JONGE MENSCHEN SPREKEN Thuis bij Emil Ludwig SCHERVEN BRENGEN GELUK LoftteAmdEg® LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT Onze jeugd =Kir©m®]k= VAN DE onzen De levensbeschrijver van tijd Woensdag 3 April 1940, No. 17534. I «w en b.4.p.3. Oorlogsschaduwen. Emil Ludwig helpen Gevleugelde overwinning. des K. H. Aanzie de dieren. JOHAN KONING. het haar verdrietig, dat er geen en kele flesch meer was om haar lot te deelen. Zeker was het onrechtvaardig, dat men haar het leven onthield, dat Het zou als motto kunnen dienen voor „Jody en het hertejong". i volle vorrren /an lhet Leven; Hoedt u, o geest, voor t leege leven [van de Vormen. langer ik pas kracht Eere-Doctoraat en Eer der Verbranding. Ik zag een wouddier drinken aan de bron En ’k zon: Soms als een dier te zijn. ,’t Leven als óer-leven weer te winnen De aarde als óer-aarde weer te kennen; D'aarde ontdaan van baan en steden, D’aarde als óer-moeder, als natuur, O de aarde zóó ais Aarde weer te kennen... Een enkele maal waren er nieuwe flesschen bijgekomen. De flesch had er heel wat zien komen en gaan. En nu lag zij eenzaam als laatste in het rek. Ze was niet in haar humeur. Mis schien was zij alleen maar beleedigd omdat men haar blijkbaar niet goed haar niet anders gegund werd dan het troostelooze duister van het kel- derhol, terwijl er toch blank-gedekte tafels bestonden^ waarop de purperen wijn in kristallen bokalen fonkelde. Was haar inhoud soms niet edel ge noeg? Het piepen der scharnieren van de smalle kelderdeur onderbrak haar overdenkingen. Met een kandelaar in de hand daalde de man de trap af. Woelige schaduwen dansten langs grij ze muren en onder het spinrag, dat de flesch bedekte, flikkerden vage glim lichten. De man bleef staan en keek pein zend naar de flesch. De laatste, prevelde hij. En dan ineens begon hij tegen de flesch te spreken, alsof zij een levend wezen was. Ik kom je halen, zei hij en zijn oogen schenen in de verte te staren, jij en ik hooren bij elkaar, beiden zijn we eenzaam achtergebleven. Hij nam een doek en wreef zorgvul dig het stof van de flesch. Nu gaat het beginnen, dacht de flesch, het groote leven, kleine kamer In de en het in den kelder. De man huiverde. Herinner je je nog den dag, dat je hier in huis kwam? Dat is, laat eens kijken zes-en-twintig jaar ge leden. Edith en ik waren een maand of vier getrouwd, toen mijn schoon vader ons een kist wijn zond. Ja, ja, dat waren mooie dagen. Even glimlachte de man, dan streek hij met een moe gebaar zijn haren weg van het hooge voorhoofd. Wat waren we jong, vervolgde hij, en wat verwachtten wij veel van het leven. Wat is er van onze illussies overgebleven Edith stierf had hier een keus uit de volheid zijns harten gedaan en bracht iets ontroe rend goeds. En dan, hoe klein de menigte ook was, hieronder stak een dichter, die het durfde, iets vah zich zelf te brengen. Goed, het waren nog jonge, meer bij intuïtie dan door ver stand en gevoel gekozen klanken, maar ze zijn er toch: de dichters onder de ge smade jeugd van tegenwoordig! En zij zullen zich baanbreken! Het improviseeren was wel de moei- lijkste taak, die hun gesteld werd, en al bracht niet iedei* het er even goed af, men voelde toch zeker, dat hier menschen stonden, die zich in redelijk Nederlandsch wisten uit te drukken en die niet waren, zooals meiï ze zoo vaak placht voor te stellen, leeg en hol van taal, in het bezit van een zeer kleinen woordenschat, waarin zich., eenige terecht zeer gewraakte - uitdrukkingen steeds herhalen. Mocht het dan niet altijd van groote oorspronkelijkheid ge tuigen, toch beschikten de meesten over een rijkdom van woorden en hadden ze daarmee ons ook werkelijk iets niet altijd voor de toehoorders, maar wat hier belangrijker was, voor hen zelf van belang te zeggen. De