JONGE MENSCHEN SPREKEN
Thuis bij Emil Ludwig
SCHERVEN BRENGEN
GELUK
LoftteAmdEg®
LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
Onze jeugd
=Kir©m®]k=
VAN DE
onzen
De levensbeschrijver van
tijd
Woensdag 3 April 1940, No. 17534.
I
«w
en
b.4.p.3.
Oorlogsschaduwen.
Emil Ludwig
helpen
Gevleugelde overwinning.
des
K. H.
Aanzie de dieren.
JOHAN KONING.
het haar verdrietig, dat er geen en
kele flesch meer was om haar lot te
deelen. Zeker was het onrechtvaardig,
dat men haar het leven onthield, dat
Het zou als motto kunnen dienen voor
„Jody en het hertejong".
i
volle vorrren /an
lhet Leven;
Hoedt u, o geest, voor t leege leven
[van de Vormen.
langer
ik pas
kracht
Eere-Doctoraat en
Eer der Verbranding.
Ik zag een wouddier drinken aan de bron
En ’k zon:
Soms als een dier te zijn.
,’t Leven als óer-leven weer te winnen
De aarde als óer-aarde weer te kennen;
D'aarde ontdaan van baan en steden,
D’aarde als óer-moeder, als natuur,
O de aarde zóó ais Aarde weer te kennen...
Een enkele maal waren er nieuwe
flesschen bijgekomen. De flesch had
er heel wat zien komen en gaan. En
nu lag zij eenzaam als laatste in het
rek. Ze was niet in haar humeur. Mis
schien was zij alleen maar beleedigd
omdat men haar blijkbaar niet goed
haar niet anders gegund werd dan
het troostelooze duister van het kel-
derhol, terwijl er toch blank-gedekte
tafels bestonden^ waarop de purperen
wijn in kristallen bokalen fonkelde.
Was haar inhoud soms niet edel ge
noeg?
Het piepen der scharnieren van de
smalle kelderdeur onderbrak haar
overdenkingen. Met een kandelaar in
de hand daalde de man de trap af.
Woelige schaduwen dansten langs grij
ze muren en onder het spinrag, dat de
flesch bedekte, flikkerden vage glim
lichten.
De man bleef staan en keek pein
zend naar de flesch.
De laatste, prevelde hij.
En dan ineens begon hij tegen de
flesch te spreken, alsof zij een levend
wezen was.
Ik kom je halen, zei hij en zijn
oogen schenen in de verte te staren,
jij en ik hooren bij elkaar, beiden
zijn we eenzaam achtergebleven.
Hij nam een doek en wreef zorgvul
dig het stof van de flesch. Nu gaat het
beginnen, dacht de flesch, het groote
leven,
kleine
kamer
In de
en het
in den kelder. De man huiverde.
Herinner je je nog den dag, dat
je hier in huis kwam? Dat is, laat
eens kijken zes-en-twintig jaar ge
leden. Edith en ik waren een maand
of vier getrouwd, toen mijn schoon
vader ons een kist wijn zond.
Ja, ja, dat waren mooie dagen.
Even glimlachte de man, dan streek
hij met een moe gebaar zijn haren
weg van het hooge voorhoofd.
Wat waren we jong, vervolgde
hij, en wat verwachtten wij veel
van het leven. Wat is er van onze
illussies overgebleven Edith stierf
had hier een keus uit de volheid zijns
harten gedaan en bracht iets ontroe
rend goeds. En dan, hoe klein de
menigte ook was, hieronder stak een
dichter, die het durfde, iets vah zich
zelf te brengen. Goed, het waren nog
jonge, meer bij intuïtie dan door ver
stand en gevoel gekozen klanken, maar
ze zijn er toch: de dichters onder de ge
smade jeugd van tegenwoordig! En zij
zullen zich baanbreken!
