in De Vrouwen naar Van „Frisco Curacao Het jubileerende Korps Marechaussee f LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCFTE COURANT VAN WOENSDAG 3 APRIL 1940. PAGINA 2. ONDER COLLEGA’S Gedachten aller tijden Langs der de verblijven filmsterren Het groote werk van wijlen H. C. Zent- graaff, Atjeh”, bevat een hoofdstuk: ,,De Vrouwen”, waarin de rol belicht wordt die de Europeesche vrouw in den Atjehkrijg heeft vervuld. In verband mei het 50-jarig bestaan van het Korps Marechaussee veroorloven wij ons aan dit hoofdstuk enkele treffende passages te ontleenen A I tocht uit tranen op maar in aan bevriend overste, Je vriend Joe. De bankier Thomas Blakefield uit Parklane heeft het proces tegen de ver zekering toch gewonnen, zei Mex Pen- thon in Piccadillybar tegen Zuurstof- „Chacun de nous a sa blessure j’ai la mienne, Toujours vive, elle est la, cette blessure ancienne, Elle est lè, sous la lettre au papier jaunissant, Oü l’on peut voir encore des lar- mes et du sang”. (Roxane in „Cyrano”). die week Niet dikwijls is in den langen krijg een brigade overdag voor vrijwel de volle honderd procent neergelegd; lui tenant de B. was met elf minderen Oeleë moeten Ofschoon niets zoo kostbaar is als de tijd, wordt niets zoozeer verkwist. Koren moet men zaaien, groeit vanzelf. Niets is zoo vluchtig als de stemming zij kan veranderen door een blik, een gebaar, een woord, een herinnering, ia> door wat niet al. Wèl hem, van wie» steeds een reine stemming uitgaat Er is niets op tegen, met iemand van meening te verschillen; doch let op de manier van redetwisten. Werp geen modder in de bron, waar uit gij gedronken hebt. onkruid Wèl hem, die zich voor zijn vrije oogenblikken iets voortreffelijks weet te kiezen en er zich mee weet bezig te houden. Wie het slechte spoedig gelooft en het goede meestal in twijfel trekt stuurt op een ontredderd kompas. ringen grijp, druppelen veler oogen. Zij hebben bijna allen haar souve nirs aan den doode „Ie papier jau nissant, oü l’on peut voir encore des larmes et du sang”. Dan stokt het verhaal even, en zij haalt een ouwen bamboehoed met het nog zichtbare gaatje van den kogel. Een andere heeft een dagboek, door hem bij gehouden tot den dag vóór hij viel een derde heeft een pak Atjeh- sche schrifturen en „djimats”, dat hij vond op het lijk van een bendehoofd bij een geslaagden overval, zijn laatste succes als maréchaussée-officier. Zoo hebben zij allen wat van hèm: een tevredenheidsbetuiging, welke hij in z’n laatste jaar kreeg; een sabel, beschadigd bij een poging tot afweer van den houw die hem doodde; een kogel, bij de operatie uit zijn lichaam gehaald. Ze hebben het geld al uitbetaald ook. Een goed zaakje voor de inbre kers tachtig duizend pond. Net wat voor jou, Joe, zuurstof doet het nog maar best. Ja, zei Higgins, nadenkend over die tachtig duizend pond, welke niet in de brandkast geweest waren. Toch zijn ze gestoord, ging Pen- thon verder, het apparaat hebben ze achter gelaten, maar de tachtigduizend pond hebben ze meegenomen. Dat .is je neus voorbijgegaan, boy. Joe meende, dat er leedvermaak en spot in de woorden lagen, maar hij was niet zoo heel dom en dat proces van Blakefield met de verzekeringsmaat schappij zat ’m dwars. ’n Rare kerel, die Frank Wesley, meende Joe. Hij heeft veel weg van Blakefield zonder die snor, maar Pen- thon begreep hem niet. Toen hij de vertering wilde betalen, voelde hij nog de loopers van de kluis in zijn zak. Als hij Frank Wesley te genkwam, zou hij ze teruggeven dat was eerlijk. hart en de geest tien keer de dingen verschillend zien en verschillend gevoe. len. Toen ik hier aankwam, was Los An. gelos een enorm, jonge, leelijke stad, als iedere groote Amerikaansche stad. Een stad van bijna twee