jeugd heeft ons getoond, dat zij trotsch is Nederlander te zijn en Onze taal wil waardeeren als een „levend schoon”. Zij hanteert deze taal als een goed beheerscht instrument en weet daaraan zuivere tonen te ontlokken. En het is niet alleen woordkunst, die ze ons geeft, het geheel gaf ook een inner lijk leven weer van oprechtheid, wer kelijkheidszin en gevoeligheid en zij kan zich met kracht, overtuiging en duidelijkheid uitdrukken. Nee, zoolang wij beschikken over een jeugd, die hier aan het woord was, zal onze toekomst niet donker zijn, want als die jongeren eens tot de leiding ge roepen zullen worden, dan zullen er menschen staan uit één stuk, die zich weten te weren en op de bres zullen staan voor een oprecht Nederland. In het wonderschoone kanton Tessin, Italiaansch-sprekend Zwitserland, heeft Ludwig zijn huis gebouwd. Met de jaren en met het komen van het suc ces werd het vergroot en verfraaid, totdat het heden éen idyllisch schoone residentie is, genesteld tegen den flu- weelen bergrug, uitziende over den intens-blauwen spiegel van het Lago Maggiore. De tuin-terrassen geuren van de heerlijkste bloemen, pauwen sleepen er trotsch hun zijige staarten onder palmen en tusschen rhododen drons. Op een hoek der balustrade staat een prachtige bronzen kopie van S die ieder spoor kent in het bosch, die de gewoonten van alle dieren kent, boeien steeds meer de aandacht. Er zit span ning in deze levens als in den besten avonturenroman, maar tegelijk dringt men door in de geheimenissen van het menschen- en dierenleven onder blijde en moeilijke omstandigheden. Een „brok natuur” zou men dit boek kunnen noe men en wellicht dat het daarom een zoo diepen indruk maakt op den modernen cultuurmensch. De weg „vooruit” is voor hem in dezen tijd niet zoo aantrek kelijk, van de cultuur heeft hij. bij wijae van spreken, den buik vol. Maar er is ook nog de natuur, met de macht van haar schoonheid, soms schijnbaar ge nadeloos, maar onuitputtelijk in liefde en wijsheid En om nog eenmaal Hein von Essen in zijn „Dierenliedjes’ aan te halen: Emil Ludwig gelooft, dat oorlog bijna onvermijdelijk is. Het eenige, dat een catastrophe verhinderen kan, is, naar zijn meening, een verbond der groote democratische staten. Hij is overtuigd, dat de dictaturen het op den duur zon der een krijg niet zullen kunnen hou den. Heel het systeem is gebaseerd op overwinning na overwinning. De op komende Duitsche generatie is vol van een heilig enthousiasme, een brandende vlam, doch jammer genoeg naar een verkeerde doel gericht. Het eenige aspect, dat mij optimistisch maakt, is de irrealiteit van de as BerlijnRome. De Anschluss heeft Italië meer te den ken gegeven, dan het fascisme openlijk kan toegeven. De druk van Groot- Duitschland, niet alleen op de Italiaan- sche grens, doch ook op Italiaansche levensbelangen elders, moet nog groeien. En indien het tot een kritiek punt mocht komen, acht ik nog heel wat mogelijk. Want Mussolini, hoezeer ik het ook met zijn ideologie oneens ben, is verreweg de gewiekste en de begaafdste diplomaat de Dultschers die slechts éénmaal een diplomaat hadden, Bismarck, halen niet daarbij. Nog niet zoo lang geleden, vertelt Ludwig, kwam een der rijkste men schen in Europa me opzoeken. Vroe ger als een schrijver een paar stui vers op zij gelegd had, was hij het, die naar deh bankier ging om té in- formeeren, hoe zijn spaarduiten te be leggen. Doch de tijden schijnen te veranderen: ditmaal kwam de finan cier den auteur consulteëren. Hij pre tendeerde niet mijn boeken te kennen. Hij vróeg me op den man af, wat ik van de internationale situatie dacht. Doch we praatten langs elkaar heen. Ik sprak met mijn hart, ik zag ideolo gieën botsen; hij zag slechts mil- lioenen en manoeuvreerde die van land tot land, naarmate ik mijn