de nieuwe en de
van
CHINEESCH AVONTUUR
Op de grens
oude wereld
De Handgranaat
EETTERKUNDIG BTJBL'AD VAN DE HAAGSCHE COURANT VAN WOENSDAG 1U ABRIL 194®. PAGINA 2,
Praatjes met:
Gedachten aller tijden
Van Frisco naar Curacao
Met den trein door de
dorre vlakten van Mexico
Jan Koetsier Muller.
Jan Koetsier Muller.
In een buitenwijk alhier woont op
een nummer, dat men verwachten zou
in een Avenue in New York, de heer
Koetsier, iemand, die tot voor korten
tijd een van de meest bekende spraak-
leeraren in Duitschland was. De plaats,
waar hij woont, is wel uitermate ge
schikt gekozen, want de stoflooze zee
lucht zal bij adem en stemoefeningen
van groot voordeel blijken te zijn
hen
verblijven daar-
Wanneer men in zijn jeugd ook vooj
het kleinste dankbaar is geweest, zal
men op zijn levensweg van veel genie
ten, wat anderen voorbijzien, maar dal
het leven mooier maakt.
Het geluk houdt van hen, die een
flinken sprong durven te wagen,
Menigeen moet eerst alles verliezen al
vorens rust te vinden.
Rustig in den ijlenden trein zitten en
kijken naar al het nieuwe. Rustig
temidden van stof en huilen
de kinderen, spuwende, etende en drin
kende Mexicanen. Rustig, terwijl een
zwaar gewapende, pittige, bruine Mexi
caansche soldaat wijdbeens naast mij
De heer Koetsier, die Hollander in
hart en nieren is gebleven, begon bij
zijn entree in 1913 in Berlijn de colle
ges te volgen van prof. Gutzman, voor
de behandeling van stem- en spraak
storingen en volgde tevens die van
prof. Milan in Duitsche literatuur en
voordracht.
ven thans door de uitvinding, die ik
exploiteerde, zeker.
U zult nu waarschijnlijk denken, dat
ik de beteekenis van wat ik letterlijk
en figuurlijk aan den man bracht, over
drijf. Men denkt over het algemeen, dat
belangrijke geheimen der bewapenings-
industrie niet eenvoudig in een acte-
tasch plegen te worden meegenomen
van café tot café. Meestal gebeurt dat
ook niet, maar ik was niet zoo dom als
de wisselloopers, die hun tasch met een
stalen ketting aan hun pols bevestigen,
zoodat de eerste de beste straatbandiet
kan zien, dat wat zij vervoeren van
hooge waarde is. Ik speculeerde op mijn
goed gesternte, dat mij tenslotte ook
gered heeft, zij het ten onrechte, zoodat
ik geen recht meer heb te verkeeren on
der de menschenten onrechte heeft
men deze meening beschouwd als een
geestelijke afwijking, waarvoor ik ver
pleging behoefde, een afwijking, die men
motiveerde met nog andere verschijn
selen, waarvan de artsen hier volhou
den, dat zij niet normaal zijn hoe zou
den zij ook anders kunnen weten, daar
zij niets hebben meegemaakt van wat
mij is overkomen
Doch genoeg hierover. Laat ik u liever
verhalen, waarom ik nu geen vertegen
woordiger ben eener groote oorlogs
industrie, doch een parasiet op het
lichaam der gemeenschap, welk feit mij
overigens niet zeer bezwaart, zijnde dit
lichaam volbloedig genoeg om ook mij
nog te kunnen voeden.
Ik was in een badplaats, ergens ver
weg, in een ander land, om zaken te
doen. Ik bewoonde een kostelijke suite
in een duur hotel, want op den dood
wordt veel verdiendzijn verkoopers
behoeven geen geld te sparen om hem
in den handel te kunnen brengen. Des
middags zou mij een hooge genie-offi-
cier bezoeken, vergezeld van leden van
zijn technischen staf en een vertegen
woordiger van het departement.
Ik begaf mij des morgens voor een
wandeling het strand op in de beste
stemming den vorigen middag waren,
een heel eind weg, op een afgebakend
gedeelte mijn handgranaten in mijn
aanwezigheid door de autoriteiten van
het leger beproefd en in orde bevonden.
