in
De Vrouwen
naar
Van „Frisco
Curacao
Het jubileerende Korps Marechaussee
f
LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCFTE COURANT VAN WOENSDAG 3 APRIL 1940. PAGINA 2.
ONDER COLLEGA’S
Gedachten aller tijden
Langs
der
de verblijven
filmsterren
Het groote werk van wijlen H. C. Zent-
graaff, Atjeh”, bevat een hoofdstuk:
,,De Vrouwen”, waarin de rol belicht
wordt die de Europeesche vrouw in den
Atjehkrijg heeft vervuld. In verband mei
het 50-jarig bestaan van het Korps
Marechaussee veroorloven wij ons aan
dit hoofdstuk enkele treffende passages
te ontleenen
A I
tocht
uit
tranen
op
maar
in
aan
bevriend overste,
Je vriend Joe.
De bankier Thomas Blakefield uit
Parklane heeft het proces tegen de ver
zekering toch gewonnen, zei Mex Pen-
thon in Piccadillybar tegen Zuurstof-
„Chacun de nous a sa blessure
j’ai la mienne,
Toujours vive, elle est la, cette
blessure ancienne,
Elle est lè, sous la lettre au papier
jaunissant,
Oü l’on peut voir encore des lar-
mes et du sang”.
(Roxane in „Cyrano”).
die
week
Niet dikwijls is in den langen krijg
een brigade overdag voor vrijwel de
volle honderd procent neergelegd; lui
tenant de B. was met elf minderen
Oeleë
moeten
Ofschoon niets zoo kostbaar is als de
tijd, wordt niets zoozeer verkwist.
Koren moet men zaaien,
groeit vanzelf.
Niets is zoo vluchtig als de stemming
zij kan veranderen door een blik, een
gebaar, een woord, een herinnering, ia>
door wat niet al. Wèl hem, van wie»
steeds een reine stemming uitgaat
Er is niets op tegen, met iemand van
meening te verschillen; doch let op de
manier van redetwisten.
Werp geen modder in de bron, waar
uit gij gedronken hebt.
onkruid
Wèl hem, die zich voor zijn vrije
oogenblikken iets voortreffelijks weet
te kiezen en er zich mee weet bezig te
houden.
Wie het slechte spoedig gelooft en
het goede meestal in twijfel trekt
stuurt op een ontredderd kompas.
ringen grijp, druppelen
veler oogen.
Zij hebben bijna allen haar souve
nirs aan den doode „Ie papier jau
nissant, oü l’on peut voir encore des
larmes et du sang”.
Dan stokt het verhaal even, en zij
haalt een ouwen bamboehoed met het
nog zichtbare gaatje van den kogel.
Een andere heeft een dagboek, door
hem bij gehouden tot den dag vóór hij
viel een derde heeft een pak Atjeh-
sche schrifturen en „djimats”, dat hij
vond op het lijk van een bendehoofd bij
een geslaagden overval, zijn laatste
succes als maréchaussée-officier.
Zoo hebben zij allen wat van hèm:
een tevredenheidsbetuiging, welke hij
in z’n laatste jaar kreeg; een sabel,
beschadigd bij een poging tot afweer
van den houw die hem doodde; een
kogel, bij de operatie uit zijn lichaam
gehaald.
Ze hebben het geld al uitbetaald
ook. Een goed zaakje voor de inbre
kers tachtig duizend pond. Net wat
voor jou, Joe, zuurstof doet het nog
maar best. Ja, zei Higgins, nadenkend
over die tachtig duizend pond, welke
niet in de brandkast geweest waren.
Toch zijn ze gestoord, ging Pen-
thon verder, het apparaat hebben ze
achter gelaten, maar de tachtigduizend
pond hebben ze meegenomen. Dat .is
je neus voorbijgegaan, boy.
Joe meende, dat er leedvermaak en
spot in de woorden lagen, maar hij was
niet zoo heel dom en dat proces van
Blakefield met de verzekeringsmaat
schappij zat ’m dwars.