Het improviseeren was wel de moei-
lijkste taak, die hun gesteld werd, en
al bracht niet iedei* het er even goed
af, men voelde toch zeker, dat hier
menschen stonden, die zich in redelijk
Nederlandsch wisten uit te drukken en
die niet waren, zooals meiï ze zoo vaak
placht voor te stellen, leeg en hol van
taal, in het bezit van een zeer kleinen
woordenschat, waarin zich., eenige
terecht zeer gewraakte - uitdrukkingen
steeds herhalen. Mocht het dan niet
altijd van groote oorspronkelijkheid ge
tuigen, toch beschikten de meesten over
een rijkdom van woorden en hadden ze
daarmee ons ook werkelijk iets niet
altijd voor de toehoorders, maar wat
hier belangrijker was, voor hen zelf
van belang te zeggen.
De jeugd heeft ons getoond, dat zij
trotsch is Nederlander te zijn en Onze
taal wil waardeeren als een „levend
schoon”. Zij hanteert deze taal als een
goed beheerscht instrument en weet
daaraan zuivere tonen te ontlokken. En
het is niet alleen woordkunst, die ze
ons geeft, het geheel gaf ook een inner
lijk leven weer van oprechtheid, wer
kelijkheidszin en gevoeligheid en zij
kan zich met kracht, overtuiging en
duidelijkheid uitdrukken.
Nee, zoolang wij beschikken over een
jeugd, die hier aan het woord was, zal
onze toekomst niet donker zijn, want
als die jongeren eens tot de leiding ge
roepen zullen worden, dan zullen er
menschen staan uit één stuk, die zich
weten te weren en op de bres zullen
staan voor een oprecht Nederland.
In het wonderschoone kanton Tessin,
Italiaansch-sprekend Zwitserland, heeft
Ludwig zijn huis gebouwd. Met de
jaren en met het komen van het suc
ces werd het vergroot en verfraaid,
totdat het heden éen idyllisch schoone
residentie is, genesteld tegen den flu-
weelen bergrug, uitziende over den
intens-blauwen spiegel van het Lago
Maggiore. De tuin-terrassen geuren
van de heerlijkste bloemen, pauwen
sleepen er trotsch hun zijige staarten
onder palmen en tusschen rhododen
drons. Op een hoek der balustrade
staat een prachtige bronzen kopie van
S
die ieder spoor kent in het bosch, die de
gewoonten van alle dieren kent, boeien
steeds meer de aandacht. Er zit span
ning in deze levens als in den besten
avonturenroman, maar tegelijk dringt
men door in de geheimenissen van het
menschen- en dierenleven onder blijde
en moeilijke omstandigheden. Een „brok
natuur” zou men dit boek kunnen noe
men en wellicht dat het daarom een zoo
diepen indruk maakt op den modernen
cultuurmensch. De weg „vooruit” is
voor hem in dezen tijd niet zoo aantrek
kelijk, van de cultuur heeft hij. bij wijae
van spreken, den buik vol. Maar er is
ook nog de natuur, met de macht van
haar schoonheid, soms schijnbaar ge
nadeloos, maar onuitputtelijk in liefde
en wijsheid En om nog eenmaal Hein
von Essen in zijn „Dierenliedjes’ aan te
halen:
Emil Ludwig gelooft, dat oorlog bijna
onvermijdelijk is. Het eenige, dat een
catastrophe verhinderen kan, is, naar
zijn meening, een verbond der groote
democratische staten. Hij is overtuigd,
dat de dictaturen het op den duur zon
der een krijg niet zullen kunnen hou
den.
Heel het systeem is gebaseerd op
overwinning na overwinning. De op
komende Duitsche generatie is vol van
een heilig enthousiasme, een brandende
vlam, doch jammer genoeg naar een
verkeerde doel gericht. Het eenige
aspect, dat mij optimistisch maakt, is
de irrealiteit van de as BerlijnRome.