Het waren projectielen met een schok-
Voor ieder, die een of meerdere ta
lenten bezit, is het een plicht de ge.
legenheid naarstig te zoeken, om ze tot
ontwikkeling te brengen. Wie zoekt zal
vinden, doch niet steeds daar, waar hij
ze meent te zien.
buis, die door den val tot ontploffing
kwamen tegenwoordig worden zij niet
meer gebruikt. Deze handgranaat was
slechts een klein artikel hoofdzaak was
dat, waarvan ik reeds heb gezegd, dat
ik er nooit over spreken zalmijn firma
leverde van alles, van revolverpatronen
tot het zwaarste geschut toe.
Nieuwsgierig liep ik onder de sub
tropische zon nog eens naar het proef-
terrein van den vorigen dag, dat nu
weer vrijgegeven wasveilig wegge
sloten in het hotel wachtten mijn teeke-
ningen en berekeningen op het bezoek,
dat des middags plaats zou vinden. Ik
floot een vroolijk deuntje en glimlachte
even later, omdat het strand, dat giste
ren nog het tooneel was van daverende
ontploffingen en fonteinen van zand,
nu al weer bevolkt was door spelende
kinderen.
Opeens liep mij een meisje voorbij,
achtervolgt door een troep kinderen,
die gilden en schaterden van plezier.
Haar bruinverbrande beentjes repten
zich wat zij konden, haar donkere krul
len dansten overmoedig om haar lief
gezichtje. In haar rechterhand zwaaide
zij echter een voorwerp, welke aanblik
mij een felle kramp in mijn hart be
zorgde, een oogenblik vloeide al het
bloed uit mijn hersens weg, ik kon mij
ternauwernood staande houden. Het
was een handgranaat, die men, hoe dat
is nooit opgehelderd, den vorigen dag
had vergeten in het zand.
Een fractie van een seconde later
zette ik de achtervolging in, onder een
wanhopig, haast dierlijk gebrul, dat de
strandbezoekers verschrikt deed opzien
van hun vreedzame lectuur. Nooit heb
ik zóó hard geloopen het was mij, alsof
de hollende kinderen stil stonden en
even later was ik te midden van hen.
Als kegels srrfeet ik ze links en rechts,
huilend stoven zij naar alle kanten en
het meisje keerde zich verwonderd en
wat angstig om.
Nu nog zie ik haar gezichtje, door den
schrik verstijfd midden in het spel, de
wenkbrauwen gefronst, maar haar
mondje nog half-geopend, uitdagend.
Toen holde zij voort, verder het strand
op, schrille kreetjes uitend, als een op
gejaagd vogeltje.
Ik was nog slechts een meter of tien
Hij werd in 1925 benoemd aan de
Staatsliche Academische Hochschule für
Musik, waaraan hij een belangrijke
functie kreeg als spraakleeraar.
In dien tijd was hij ook verbonden
aan de Reinhardtschule. Tevens hield
hij in vele Duitsche steden lezingen
over de techniek van het spreken,
over voordrachtskunst etc., terwijl van
zijn hand verschillende bijdragen op
genomen werden in vaktijdschriften.
In 1931 verscheen zijn boek over de
spraakleer, waarin hij zeer uitvoerig
alle details behandelt van deze zoo bij
uitstek fijnzinnige leer. In het jaar
daarna werden onder zijn regie eenige
stukken opgevoerd door een ensemble
van Joodsche tooneelspelers, waarop
m 1933 met groot succes de opvoering
plaats vond van „Die Flasche” van
Ringelnatz.
Ik was een handige verkooper, ge
looft u mij. Wanneer ik eenmaal was
toegelaten en meestal zat men op mij
te wachten nam ik de vesting in
stormloop en éénmaal slechts in zeven
jaren is het mij niet gelukt het vaandel
van mijn firma op de wallen te planten.
Want ik hanteerde mijn argumenten
als scherp geslepen degens, rustig, een
felle aanval nu en dan en altijd tastend
naar de zwakke stee in het betoog van
mijn tegenstander.
Ik verkocht geen sympathiek artikel.