’n Rare kerel, die Frank Wesley,
meende Joe. Hij heeft veel weg van
Blakefield zonder die snor, maar Pen-
thon begreep hem niet.
Toen hij de vertering wilde betalen,
voelde hij nog de loopers van de kluis
in zijn zak. Als hij Frank Wesley te
genkwam, zou hij ze teruggeven
dat was eerlijk.
hart en de geest tien keer de dingen
verschillend zien en verschillend gevoe.
len.
Toen ik hier aankwam, was Los An.
gelos een enorm, jonge, leelijke stad, als
iedere groote Amerikaansche stad. Een
stad van bijna twee millioen inwoners,
slordig neergeworpen zestig jaar ge.
leden in een woestenij. De auto reed
ons schielijk uit de davering van deze
leelijkste, slordigste, schreeuwendste
aller steden langs geweldige wolken,
krabbers, kleine houten huizen, witte
kerken, enorme hotels langs stukken
open bouwland, opslagplaatsen, fabrie.
ken, restaurants en kleine palmenpar-
ken, totdat wij dan eindelijk na
een vol uur haastig rijden de lanen
van Beverly Hills gingen beklimmen en
langs de prachtigste buitenhuizen van
de wereld, waar de rijkste menschen
van de wereld wonen, kwamen.
„geheim
niet boos
Wellevendheid is
kleinood; schoonheid
levendheid is als een
bloemen.
Toen Thomas Blakefield twee dagen
later in de nieüwe brandkast moest
zijn, waren de tachtigduizend pond
sterling van de verzekering weg, maar
ook het slot van de brandkast was
eruit gebrand. Op de bovenste plank
lagen twee loopers van de kluisdeuren;
een pakje bankbiljetten van vijf pond
en een briefje van Zuurstof-Joe:
Hierbij in dank de twee loopers van
de kluisdeuren en de tien biljetten van
vijf pond terug. Ik was vergeten ze
terug te geven.
Probeer het nog eens met de verze
kering, misschien krijg je er dan van
den eersten keer een paar jaartjes bij.
De hoofdinhoud van menig gesp1’®'1'
men doet alle moeite het zoo spoed*»
mogelijk op een ander onderwerp
gooien.
Parklane 22 lag juist in het licht
van een electrische lantaarn, maar
toen Joe Higgens er met zijn zware
spijkerschoenen een trap tegen gaf,
ging ze uit.
Ze wachtten een half uur in een trap
penhuis aan den overkant, tot de
nachtwaker geweest was. De surveil-
leerende agent maakte een praatje met
hem en samen gingen ze verder.
Wesley gaf Joe nog een paar wen
ken en zei, dat hij vijf korte stooten
op een fluitje geven zou, als er on
raad was en toen verdween Higgins
door den achtertuin in het huis.
’n Toffe knul meende Joe, toen
hij alles vond, zooals Wesley gezegd
had. De electrische draden kon hij
gemakkelijk vinden en met de teeke-
ning was het eenvoudig kinderwerk,
om de brandkast te vinden. De loopers
van de kluisdeuren pasten precies.
Het zuurstofapparaat hing op z’n
rug en hij vond, dat het veel rustiger
werken was, nu Wesley op den uitkijk
stond. Hij dacht erover, meit hem sa
men te blijven werken.
De steekvlam boorde binnen een
kwartier het slot uit de kast en de
deur ging vanzelf open.
Zuurstof-Joe vloekte, toen hij op de
bovenste plank een pakje bankbiljetten
van vijf pond sterling vond. Meer kon
hij niet vinden. Tien biljetten van vijf
pond. Het loon voor zijn moeite.
Hij wilde juist hat zuurstof toestel
opbergen, toen hij vijf korte stooten
op het fluitje hoorde. Het waarschu-
wmgssignaal van Wesley. Joe maakte,
dat hij wegkwam, maar Frank Wesley
was ’m bepaald al gesmeerd.