De Anschluss heeft Italië meer te den
ken gegeven, dan het fascisme openlijk
kan toegeven. De druk van Groot-
Duitschland, niet alleen op de Italiaan-
sche grens, doch ook op Italiaansche
levensbelangen elders, moet nog
groeien. En indien het tot een kritiek
punt mocht komen, acht ik nog heel
wat mogelijk. Want Mussolini, hoezeer
ik het ook met zijn ideologie oneens
ben, is verreweg de gewiekste en de
begaafdste diplomaat de Dultschers
die slechts éénmaal een diplomaat
hadden, Bismarck, halen niet daarbij.
Nog niet zoo lang geleden, vertelt
Ludwig, kwam een der rijkste men
schen in Europa me opzoeken. Vroe
ger als een schrijver een paar stui
vers op zij gelegd had, was hij het,
die naar deh bankier ging om té in-
formeeren, hoe zijn spaarduiten te be
leggen. Doch de tijden schijnen te
veranderen: ditmaal kwam de finan
cier den auteur consulteëren. Hij pre
tendeerde niet mijn boeken te kennen.
Hij vróeg me op den man af, wat ik
van de internationale situatie dacht.
Doch we praatten langs elkaar heen.
Ik sprak met mijn hart, ik zag ideolo
gieën botsen; hij zag slechts mil-
lioenen en manoeuvreerde die van
land tot land, naarmate ik mijn theo
rieën ontwikkelde... Doch het was een
allemachtig flatteus compliment, mees
muilt Ludwig.
De schoonheid van de natuur en de
liefde voor het dier vervangen in dit
boek de intrige en het conflict van den
modernen roman en men zal moeten er
kennen, dat de ruil niet slecht is. Het
za! den lezer wel eens vergaan, zooals
het Jody en zijn vader meermalen ver
gaan is, namelijk het komen in een soort
verdooving door de sterke betoovering
van oerkracht en schoonheid. Het jeug
dige dier, de jonge hertjes, de jonge
beertjes, komen tot leven in meeslee-
pende beschrijvingen. Ontelbare details,
kleine trekjes in de gewoonten van het
dier, maken den lezer met zijn leven
vertrouwd. En als we ons dan met de
schrijfster weer geplaatst zien midden in
haar wereldje van dieren en eenvoudige
menschen, dan komen ons, en die
associatie is als een goudkeur op haar
proza, de versregels weer van Hein
von Essen in zijn „Dierenliedjes” in de
gedachten:
Uitgevers Mij. heeft er in haar onvol
prezen Cultuurserie en met fraaie en
gevoelige teekeningen van Anton Pieck
uitnemende bewerkingen in onze taal
van gebracht. De Nederlandsche lezer
kan zich gelukkig achten met deze
boeken. Het eerst kwam op onzen Ne-
derlandschen bodem van ovqjf den
Oceaan „De zwarte hengst Bento”, van
Ditha Holesch, de levensgeschiedenis
van een paard, een der mooiste en tot
op zekere hoogte ook een der aan
grijpendste boeken, welke wij over
dierenleven gelezen hebben. En thans
zag het licht „Jody en het herten jong”
Het hertenjong vervult er niet de
hoofdrol in zooals Bento in het boek
van Ditha Holesch, maar de liefde
voor het dier en het in liefde begrijpen
van het dier zijn er even sterk en even
zuiver in- Er komen in „Jody en het
hertenjong” meer menschen voor dan
in het verhaal van het Amerikaansche
steppe-paard en de menschen van
Marjorie Rawlings zijn voor deze
schrijfster dankbaar materiaal geweest
om aan het leven van het dier meer
relief te kunnen geven. Hier staat men
vaker tegenover het menschelijke in
het dier en tegenover het dier in den
mensch, wat heel wat anders is dan
Even later stond zy op een
tafel. In den hoek van de
brandde een schemerlamp,
kamer brandde geen vuur
was er bijna even koud als
firrrn Ludwig is acht-en-vijftig, doch
hij ziet er tien jaar jonger uit. Zijn
haar is ietwat dunner geworden en
grijze draden- beginnen hier en daar
tusschen zijn lange, resoluut naar ach
teren gekamde haren, te verschijnen.