millioen inwoners, slordig neergeworpen zestig jaar ge. leden in een woestenij. De auto reed ons schielijk uit de davering van deze leelijkste, slordigste, schreeuwendste aller steden langs geweldige wolken, krabbers, kleine houten huizen, witte kerken, enorme hotels langs stukken open bouwland, opslagplaatsen, fabrie. ken, restaurants en kleine palmenpar- ken, totdat wij dan eindelijk na een vol uur haastig rijden de lanen van Beverly Hills gingen beklimmen en langs de prachtigste buitenhuizen van de wereld, waar de rijkste menschen van de wereld wonen, kwamen. „geheim niet boos Wellevendheid is kleinood; schoonheid levendheid is als een bloemen. Toen Thomas Blakefield twee dagen later in de nieüwe brandkast moest zijn, waren de tachtigduizend pond sterling van de verzekering weg, maar ook het slot van de brandkast was eruit gebrand. Op de bovenste plank lagen twee loopers van de kluisdeuren; een pakje bankbiljetten van vijf pond en een briefje van Zuurstof-Joe: Hierbij in dank de twee loopers van de kluisdeuren en de tien biljetten van vijf pond terug. Ik was vergeten ze terug te geven. Probeer het nog eens met de verze kering, misschien krijg je er dan van den eersten keer een paar jaartjes bij. De hoofdinhoud van menig gesp1’®'1' men doet alle moeite het zoo spoed*» mogelijk op een ander onderwerp gooien. Parklane 22 lag juist in het licht van een electrische lantaarn, maar toen Joe Higgens er met zijn zware spijkerschoenen een trap tegen gaf, ging ze uit. Ze wachtten een half uur in een trap penhuis aan den overkant, tot de nachtwaker geweest was. De surveil- leerende agent maakte een praatje met hem en samen gingen ze verder. Wesley gaf Joe nog een paar wen ken en zei, dat hij vijf korte stooten op een fluitje geven zou, als er on raad was en toen verdween Higgins door den achtertuin in het huis. ’n Toffe knul meende Joe, toen hij alles vond, zooals Wesley gezegd had. De electrische draden kon hij gemakkelijk vinden en met de teeke- ning was het eenvoudig kinderwerk, om de brandkast te vinden. De loopers van de kluisdeuren pasten precies. Het zuurstofapparaat hing op z’n rug en hij vond, dat het veel rustiger werken was, nu Wesley op den uitkijk stond. Hij dacht erover, meit hem sa men te blijven werken. De steekvlam boorde binnen een kwartier het slot uit de kast en de deur ging vanzelf open. Zuurstof-Joe vloekte, toen hij op de bovenste plank een pakje bankbiljetten van vijf pond sterling vond. Meer kon hij niet vinden. Tien biljetten van vijf pond. Het loon voor zijn moeite. Hij wilde juist hat zuurstof toestel opbergen, toen hij vijf korte stooten op het fluitje hoorde. Het waarschu- wmgssignaal van Wesley. Joe maakte, dat hij wegkwam, maar Frank Wesley was ’m bepaald al gesmeerd. Onderweg berekende Joe, dat hij met de vijftig pond net genoeg had, om pen nieuw zuurstofapparaat en ander gereedschap te koopen, dat hij achtergelaten had. Er bleef ook nog wat over, om drie weken van te leven. Een vriendelijk oude dame, we duwe van een onzer vermaardste en populairste aanvoerders in den krijg, vertelt van de dagen van weleer, en dan zakt haar stem weg. Zij brengt me naar de achterkamer waar op een tafeltje een kistje staat met de eere- sabel, hem door Hare Majesteit ge schonken. Dan heeft zij nog een doosje, het kostelijkst reliquie, en daaruit haalt zij met devoot gebaar twee kogels, na zijn verschillende ver wondingen in zyn lichaam gevonden, zijn Militaire Willemsorde en zijn portret met den typischen kop zooals ge hem nu kunt zien op een der vele zuilen van het kerkhof Peutjoet. Er is ook een telegram, dat zij te Sigli ont ving, een dag na zijn dood. Wie de wereld en het leven trachten te zien, zooals ze zijn, begu1®* met zijn gekleurde bril af te