Ik mag u niet zeggen wat, want een
belofte is een beloftehaar thans bre
ken zou de druppel zijn, die den beker
doet overloopen. Er is een grens, die
men niet mag passeeren wil men althans
het wrak van zijn zelfrespect bewaren,
en dat wil ik. Laat het u genoeg zijn,
dat ik werkte voor een groote oorlogs
industrie en met wat ik verkocht heb
worden thans dagelijks honderden, soms
duizenden, feilloozer uit den weg ge
ruimd, dan het geval zou zijn geweest,
wanneer ik wat minder ijverig had ge
arbeid aan den opbouw van mijn for
tuin. En nog talloozen zullen mede door
mijn hand gedood worden, die nog met
mij in een café argeloos een kopje koffie
dronken. Soms reikte mij er vroeger een
mijn actetasch, waarin de mappen met
de fatale teekeningen, die liet ik dan
opzettelijk liggen, omdat mij een won
derlijk gevoel van macht beving, telkens
wanneer een medemensch mij gedienstig
z’n ongeweten doodvonnis achterna
droeg Alstublieft meneer, u vergeet
iets
Als het een kelner was kreeg hij een
groote fooi. Dat kon er wel af, want ik
beleefde jarenlang een soms benauwen
de hoogconjunctuur. Ook kelners ster-
SAN FRANCISCO, Maart.
De vriendelijke consul van Mexico te
San Francisco had zijn dikke handen
wanhopig ten hemel geheven: neen, er
was geen bericht uit Mexico-City ge
komen, dat hij ons het visum moest
geven. En zij hebben het den Neder-
landschen zaakgelastigde belóófd, senor
Schmidt! Ja, dat kon wel zoo zijn,
maar beloven en doen is twee en in
Mexico zijn ze zoo zakelijk niet als in
de Vereenigde Staten; zij doen daar
alles nog een beetje op hun gemak. Het
speet den Ijjvigen heer Antonio Schmidt
héél erg, en hij wilde erg graag den
Nederlandschen journalist ter wille zijn,
maar hij had geen opdracht een visum
te verstrekken en dan kon hij dat na
tuurlijk niet doen
Maar in Los Angeles lag een telegram
van den Nederlandschen zaakgelastigde
in Mexico. Alles was in orde en wij
zouden ongehinderd de grens bij No
gales kunnen overschrijden. Zoo was
het ook en na een dag en een nacht
reizen stapten wij uit op Mexicaansch
grondgebied, op de Mexicaansche helft
van dat stadje.
Dat was een nieuwe oude wereld.
Nergens ter wereld is een grenslijn zoo
scherp als hier.
Aan den Amerikaanschen kant was
het Amerikaansch: heldere kappers
zaken, een keurige eenheidsprijzen
winkel, een kruidenier tusschen zijn
smakelijke en zakelijke blikjeswaar.
Good, old America: hygiënisch, ge
stroomlijnd, gestandaardizeerd en on
romantisch. Het land van de dollars en
de tankstations. Maar met één stap door
het hooge hek zijt ge in Mexico: slor
dige huizen, onwelriekende slagerijen,
reusachtige stroohoeden en mannen in
kleurige dekens gewikkeld, op een
muilezeltje.
Er was tijd te over om aan de nieuwe
sfeer, de nieuwe geuren, de zwarte
bloote voeten en de bedelaars te wen
nen, want de trein, welke ons langs de
kust en dwars door het barre, schoone
Noorden van Mexico, naar ’s lands
tweede stad: Guadalajara zou brengen,
wasacht uur te laat. Waarover geen
enkele Mexicaan zich druk maakte.
De kruiers hingen in de felle zon
tegen het groezelige stationsgebouwtje.
De douanebeambten, die er als elegante
officieren uitzagen, rolden hun sigaret
ten; de reizigers drentelden rond in het
oude, smerige stadje of zaten op hun
koffers en kisten de zonnige, stoffige
wereld in te staren.