Onderweg berekende Joe, dat hij
met de vijftig pond net genoeg had,
om pen nieuw zuurstofapparaat en
ander gereedschap te koopen, dat hij
achtergelaten had. Er bleef ook nog
wat over, om drie weken van te leven.
Een vriendelijk oude dame, we
duwe van een onzer vermaardste en
populairste aanvoerders in den krijg,
vertelt van de dagen van weleer, en
dan zakt haar stem weg. Zij brengt
me naar de achterkamer waar op een
tafeltje een kistje staat met de eere-
sabel, hem door Hare Majesteit ge
schonken. Dan heeft zij nog een
doosje, het kostelijkst reliquie, en
daaruit haalt zij met devoot gebaar
twee kogels, na zijn verschillende ver
wondingen in zyn lichaam gevonden,
zijn Militaire Willemsorde en zijn
portret met den typischen kop zooals
ge hem nu kunt zien op een der vele
zuilen van het kerkhof Peutjoet. Er is
ook een telegram, dat zij te Sigli ont
ving, een dag na zijn dood.
Wie de wereld en het leven
trachten te zien, zooals ze zijn, begu1®*
met zijn gekleurde bril af te zetten-
Peutjoet worden,
doode, nog op dezen
met de rest zijner brigade.
Toen de „kapal poetih” te
Lheuë arriveerde had zij de
Al is men nog zoo arm, een goed
voorbeeld kan men altijd geven.
voorbij
overtrekken
van de rest der brigades te dekken
en daarna, goed opgesloten, verder
te trekken door het ruige terrein.
Zóó werd gedaan, doch nog vóór
de troep behoorlijk was opgesloten
op het pad, dat door manshooge
alang-alang kronkelde, viel op de
rechterflank uit de rimboe, een zwaar
schot van een donderbus. Natuurlijk
keek ieder even naar rechts en
op dat zelfde moment stortte zich,
van links, een zestigtal Atjehers,
dat in de alang-alang in hinderlaag
had gelegen, op de nog niet parate
brigade. Het bericht was niets anders
geweest dan een poging om de Kom-
peuni daar bij die loeëng te krijgen.
Op het voorbeeld van de B. en den
„baas” weerde de brigade zich held
haftig. Het werd een heftig handge
meen, waarbij de vijand zeer in het
voordeel was omdat de verrassing
hem de beste kansen gaf. Men weet
hoe de Atjeher het voordeel van ter
rein en verrassing weet te benutten.
De mannen, die nog aan den vei-
ligen overkant stonden, konden niet
schieten in de verwarring van vriend
en vijand.
Er was maar één mogelijkheid, te
hulp snellen met het blanke wapen.
Zij deden wat brave maréchaussée’s
in zoo’n geval altijd zullen doen; zij
strompelden zoo vlug mogelijk over
den pinangstam om de kameraden te
helpen. Dit werd hun ondergang; aan
den overkant werden zij één voor één
door den vijand opgevangen. Toch
was er niemand onder deze dapperen,
die aarzelde.
Elke oorlog brengt den vrouwen per
soonlijk leed, en er is minstens even
groote kracht noodig voor het pas
sieve deelhet dragen, het dulden,
het aanvaarden, als voor het actieve
van den strijd zelve, dat tenminste nog
het geluk kan brengen der begeeste
ring, waarin het oorlogswerk het best
wordt uitgevoerd.
De vrouwenzij zitten thuis en
wachten, en de poort der zorgen, voor
zoovelen harer altijd wijd open, heeft
een nieuwen gast binnengelaten den
voortdurenden angst voor hem of hen
die uittrokken. Die gast zit in het cen
trum van het huiselijke leven, en zijn
schaduw hangt over allen en alles,
over het gansche doen en denken van
haar die achterbleven.