theo rieën ontwikkelde... Doch het was een allemachtig flatteus compliment, mees muilt Ludwig. De schoonheid van de natuur en de liefde voor het dier vervangen in dit boek de intrige en het conflict van den modernen roman en men zal moeten er kennen, dat de ruil niet slecht is. Het za! den lezer wel eens vergaan, zooals het Jody en zijn vader meermalen ver gaan is, namelijk het komen in een soort verdooving door de sterke betoovering van oerkracht en schoonheid. Het jeug dige dier, de jonge hertjes, de jonge beertjes, komen tot leven in meeslee- pende beschrijvingen. Ontelbare details, kleine trekjes in de gewoonten van het dier, maken den lezer met zijn leven vertrouwd. En als we ons dan met de schrijfster weer geplaatst zien midden in haar wereldje van dieren en eenvoudige menschen, dan komen ons, en die associatie is als een goudkeur op haar proza, de versregels weer van Hein von Essen in zijn „Dierenliedjes” in de gedachten: Uitgevers Mij. heeft er in haar onvol prezen Cultuurserie en met fraaie en gevoelige teekeningen van Anton Pieck uitnemende bewerkingen in onze taal van gebracht. De Nederlandsche lezer kan zich gelukkig achten met deze boeken. Het eerst kwam op onzen Ne- derlandschen bodem van ovqjf den Oceaan „De zwarte hengst Bento”, van Ditha Holesch, de levensgeschiedenis van een paard, een der mooiste en tot op zekere hoogte ook een der aan grijpendste boeken, welke wij over dierenleven gelezen hebben. En thans zag het licht „Jody en het herten jong” Het hertenjong vervult er niet de hoofdrol in zooals Bento in het boek van Ditha Holesch, maar de liefde voor het dier en het in liefde begrijpen van het dier zijn er even sterk en even zuiver in- Er komen in „Jody en het hertenjong” meer menschen voor dan in het verhaal van het Amerikaansche steppe-paard en de menschen van Marjorie Rawlings zijn voor deze schrijfster dankbaar materiaal geweest om aan het leven van het dier meer relief te kunnen geven. Hier staat men vaker tegenover het menschelijke in het dier en tegenover het dier in den mensch, wat heel wat anders is dan Even later stond zy op een tafel. In den hoek van de brandde een schemerlamp, kamer brandde geen vuur was er bijna even koud als firrrn Ludwig is acht-en-vijftig, doch hij ziet er tien jaar jonger uit. Zijn haar is ietwat dunner geworden en grijze draden- beginnen hier en daar tusschen zijn lange, resoluut naar ach teren gekamde haren, te verschijnen. Zij krullen van achteren wat naar bo ven en geven zijn sterken kop een ze kere gratie. Hij heeft een nobel hoofd, waaruit een karakter van energie en toch ook geduld, van geestigheid en wijsheid, van strengheid en toch ook weer van mildheid spreekt. Zijn don kere oogen gaan schuil onder diepe oogleden, welke zijn gladgeschoren ge zicht domineeren. Hij toont me zijn bpek over Goethe, zijn breede, sterke hand liefkoost het bijna. Honderdvijftigduizend exem plaren van dit boek zijn in Duitsch land verkocht. Ik heb Goethe en later Bismarck dichter tot de groo te massa in Duitschland gebracht dan eenig andere schrijver. Doch toen de nazi’s aan de macht kwamen, ver brandden ze mijn werken Unter den Linden. Ik had een eereplaats tus schen Spinoza en HeineAan de deurpost van mijn werkkamer hangt een kleine, ingelijste foto van het Göbbelsche vuurfestijn, en daarboven hangt een woord van Thomas Edison, den genialen uitvinder, in groote, mo numentale letters, als Gothische archi tectuur „Ludwig, de wereld is rijker om de gedachten, welke gij haar ge geven hebt.” De nazi’s beweren, merkt de schrijver rustig op> dat ik Duitschlands waardigheid omlaag ge haald heb door mijn werk. Maar van al mijn boeken zijn er slechts twee uit gesproken critisch Wilhelm II, wiens fouten den wereldoorlog onvermijdbaar hielpen maken, en Hindenburg, die