LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT DE JUISTE METHODE LstteAuirodnge -JKrcmtk HET DULDELOOZE VERLANGEN I VAN DE Woensdag HO April 1940, No. 17540. b.3. p.3. behalve Ze ik heb trouwplannen! eh dat JOHAN KONING. in Deen me afgevraagd, waarom ze naar me toe was gekomen. Of ze werkelijk van me gehouden heeft, of ze eerlijk haar best heeft gedaan, het uit te houden, dèèr, in die stilte... Of dat het alleen haar avontuurlijke geest was, die haar leidde. Ik weet het niet, zelfs nu nog niet, nu ik alles zooveel rustiger en kalmer kan begrijpen, na al die jaren, die er overheen zijn gegaan. Vaak was ik geneigd, in haar te gelooven, want we zijn gelukkig geweest een poosje. Maar als ik dan aan Sanderse denk, hoe ze dien behandeld had... dan komt weer die twijfel aan haar karakter... ander Mary Ik vreesde al, dat je dat zou zeg gen, maar Och, kwam ik luchtig, zoolang het maar bij plannen blijft, is het nog niet zoo erg. Je zal, hoop ik, zoo ver standig zijn, er nog eens twee keer over na te denken, voor jij, in jouw positie, hier een vrouw brengt. In dit gat, met maar enkele Europeanen, is het voor een Hollandsche vrouw geen leven. Batavia en de grootere plaatsen, ja, maar hier „Georg Brandes", inleiding tot zijn leven en werken, door dr. K. F. Proost Uitg. van Loghum Slaterus’ u.m. Arn hem, 1940. Het was even stil. Kervel’s stem was allengs zachter geworden. Kom, zei hij plotseling luider, en hij lachte, dat is allemaal zoo lang geleden. Laten we over wat anders praten. Jul lie hebben nu je rimboedrama in zak formaat gehad. Wat zouden jullie den ken van een kleine bridgedrive, we zijn net met z’n achten... kwaads zeggen van Oscar hoor, ’k mag hem graag, maarre hij is wat wis pelturig, hè, lastig en knorrig. Groot gelijk, Mary, dat je den knoop hebt doorgehakt. Je had zeker wat met hem te stellen, den laatsten tijd, niet? Onzeker keek Mary hem aan. Tja, aarzelde ze, we hadden dikwijls ruzie, en dan was Oscar onmogelijk onrede lijk. Hij kon zoo bruut opvliegen, vroe ger was hij zoo heel anders Schijn, kindje, schijn. Den waren Oscar heb je nu leeren kennen. Oscar is een beste kerel, maar met een vrouwtje als jij weet hij niet om te gaan. Die oppervlakkige vlindertjes, waar hij voor zijn trouwen mee flirtte, dat was meer in zijn lijn. Hij had met één van die anderen moeten trou wen, zoo eentje als Toettie de Waal. Daar had hij mee op kunnen trekken, lederen avond een ander pretje, vooral nooit thuis, vooral geen ernstig, den kend vrouwtje als jij- Oscar, die nooit vóór 1 uur uit de kroeg te krijgen wasen dan plotseling een gedegen, hokvast huisvadernee, dat had ik je wel kunnen voorspellen, kind, dat werd niets! Goed, dat je het nog hebt ingezien, ’t Zou me niets verwonderen als hij je wel eens geslagen had... Keurig! zei ik sarcastisch. Ik was geërgerd, dat hij me overal buiten ge houden had. Alles had ik gedaan, om het hem hier dragelijker te maken, maar hij had me zijn vertrouwen niet willen geven. Je moet me niet kwalijk nemen, zei hij bijna smeekend, dat ik niets ge zegd heb. Ik vreesde, dat je tegenwer pingen zou maken, en ik verlangde zoo naar haar. Ik durfde bet niet van te voren te zeggen. Zwijgend dronk ik mijn splitje. Stommerd, schold ik in mezelf, „groen tje”. Het zou wat fraais worden. Verlegen frommelde hij in zijn porte feuille. Kijk, toonde hij me een foto en er was nu trotsch in zijn stem, dat is ze. Nog steeds gepikeerd nam ik de foto aan en ik wierp er een vluchtigen blik op. Maar nauwelijks had ik het gezicht gezien, of ik veerde overeind, en ik moet op dat oogenblik wel doodsbleek ge worden zijn. Irma! riep ik uit, Irma Veraart! Ken je haar? vroeg Sanderse ge ïnteresseerd. Wat aardig! Opgewonden keek ik hem aan. Of ik haar ken! Of ik Irma Veraart ken, vraag je! Ik liep