Dit is zoo in alle oorlogen, waar ter
wereld ze worden gevoerd, doch het
was vooral erg in Atjeh, omdat daar
de vrouwen zoo vlak op, of in den krijg
zelf zaten. Ze leefden er in mee, haar
geest volgde dagelijks den man of zoon
op de tochten waarvan zij alle details
kenden, en de schrik over een telefoon,
welke plotseling rinkelde, was even
groot als die over het telefoontje dat
uitbleef. En liet dit al te lang op zich
wachten, dan groeide de angst tot een
fantoom, dat heel het huis beheersch-
tedan sloeg een onverwachte voet
stap, een bescheiden klopje op de
deur of het groeiend geluid van stem
men in de verte, de wachtende vol
komen uit het evenwicht, want het
kón zijn en het was ook dikwijls
zoo dat dit de fatale boodschap over
hem was, of de aankomst van den
doode, die naar de ziekenzaal werd ge
bracht.
Zoo ging het met de Europeesche
vrouwen, die vlak bij het terrein der
actie leefden.
Wat de Atjehsche vrouwen betreft,
haar rol in den krijg is zelfs thans
moeilijk te schatten, maar het was
meestal een zeer actieve. De Atjehsche
vrouw, fier en dapper, was de verper
soonlijking van den bittersten" haat
jegens ons, en van de uiterste onver
zoenlijkheid, en als zij meestreed, dan
deed zij dit met een energie en doods
verachting, welke veelal die der man
nen overtroffen. Zij was de draagster
van een haat, welke brandde tot den
rand van het graf, en nog in het aan
gezicht van den dood spuwde zij hem
den Kaphé in het gezicht. Er is geen
romancier wiens fantasie, in haar
stoutste zwerftochten op dit terrein,
een oogst zou kunnen leveren als de
werkelijkheid heeft opgetast.
In Holland heb ik heel wat officiers-
weduwen ontmoet, en soms had ik er
een clubje van bijeen voor het op
rakelen der oude herinneringen. De
band, welke in vroeger jaren haar man
nen in kameraadschap en corpsgeest
bijeen hield, houdt bij velen harer nog
de oude relatie in stand en in zoo’n
samenzijn leven de tijden van vroeger
weer op, toen het leven zonnig was en
vol idealen en illusies. Dit is nu alles
voorbij er is een tijd geweest toen dag
aan dag, uur aan uur, haar handen
tastten naar de scherven van verbrij
zeld geluk, dat niet meer was op te
bouwen. De tijd, onbarmhartig doch
ook van groote genade, maakte het
leed minder schrijnend, bij anderen
deed het Geloof dit, doch als ik ze
nu spreek, en diep in de oude herinne-
Mex Penthon, de kastelein van de
Piccadillybar, wilde geen crediet meer
geven en Zuurstof-Joe had al in twee
dagen niet meer gegeten dan wat uit
gedroogde broodjes.
Penthon had hem van achter het
buffet al een paar maal te verstaan
gegeven, dat hij wel kon ophoepelen.
Klanten zonder geld kon hij genoeg
krijgen.
Langzaam stond Joe op en toen hij
de deur met een smak achter zich wilde
dicht gooien, voelde hij een hand op
zijn schouder. Hij keerde zich om en
zag een man met een paar oogen in
zijn hoofd, die fonkelden als diaman
ten.
Ben jij Jack Blason?
Jack Blason is gisteren gepakt,
ze’ Joe grimmig. Wat moet je van
hem? De man met de diamantenoogen
boog zich wat vooruit
Ik had een afspraak met ’m..y een
gemakkelijk karweitje.
Joe voelde z’n honger en dorst
erger worden. Twee maanden geleden
had hij zijn laatsten tip gekregen en
de opbrengst viel tegen.
Als je Penthon wat eten voor me
klaar laat maken, kunnen we het mis
schien wel eens worden. Zit ’r wat aan?