het Derde Rijk aan de macht hielp. Tegen „L’Etranger c’est la postérité con temporaine” Door het buitenland gelezen te worden is de roem na den dood te smaken, heeft een geestig Franschman eens getuigd. Ik moest aan diens mot denken, toen Emil Ludwig, bekendste der levende biografen, mij de enorme eikenhouten kast met zijn „kinderen”, zooals hij ze 'hartelijk noemt, toonde. Daar staan ze, plank na plank, gebonden volgens een kleurenplan, en elke kléur duidt een andere taal aan. De bruine zijn En- gelsche en Amerikaansche edities, ver reweg het grootste aantalde gele DuitSchpaars zijn de Hollanders grijs de Turkeneen heele regen- boog-combinatie moest uitgedacht Worden om toereikend te zijn voor al de talen, waarin Ludwig over heel de wereld is vertaald van Tsjechisch tot Portugeesch, van Chineesch tot IJs- landsch. „De moderne jeugd „Die jeugd Van tegenwoordig Men vuile zelf maar in. Men weet, wat er volgen moet. Maar het is niet waar! Ze is niet leeg en hol en zooveel minder dan vroeger. Dit kan ik u getuigen! Op den jeugdwedstrijd in wel sprekendheid en voordrachtskunst van de Maatschappij ter Bevordering van Woordkunst heb ik ze gehoord en ik ben trotsch geweest op de jeugd van tegenwoordig. Daar stonden jonge menschen, die spraken met een warme overtuiging, een goede woordenkeus en een logisch verband; die spraken over de meest uiteenloopende onderwerpen. De één mocht eens iets beter zijn dan de ander, allen waren toch eerlijke jonge menschen, waaraan wij vol ver trouwen de leiding van de toekomst kunnen schenken. De opstandigheid is bij de jeugd vrij wel verdwenen; zij is meest ernstig en bezield met den wil tot samenwerking en tot opbouw van een betere wereld. Zij is niet, zooals men meest denkt, al leen maar critisch en afbrekend of ge heel onnadenkend. Ook de atheïstische levensbeschouwing en het weinig ach ten van vaderland en Oranje, hetgeen wij een vijftiental jaren geleden vaak tegenkwamen, ontbrak nu ten eenen male en Godsgevoel en vaderlandsliefde was bij de meesten zeer merkbaar. De keuze der onderwerpen was zeer uit- eenloopend, maar interessant en be streek niet, zooals men soms schamper zegt, maar een zeer kleine en opper vlakkige gedachtenwereld. Merkwaardig, haast onbegrijpelijk echter, was de keus der gedichten. Voor het grappige of vroolijke was geen plaats ingeruimd. Waarom, heb ik me afgevraagd, voélde men zich toch zoo tot vele lange, zware en vaak sentimen- teele dingen aangetrokken? Kwam hier misschien de onvolgroeidheid tot uiting en het nog niet achten van eenvoud en natuurlijkheid? Slechts een enkeling in het boek van Bento. Marjorie Raw lings heeft bovendien nog deze groote verdienste, dat zij de natuur met on- gemeene kleur en levendigheid weet te schilderen er komen natuurbeschrij vingen in „Jody en het hertenjong” voor, welke een openbaring zijn van een machtig descriptief talent. En dat niet alleen omdat zij zoo schilderach tig zijn, maar ook doordien zij aan het dier de volle plaats geeft temidden van veld en bosch. Zooals zij over dansen de kraanvogels in een voorjaarsnacht schrijft, zóó hebben wij een natuur tafereel nog nooit beschreven gezien. Een boek als „Jody en het herten jong” is een dier welkome verschij ningen, welke een reactie vormen op den driehoeksroman, op het boek vol van pathologische gevallen onder den dekmantel der psychologie. Dit boete „haalt ons er uit” uit de zwoele of vertroebelde of troostelooze wereld, waarin de meeste romanauteurs den lezer binnenvoeren. Wij komen hier in een onbekende, in een zelfs onver moede wereld, waarin menschen wo nen, die in doen en laten hemelsbreed verschillen van den cultuurmensch, maar waarin het mensch-zijn sterker en zuiverder tot uiting komt dan in welken anderen vorm ook. Want hij is de biograaf