeten
dienen om de verzekeringslasten
te dekken.
millioen. De jaarlijksche lasten
hiervan moeten door den Staat ge
dragen worden.
De meerderheid der commissie
zou, indien afgezien werd van de
financieele moeilijkheden, waar
mede de Staat in dezen tijd in bij
zondere mate te kampen heeft, de
meest aanbevelenswaardige wijze
van dekking van de tekorten in
deze fondsen achten, dat de Staat
gedurende 50 jaren een bijdrage
verstrekte van 53,3 millioen, te
vermeerderen met de administra
tiekosten ten bedrage van 5 mil
lioen a 8 millioen ’s jaars. Met
het oog op de bijzondere tijds
omstandigheden stelt zij intus
schen voor, dat de Staat de eerste
vijf jaren zal volstaan met stor
ting in de fondsen van een jaar-
lijksch bedrag van 40 millioen, te
vermeerderen met rond 5 mil
lioen voor administratiekosten.
Het Verzekeringsfonds ontvangt
daarbij direct van den Staat een
4 schuldbekentenis groot 490
millioen. Dat beteekent dus, dat
van de bijdrage van ƒ40 millioen,
die de Staat de eerste vijf jaar
jaarlijks aan de fondsen verstrekt,
19.614.000 bestemd is voor rente
a 4 over de aan het Verzeke
ringsfonds afgegeven schuldbeken
tenis. De overblijvende rond 20
millioen gulden komen aan het
Aanvullingsfonds ten goede. Dit
kan daarmede echter niet aan zijn
verplichtingen voldoen, aangezien
het het eerste jaar een last van
rond 44 millioen aan uitkeeringen
moet opbrengen. Het restant ad
24 millioen zal de Staat aan het
Aanvullingsfonds moeten leenen.
die gelden neemt de Staat tegen
schuldbekentenis bij het Verzeke
ringsfonds op.
Nu bevat het rapport naar aan
leiding van de hier voorgestelde
Alvorens nu mede te deelen, tot
welke conclusies de Staatscom
missie gekomen is, willen wij met
enkele cijfers, aan haar rapport
ontleend, illustreeren om welke
bedragen het hier gaat. Tot recht
verstand van de in het rapport
voorkomende beschouwingen en
becijferingen wijzen we er vooraf
op, dat de commissie op grond van
de uitkomsten van de bevolkings
statistiek aanneemt, dat er om
streeks het jaar 2000 geen verdere
toeneming van de bevolking van
Nederland te verwachten is; dan
is de „evenwichtstoestand” inge
treden en blijft de bevolking
stationnair op ongeveer 11.168.000
zielen; dan is derhalve geen toe
neming te verwachten van het be-
drag der uitgekeerde invaliditeits-
en ouderdomsrenten en evenmin
van dat der opgebrachte premiën.
Dan zal aan uitkeeringen ruim
201 millioen verschuldigd zijn,
terwijl aan premiën rond 54 mil
lioen zal binnenkomen. De voor
het doen der uitkeeringen verder
benoodigde interest ad 147 mil
lioen zal bij een rente van 4
gevonden moeten worden uit een
gevormde kapitaalsreserve van
ruim ƒ3750 millioen!
Hoe staat het nu op dit oogen
blik met het Invaliditeits- en
Ouderdomsfonds? Op 31 December
1939 had het van den Staat, wegens
te weinig betaalde bijdragen, reeds
ruim 1144 millioen te vorderen!
Men ziet dat het hier om enorme
sommen gaat en dat het zeker niet
mogelijk is, dat de Staat het tekort
in het fonds in enkele jaren aan
zuivert.
Het rapport der Staatscommissie
beveelt dan ook een anderen weg
aan. Een groot deel van het rap-1
Daarnaast had de Staatscom
missie ook de principieele vraag
onder de oogen te zien, of het te
genwoordige stelsel van fonds
vorming voor de sociale verzeke
ring, met de bedoeling een kapi
taal bijeen te brengen, waarvan de
rente op den duur voldoende zou
zijn om tezamen met de jaarlijks
op te brengen premiën alle kosten
van de te verrichten uitkeeringen
te bestrijden het z.g. kapitaal
dekkingsstelsel behoorde te
worden gehandhaafd, dan wel of
men beter deed dit stelsel te ver
laten en over te gaan tot het z.g.
omslagstelsel, waarbij geen kapi
taal gevormd wordt, doch van jaar
tot jaar wordt voorzien in de kos
ten der benoodigde uitkeeringen.