De ander trok hem mee naar bin
nen en ze gingen in een hoekje zitten.
Hoe heet je? vroeg Joe nieuws
gierig.
Frank Wesley, fluisterde de ander
met een vluggen blik door de gelag
kamer. De politie zit me op de hielen
voor de kraak bij ^Stocking, maar deze
snor is niet echt.
Ik heet Joe Higgins, vertelde Joe.
Weleens gehoord van Zuurstof-Joe?
Bliksemkaters, ben jij dat?..<
Joe verwerkte gulzig de broodjes
met kaas en dronk in één teug het glas
bier leeg. Wesley wachtte geduldig tot
de ander klaar was, toen hernam hij:
- De bankier Blakefield uit Parklane
is gisteren op reis gegaan. Ik weet,
waar de brandkast staat, maar Blason
heeft een zuurstoftoestel. Het slot is
Turksch, daar bereik je niets mee.
Uuurstof heb ik ook, glunderde
Joe. Prima... tien minuten voor de
dikste stalen platen.
Wesley knikte goedkeurend.
Blason zou het werk doen, ging
hij voort, en ik uitkijken. De nacht
waker komt om het half uur. Als je
nog meer honger hebt, dan moet je
ook werken voor den kost. Jammer, dat
Blason gepakt is... een betrouwbaar
mensch, tenminste in ons vak.
Joe Higgins kneep ’m in zijn arm.
Is ’t de moeite waard om risico te
loopen? vroeg hij met glinsterende
oogen.
Blakefield heeft verleden week
een berg rubberpapier verkocht. Zoo-
wat tachtigduizend pond, zei Wesley
geheimzinnig. Woodruft de boek
houder heeft z’n mond voorbijgepraat.
Hij tikte met het bierglas op de
tafel.
(Van onzen specialen verslaggever.)
San Francisco, Maart.
Het is Maart en Hollywood ligt in de
warme zon. De vogels fluiten in de
eucalyptus-boomen. Vóór mij ligt een
palmenlaan en links staat een machtig
complex bouwwerken. Een houten bord
zegt: „Warner Brothers, de grootste
filmstudio’s van de wereld”, maar als
dat bord er niet was zou ik mij op
iedere willekeurige, zonnige plaats ter
wereld kunnen wanen. Een plaats met
kleine boomen, waaraan tusschen diep
groen, appeltjes-van-oranje groeien,
een plaats met aardige kleine landhuis
jes, een landelijke stad waar kolibri’s
om de bloemen snorren en trillend in
de zomerzon blijven staan.
Maar ik ben in Hollywood en dat
moet ik mij heel goed voor oogen hou
den om het tot mij te laten doordringen.
Juist op dezen warmen, zomerschen
morgen in Februari, nu ik op de ver
anda van een gastvrij huis dit zit te
schrijven, om u te vertellen, dat zoo
als i k Hollywood heb gezien het an
ders is, dan de menschen denken.
Alles is anders in dit leven, wanneer
de illusie tot werkelijkheid wordt. En
alles is anders, tien maal anders op tien
verschillende uren van den dag. op tien
verschillende dagen en wanneer het
gewond. Ook de vijand had klappen
gehad; zijn dooden lagen tusschen de
onze, doch hij had zijn gewonden, en
een paar onzer karabijnen, meege
nomen.
De boot bracht het lijk van de B.
en de acht gewonden, naar
Lheuë, waar hij toch had
zijn voor zijn huwelijk; dit zou nu
Zoo trok hij, als
laatsten
het kostbaarst
zonder
tuin zondel
Oeleë
vlag
halfstok en de chabar angin ging als
een loopend vuurtje door Koetaradja:
het lijk van een officier. Het konden
er drie zijn, die van de Westkust
moesten terugkeeren: een bekend ka
pitein, die in Teunom had geageerd;
de stafkapitein en de luitenant, die
op trouwen stond.