onzer tijden Van Goethe, Napoleon en Bismarsk, tot den ex-keizer, Hindenburg en Roose- Velt, welk laatste boek, bij Querido in Amsterdam in „Uraufführung” ver schenen, in zeven-en-twintig vertalin gen het licht heeft gezienDoch u schrijft alleen Duitsch had ik mijn gastheer, rond wiens gastvrije tafel de Conversatie in Fransch, Ëngelsch en ttaliaansch kabbelt, gevraagd. Ja, én in al de dertig jaren, dat ik het nu schrijf, ben ik er nog niet aan uit geleerd gekomen bij de geboorte van Joan. En Karei, onze zoon, reed zes jaar geleden met zijn motor tegen een boom. Daarna kwam Maria in mijn leven. Wjj kregen elkaar lief en we trouwden. Ik dacht, dat alles weer goed zou worden. Maar Maria en Joan harm** nieerden niet, en mijn plichtsgevoel zei mij, dat mijn dochtertje de oudste rechten had. Na eenigen tijd gingen Maria en ik uit elkaar. Dikwijls vraag ik mij af of mijn offer zin had. Kin deren verstaan dat zoo niet, ze besel fen nauwelijks wat hun ouders zich om hunnentwil ontzeggen. De kurk verliet met een klap den hals van de flesch en klokkend vloeide de wijn in het waterglas. Ik had me alles heel anders voor gesteld, mijmerde de flesch. Een rijke tafel en licht, veel licht en lachende, gelukkige gezichten. Dit lykt wel een begrafenismaal. De man proefde van den wijn. Hij had een vreemde, afwezige uitdruk king in zijn oogen en het scheen of de herinneringen hem het spreken ónmo gelijk maakten. Langen tijd zweeg hij. Toen hij weer wat zei, was de flesch half leeg. Ja, voor Joan offerde ik alles op. Maria, liefde, geluk, alles. En wat is my gebleven? Een leeg kil huis, waar in de schimmen van het verleden rond waren en één enkele goede, oude flesch wijn, de laatste uit het kistje van Edith’s vader. Joan is getrouwd, woont in Amerika op myn verjaar dag en met Kerstmis stuurt ze me een mooi bedrukte kaart en van tijd tot tijd ontvang ik tien dollars voor sigaren, en ze denkt, geloof ik, dat ze mij hiermee mijn gemis kan ver goeden, dat ik op een cadeautje van haar zit te wachten. - Waarom liet ik Maria gaan? De flesch voelde zich duizelig won den. Naarmate de wijn uit haar bin nenste wegvloeide, werd ze melancho- lieker en slaperiger. Bovendien maakte de eentonige cadans van de stem haar wee. Hij sprak nu niet meer speciaal tot de flesch, hij philo- sopheerde maar zoo wat verder, een beetje tegen de dingen om hem heen, een beetje tegen zichzelf. Voor wie moest ik nog geld verdienen? En toch ben even vijftig, een man in de van zijn leven. Van Maria hoorde ik niets meer. Ze zal haar weg en haar geluk wel gevonden hebben, ze was mooi en begaafd. Ze ging naar Parijs. Geld vroeg ze me niet, haar familie was rijk. De man was steeds luider gaan spreken, zijn onderwerp wond hem op en hij had niet gegeten en steeds maar gedronken. Hoor je me, flesch? hij schreeuw de byna, ze was mooi en begaafd en ze had me lief. En ikik liet haar gaan! Maar de flesch was nu leeg leege flesschen zijn dood, als alle dingen, die leeg zijn. En de man werd steeds heftiger en ineens nam hij de flesch van het tafeltje en smeet haar op de ijzeren kachelplaat, vlak voor den haard, waarin geen vuur was. Nu was hy niet langer driftig. Het is uit met ons, met jou en met mij, flesch, sprak hij somber En dan barstte hij In lachen uit, een macabere lach. Ha, ha, scherven! Scherven zijn geluk, nietwaar? Er werd gebeld. Luid en vreemd klonk het luiden door het eenzame huis. Even bleef de man bewegingloos staan. Verdwaasd staarde hij naar de kamerdeur. Dan ging hij onzeker door de lange marmeren gang. Het gerinkel van de deurketting bracht hem tot de werkelijkheid terug. Frans! zei Maria, Frans en niets meer dan dit enkele woord en toch lag hierin het geheele drama van hun scheiding verborgen. Een wijle stonden ze zoo tegenover elkaar en