Daarbij konden dan die kosten op
verschillende wijzen worden om
geslagen. In den regel spreekt men
van omslagstelsel, wanneer de
jaarlijksche kosten van de verze
kering worden omgeslagen over
allen, die aan de verzekering deel
nemen; bij de invaliditeitsverzeke
ring dus over de gezamenlijke
werkgevers, die immers de pre
miën betalen. In dit geval echter
wordt onder omslagstelsel al
thans volgens hetgeen daarover in
het rapport van de Staatscom
missie voorkomt iets anders
verstaan; men wil de premiën,
welke thans ingevolge de Invalidi
teitswet en de Ouderdomswet
1919 moeten worden betaald, on
veranderd handhaven, maar den
Staat laten bijdragen, wat jaarlijks
méér benoodigd mocht zijn voor
het doen van uitkeeringen, zooals
thans, sinds de Bezuinigingswet
1935, toch feitelijk in hoofdzaak
reeds geschiedt. Dat men dit stel
sel als „omslagstelsel” aanduidt,
vindt zijn rechtvaardiging in de
omstandigheid eenerzijds, dat de
kosten hier worden omgeslagen
over de verzekerden en den Staat;
anderzijds, dat de Staat zijn aan
deel op zijn beurt omslaat over de
belastingbetalers.
De nood der Schatkist, verbanc
houdende met de hevige economi
sche crisis en de sterke uitzetting
van de Rijksuitgaven, mede ten
gevolge van het oploopen van de
I Staatsschuld, heeft er nu echter
toe geleid, dat de regelmatige be
taling door den Staat van de ge
noemde annuïteiten is gestaakt,
althans opgeschort en wel tot 3!.
I December van dit jaar. Wel be-
i taalt de Staat nog iets, maar lang
niet zooveel als hij zou moeten
betalen volgens de aanvankelijk
vastgestelde regeling. Met het oog
op het naderen van het oogenblik,
waarop deze termijn zou zijn be
ëindigd, had de Regeering zich te
beraden over de vraag, welke re
geling na 31 December 1940 zou
moeten worden ingesteld. Zou dan
de oorspronkelijke toestand moe-
I ten worden hersteld? Maar dan
zou de Staat met de aanvankelijk
vastgestelde annuïteit niet kunnen
volstaan. Doordat immers ver
scheidene jaren aanmerkelijk min
der is betaald dan waartoe de
Staat verplicht was, is een belang
rijke schuld van den Staat aan de
fondsen (thans samengesmolten
tot één enkel fonds) ontstaan, die
f eveneens zal moeten worden ge-
I delgd, hetzij in eens, hetzij door
verhooging van het jaarlijks te
betalen bedrag, hetzij door verlen
ging van de periode, gedurende
welke de Staatsbijdrage gestort
moet worden.
Nu waren er inmiddels van
verschillende kanten tegen het stel
sel, zooals dit vóór de bezuini-
gingsmaatregelen gold, bezwaren
ingebracht. Men achtte de rege-
ing, zooals die bij de z.g. Bezui
nigingswet van 1935 was getroffen
en die in hoofdzaak hierop neer
kwam, dat de Staat aan het fonds
niet méér bijdraagt dan noodig is
om het nadeelig saldo te dekken,
dat de bedrijfsrekening van het
fonds over het laatstverloopen jaar
heeft opgeleverd, veel beter dan
het oorspronkelijke financieele
stelsel, dat trouwens juist verlaten
was, omdat het door den Staat in
verband met de tijdsomstandig
heden te bezwarend werd geacht.
Zooals dan ook de minister van
Sociale Zaken bij de installatie der
Staatscommissie op 1 Maart van
het vorige jaar te kennen gaf, lag
het in de bedoeling van de Regee
ring, dat de Staatscommissie haar
den weg zou wijzen om een op
lossing te vinden, waarbij aan den
eenen kant zooveel mogelijk waar
borg werd gegeven voor de rech
ten en belangen van de verzeker
den, doch aan den anderen kant
rekening werd gehouden met de
oogenblikkelijke draagkracht der
gemeenschap.
Enkele weken geleden is het
rapport verschenen van een ten
vorigen jare ingestelde Staatscom
missie, welke in opdracht had de
Regeering van advies te dienen
omtrent de wijze, waarop in de
naaste toekomst in de kosten zou
behooren te worden voorzien van
de verplichte invaliditeits- en
ouderdomsverzekering en van de
vrijwillige ouderdomsverzekering.
Men herinnert zieh wellicht, wat
de aanleiding is geweest tot in
stelling van deze Staatscommissie.
Op 3 December 1919 zijn twee so
ciale verzekeringswetten in wer
king getreden. De eene wet, de
Invaliditeitswet, heeft ten doel
loonarbeiders tegen de geldelijke
gevolgen van invaliditeit en van
ouderdom te verzekeren. Deze
verzekering draagt een verplicht
karakter. De andere wet, de
Ouderdomswet 1919, maakte vrij
willige verzekering mogelijk tegen
de geldelijke gevolgen van ouder
dom, terwijl later nog enkele
andere vormen van vrijwillige
verzekering bij den Staat krachtens
deze wet mogelijk zijn geworden.