Zij krullen van achteren wat naar bo
ven en geven zijn sterken kop een ze
kere gratie. Hij heeft een nobel hoofd,
waaruit een karakter van energie en
toch ook geduld, van geestigheid en
wijsheid, van strengheid en toch ook
weer van mildheid spreekt. Zijn don
kere oogen gaan schuil onder diepe
oogleden, welke zijn gladgeschoren ge
zicht domineeren.
Hij toont me zijn bpek over Goethe,
zijn breede, sterke hand liefkoost het
bijna. Honderdvijftigduizend exem
plaren van dit boek zijn in Duitsch
land verkocht. Ik heb Goethe en
later Bismarck dichter tot de groo
te massa in Duitschland gebracht dan
eenig andere schrijver. Doch toen de
nazi’s aan de macht kwamen, ver
brandden ze mijn werken Unter den
Linden. Ik had een eereplaats tus
schen Spinoza en HeineAan de
deurpost van mijn werkkamer hangt
een kleine, ingelijste foto van het
Göbbelsche vuurfestijn, en daarboven
hangt een woord van Thomas Edison,
den genialen uitvinder, in groote, mo
numentale letters, als Gothische archi
tectuur „Ludwig, de wereld is rijker
om de gedachten, welke gij haar ge
geven hebt.” De nazi’s beweren,
merkt de schrijver rustig op> dat ik
Duitschlands waardigheid omlaag ge
haald heb door mijn werk. Maar van
al mijn boeken zijn er slechts twee uit
gesproken critisch Wilhelm II, wiens
fouten den wereldoorlog onvermijdbaar
hielpen maken, en Hindenburg, die het
Derde Rijk aan de macht hielp. Tegen
„L’Etranger c’est la postérité con
temporaine” Door het buitenland
gelezen te worden is de roem na den
dood te smaken, heeft een geestig
Franschman eens getuigd.
Ik moest aan diens mot denken, toen
Emil Ludwig, bekendste der levende
biografen, mij de enorme eikenhouten
kast met zijn „kinderen”, zooals hij ze
'hartelijk noemt, toonde. Daar staan ze,
plank na plank, gebonden volgens een
kleurenplan, en elke kléur duidt een
andere taal aan. De bruine zijn En-
gelsche en Amerikaansche edities, ver
reweg het grootste aantalde gele
DuitSchpaars zijn de Hollanders
grijs de Turkeneen heele regen-
boog-combinatie moest uitgedacht
Worden om toereikend te zijn voor al
de talen, waarin Ludwig over heel de
wereld is vertaald van Tsjechisch tot
Portugeesch, van Chineesch tot IJs-
landsch.
„De moderne jeugd „Die jeugd
Van tegenwoordig Men vuile zelf
maar in. Men weet, wat er volgen moet.
Maar het is niet waar! Ze is niet leeg
en hol en zooveel minder dan vroeger.
Dit kan ik u getuigen!
Op den jeugdwedstrijd in wel
sprekendheid en voordrachtskunst van
de Maatschappij ter Bevordering van
Woordkunst heb ik ze gehoord en ik
ben trotsch geweest op de jeugd van
tegenwoordig. Daar stonden jonge
menschen, die spraken met een warme
overtuiging, een goede woordenkeus en
een logisch verband; die spraken over
de meest uiteenloopende onderwerpen.
De één mocht eens iets beter zijn dan
de ander, allen waren toch eerlijke
jonge menschen, waaraan wij vol ver
trouwen de leiding van de toekomst
kunnen schenken.
De opstandigheid is bij de jeugd vrij
wel verdwenen; zij is meest ernstig en
bezield met den wil tot samenwerking
en tot opbouw van een betere wereld.
Zij is niet, zooals men meest denkt, al
leen maar critisch en afbrekend of ge
heel onnadenkend. Ook de atheïstische
levensbeschouwing en het weinig ach
ten van vaderland en Oranje, hetgeen
wij een vijftiental jaren geleden vaak
tegenkwamen, ontbrak nu ten eenen
male en Godsgevoel en vaderlandsliefde
was bij de meesten zeer merkbaar. De
keuze der onderwerpen was zeer uit-
eenloopend, maar interessant en be
streek niet, zooals men soms schamper
zegt, maar een zeer kleine en opper
vlakkige gedachtenwereld.