De vrouw van eerstbedoeld kapi
tein dacht onmiddellijk, dat er iets
was met haar man, en zij joeg van
Koetaradja naar Oeleë Lheuë waar zij
op den steiger arriveerde juist op het
moment, dat daar een sloep van den
gouvernementsstoomer aanlegde; een
der matrozen kwam er uit met een
dienstbrief in de hand.
De angst viel op de kapiteinsche
en zij wist, dat de inhoud van dien
brief dood of leven van haar man
beteekende. De man met den brief
was nu bij haar en plots was zij be
sloten te weten wat hij voor haar
bracht. „Minta liat sebentar”, zei ze,
greep den brief, las haastig het
adres; „Den Civiel en Militair Gou
verneur van Atjeh en Onderhoorig-
heden. Eigenhandig”en scheurde
de enveloppe open.
In het eerste moment dansten de
regels haar voor de oogen; zij joeg
er doorheen, zonder te begrijpen wat
zij las, toen zij stuitte op de namen
der gesneuveldenen een snik van
vreugde welde in haar op. Het was
haar man niet.
Zij bleef nog even staan op den
steiger, met den verbaasden matroos,
die vele „pegi mana begitoe’s” uitte,
maar er was een lach op haar ge
zicht nu de donkere wolk van haar
was weggedreven en haar had achter
gelaten in een wereld, zonnig als een
lustwarande.
Zij belde den generaal op en ver
telde wat zij had misdaan„maar,
generaal, ik was ook zóó overstuur...
toe, neemt u het me niet kwalijk; ik
zag de boot van de Westkust, met de
vlag halfstok, en mijn man is daar,
vergeef het me, generaal.”
Wel, van Heutsz was er heelemaal
niet kwaad om; en hij zei, gemoede
lijk: „Beste meid, maak je
niet bezorgd; ’t is in orde.”
En een moment later: „Maar wie
is het dan?”
Zij noemde den naam de B., en er
klonk van den anderen kant van den
draad een verschrikt „God Allemach
tig”, want de bruid van den doode
was daar, bij den generaal thuis, een
paar kamers verder, en zij droomde
misschien bij haar bruidsjapon van
het groote geluk, dat nu op komst
was. Van Heutsz moest haar ver
tellen, dat haar aanstaande niet was
gekomen voor het huwelijk, doch voor
Peutjoet
Zoo moest van Heutsz het haar
zeggen, en deze oude soldaat in wien
nooit het goed menschelijke was on
dergegaan, zei later: dat het de be
roerdste boodschap was geweest,
welke hij ooit had moeten overbren
gen, en dat het precies was alsof
iemand hem een mes in de handen
had gestopt met de uitnoodiging:
steek haar dat in de borst.
„Chacun de nous a sa blessure”.
En omdat er voor een huwelijk heel
wat komt kijken, had van Heutsz
de dochter bij zich thuis genomen.
Alle kosten waren voor hem en de
bruidsjapon was al in Java besteld.
Het ging in die dagen niet naar
wensch met een colonne infanterie
tusschen Meulaboh en Teunom en dus
ging de generaal daar zelf eens naar
toe; bij de ageerende colonne waren
ingedeeld twee brigades maréchaus-
sée onder luitenant de Bruijn, den
officier, die op het punt stond te
huwen.
De zaken op de Westkust waren
spoedig in het reine gebracht; als
van Heutsz zelf „on the spot” was
liep alles op kogellagers. Dus zou de
generaal met de brigades maré-
chaussée spoedig naar Koetaradja
terugkeeren met de „kapal poetih”;
het huwelijk van luitenant de B., vast
gesteld op den volgenden Zondag, zou
een dag na terugkomst worden vol
trokken.
Toen gebeurde het, dat op het
laatste moment een bericht binnen
kwam over de bende van Pang Anoe;
honderd procent betrouwbaar, me
neer, zoodat er een mooie slag was
te slaan.