Beide wetten bevatten boven
dien overgangsregelingen ten bate
I van diegenen, die bij de invoering
daarvan reeds te ver in leeftijd
waren gevorderd om daarvan nog
te kunnen profiteeren, of voor wie
de premie, in verband met hun
leeftijd, te hoog zou zijn geweest
om bij vrijwillige verzekering door
henzelf en bij de verplichte ver
zekering krachtens de Invalidi
teitswet door hun werkgevers te
kunnen worden opgebracht.
De Staat heeft bij deze over
gangsbepalingen ten bate van deze
groepen zware geldelijke verplich
tingen op zich genomen. De con
tante waarde daarvan dat
is het gekapitaliseerde bedrag
van deze verplichtingen be-
I droeg bij de invoering van
deze wetten vele honderden mil-
lioenen. De Staat zou deze ver
plichtingen nakomen door storting
van z.g. annuïteiten, d.z. jaarlijk-
I sche gelijkblijvende bedragen en
I wel eene annuïteit gedurende 75
I jaren en een andere annuïteit ge
durende 40 jaren, in totaal ten be-
I drage van rond ƒ50 millioen per
I jaar.
F
W
uur:
i
□c
Barometerstand van hedenmiddag 12 uur
Het dunne pijltje geeft den stand aan
van gisteren
No. 17531
Overigens zullen, behalve de uitga
ven, welke reeds zijn gedaan in ver
band met de evengenoemde evacuaties
van kleineren omvang, uit dit crediet
ook bestreden worden de kosten van
voorbereidende voorzieningen, noodig
voor de ontvangst van geëvacueerden
in de als vluchtoord aangewezen ge
bieden, benevens die van de commis
sie, welke belast is met de voorberei
ding en zoo noodig met de algemeene
leiding van de huisvesting en verzor
ging der te evacueeren bevolking en
van de aan de commissie toegevoegde
commissarissen, waarvan de kosten
voorloopig op f 1.500.000 kunnen wop.
den gesteld.
■C-Wa*
De minister van Binnenlandsche
Zaken heeft bij de Tweede Kamer
een wetsontwerp ingediend tot wij
ziging en verhooging van de be
grooting van zijn departement
voor 1939.
De minister stelt voor een verhoo
ging van den gewonen dienst met
ƒ879.078, van den kapitaaldienst
met 5 millioen, zoodat de geheele
dienst verhoogd wordt met
5.879.078.
De 5 millioen wordt aangevraagd
voor een nieuwe afdeeling, lui
dende Afvoer burgerbevolking.
Bescherming tegen lucht
aanvallen.
Aan de memorie van toelichting is
het volgende ontleend
Het overbrengen van verschillende
gemeenten naar een hoogere gevaren
klasse bleek onvermijdelijk. Enkele ge
meenten konden in een lagere klasse
worden geplaatst.
De kosten, welke ingevolge de wet
betreffende bescherming tegen lucht
aanvallen uit deze herclassificatie voor
het Rijk voortvloeien, zijn geraamd op
rond 280.000, welk bedrag als volgt
is samengesteld
Aanschaff. van gasmaskers ƒ45.000;
aanschaff. van brandspuiten 87.000
zelfde wijze als zulks geschiedt voor
het Nationale Fonds voor bijzondere
nooden, voor Rijksrekening te nemen.
Voor het jaar 1939 was een bedrag
van ƒ4078 noodig wegens salaris van
den met ingang van 6 Mei 1939 be
noemden directeur van het Centraal
Vluchtelingenkamp te Westerbork.
Evacuatie-kostea.
De buitengewone omstandigheden,
welke de Regeering hebben doen be
sluiten tot de mobilisatie der land- en
zeemacht, maakten het noodig, reke
ning te houden met de mogelijkheid,
dat bepaalde gebieden van ons land
om redenen van militairen aard door
de burgerbevolking, zouden moeten
worden ontruimd. Op kleine schaal is
reeds tot evacuatie van enkele gebie
den moeten worden overgegaan.
or I
o r
N
r"
Inkwartiering van burgers.
Bleek de bevolking in deze gevallen
nog in staat elders zelf een tijdelijk
onderdak te vinden, bij ontruimingen
van grooteren omvang zal de zorg voor
de huisvesting van de geëvacueerden
in hoofdzaak bij de Regeering moeten
berusten. Voornamelijk door inkwar
tiering zal in de behoefte aan huisves
ting voorzien moeten worden.