Maria keek onderzoekend naar zijn vermagerd, bleek gezicht, waarin de oogen hol donkerden. Dus toch, fluisterde de man, de scherven brengen tóch geluk. Maar de flesch lag in stukken op de haardplaat en daar is iets onrecht vaardigs in. Want zij had zes-en-twin tig jaren met meer berusting gewacht dan de man. En zelfs de glorie van ’n eereplaats op den feestdisch was haar onthouden. Zóó zien we de Aarde in het boek van Marjorie Rawlings, zoo laat zij ons de wouddieren zien, drinkend aan de bron. En de menschen? Zij zijn primitief en eenvoudig. Zij belijden niet Zij getuigen niet. Zij zitten niet vast aan rede en begrip. Zij hebben allen iets van den oermensch, in kracht en levensdrang. „Jody en het hertejong" brengt den lezer naar de diepe binnenlanden van Florida en het schildert het harde en moeilijke leven der eerste kolonisten Dat was een leven van strijd, strijd tegen de dieren van het woud, tegen on gebreidelde natuurmachten, ook strijd tegen booze instincten van den primitie ven mensch. Een boek van strijd dus, maar van een strijd, zooals de begaafde vertaalster Mien Labberton, dezen karakteriseert dk tegelijkertijd opbouwende arbeid is en vervulling van levenswet en die naast zijn harde oogenblikken de vele uren kent van overgave aan het dui zendvoudige wonder, dat „leven” heet en dat zich openbaart aan wie er ont vankelijk voor is, nu eens in stillen mor genschemer, dan weer in roerlooze nach ten of eenzame jachten door het oer woud. De jonge Jody groeit in het woud en in dit leven op, met Flag, zijn dierbaar hertokalfje. Hij en zijn vader, „Jody en het hertenjong” door Marjorie Kinnan Raw- lings, vert van Mien Labber ton. Zuid-Holl. Uitg. Mij. alhier. Het dier krijgt de belangstelling van den romanschrijver, al is dit nog nlet het geval in onze vaderlandsche roman kunst. Curwood en Jack London heb ben ook in Nederlandsche vertaling dui zenden lezers gevonden, maar overigens heeft het dier meer de belangstelling van onze dichters dan van onze roman schrijvers gehad. De „Dierenliedjes” van Hein von Essen behooren altijd nog tot het beste in dit genre. En hoe juist is het woord van Rilke, waarmede hij zijn bundel opende Um eines Ver ses Willen muss mandie Tiere kennen. Just Havelaar drukte zich anders uitDe Wijze herkent zich in alles, herkent zich tot in de dieren. Uit de Amerikaansche boekenwereld zijn kort na elkaar twee dieren-romans tot ons gekomen. De Zuid-Hollandacbe bet dierlijke in den mensch J dan Zes-en-twintig jaar al lag de flesch in den kelder. Een dikke laag grauw wit stof bedekte haar slanke lijf. Eigenlijk was de flesch de altijd du rende rust moe. Ze voelde den nimmer wijkenden druk van de harde latten van het flesschenrek en diep in haar binnenste ziedde en gistte het roode leven. In den loop der jaren had ze geleidelijk haar zusters, die allen ge lijk met haar geboren waren, zien ver dwijnen. Ze waren weggehaald door een man, een rijzige figuur, met lange, grijze, achterovergekamde ha ren en diepliggende, donkere oogen. De man was niet altijd grys geweest en ook hadden zijn oogen niet steeds weemoedig gekeken. Soms was hy vroolijk lachend met de wapperende kaarsvlam de kelder trap afgekomen en had hij overmoedig gebarend twee, drie flesschen meege- de Gevleugelde Overwinning van Sa- nomen. Andere keeren neuriede hij zacht Voor zich heen en zorgvuldig deed hy dan een keus uit den voor raad. geen van mijn andere werken kunnen zelfs zij objectief iets inbrengen. Haat u Duitschland vraag ik boudweg. Energiek draait Ludwig zich om. Hij wijst naar het portret van zijn vader, den beroemden oogspecialist, beroemo ook als menschenvriend. Hij was een Jood, zegt zijn zoon, en toch tezelfder tijd het type van den Duitschen ge neesheer en van den Duitschen geleer de. Hij hééft me