zetten- Peutjoet worden, doode, nog op dezen met de rest zijner brigade. Toen de „kapal poetih” te Lheuë arriveerde had zij de Al is men nog zoo arm, een goed voorbeeld kan men altijd geven. voorbij overtrekken van de rest der brigades te dekken en daarna, goed opgesloten, verder te trekken door het ruige terrein. Zóó werd gedaan, doch nog vóór de troep behoorlijk was opgesloten op het pad, dat door manshooge alang-alang kronkelde, viel op de rechterflank uit de rimboe, een zwaar schot van een donderbus. Natuurlijk keek ieder even naar rechts en op dat zelfde moment stortte zich, van links, een zestigtal Atjehers, dat in de alang-alang in hinderlaag had gelegen, op de nog niet parate brigade. Het bericht was niets anders geweest dan een poging om de Kom- peuni daar bij die loeëng te krijgen. Op het voorbeeld van de B. en den „baas” weerde de brigade zich held haftig. Het werd een heftig handge meen, waarbij de vijand zeer in het voordeel was omdat de verrassing hem de beste kansen gaf. Men weet hoe de Atjeher het voordeel van ter rein en verrassing weet te benutten. De mannen, die nog aan den vei- ligen overkant stonden, konden niet schieten in de verwarring van vriend en vijand. Er was maar één mogelijkheid, te hulp snellen met het blanke wapen. Zij deden wat brave maréchaussée’s in zoo’n geval altijd zullen doen; zij strompelden zoo vlug mogelijk over den pinangstam om de kameraden te helpen. Dit werd hun ondergang; aan den overkant werden zij één voor één door den vijand opgevangen. Toch was er niemand onder deze dapperen, die aarzelde. Elke oorlog brengt den vrouwen per soonlijk leed, en er is minstens even groote kracht noodig voor het pas sieve deelhet dragen, het dulden, het aanvaarden, als voor het actieve van den strijd zelve, dat tenminste nog het geluk kan brengen der begeeste ring, waarin het oorlogswerk het best wordt uitgevoerd. De vrouwenzij zitten thuis en wachten, en de poort der zorgen, voor zoovelen harer altijd wijd open, heeft een nieuwen gast binnengelaten den voortdurenden angst voor hem of hen die uittrokken. Die gast zit in het cen trum van het huiselijke leven, en zijn schaduw hangt over allen en alles, over het gansche doen en denken van haar die achterbleven. Dit is zoo in alle oorlogen, waar ter wereld ze worden gevoerd, doch het was vooral erg in Atjeh, omdat daar de vrouwen zoo vlak op, of in den krijg zelf zaten. Ze leefden er in mee, haar geest volgde dagelijks den man of zoon op de tochten waarvan zij alle details kenden, en de schrik over een telefoon, welke plotseling rinkelde, was even groot als die over het telefoontje dat uitbleef. En liet dit al te lang op zich wachten, dan groeide de angst tot een fantoom, dat heel het huis beheersch- tedan sloeg een onverwachte voet stap, een bescheiden klopje op de deur of het groeiend geluid van stem men in de verte, de wachtende vol komen uit het evenwicht, want het kón zijn en het was ook dikwijls zoo dat dit de fatale boodschap over hem was, of de aankomst van den doode, die naar de ziekenzaal werd ge bracht. Zoo ging het met de Europeesche vrouwen, die vlak bij het terrein der actie leefden. Wat de Atjehsche vrouwen betreft, haar rol in den krijg is zelfs thans moeilijk te schatten, maar het was meestal een zeer actieve. De Atjehsche vrouw, fier en dapper, was de verper soonlijking van den bittersten" haat jegens ons, en van de uiterste onver zoenlijkheid, en als zij meestreed, dan deed zij dit met een energie en doods verachting, welke veelal die der man nen overtroffen. Zij was de draagster van een haat, welke brandde tot den rand van het graf, en nog in het aan gezicht van den dood spuwde zij hem den Kaphé in het gezicht. Er is geen romancier wiens fantasie, in haar stoutste