op hem toe en mijn hand klauwde zich om zijn schouder. Kerel, ik bezweer je, wees verstan dig, en trouw niet met haar. Dat is on- Hij zat een beetje zenuwachtig met zijn sigaret te spelen en hij vermeed het zorgvuldig mij aan te kijken. Ze is al onderweg, zei hij toen zacht, ik heb haar laten uitkomen. Over twee weken komt ze in Batavia aan Bedachtzaam roerde Sanders in zijn cognacgrocje, en hij staarde op het blad, waarvan hij alleen de zwarte lettertjes maar geen woorden zag. „Domme heethoofden”, dacht hij, „het heeft me hun vriendschap gekost, om hen weer tot elkaar te brengen, maar er was geen andere methode Wie belang stelt in het Europeesche cultuurleven zal zich over de verschij- ning van dit boek hartelijk verheugen. Georg Brandes was de drager van on sterfelijke vrijheidsbeginselen; zijn stu die over Henrik Ibsen, destijds in onze taal in „Vragen van den Dag” versche nen, waarin hij Ibsen vooral als den dichter der innerlijke vrijheid van den mensch belichtte, maakte diepen indruk op de talrijke Ibsen-bewonderaars van - dien tijd. Eindelijk dan heeft deze Deensche schrijver en criticus, die vaak meer scheppend kunstenaar dan criticus was, zijn Nederlandschen biograaf gevonden. Dr. K. F, Proost heeft zich met groote kennis van zaken, maar ook met liefde en toewijding aan die taak gezet. Die taak was niet gering, wanneer men bedenkt, dat Brandes duizenden blad zijden heeft geschreven als neerslag van nog veel meer duizenden boeken en artikelen, welke hij gelezen en on- derzocht heeft. Hier moest wel een zeer groote beperking worden toegepastde teekening, welke dr. Proost ons van den Deenschen criticus geeft, heeft er niet door geleden. Hij heeft vooral na druk gelegd op Brandes als Europeaan, omdat ik opzag tegen het opnieuw alleen-zijn in de wildernis, misschien ook, omdat Irma zoo buitengewoon meegaande was, en alles deed, wat ik zeide. Maar waarschijnlijk was ik zelf te zwak, en kon ik haar niet laten gaan. Hoe het ook zij, ik trouwde met haar. Twee jaar heb ik me zelf wijsge maakt, dat ik gelukkig was. Twee jaar hield ook zij het vol. Toen kwam het einde. Ze kwijnde zienderoogen weg, en ik moest haar naar Holland terug sturen. Het leven in de rimboe moet voor haar een hel zijn geweest. Zij, die gewoon was aan pretjes te maken, uit te gaan, gevierd te worden... ze kon niet wennen in de stilte, met nog geen tien Europeanen in de omge ving. Ze ging terug en we scheidden zon der wrok van elkaar. Ik heb haar niet meer terugzien, ze verongelukte in Holland bij een autobotsing. En altijd, al die jaren door heb ik Ik was sprakeloos van verbazing en ergernis. En hij maakte van de ge legenheid gebruik, om er haastig aan toe te voegen: Ik had met den handschoen willen trouwen, maar ze gaf er de voorkeur aan, zoo te komen. Ik kende haar al, voor ik hierheen kwam, ik hield dol veel van haar, maar ze scheen er niet veel voor te voelen, naar Indië te gaan. Pas toen ik van hieruit met haar cor respondeerde, toen ik haar schreef van mijn leven hier, van mijn duldeloos verlangen naar haar, Is ze veranderd. En een paar maanden geleden schreef ze me, dat ze, nu ik weg was en ze mijn brieven las, pas merkte, hoeveel ze van me hield, en dat ze hierheen wilde komen. Met trillende vingers stak hij een nieuwe sigaret op en zei verder: Ze kan hier bij den dokter logeeren, ik heb dat in orde gemaakt. Ik wilde haar dan in Batavia afhalen, en als we hier eenmaal zijn en de boel in orde is, trouwen mogelijk, hoor je, absoluut onmogelijk. Natuurlijk vroeg hij opheldering, en na lang zeuren, heb ik het hem toen verteld. Hoe ik haar drie jaar geleden tijdens mijn Europeesch verlof had leeren‘ken nen. Hoe waanzinnig ik op haar was. Ik verbeeldde mij, dat ze ook veel van mij hield dat zei ze tenminste en het was al