niet met Mozes op gevoed, doch met Goethe en Beetho ven, zij zijn mijn vaderlijk erfdeel. Ik woon reeds meer dan dertig jaar in Zwitserland, ik had mijn recht op Zwitsersche naturalisatie kunnen doen gelden, toen de wereldoorlog uitbrak, doch ik ging direct naar Berlijn en meldde me vrijwillig. Na den oorlog wilden mijn vrienden en ik een beter Duitschland helpen bouwen, een Duitschland, dat geen geëerd lid der Vereenigde Staten van Europa zou worden. Het is ons niet gelukt, doch we gaven onze beste krachten aan de poging. Hoe zou ik daarom Duitsch land kunnen haten Ik haat alleen een regime. En het regime haat mij. wijl ik een der uitgestootenen ben, die het oor der gansche wereld hebben Roosevelt’s Sociale Kruistocht. Ludwig spreekt langzaam, gemeten. Zijn stem verheft zich niet. Hij ont leedt wetenschappelijk, zonder harts tocht, daardoor overtuigt hij zoo. Ik kijk zijn werkkamer rond, hoog van zoldering, breed van ramen, spaar zaam gemeubileerd. Doch alles hierin is schoon. Op den breeden schoorsteen mantel ligt een brok marmer van het Parthenon, één kant ver-goud door tweeduizend jaar Atheenschen zonne schijn, een geschenk van Venizelos. Op zijn ruime houten tafel ligt bijna geen stukje papier, ofschoon hij hier eiken dag werkt. „Twee percent inspiratie, acht-en-negeritig percent perspiratie”, is het recept van zijn succes. Tegen een kleine vaas met bloemen staat een portretje van Simon Bolivar, den Be vrijder van Zuid-Amerika, een edel Spaansch gelaat. Op deze wijze wor den we vertrouwd met elkaar, merkt Ludwig op, ik ben zijn leven aan het beschrijven, voornamelijk naar Spaan- sche bronnen. Het is een opdracht van de regeering van Venezuela. Wellicht het eerste contract ooit door een regee ring aan een auteur en een buiten- landsch auteur bovendien gegeven om een woord-portret van een natio- nalen held te schilderen Ludwig’s „onderwerpen” trokken aan mijn geest voorbij. Zijn gesprekken met Mussolini in het Palazzo Venezua, met Masarijk in het kasteel van Lani. En vandaar weer een ander contrast: met Roosevelt in het Witte Huis. Ik vroeg hem, welk van zijn onderwerpen hem het naast aan het hart lag. Zon der aarzeling antwoordt hij: Masa rijk. Doch ik ben een groot bewonde raar geworden van president Roose velt, vroegt hij er onmiddellijk aan toe. mo trace. Emil Ludwig schiep zich zijn eigen overwinning. Zijn visie en zijn talent droegen zijn faam naar alle Landen. In zijn gastenboek staan de namen van Louis Ferdinand von Hohenzol-* lern, van Chamberlain en Stresemann, Brüning en Braun, Toscanini en George Bernard Shaw zaten aan zijn tafel. Geschenken des levens, lacht Ludwig. Doch het bewijst een succes, waarop een man trotsch mag gaan, genoeg vond, misschien ook stemde En het verklaart het eenvoudige en hartelijke onthaal, dat men in Moscia vindt. „Liberty”, het Amerikaansche week blad, had me opdracht gegeven zijn léven te beschrijven, ofschoon een groot deel zijner lezers niets van den president moest hebben. Een lach: De brieven welke we gekregen hebben...! Ik bestudeerde niet alleen den president, doch ook zijn omgeving, zijn vrienden en zijn vijan den. En waar ik het Amerikaansche karakter door verschillende lezingen- tourneé’s had leeren Kennen, gaf mij dit uitzonderlijke mogelijkheden. Hij is een sociaal baanbreker van zulk een statuur, dat wij in Europa het eenvou dig niet beseffen kunnen! Plotseling: Doch als je er over gaat peinzen hoe weinigen zullen hun roem overleven. Ik vond eens in eén eenzaam datpjê op dé Argentijnsche Pampas een plaat van Dante aan den wand hangen. Wie herinnert zich nog de machtige staatslieden en vorsten van zijn tijd? Goethe, op zijn Olymp, moeten de troebelen van onzen tijd wel gering voorkomen™.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 15