zwerftochten op dit terrein, een oogst zou kunnen leveren als de werkelijkheid heeft opgetast. In Holland heb ik heel wat officiers- weduwen ontmoet, en soms had ik er een clubje van bijeen voor het op rakelen der oude herinneringen. De band, welke in vroeger jaren haar man nen in kameraadschap en corpsgeest bijeen hield, houdt bij velen harer nog de oude relatie in stand en in zoo’n samenzijn leven de tijden van vroeger weer op, toen het leven zonnig was en vol idealen en illusies. Dit is nu alles voorbij er is een tijd geweest toen dag aan dag, uur aan uur, haar handen tastten naar de scherven van verbrij zeld geluk, dat niet meer was op te bouwen. De tijd, onbarmhartig doch ook van groote genade, maakte het leed minder schrijnend, bij anderen deed het Geloof dit, doch als ik ze nu spreek, en diep in de oude herinne- Mex Penthon, de kastelein van de Piccadillybar, wilde geen crediet meer geven en Zuurstof-Joe had al in twee dagen niet meer gegeten dan wat uit gedroogde broodjes. Penthon had hem van achter het buffet al een paar maal te verstaan gegeven, dat hij wel kon ophoepelen. Klanten zonder geld kon hij genoeg krijgen. Langzaam stond Joe op en toen hij de deur met een smak achter zich wilde dicht gooien, voelde hij een hand op zijn schouder. Hij keerde zich om en zag een man met een paar oogen in zijn hoofd, die fonkelden als diaman ten. Ben jij Jack Blason? Jack Blason is gisteren gepakt, ze’ Joe grimmig. Wat moet je van hem? De man met de diamantenoogen boog zich wat vooruit Ik had een afspraak met ’m..y een gemakkelijk karweitje. Joe voelde z’n honger en dorst erger worden. Twee maanden geleden had hij zijn laatsten tip gekregen en de opbrengst viel tegen. Als je Penthon wat eten voor me klaar laat maken, kunnen we het mis schien wel eens worden. Zit ’r wat aan? De ander trok hem mee naar bin nen en ze gingen in een hoekje zitten. Hoe heet je? vroeg Joe nieuws gierig. Frank Wesley, fluisterde de ander met een vluggen blik door de gelag kamer. De politie zit me op de hielen voor de kraak bij ^Stocking, maar deze snor is niet echt. Ik heet Joe Higgins, vertelde Joe. Weleens gehoord van Zuurstof-Joe? Bliksemkaters, ben jij dat?..< Joe verwerkte gulzig de broodjes met kaas en dronk in één teug het glas bier leeg. Wesley wachtte geduldig tot de ander klaar was, toen hernam hij: - De bankier Blakefield uit Parklane is gisteren op reis gegaan. Ik weet, waar de brandkast staat, maar Blason heeft een zuurstoftoestel. Het slot is Turksch, daar bereik je niets mee. Uuurstof heb ik ook, glunderde Joe. Prima... tien minuten voor de dikste stalen platen. Wesley knikte goedkeurend. Blason zou het werk doen, ging hij voort, en ik uitkijken. De nacht waker komt om het half uur. Als je nog meer honger hebt, dan moet je ook werken voor den kost. Jammer, dat Blason gepakt is... een betrouwbaar mensch, tenminste in ons vak. Joe Higgins kneep ’m in zijn arm. Is ’t de moeite waard om risico te loopen? vroeg hij met glinsterende oogen. Blakefield heeft verleden week een berg rubberpapier verkocht. Zoo- wat tachtigduizend pond, zei Wesley geheimzinnig. Woodruft de boek houder heeft z’n mond voorbijgepraat. Hij tikte met het bierglas op de tafel. (Van onzen specialen verslaggever.) San Francisco, Maart. Het is Maart en Hollywood ligt in de warme zon. De vogels fluiten in de eucalyptus-boomen. Vóór mij ligt een palmenlaan en links staat een machtig complex bouwwerken. Een houten bord zegt: „Warner Brothers, de grootste filmstudio’s van de wereld”, maar als dat bord er niet was zou ik mij op iedere willekeurige, zonnige plaats ter wereld kunnen wanen. Een plaats met kleine boomen, waaraan tusschen diep groen, appeltjes-van-oranje groeien, een plaats met aardige kleine