Merkwaardig, haast onbegrijpelijk
echter, was de keus der gedichten. Voor
het grappige of vroolijke was geen
plaats ingeruimd. Waarom, heb ik me
afgevraagd, voélde men zich toch zoo
tot vele lange, zware en vaak sentimen-
teele dingen aangetrokken? Kwam hier
misschien de onvolgroeidheid tot uiting
en het nog niet achten van eenvoud en
natuurlijkheid? Slechts een enkeling
in het boek van Bento. Marjorie Raw
lings heeft bovendien nog deze groote
verdienste, dat zij de natuur met on-
gemeene kleur en levendigheid weet
te schilderen er komen natuurbeschrij
vingen in „Jody en het hertenjong”
voor, welke een openbaring zijn van
een machtig descriptief talent. En dat
niet alleen omdat zij zoo schilderach
tig zijn, maar ook doordien zij aan het
dier de volle plaats geeft temidden van
veld en bosch. Zooals zij over dansen
de kraanvogels in een voorjaarsnacht
schrijft, zóó hebben wij een natuur
tafereel nog nooit beschreven gezien.
Een boek als „Jody en het herten
jong” is een dier welkome verschij
ningen, welke een reactie vormen op
den driehoeksroman, op het boek vol
van pathologische gevallen onder den
dekmantel der psychologie. Dit boete
„haalt ons er uit” uit de zwoele of
vertroebelde of troostelooze wereld,
waarin de meeste romanauteurs den
lezer binnenvoeren. Wij komen hier in
een onbekende, in een zelfs onver
moede wereld, waarin menschen wo
nen, die in doen en laten hemelsbreed
verschillen van den cultuurmensch,
maar waarin het mensch-zijn sterker
en zuiverder tot uiting komt dan in
welken anderen vorm ook.
Want hij is de biograaf onzer tijden
Van Goethe, Napoleon en Bismarsk, tot
den ex-keizer, Hindenburg en Roose-
Velt, welk laatste boek, bij Querido in
Amsterdam in „Uraufführung” ver
schenen, in zeven-en-twintig vertalin
gen het licht heeft gezienDoch u
schrijft alleen Duitsch had ik mijn
gastheer, rond wiens gastvrije tafel de
Conversatie in Fransch, Ëngelsch en
ttaliaansch kabbelt, gevraagd. Ja,
én in al de dertig jaren, dat ik het
nu schrijf, ben ik er nog niet aan uit
geleerd gekomen
bij de geboorte van Joan. En Karei,
onze zoon, reed zes jaar geleden met
zijn motor tegen een boom.
Daarna kwam Maria in mijn leven.
Wjj kregen elkaar lief en we trouwden.
Ik dacht, dat alles weer goed zou
worden. Maar Maria en Joan harm**
nieerden niet, en mijn plichtsgevoel
zei mij, dat mijn dochtertje de oudste
rechten had. Na eenigen tijd gingen
Maria en ik uit elkaar. Dikwijls vraag
ik mij af of mijn offer zin had. Kin
deren verstaan dat zoo niet, ze besel
fen nauwelijks wat hun ouders zich
om hunnentwil ontzeggen.
De kurk verliet met een klap den
hals van de flesch en klokkend vloeide
de wijn in het waterglas.
Ik had me alles heel anders voor
gesteld, mijmerde de flesch. Een rijke
tafel en licht, veel licht en lachende,
gelukkige gezichten. Dit lykt wel een
begrafenismaal.
De man proefde van den wijn. Hij
had een vreemde, afwezige uitdruk
king in zijn oogen en het scheen of de
herinneringen hem het spreken ónmo
gelijk maakten. Langen tijd zweeg hij.
Toen hij weer wat zei, was de
flesch half leeg.