vastgesteld, dat we voor mijn terugkeer naar Indië zouden trouwen. Net op tijd, was me toen gebleken, wat voor meisje die Irma eigenlijk was. Door een toeval kwam het uit, dat ze een dag of vier door Frankrijk had ge loerd, terwijl ze mij had wijsgemaakt dat ze die vier dagen noodig had voor allerlei inkoopen, die ze samen met haar moeder in Amsterdam wilde doen! Later kwam nog erger bedrog uit. Na tuurlijk sprong alles af. Een moment scheen Sanderse onder den indruk. Maar toen kwam er zoo’n stom, eigenwijs lachje om zijn mond, en ik had hem wel op z’n onnoozele ge zicht kunnen timmeren. Irma is niet zoo!! zei hij koppig. Ze zal niet ge noeg van je gehouden hebben. Ik heb nog gepraat en geredeneerd, maar er was geen land met den stijfkop te bezeilen. Ik gaf het op. Twee weken later ging hij naar Ba tavia. En hij bracht Irma mee naar de rimboe. Toen hij terug was, was hij heelemaal niet meer te herkennen. Tot over de ooren en ziende blind. Voor hem was er niets anders dan Irma. Ik hoop dat jullie het met elkaar zult kunnen vinden, zei de ezel. Ik heb er Irma alles van verteld, en ze is heelemaal niet haatdragend, niet vrouwtje? ’t Liefst had ik hem toen ge worgd. Natuurlijk hield ik me zooveel moge lijk afzijdig. Maar op een avond ge beurde het toch, dat ik met Irma al leen in de voorgalerij zat. Ze had het er op aangelegd, me alleen te treffen. Anton, begon ze. Anton, je zal me toch niet met hem laten trouwen? Voor jou ben ik hierheen gekomen! - Als je het eens met den apotheker probeerde! sneerde ik - of laat eens kij ken, Bartels die is ook nog vrijgezel. Je hebt hier niet zooveel keus voor je spelletjes, als in Holland, Irma! Dat is gemeen van je Anton, zei ze donker, je hebt je altijd in me vergist, en je bent verkeerd ingelicht, toen van jou alleen hield ik. en zoo- dra ik hoorde uit Wim’s brieven dat jij hier was, had ik maar één doel. naar je toe te komen! En daartoe gebruikte je San derse? Ze hield het -oofd gebogen. ’t Was de eenige manier! zei ze zacht. ’t Is gemeen, maar jij betee- kent alles voor me. Nooit zal ik met Wim trouwen! Als je niet wilt, maakte een onverschillig gebaar. Toen hoorden we plotseling een kreet. Irma! We hadden niet ge merkt, dat Sanderse was gearriveerd. Hij stond daar, doodsbleek, mager, wanhopig. Irma! riep hij nog eens toen draaide hij zich om en als een waanzinnige liep hij weg. Vier dagen later vonden Inlanders hem terug. Verminkt en nauwelijks te herkennen. De stakker moet in zijn waanzin als een blinde rondgedwaald hebben. Aan den rand van het oer woud vond hij zijn einde. Een tijger, die al een poosje eerder gesignaleerd was, kreeg hem te pakken... Kervel stak een sigaar op, en bij het vlammetje van de lucifer zagen allen, hoe bewogen hij was. Het is vreemd, ging hij verder, dat ik zijn dood bijna als een opluch ting voelde. En misschien ook, dat ik me nu verantwoordelijk achtte voor haar. Het ergste was daarbij, dat ik voelde, nog altijd van haa. te houden, ondanks alles, nu ik haar weer zoo dicht bij me wist. Ik heb er tegen ge streden, gevochten, en mijn besluit stond vast, haar naar Holland te doen teruggaan. Ik bracht haar naar Bata via... En op het laatste moment, toen ik haar passage wilde bespreken, begaf mijn kracht me. Misschien kwam het, het tweed» hoofdstuk besproken, het derde behandelt de Hoofdstroomingen, het vierde zijn Berlijnschen tijd tus- schen de jaren ’77 en ’83, nadat Bran des Kopenhagen verbitterd had ver laten, waar men zijn beteekenis voor het Deensche geestelijke leven, o.m. door het weigeren van een professoraat, onvoldoende inzag. Zijn Berlijnsche jaren hebben tal van publicaties opge leverd er verscheen o.m. een uitvoe rig boek over Berlijn van zijn hand, getuigend van een buitengewone op merkingsgave en van een indringend