landhuis jes, een landelijke stad waar kolibri’s om de bloemen snorren en trillend in de zomerzon blijven staan. Maar ik ben in Hollywood en dat moet ik mij heel goed voor oogen hou den om het tot mij te laten doordringen. Juist op dezen warmen, zomerschen morgen in Februari, nu ik op de ver anda van een gastvrij huis dit zit te schrijven, om u te vertellen, dat zoo als i k Hollywood heb gezien het an ders is, dan de menschen denken. Alles is anders in dit leven, wanneer de illusie tot werkelijkheid wordt. En alles is anders, tien maal anders op tien verschillende uren van den dag. op tien verschillende dagen en wanneer het gewond. Ook de vijand had klappen gehad; zijn dooden lagen tusschen de onze, doch hij had zijn gewonden, en een paar onzer karabijnen, meege nomen. De boot bracht het lijk van de B. en de acht gewonden, naar Lheuë, waar hij toch had zijn voor zijn huwelijk; dit zou nu Zoo trok hij, als laatsten het kostbaarst zonder tuin zondel Oeleë vlag halfstok en de chabar angin ging als een loopend vuurtje door Koetaradja: het lijk van een officier. Het konden er drie zijn, die van de Westkust moesten terugkeeren: een bekend ka pitein, die in Teunom had geageerd; de stafkapitein en de luitenant, die op trouwen stond. De vrouw van eerstbedoeld kapi tein dacht onmiddellijk, dat er iets was met haar man, en zij joeg van Koetaradja naar Oeleë Lheuë waar zij op den steiger arriveerde juist op het moment, dat daar een sloep van den gouvernementsstoomer aanlegde; een der matrozen kwam er uit met een dienstbrief in de hand. De angst viel op de kapiteinsche en zij wist, dat de inhoud van dien brief dood of leven van haar man beteekende. De man met den brief was nu bij haar en plots was zij be sloten te weten wat hij voor haar bracht. „Minta liat sebentar”, zei ze, greep den brief, las haastig het adres; „Den Civiel en Militair Gou verneur van Atjeh en Onderhoorig- heden. Eigenhandig”en scheurde de enveloppe open. In het eerste moment dansten de regels haar voor de oogen; zij joeg er doorheen, zonder te begrijpen wat zij las, toen zij stuitte op de namen der gesneuveldenen een snik van vreugde welde in haar op. Het was haar man niet. Zij bleef nog even staan op den steiger, met den verbaasden matroos, die vele „pegi mana begitoe’s” uitte, maar er was een lach op haar ge zicht nu de donkere wolk van haar was weggedreven en haar had achter gelaten in een wereld, zonnig als een lustwarande. Zij belde den generaal op en ver telde wat zij had misdaan„maar, generaal, ik was ook zóó overstuur... toe, neemt u het me niet kwalijk; ik zag de boot van de Westkust, met de vlag halfstok, en mijn man is daar, vergeef het me, generaal.” Wel, van Heutsz was er heelemaal niet kwaad om; en hij zei, gemoede lijk: „Beste meid, maak je niet bezorgd; ’t is in orde.” En een moment later: „Maar wie is het dan?” Zij noemde den naam de B., en er klonk van den anderen kant van den draad een verschrikt „God Allemach tig”, want de bruid van den doode was daar, bij den generaal thuis, een paar kamers verder, en zij droomde misschien bij haar bruidsjapon van het groote geluk, dat nu op komst was. Van Heutsz moest haar ver tellen, dat haar aanstaande niet was gekomen voor het huwelijk, doch voor Peutjoet Zoo moest van Heutsz het haar zeggen, en deze oude soldaat in wien nooit het goed menschelijke was on dergegaan, zei later: dat het de be roerdste boodschap was geweest, welke hij ooit had moeten overbren gen, en dat het precies was alsof iemand hem een mes in de handen had gestopt met de uitnoodiging: steek haar dat in de borst. „Chacun de nous a sa blessure”. En omdat er voor een huwelijk heel wat komt kijken, had van Heutsz de dochter bij zich thuis genomen. Alle kosten waren voor hem en