Ja, voor Joan offerde ik alles op.
Maria, liefde, geluk, alles. En wat is
my gebleven? Een leeg kil huis, waar
in de schimmen van het verleden rond
waren en één enkele goede, oude
flesch wijn, de laatste uit het kistje
van Edith’s vader. Joan is getrouwd,
woont in Amerika op myn verjaar
dag en met Kerstmis stuurt ze me
een mooi bedrukte kaart en van tijd
tot tijd ontvang ik tien dollars voor
sigaren, en ze denkt, geloof ik, dat
ze mij hiermee mijn gemis kan ver
goeden, dat ik op een cadeautje van
haar zit te wachten.
- Waarom liet ik Maria gaan?
De flesch voelde zich duizelig won
den. Naarmate de wijn uit haar bin
nenste wegvloeide, werd ze melancho-
lieker en slaperiger. Bovendien maakte
de eentonige cadans van de stem haar
wee. Hij sprak nu niet meer
speciaal tot de flesch, hij philo-
sopheerde maar zoo wat verder, een
beetje tegen de dingen om hem heen,
een beetje tegen zichzelf.
Voor wie moest ik nog
geld verdienen? En toch ben
even vijftig, een man in de
van zijn leven. Van Maria hoorde ik
niets meer. Ze zal haar weg en haar
geluk wel gevonden hebben, ze was
mooi en begaafd. Ze ging naar Parijs.
Geld vroeg ze me niet, haar familie
was rijk.
De man was steeds luider gaan
spreken, zijn onderwerp wond hem op
en hij had niet gegeten en steeds maar
gedronken.
Hoor je me, flesch? hij schreeuw
de byna, ze was mooi en begaafd en
ze had me lief. En ikik liet haar
gaan!
Maar de flesch was nu leeg
leege flesschen zijn dood, als alle
dingen, die leeg zijn.
En de man werd steeds heftiger
en ineens nam hij de flesch van het
tafeltje en smeet haar op de ijzeren
kachelplaat, vlak voor den haard,
waarin geen vuur was.
Nu was hy niet langer driftig.
Het is uit met ons, met jou en
met mij, flesch, sprak hij somber
En dan barstte hij In lachen uit, een
macabere lach.
Ha, ha, scherven! Scherven zijn
geluk, nietwaar?
Er werd gebeld. Luid en vreemd
klonk het luiden door het eenzame
huis.
Even bleef de man bewegingloos
staan. Verdwaasd staarde hij naar
de kamerdeur. Dan ging hij onzeker
door de lange marmeren gang. Het
gerinkel van de deurketting bracht
hem tot de werkelijkheid terug.
Frans! zei Maria, Frans en
niets meer dan dit enkele woord en
toch lag hierin het geheele drama van
hun scheiding verborgen. Een wijle
stonden ze zoo tegenover elkaar en
Maria keek onderzoekend naar zijn
vermagerd, bleek gezicht, waarin de
oogen hol donkerden.
Dus toch, fluisterde de man,
de scherven brengen tóch geluk.
Maar de flesch lag in stukken op
de haardplaat en daar is iets onrecht
vaardigs in. Want zij had zes-en-twin
tig jaren met meer berusting gewacht
dan de man. En zelfs de glorie van ’n
eereplaats op den feestdisch was haar
onthouden.
Zóó zien we de Aarde in het boek van
Marjorie Rawlings, zoo laat zij ons de
wouddieren zien, drinkend aan de bron.
En de menschen? Zij zijn primitief en
eenvoudig. Zij belijden niet Zij getuigen
niet. Zij zitten niet vast aan rede en
begrip. Zij hebben allen iets van den
oermensch, in kracht en levensdrang.
„Jody en het hertejong" brengt den
lezer naar de diepe binnenlanden van
Florida en het schildert het harde en
moeilijke leven der eerste kolonisten
Dat was een leven van strijd, strijd
tegen de dieren van het woud, tegen on
gebreidelde natuurmachten, ook strijd
tegen booze instincten van den primitie
ven mensch.