Vooral in die dagen, toen de offen
sieve geest zoo krachtig werkte, was
er niet veel noodig om met een nieuw
avontuur te beginnen. Het lag voor
de hand, dat men uittrok op elke
nieuwe aanwijzing.
De generaal vond goed, dat de co-
Iqnne nog een tocht zou maken, waar
bij de twee brigades maréchaussée
als voortroep zouden fungeeren; lui
tenant de Bruijn was haar comman
dant. Derhalve zou zijn huwelijk te
Koetaradja een week worden ver
schoven.
Aldus rukte de colonne opnieuw
uit. Als voorhoede fungeerden de
beide brigades maréchaussée, onder
commando van luitenant de Bruijn.
Men volgde eerst den grooten weg en
trok daarna het terrein in naar het
punt, dat in het bericht was genoemd
en waar men den vijand dacht te
overvallen. Uit het bedekte terrein
komend stond men voor een breede
en diepe loeëng (waterleiding) waar
over een pinangstam lag, die als brug
moest dienen. Daar moest alles over
heen en dit gaf stagnatie.
De Javaansche sergeant aan de
spits was er met zijn mannen vlug
over en nam, zooals hij dat had ge
leerd, een klein eindje voorbij de
loeëng stelling om het
Waar de filmsterren wonen.
„Hier woont Clark Gable en aan
den overkant Wallace Beery en daar
links in dat witte huis met blauwe
pannen en met die ijle blanke berken
ervoor, daar woont de lieve Claudette
Colbert. Achter dien hoogen muur met
die poort, waar je nog net dat zwem
bad ziet daar woont Harry Fonda
die tien jaar geleden nog een schooier,
tje met een schoenenpoetsdoos was...,"
Zoo vertelt onze begeleider aan he!
stuur en de dames vinden het prachtig,
om nu met eigen oogen te zien waar
al die sprookjesprinsessen en prinsen
wonen. Wij rijden door de palmenla-
nen van Beverly Hills en het is wer
kelijk als een sprookje, dat niet van
deze wereld is. De zon wekt alles tot
diepe felle kleuren; de bloemen en de
grasgazons, de witte en roode en blau
we daken, de agaven en de cactussen.
Ik geloof, dat dit de mooiste huizen
en de weelderigste tuinen zijn, welke
ik ooit gezien heb. Maar er is in
al deze overdaad van rijkdom en
schoonheid iets beklemmends. Het is
als een doodenstad. Al deze huizen
zijn zoo stil. Er speelt geen kind; er is
geen mensch te zien en behalve een
stille tuinman, die een grasveld be
sproeit en een kleine hond, die ach
stil ligt te zonnen, is er geen leven en
geen beweging te ontwaren. Ik denk
aan de deftige straat van de kleine
stad mijner jeugd, ergens in Holland,
waar het op een zomerschen Zondag,
net zoo was. Alle ramen van de groote
vierkante heerenhuizen waren dicht en
dood; er liep een zwijgende politieman
met wit-gehandschoende handen op den
rug en de zon stond te blakeren op de
breede deuren, de straatsteenen en de
blauwe stoepen.
Daar met dat blauwe dak, dat is
Edward G. Robinsons huis; en met dat
groote grasveld en die mimosaboomen
daar woont Gary Cooper”.
Het is als een museum. Ge ziet
dingen waarvan ge gehoord en gel
zen hebt nu met eigen oogen ma
er is iets in dat weemoedig maakt. Om
dat alles anders is wanneer het tast
baar wordt; omdat de droom anders is
dan het ontwaken, en de illusie an
ders dan de werkelijkheid.
Zoo was het gisteren, de dag van
aankomst.