de bruidsjapon was al in Java besteld. Het ging in die dagen niet naar wensch met een colonne infanterie tusschen Meulaboh en Teunom en dus ging de generaal daar zelf eens naar toe; bij de ageerende colonne waren ingedeeld twee brigades maréchaus- sée onder luitenant de Bruijn, den officier, die op het punt stond te huwen. De zaken op de Westkust waren spoedig in het reine gebracht; als van Heutsz zelf „on the spot” was liep alles op kogellagers. Dus zou de generaal met de brigades maré- chaussée spoedig naar Koetaradja terugkeeren met de „kapal poetih”; het huwelijk van luitenant de B., vast gesteld op den volgenden Zondag, zou een dag na terugkomst worden vol trokken. Toen gebeurde het, dat op het laatste moment een bericht binnen kwam over de bende van Pang Anoe; honderd procent betrouwbaar, me neer, zoodat er een mooie slag was te slaan. Vooral in die dagen, toen de offen sieve geest zoo krachtig werkte, was er niet veel noodig om met een nieuw avontuur te beginnen. Het lag voor de hand, dat men uittrok op elke nieuwe aanwijzing. De generaal vond goed, dat de co- Iqnne nog een tocht zou maken, waar bij de twee brigades maréchaussée als voortroep zouden fungeeren; lui tenant de Bruijn was haar comman dant. Derhalve zou zijn huwelijk te Koetaradja een week worden ver schoven. Aldus rukte de colonne opnieuw uit. Als voorhoede fungeerden de beide brigades maréchaussée, onder commando van luitenant de Bruijn. Men volgde eerst den grooten weg en trok daarna het terrein in naar het punt, dat in het bericht was genoemd en waar men den vijand dacht te overvallen. Uit het bedekte terrein komend stond men voor een breede en diepe loeëng (waterleiding) waar over een pinangstam lag, die als brug moest dienen. Daar moest alles over heen en dit gaf stagnatie. De Javaansche sergeant aan de spits was er met zijn mannen vlug over en nam, zooals hij dat had ge leerd, een klein eindje voorbij de loeëng stelling om het Waar de filmsterren wonen. „Hier woont Clark Gable en aan den overkant Wallace Beery en daar links in dat witte huis met blauwe pannen en met die ijle blanke berken ervoor, daar woont de lieve Claudette Colbert. Achter dien hoogen muur met die poort, waar je nog net dat zwem bad ziet daar woont Harry Fonda die tien jaar geleden nog een schooier, tje met een schoenenpoetsdoos was...," Zoo vertelt onze begeleider aan he! stuur en de dames vinden het prachtig, om nu met eigen oogen te zien waar al die sprookjesprinsessen en prinsen wonen. Wij rijden door de palmenla- nen van Beverly Hills en het is wer kelijk als een sprookje, dat niet van deze wereld is. De zon wekt alles tot diepe felle kleuren; de bloemen en de grasgazons, de witte en roode en blau we daken, de agaven en de cactussen. Ik geloof, dat dit de mooiste huizen en de weelderigste tuinen zijn, welke ik ooit gezien heb. Maar er is in al deze overdaad van rijkdom en schoonheid iets beklemmends. Het is als een doodenstad. Al deze huizen zijn zoo stil. Er speelt geen kind; er is geen mensch te zien en behalve een stille tuinman, die een grasveld be sproeit en een kleine hond, die ach stil ligt te zonnen, is er geen leven en geen beweging te ontwaren. Ik denk aan de deftige straat van de kleine stad mijner jeugd, ergens in Holland, waar het op een zomerschen Zondag, net zoo was. Alle ramen van de groote vierkante heerenhuizen waren dicht en dood; er liep een zwijgende politieman met wit-gehandschoende handen op den rug en de zon stond te blakeren op de breede deuren, de straatsteenen en de blauwe stoepen. Daar met dat blauwe dak, dat is Edward G. Robinsons huis; en met dat groote grasveld en die mimosaboomen daar woont Gary Cooper”. Het is als een museum. Ge ziet dingen waarvan ge gehoord en gel zen hebt