vermogen om achter menschen en din gen te komen. Met zijn bewegelijken geest heeft hij een boek geschreven, dat bijzonder onderhoudend en histo risch belangwekkend is voor wie den draad der Duitsche geschiedenis, poli tiek en cultureel, tot op heden volgen wil. En dat, lezen wij bij Proost, in een boeienden vlotten trant, welke zich nooit in diepzinnigheden verliest, maar altijd klaar en helder, geestig en vol humor blijft. Hij is een meester in het vergelijken en karakteriseeren. Tref fend is een opmerking als deze Parijs draagt de boomen als een veer op zijn hoed, Berlijn drukt een boeket van geurend groen aan zijn hart of deze Ieder land heeft zijn eigen plagen Denemarken zijn geklets, Engeland zijn Zondag, Duitschland zijn militarisme, ofBismarck is voor Duitschland wat een sterke bril voor een slechtziende is, het is een groot geluk, dat hij zoo’n bril heeft, maar een groot ongeluk, dat hij hem noodig heeftAan Bis marck en Moltke heeft hij groote aan dacht gewijd. Het een met het ander maakt, dat Brandes’ groote boek over Berlijn ook thans nog ten volle de be- een groot stuk een groot stuk cultuurhistorie. Het is volkomen ge motiveerd een boek van betrekkelijken omvang aan Brandes en zijn werk te wijden. Brandes heeft dan toch maar al die ontdekkingen gedaanIbsen, Nietzsche, Dostojewski, Max Klinger, Lassalle. Wie schrijft over Ibsen raad pleegt hem wie schrijft over Kierke gaard houdt rekening met zijn opvat tingen wie schrijft over Shakespeare gaat hem niet voorbij...... Er kwam een kleur op Mary’s ge zicht. Dat is niet netjes van je. Kees, Oscar is je vriend! En zooals jij hem afschildert, is hij heelemaal niet En die Toettiebah, dat je ook maar kunt veronderstellen dat zij iets voor hem had kunnen beteekenen. Hoe kóm je erbij? ’t Is werkelijk absurd. Zéker, we hadden wel eens meeningsverschil- len, maar misschienmisschien had ik wel eens ongelijk. En Oscar is heelemaal geen bruutje hebt een heel slechten kijk op zijn karakter. Kees langstelling waard is, evenals zijn groote biografieën uit den tijd van den wereldoorlog. Aan het slot van zijn uitvoerige studie heeft dr. Proost nog een register en een aantal oriënteeren- de overzichten gegeven „Brandes als romanfiguur" laat zien welk een typi sche plaats hij in het leven in Kopen hagen innam. Dr. Proost besluit met een citaat van den bezonnen Zweed Holger Ablenius Brandes was de grootste criticus van Scandinavië en een der beste van Europa. Hij had een voortreffelijken speurneus om het goede in de litera tuur op te merken. In zijn vaderland heeft hij den stoot gegeven tot het ont staan van een nieuwe, frissche litera tuur. Zijn idealen voor menschelijk- heid en vrijheid worden nog altijd ge diend en hoog gehouden. Brandes, als Europeesche persoonlijkheid met een groote liefde voor en kennis van Europa’s cultuur, te belichten zóó als dr. Proost het thans voor den Neder landschen lezer heeft gedaan, is een zeer groote verdienste. De verschijning van dit boek zal in breeden kring waardeering vinden, en zeker in de eerste plaats daar waar de belangstel ling levendig is voor Europa's cultu- reele ontwikkeling gedurende de laat ste driekwart eeuw. Georg Brandes. hij zich niet tot rustige objectieve studie hebben kunnen zetten. Zeker was Brandes subjectief, schrijft dr. Proost, maar dit was noch typisch Brandesianisme, noch typisch Joodsch. Geen mensch ontkomt, wanneer hij iets meer doet dan droge feiten registree- ren, aan subjectiviteit. De geest, welke gaat ordenen en interpreteeren, is na tuurlijk subjectief. De vraag is echter, of wij trachten naar objectiviteit. Met al zijn subjectiviteit heeft Brandes dit getracht, heeft hij ook gepoogd onpar tijdig te zijn. Maar men heeft in het oog te houden, dat Brandes allerminst een droge geleerde, eigenlijk