Een boek van strijd dus, maar van een
strijd, zooals de begaafde vertaalster
Mien Labberton, dezen karakteriseert
dk tegelijkertijd opbouwende arbeid is
en vervulling van levenswet en die
naast zijn harde oogenblikken de vele
uren kent van overgave aan het dui
zendvoudige wonder, dat „leven” heet
en dat zich openbaart aan wie er ont
vankelijk voor is, nu eens in stillen mor
genschemer, dan weer in roerlooze nach
ten of eenzame jachten door het oer
woud. De jonge Jody groeit in het
woud en in dit leven op, met Flag, zijn
dierbaar hertokalfje. Hij en zijn vader,
„Jody en het hertenjong”
door Marjorie Kinnan Raw-
lings, vert van Mien Labber
ton. Zuid-Holl. Uitg. Mij.
alhier.
Het dier krijgt de belangstelling van
den romanschrijver, al is dit nog nlet
het geval in onze vaderlandsche roman
kunst. Curwood en Jack London heb
ben ook in Nederlandsche vertaling dui
zenden lezers gevonden, maar overigens
heeft het dier meer de belangstelling
van onze dichters dan van onze roman
schrijvers gehad. De „Dierenliedjes”
van Hein von Essen behooren altijd
nog tot het beste in dit genre. En hoe
juist is het woord van Rilke, waarmede
hij zijn bundel opende Um eines Ver
ses Willen muss mandie Tiere
kennen. Just Havelaar drukte zich
anders uitDe Wijze herkent zich in
alles, herkent zich tot in de dieren.
Uit de Amerikaansche boekenwereld
zijn kort na elkaar twee dieren-romans
tot ons gekomen. De Zuid-Hollandacbe bet dierlijke in den mensch J dan
Zes-en-twintig jaar al lag de flesch
in den kelder. Een dikke laag grauw
wit stof bedekte haar slanke lijf.
Eigenlijk was de flesch de altijd du
rende rust moe. Ze voelde den nimmer
wijkenden druk van de harde latten
van het flesschenrek en diep in haar
binnenste ziedde en gistte het roode
leven. In den loop der jaren had ze
geleidelijk haar zusters, die allen ge
lijk met haar geboren waren, zien ver
dwijnen. Ze waren weggehaald door
een man, een rijzige figuur, met
lange, grijze, achterovergekamde ha
ren en diepliggende, donkere oogen.
De man was niet altijd grys geweest
en ook hadden zijn oogen niet steeds
weemoedig gekeken.
Soms was hy vroolijk lachend met
de wapperende kaarsvlam de kelder
trap afgekomen en had hij overmoedig
gebarend twee, drie flesschen meege-
de Gevleugelde Overwinning van Sa- nomen. Andere keeren neuriede hij
zacht Voor zich heen en zorgvuldig
deed hy dan een keus uit den voor
raad.
geen van mijn andere werken kunnen
zelfs zij objectief iets inbrengen.
Haat u Duitschland vraag ik
boudweg.
Energiek draait Ludwig zich om. Hij
wijst naar het portret van zijn vader,
den beroemden oogspecialist, beroemo
ook als menschenvriend. Hij was een
Jood, zegt zijn zoon, en toch tezelfder
tijd het type van den Duitschen ge
neesheer en van den Duitschen geleer
de. Hij hééft me niet met Mozes op
gevoed, doch met Goethe en Beetho
ven, zij zijn mijn vaderlijk erfdeel. Ik
woon reeds meer dan dertig jaar in
Zwitserland, ik had mijn recht op
Zwitsersche naturalisatie kunnen doen
gelden, toen de wereldoorlog uitbrak,
doch ik ging direct naar Berlijn en
meldde me vrijwillig. Na den oorlog
wilden mijn vrienden en ik een beter
Duitschland helpen bouwen, een
Duitschland, dat geen geëerd lid der
Vereenigde Staten van Europa zou
worden. Het is ons niet gelukt, doch
we gaven onze beste krachten aan de
poging. Hoe zou ik daarom Duitsch
land kunnen haten Ik haat alleen een
regime. En het regime haat mij. wijl
ik een der uitgestootenen ben, die het
oor der gansche wereld hebben
Roosevelt’s Sociale
Kruistocht.