nu met eigen oogen ma er is iets in dat weemoedig maakt. Om dat alles anders is wanneer het tast baar wordt; omdat de droom anders is dan het ontwaken, en de illusie an ders dan de werkelijkheid. Zoo was het gisteren, de dag van aankomst. En dezen morgen in Hollywood, schrijvend in de zomerzon, is Holly wood weer anders. De melkman zet zijn flesschen voor de deur. De kranten jongen gooit, in vliegende vaart met z’n oude fordje, de ochtendbladen par does in alle tuinen van alle aardige landhuisjes. Een vlinder danst rond de zoete mimosa. Een roodborstje wiegt in den gouden regen. Een mooie plek onder den blauwen hemel, dit Holly wood van dezen morgen. Hollywood zonder Clark Gable en Greta Garbo en Spencer Tracey en Bette Davis. Ginds in Beverley Hills staan de groote schoone landuhizen van de groote schoone idolen onzer dagdroo- men stil en zwijgend en dood langs de. palmenlaan. Hier is het een aardig villadorp met melkboeren en krantenjongens. V I I I „Diep getroffen betuigen Hare Ma jesteit en Prins der Nederlanden U hartelijke deelneming.” Scheepens was ook in Holland geen onbekende; de faam zijner daden, van zijn hoog plichtsgevoel, zijn groote eerlijkheid en rechtschapenheid je gens vriend en vijand, zijn humaniteit ook in het ruwe oorlogswerkwas óver de oceanen gewiekt tot in het oude land, en toen hij in Holland was om daar opnieuw te worden geope reerd voor een nog niet genezen wond uit den vermaarden Gajoetocht onder van Daalen, kreeg hij na zijn genezing een uitnoodiging voor een diner ten Hove. Mevrouw Scheepens, op het punt moeder te worden, had zich moeten verontschuldigen en aan tafel zei Hare Majesteit, na naar haar toestand te hebben geïnfor meerd: „Ik hoop, dat het een stam houder zal zijn.” Waarop Scheepens: „Majesteit, ik zal m’n vrouw zeggen, dat het op hoog verlangen een stamhouder moet zijn.” De Koninklijke wensch ging in ver vulling; er kwam een zoon. Scheepens werd door zijn troep op de handen gedragen en zijn gaaf ka rakter werd ook door den vijand ge waardeerd. De Atjeher is niet ondank baar, integendeel, en hiervan zouden opmerkelijke staaltjes zijn te ver tellen, evenals van zijn sportieve be wondering voor door onze strijders be toonden moed. Een Atjeher, Scheepens lang had gediend, later niet van zijn sterfbed. Als men iemand in die jaren had gezegd, dat een volkomen onbevoegde welbewust en opzettelijk, een aan ge neraal van Heutsz gerichten dienst brief: „eigenhandig; geheim”, zou openen om er kennis van te nemen vóór de generaal hem kon inzien, zouden niet velen dit hebben willen gelooven. En nóg ongeloofelijker zou het schijnen als hieraan was toege voegd, dat de generaal over die schen ding van het vermaarde eigenhandig” heelemaal was. Het gebeurde zoo. Een persoonlijk met van Heutsz pas in Atjeh ge plaatst, bleek niet opgewassen tegen de vermoeienissen van het veldleven en bezweek op een der eerste zware tochten. Zijn weduwe ging daarna met de kinderen naar Holland: de oudste dochter bleef achter omdat zij was verloofd met een officier. Hij was een veelbelovend luitenant met de Willemsorde, doch zonder geld, gesneuveld en de overige acht zwaar Nog twee bier, Mex! riep hij naar het buffet. Joe Higgens dacht na. Wat weet je van het huis? Alarm toestellen? Wesley haalde voorzichtig een ge ïsoleerde tang uit zijn zak en liet haar onder de tafel aan Joe zien. Twee draden, een onder het ven ster en een voor de deuren van de stalen kluis. Hier, steek dit ding in je zak, als je me helpen wil tenminste. Straks zal ik je de loopers geven van d: kluis en een teekening van het huis. Er kwamen menschen het café bin nen en Wesley nam Joe mee naar bui ten. ft I 1 i i 1 S I S 1 I

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 16