Met huisvesting alleen zal echter in
den regel niet kunnen worden vol
staan. Ook voor haar dagelijksch le
vensonderhoud zal de bevolking van
de ontruimde gebieden althans in den
eersten tijd goeddeels op den steun der
overheid zijn aangewezen.
Voorloopig crediet
Welke bedragen met een en ander
eventueel gemoeid zullen zijn, valt
zelfs bij benadering niet op te ge
ven. Teneinde echter op alle ge
beurlijkheden voorbereid te zijn,
acht de minister het noodzakelijk,
dat voorloopig een crediet van
5.000.000 voor dit doel te zijner
beschikking wordt gesteld. Indien
het onverhoopt noodig mocht blij
ken, op grootere schaal tot eva
cuatie over te gaan, zal met dit
bedrag in elk geval de eerste
stoot kunnen worden opgevangen.
aanschaffing van beschermende Wee
ding 117.000 aanschaffing van si
renes c.a. 31.000 totaal 280.000.
Versnelde uitvoering.
Voorts werd het, in verband met de
huidige bijzondere omstandigheden,
noodzakelijk geacht een aantal maat
regelen te nemen in verband met de
bescherming van de bevolking tegen
luchtaanvallen. De beoogde geleide
lijke uitvoering daarvan moest plaats
maken voor een spoedig handelen.
Tot deze maatregelen behoorde inde
eerste plaats de outillage der alarmee-
rings-inrichtingen in de gemeenten, ge
rangschikt in de eerste of tweede ge
varenklasse.
Voor aanschaffing en opstelling van
een aantal sirenes is 192.000 in het
aangevraagde bedrag begrepen.
Bijzonder crediet voor
gasmaskers.
Door de Regeering is onder de oogen
gezien de noodzakelijkheid om tege
moet te komen aan de moeilijkheden,
welke worden ondervonden bij het
voorzien van de burgerbevolking van
gasmaskers. Dit doel wordt bereikt
door tusschenkomst te verleenen bij
den aankoop. Daarvoor is de beschik
baarstelling van een bijzonder crediet
noodzakelijk.
De kosten, met inbegrip van die der
distributie, zijn voorloopig geraamd op
400.000.
Het laat zich aanzien, dat het ge
heele voor dit doel aangevraagde be
drag geleidelijk onder de middelen zal
terugvloeien.
VA
DE.
De depressie, die gisteren bij Ijsland
gelegen was, bevond zich hedenmorgen
bij de Faröer. Het storingsfront van deze
depressie is over ons land gelegen. Hier
komen groote tegenstellingen in wind
richtingen voor. Op de Zeeuwsche en
Zuidhollandsche eilanden draaide de wind
naar het Noordwesten, terwijl in het Oos
ten en Noorden de richting Oostelijk
bleef. In de afgeloopen nacht zijn lichte
hoeveelheden regen gevallen.
Hedenmorgen ontbreken behalve de
gegevens van de oorlogvoerende landen,
ook de berichten van Ijsland en Groen
land. zoodat ever de drukverdeeling in
het Noordwesten weinig bekend is.
Over het Noorden van het Iberische
schiereiland ontwikkelde zich een hooge-
drukgebied.
In het geheele Oosten is de luchtdruk
belangrijk toegenomen.
Zonsopgang: 31 Maart 5.38 u.;
1 April 5.36 u
Zonsondergang: 31 Maart 6.31 u.;
1 April 6.33 u.
Lantarens aan: 31 Maart tot 509
v.m.; 31 Maart nam. 7.01 u.; 1 April tot
5.06 u. v.m.; 1 April nam. 7.03 u.
Hoogwater te Scheveningen:
31 Maart ’s morgens 8.10 u., nam 8.40 u.;
1 April s’ morgens 9.20 u., nam. 10.u.
Maandag schietoefeningen aan het Was-
senaarsche slag tusschen strandpaal 91
en 94 van 10.30 u. v.m. tot 6 u. nam.
Barometer alhier v.m. 8 u. 762 m.m.,
v.m. 12 u. 762 m.m.; thermometer resp.
5 gr. en 6 gr. Celsius.
Barometer na hedenmiddag 12
stationnair.
Andere posten.
Het komt de Regeering gewenscht
voor, de bureaukosten 3000) van het
Algemeen Steuncomité 1939, op de-
Verwachting tot den avond van 31 Mrt.:
Aanvankelijk: Wind: zwak tot matig,
uiteenloopend, betrokken tot zwaarbe
wolkte lucht, rlaatselijk eenige regen of
motregen, weinig verandering in tem
peratuur.
Later: Wind: zwak tot matig, uit Wes
telijke richtingen, brekende bewolking,
stijging van temperatuur, overwegend
droog weer