meer kun stenaar dan man van wetenschap *as. Brandes heeft ontzaglijk ve<?l gepu; bliceerd en al is lang niet alles wat hu heeft geschreven van beteekenis, er is toch nog genoeg, dat de belangstelling waard is, ook nog vele jaren nadat het ’t licht heeft gezien. Het heeft wel de gelijk zin in dezen tijd voor Georg Brandes de aandacht op te eischen dr. Proost heeft met zijn arbeid velen aan zich verplicht Want, zooals hij terecht zegt, voor de ouderen vooral rijst met het uitspreken van zijn naam een wereld voor hen op, de literaire wereld van voor dertig of veertig jaar, toen zij zich verdiepten in de Scandi- naafsche, Duitsche en Fransche litera tuur. In zijn lange leven in 1842 werd hij geboren en hij overleed in ’27 heeft Brandes principes beleden, waarvan de bestudeering nog altijd een geestelijke voldoening schenkt. Dr. Proost heeft zijn omvangrijk materiaal in tien hoofdstukken verdeeld. Hij begint met een levendige beschrijving van Bran des’ jeugd en studententijd, waarin hij tal van aardige bijzonderheden geeft, welke echter stuk voor stuk er toe bij dragen de karakterteekenlng van den grooten Deen te vervolmaken. Want dit is zeker, dat dr. Proost in zijn boek, ondanks de beperkingen, welke hi? zich moest opleggen, den héélen Brandes geeft. Hij plaatst ons temid den van een belangrijke periode van Europa’s cultureele ontwikkeling en het is zelfs ook op dit oogenblik nog in de hoogste mate interessant en leerzaam de stroomlngen na te gaan, welke zich in de verschillende landen van West- Europa bij deze ontwikkeling hebben laten gelden. De eerste publicaties van Brandes, waaronder zijn beschou wingen over het wezen der kunst en over dat der kunstcritiek, worden in Hallo, Kees Kees Sanders zat aan de leestafel en legde het tijdschrift neer, waarin hij juist aan het bladeren was. Oprechte verbazing kwam er in zijn oogen, toen hij zag, wie hem begroette. Oscar, kerel, jij hierVerdraaid zeg, wist je den weg naar onze goeie ouwe stamtafel nog te vinden Ik had iedereen hier verwacht, jou. Oscar van Laer plofte op een stoel naast Kees Sanders neer en keek een beetje verstoord. Zoo Waarom dat Mag ik soms niet meer in een café komen Kees fronste even de wenkbrauwen. Er was wat aan de hand met Oscar. Moeilijkheden Zonder dat ze het gemerkt hadden, was de deur zachtjes achter hen open gegaan. Een schampere lach deed hen opzien. In de deuropening stond Oscar. Het komt me voor, dat Kees een heel slecht menschenkenner is, klonk Oscar’s stem scherp, en ik geloof, dat ik hem doorzie. Plotseling nog wat te doen, niet, Kees? Jij zou immers zoo best bij Mary passen! Jij moest Mary vlug gaan opzoeken, wat? En mij zwart maken! Onrust stoken in een goed huwelijk. Ja, zeker, ging hij fel ler verder, toen hij het schampere glim lachje zag van Kees Sanders, een goed huwelijk! Wij houden van elkaar! En we hooren bij elkaar! En een onrust stoker als jij zal ons niet kunnen schei den! Dat zal je niet lukken, Kees Sanders! De blos op Mary’s wangen was vu riger geworden. „Oscar” zei ze, en ze was al naast hem. Beschermend legde hij zijn arm om haar schouder, zonder Kees Sanders uit het oog te verliezen. Je hebt je spelletje verloren, San ders. Zou het niet het beste zijn, dat je heenging? Sanders haalde de schouders op. Blind zijn jullie, opperde hij nog, twee, vulkanen. Jullie hooren niet bij elkaar. Morgen, overmorgen hebben jullie immers weer herrie 't Komt me voor, dat je het beter aan ons kunt overlaten, wat ons te doen staat, zei Oscar van Laer ruw, ik geloof niet dat Mary een Daan van Mierlo of een Kees Sanders noodig noodig heeft om gelukkig te zijn. Vast drukte hij Mary tegen zich aan. En Oscar zal het heel best zonder Toettie kunnen stellen, troefde Mary. Je vindt den uitgang wel! Bonjour Sanders! Kees Sanders