Er was een aardig pleintje met verve-
looze banken en een zwerm van
schoenpoetsers; stalletjes waar ondefi
nieerbare, vette en walmende etens
waar een prooi voor dikke vliegen was;
de zon was warm en uit het eenige
bioscooptheater van Nogales kwamen
Mexicaansche radiomelodieën, zóó mu
zikaal en melodieus voor wie een héél
jaar jazz te hooren had gehad, dat het
hart de cadanzen scheen over te nemen
en er een soort kalm geluksgevoel in
mij werd geboren, zooals ik dat in ja
ren niet had gekend.
Op mijn bankje in de zon liet ik mijn
schoenen poetsen door een jongetje,
wiens oogen even zwart waren als zijn
handen en voeten. Ik liet de wereld
maar gaan, zooals zij ging. Wie zou,
met voldoende peso’s op zak om een
maand lang te eten, te slapen, te roo-
ken en zijn schoenen te laten poetsen,
zich zorgen maken? De muziek uit den
bioscóop hield op, doch Mexico zonder
muziek is Mexico niet en zoo vormde
Later bewoog de heer Koetsier zich
meer op filmgebied en hield daarover
aan de Lessinghochschule een serie
lezingen welke door hun sterke cri-
tiek op de Duitsche film en door het
aangeven van nieuwe wegen, sterk de
aandacht trokken. Hierin legde hij o.a.
den nadruk op het groote verschil tus
schen theater- en filmtechniek en werk
te dit chapiter uit op een manier, welke
getuigt van een knap inzicht en van
een groote kennis van zaken op dit ge
bied.
De heer Koetsier is een levendige en
energieke persoonlijkheid. In zijn mar
kanten kop zijn de trekken aanwezig
van een gevoelig kunstenaar en die van
een Amerikaansch zakenman en
deze combinatie, gepaard aan een groo
te ervaring op theater- en filmgebied
en gesteund door zijn ondernemings
geest, zullen hem, terug in Holland,
ook hier de plaats doen innemen,
waarop hij behoort te staan.
Chinees om te keeren, doch deze wei
gerde met een dergelijk hooge zee
viel daaraan niet te denken. Zij riepen,
zij schreeuwden, maar hun stemmen
verloren zich in den storm. Vol angstige
vermoedens zetten zij hun worsteling
voort.
De stormwind stond schuin op den
wal en naar hun meening zouden zij
langs den oever tot ver boven de lig
plaats van hun schip moeten roeien
tegen wind en stroom in. Om daarna
schuinweg, half voor wind en stroom
naar de „Haiping” over te scheren. Tot
hun niet geringe verwondering echter
stak hun bootsman recht over en roeide
wat hij roeien kon in de richting van
den tegenoverliggenden, ver verwijder
den oever. Het bootje werd hard weg-
'gezet door den storm steeds verder
raakten zij van hun schip af.
Een duistere argwaan maakte zich
van hen meester. Zij schreeuwden den
kerel den naam van hun schip toe „Hai-
pingaah, haipingaah”, zich vastklam
pend aan de hoop, dat hij wellicht den
naam verkeerd verstaan had.
Zoo bonkten ze voort, woest heen en
weer gesmeten op de golven, steeds
verder het duister in. In de verte blon
ken de duizenden lichtjes der Chinee-
zenstad. Het kleine Europeesche gedeel
te, waar zij zich hadden ingescheept,
lag op den eenen en de eigenlijke stad
Amoy, waar zich slechts zelden een
Europeaan vertoonde, op den anderen
oever. Het ging nu recht op die lichtjes
aan.
Hij brengt ons naar de Chineezen-
stad. Een van hen sprak uit, wat ze
dachten. En weer schreeuwden ze den
kerel, die er bij het flakkerende licht
van een olielampje, dat onder in de
boot stond, in zijn korten schouderman
tel van apenhaar, het platte, puntvor
mige hoofddeksel boven de gele, grijn
zende tronie, bijna spookachtig uitzag
den naam van hun schip toe.
Hoa-hoa-la, grijnsden hen steeds
weer al zijn tanden tegen.
Beklemd vroegen zij zich af, of de
Chinees hen wellicht aan zijn woeden
de trawanten op den anderen oever,
wilde overleveren. Zij zouden spoorloos
verdwijnen in dien menschenchaos.