Ludwig spreekt langzaam, gemeten.
Zijn stem verheft zich niet. Hij ont
leedt wetenschappelijk, zonder harts
tocht, daardoor overtuigt hij zoo.
Ik kijk zijn werkkamer rond, hoog
van zoldering, breed van ramen, spaar
zaam gemeubileerd. Doch alles hierin
is schoon. Op den breeden schoorsteen
mantel ligt een brok marmer van het
Parthenon, één kant ver-goud door
tweeduizend jaar Atheenschen zonne
schijn, een geschenk van Venizelos. Op
zijn ruime houten tafel ligt bijna geen
stukje papier, ofschoon hij hier eiken
dag werkt. „Twee percent inspiratie,
acht-en-negeritig percent perspiratie”,
is het recept van zijn succes. Tegen
een kleine vaas met bloemen staat een
portretje van Simon Bolivar, den Be
vrijder van Zuid-Amerika, een edel
Spaansch gelaat. Op deze wijze wor
den we vertrouwd met elkaar, merkt
Ludwig op, ik ben zijn leven aan het
beschrijven, voornamelijk naar Spaan-
sche bronnen. Het is een opdracht van
de regeering van Venezuela. Wellicht
het eerste contract ooit door een regee
ring aan een auteur en een buiten-
landsch auteur bovendien gegeven
om een woord-portret van een natio-
nalen held te schilderen
Ludwig’s „onderwerpen” trokken aan
mijn geest voorbij. Zijn gesprekken
met Mussolini in het Palazzo Venezua,
met Masarijk in het kasteel van Lani.
En vandaar weer een ander contrast:
met Roosevelt in het Witte Huis. Ik
vroeg hem, welk van zijn onderwerpen
hem het naast aan het hart lag. Zon
der aarzeling antwoordt hij: Masa
rijk.
Doch ik ben een groot bewonde
raar geworden van president Roose
velt, vroegt hij er onmiddellijk aan toe.
mo trace.
Emil Ludwig schiep zich zijn eigen
overwinning. Zijn visie en zijn talent
droegen zijn faam naar alle Landen.
In zijn gastenboek staan de namen
van Louis Ferdinand von Hohenzol-*
lern, van Chamberlain en Stresemann,
Brüning en Braun, Toscanini en
George Bernard Shaw zaten aan zijn
tafel.
Geschenken des levens, lacht
Ludwig. Doch het bewijst een succes,
waarop een man trotsch mag gaan, genoeg vond, misschien ook stemde
En het verklaart het eenvoudige en
hartelijke onthaal, dat men in Moscia
vindt.
„Liberty”, het Amerikaansche week
blad, had me opdracht gegeven zijn
léven te beschrijven, ofschoon een
groot deel zijner lezers niets van den
president moest hebben.
Een lach: De brieven welke we
gekregen hebben...! Ik bestudeerde
niet alleen den president, doch ook zijn
omgeving, zijn vrienden en zijn vijan
den. En waar ik het Amerikaansche
karakter door verschillende lezingen-
tourneé’s had leeren Kennen, gaf mij
dit uitzonderlijke mogelijkheden. Hij
is een sociaal baanbreker van zulk een
statuur, dat wij in Europa het eenvou
dig niet beseffen kunnen!
Plotseling: Doch als je er over
gaat peinzen hoe weinigen zullen hun
roem overleven. Ik vond eens in eén
eenzaam datpjê op dé Argentijnsche
Pampas een plaat van Dante aan den
wand hangen. Wie herinnert zich nog
de machtige staatslieden en vorsten
van zijn tijd? Goethe, op zijn Olymp,
moeten de troebelen van onzen tijd
wel gering voorkomen™.