maakte een spijtig ge baar. Dan liep hij langzaam de ka mer uit Mary van Laer keek vreemd op, toen Kees Sanders dien avond „even bij baar kwam oploopen", zooals hij zei. - Graag een kopje thee, ja, beant woordde hij haar vraag, en dan, beste Mary, kwam ik je feliciteeren. Jaja, ik hoorde er van, 't werd tijd, dat je oogen open gingen, kind, jij en Oscardat kón immers niet goed gaan op den duur. Na die rozegeur en maneschijn van het begin ga je eikaars gebreken zien, niet? ’k Wil niets houwen, ’t Was te voorzienIs ’t niet zoo Jawelzeker, maar Natuurlijk, natuurlijk, viel Kees hem weer in de rede, iemand met een beetje kijk op de menschen had je dat kunnen voorspellen. Jullie karak ters harmonieeren immers totaal niet. Jij bent niet van de gemakkelijkste en Marynü kan ik het je wel zeggen, Mary is au fond een klein, vinnig katje. Lief, o ja, fluweelig, maar met heel scherpe venijnige nageltjes. Ze kan krabben, niet Kees Sanders lachte en hij klopte Oscar op den schouder. Deze keek ge melijk. In 't begin waren we heel goed met elkaar. We konden best opschieten, zei hij scherp, en dat jij gezien zou hebben, dat we niet bij elkaar pas ten, is onzin. Mary heeft kuurtjes, maar zooals jij zegt, is ze niet. Ik kén Mary tenslotte beter dan jij, amice. Nog luider werd Kees’ lach» Toch fideel van je, Oscar, dat je haar nog verdedigt. Als gentleman be hoor je dat natuurlijk te doen, maar heusch, kerel, mij draai je geen rad voor de oogen. Jullie waren niet ge schikt voor elkaar. Kijk, ik heb een heel ander karakter dan jij, ik zou met Mary anders zijn omgegaan, ik zou haar geleid hebben en met mij of met een ander, zou Mary haar kuurtjes wel kwijt zijn geraakt. Daar heb je, bijvoorbeeld, Daan van Mierlo. Weet je, dat die „vues” op Mary had, voor ze met jou ging Hij heeft zich bescheiden teruggetrokken, maar is nog niet getrouwd, ’t Zou me niets verwon deren, als die weer werk van haar ging tnaken, nü Aardige kerel, die Daan. Die zou Mary vermoedelijk wel weten te knedenvlotte jongen als hij is. Je bent wel vriendelijkzei Oscar nog donkerder. Trek het je niet aan, beste jongen, jij hebt andere kwaliteiten. Mary en jij waren polen, die elkaar moésten afstooten. Dat zag een kind, jongen. Nou, ik smeer 'm eens gauw, ^k Heb nog wat te doen vanavond. Zie ik je morgenavond misschien Dan drinken we er een op je verstandige daad, jongen Of ik in de rimboe wel eens wat heb meegemaakt? Kervel glimlachte een beetje ironisch. Och, wat ieder een daar zoo meemaakt, niet? Het leven daar is al zoo vaak beschreven, U kent het langzamerhand wel. Er gingen protesten op. Kervel was - zóólang in Indië geweest, in al die - jaren zou hij toch vast wel eens iets bijzonders beleefd hebben. Toen zette hij zich wat gemakkelijker in zijn stoel en de glimlach verdween van zijn gezicht. Ja, zei hij ernstig, het is al een heelen tijd geleden. Toen is er iets gebeurd, dat voor mü bijzonder belangrijk was. Zoo’n heel klein rimboe-drama, alleen maar van belang voor de betrokken personen. „Als jullie dat dan willen hooren En daar ze het allemaal hooren wil den, begon hij: Dr. Proost komt in een nabeschou wing, welke hij op zijn uitgebreide studie van den grooten Deen laat vol gen, tot de conclusie, dat men hem het best een humanist kan noemen- Het ging bij hem. zegt hij, om de zelf ontplooiing van den mensch, om een wereld, waarin de groote, goede mensch den toon zou aangeven, waar in het menschelijke, het menschwaar- dige zou domineeren. Dit is de toon van al zijn werk. De ziel der mensek- heid, de lijnen, welke het geestelijk» leven verbinden, de diepe roerselen en de groote vragen van alle tijden vindt men bij hem. Tegenover het conven- tioneele, verpolitiekte en verwereld lijkte Christendom stelde hij zich scherp op. In zijn literaire