En dezen morgen in Hollywood,
schrijvend in de zomerzon, is Holly
wood weer anders. De melkman zet
zijn flesschen voor de deur. De kranten
jongen gooit, in vliegende vaart met
z’n oude fordje, de ochtendbladen par
does in alle tuinen van alle aardige
landhuisjes. Een vlinder danst rond
de zoete mimosa. Een roodborstje wiegt
in den gouden regen. Een mooie plek
onder den blauwen hemel, dit Holly
wood van dezen morgen. Hollywood
zonder Clark Gable en Greta Garbo en
Spencer Tracey en Bette Davis.
Ginds in Beverley Hills staan de
groote schoone landuhizen van de
groote schoone idolen onzer dagdroo-
men stil en zwijgend en dood langs
de. palmenlaan.
Hier is het een aardig villadorp met
melkboeren en krantenjongens.
V I I I
„Diep getroffen betuigen Hare Ma
jesteit en Prins der Nederlanden U
hartelijke deelneming.”
Scheepens was ook in Holland geen
onbekende; de faam zijner daden, van
zijn hoog plichtsgevoel, zijn groote
eerlijkheid en rechtschapenheid je
gens vriend en vijand, zijn humaniteit
ook in het ruwe oorlogswerkwas
óver de oceanen gewiekt tot in het
oude land, en toen hij in Holland was
om daar opnieuw te worden geope
reerd voor een nog niet genezen
wond uit den vermaarden Gajoetocht
onder van Daalen, kreeg hij na zijn
genezing een uitnoodiging voor een
diner ten Hove. Mevrouw Scheepens,
op het punt moeder te worden, had
zich moeten verontschuldigen en aan
tafel zei Hare Majesteit, na naar
haar toestand te hebben geïnfor
meerd: „Ik hoop, dat het een stam
houder zal zijn.”
Waarop Scheepens: „Majesteit, ik
zal m’n vrouw zeggen, dat het op hoog
verlangen een stamhouder moet zijn.”
De Koninklijke wensch ging in ver
vulling; er kwam een zoon.
Scheepens werd door zijn troep op
de handen gedragen en zijn gaaf ka
rakter werd ook door den vijand ge
waardeerd. De Atjeher is niet ondank
baar, integendeel, en hiervan zouden
opmerkelijke staaltjes zijn te ver
tellen, evenals van zijn sportieve be
wondering voor door onze strijders be
toonden moed. Een Atjeher,
Scheepens lang had gediend,
later niet van zijn sterfbed.
Als men iemand in die jaren had
gezegd, dat een volkomen onbevoegde
welbewust en opzettelijk, een aan ge
neraal van Heutsz gerichten dienst
brief: „eigenhandig; geheim”, zou
openen om er kennis van te nemen
vóór de generaal hem kon inzien,
zouden niet velen dit hebben willen
gelooven. En nóg ongeloofelijker zou
het schijnen als hieraan was toege
voegd, dat de generaal over die schen
ding van het vermaarde
eigenhandig” heelemaal
was.
Het gebeurde zoo.
Een persoonlijk met van Heutsz
pas in Atjeh ge
plaatst, bleek niet opgewassen tegen
de vermoeienissen van het veldleven
en bezweek op een der eerste zware
tochten. Zijn weduwe ging daarna
met de kinderen naar Holland: de
oudste dochter bleef achter omdat zij
was verloofd met een officier. Hij
was een veelbelovend luitenant met
de Willemsorde, doch zonder geld, gesneuveld en de overige acht zwaar
Nog twee bier, Mex! riep hij
naar het buffet.
Joe Higgens dacht na.
Wat weet je van het huis? Alarm
toestellen?
Wesley haalde voorzichtig een ge
ïsoleerde tang uit zijn zak en liet haar
onder de tafel aan Joe zien.
Twee draden, een onder het ven
ster en een voor de deuren van de
stalen kluis. Hier, steek dit ding in
je zak, als je me helpen wil tenminste.
Straks zal ik je de loopers geven van
d: kluis en een teekening van het
huis.
Er kwamen menschen het café bin
nen en Wesley nam Joe mee naar bui
ten.
ft
I
1
i
i
1
S
I
S
1
I