werk is Brandes subjectiviteit verweten. Met zijn Joodschen, springenden geest zou Natuurlijk, kerel, natuurlijk. Maarrenou jajij en Mary...', je weet immers.jullie waren de tor telduifjesenne Hou alsjeblieft op. Het klonk ge ïrriteerd. Met veel misbaar haalde Os car een sigarettenkoker te voorschijn, klopte langer dan noodig was zijn si garet vast, stak die aan en zei toen plotseling, tusschen twee trekjes in We gaan scheiden Hè Kees Sanders floot en schoof het tijdschrift definitief op zij. Jullie gaan scheiden Strijdlustig keek Oscar hem aan. Ja, scheiden. Is dat zoo’n wonder? Is daar iets bijzonders aan Of hoor je misschien ook bij dat troepje, dat het me met kracht en geweld uit het hoofd wil praten, dat steeds maar za nikt, dat Mary toch zoo’n lief goed vrouwtje is, dat we zoo prachtig bij elkaar passen, dat we een voorbeeld waren voor iedereen, dat ik een stomme ellendeling ben, om zoo’n lief vrouwtje in den steek te laten Hij hield op en keek Kees Sanders aan. Noubegin je predicatie lede ren dag van de laatste week heb Ik er al vier, vijf moeten aanhooren. Kees Sanders glimlachte. Hij stak z’n vriend de hand toe. Gefeliciteerd, OscarVan harte hoor Een tikje wantrouwig drukte deze de hem aangeboden hand. Nou ja, zei hij weifelend, dat is nou ook weer overdreven. Welnee, kerel, welnee, protes teerde Kees, het is het verstandigste wat je kon doen. Ik heb het je natuur lijk nooit eerder willen zeggen, maar... jullie hoorden niet bij elkaar. Vaak van die kleine ruzietjes zeker, hè Speldeprikjes eerst, later venijnige als cosmopoliet. Brandes als Deensche figuur heeft hij slechts terloops be licht. Wie echter de moeite neemt, zegt dr. Proost „ter begeleiding” van zijn biographic, zich in het ontzaglijke oeuvre van den Deen te verdiepen, maakt een onvergetelijke reis door de wereld van den geest, door de literaire vooral, beleeft mee wereldgeschiedenis, Ik zat dan zoo’n jaar of zes, zeven in het één of andere gat op Sumatra, toen ik er een assistent bij kreeg. La ten wij hem voor ’t gemak Sanderse noemen. Een pretje was het niet, met dien Sanderse te moeten optrekken. Een echt groentje, een beetje eigenwijs en een beetje stug van natuur. Ik pro beerde het hem zoo aangenaam moge lijk te maken, maar de knaap ken niet wennen, had last van het klimaat, had vaak te kampen met koortsen, en het duurde dan ook niet lang, of hij had in hevige mate heimwee. Hij kon heele avonden met van die holle, leege oogen bij me zitten zonder een woord te spreken. Dan hoorde je van tijd tot tijd een diepe zucht, waar je n^ar van werd. Soms had ik met den jongen te doen, maar vaker had ik hem wel eens flink door elkaar willen rammelen, als hij er zoo lamlendig en levensmoe bij zat. Hij leefde letterlijk op de mail uit Holland. Als hij weer een paar brieven ontvangen had, leefde hij een beetje op, om dan daarna echter nog dieper in den put te zitten. Ongeveer een jaar ging dat zoo voort. Toen kwam er een verandering. Zoo opmerkelijk, dat ze mü onmogelük ont gaan kon. Het gebeurde waarachtig, dat hü een enkelen keer lachte, niet zoo’n schaapachtig beleefdheidslachje, dat eerder een goed-gecamoufleerde snik was, maar een gezonde, vroolyke lach. En hij begon er ook beter uit te zien. Er kwam een beetje tinteling in z’n oogen en zoo nu en dan betrapte ik hem er op, dat hij liep te fluiten en in zich zelf grinnikte. Blijkbaar had hü stiekume pretjes. Eén ding was er ech ter niet veranderd: hij was nog altijd even fèl op de mail uit Holland, ja, zoo mogelük nóg feller, dan eerst. Op een avond, toen we samen een splitje dronken, kwam het er plotse ling uit. Ik zei hij. Verschrikt keek ik hem aan. Kerel, je bent gek! Een oogenblik had hü weer schaapachtige uit zün begintijd.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 11