Steeds meer kwamen zij in de be
schutting van den Chineeschen wal. De
windvlagen hadden hier nagenoeg alle
kracht verloren, het water was bijna
kalm te noemen. Honderden vlammen
de toortsen onderscheidden zij op den
wal, die hun grillig lichtschijnsel tot ver
over het donkere water wierpen en bij
den glans van dezen sinisteren gloed
keken zij uit naar de rest van hun ge
zelschap, maar hun bootje was ver
dwenen en bleef verdwenen.
Onafzienbare rijen groote en kleine
vaartuigen lagen hier, verlicht door een
woud van laaiende fakkels en op de
vaartuigen wemelde het van loopende,
hurkende en schreeuwende mannen. Als
dansende duivels waren zij in den fan-
tastischen gloed, het was het stadsge
deelte der sampanvoerders.
Steeds meer naderden de Europeanen,
hun gezichten vreemd verlicht deor het
geelroode schijnsel. Aan hun rechter
hand hoorden ze, in het ondoordring
bare duister het wilde ruischen van de
zee, links van hen scheen de hel los
gebroken.
Een paar kerels hadden eensklaps
het vaartuigje bemerkt en in een oog-
van haar verwijderd, toen zij struikelde
en viel op het strand, vlak bij de brut
schende zee, waar het zand hard is en
vlak. Zij viel met de handgranaat ij
bei haar handjes voor zich uit en ter.
wijl zij viel, terwijl de zware slag aj
door mijn hoofd dreunde en het felle,
bliksemende licht mijn oogen verblind,
de, smeekte ik den dood ook mij
nemen.
Hij heeft mij niet willen hebben, toQ
nog niet. En toen ik hem later zocht J
hij voor mij gevlucht, zooals het meisje I
in de zon op het strand. Men gunt mij
de genade der vergetelheid nietik ver. j
dien haar ook niet, en daarom is hef
goed, dat men mij hier heeft opgesloten,
dat men mijn leven voortdurend be.
waakt. En ook is het goed, dat men mij
het vreeslijke beeld niet ontneemt, dat
onontkoombaar is geprojecteerd in mijn
brein, twee bruinverbrande beentjes,die
zich reppen voor mij uit, twee armpjes,
die een vreeselijken dood heffen boven
een juichend gezichtje met oogen als
sterren, blijmoedig speelwerkje der na-
tuur, waarvan men de resten later niet
eens heeft kunnen vergaren.
Diploma’s hebben waarde als blijk
van zekere kennis of bekwaamheid,
doch oneindig meer waarde voor de
maatschappij hebben een helder oor.
deel, een liefhebbend hart en een vast
karakter.
wenk was de buitenste rij booten als
bezaaid met roepende, scheeuwende ge
stalten. Zij tierden en raasden en gil
den den bootsman toe te stoppen.
HaipingaahHaipingaah, schreeuw
de deze terug en roeide door.
Het was den officieren tot hun groote
opluchting nu duidelijk geworden, dat
de sampanman op hun hand was. Maar
wat deed hij dan hier?
De rossig verlichte troep duivels op
de booten scheen te beraadslagen en
steeds voer de sampan verder. Eens
klaps waar zij vandaan kwamen was
een raadsel voeren eenige bootjes,
bemand met fakkelzwaaiende schreeu
wende kerels, achter de Europeanen
aan.
Haipingaah, schreeuwde de boots
man hen weer toe. Den officieren klonk
nu langzamerhand den naam van hun
eigen schip als een soort bezwerings
formule in de ooren.
De achtervolgers kwamen steeds dich
ter bij. Plotseling boorde zich een zoek-
lichtstraal door den walm en gloed der
toortsen en pakte tastend de boot der
Europeanen beet. Toen gleed het licht
naar den tierenden groep erachter. Het
geschreeuw verstomde op slag en de
booten maakten rechtsomkeer.
Een Chineesch patrouillevaartuig,
merkte een der stuurlieden op. Die
kwam juist op tijd het had anders
een formeelen zeeslag kunnen worden
Inderdaad werd nu de grijze romp van
een ten anker liggend miniatuuroorlog-
schip zichtbaar. De zoeklichtbundel
gleed ten tweede male over het bootje.
Haipingaah, klonk weer de be
zweringsformule.
Hoa-hoa-la, werd er van het oor
logsschip geantwoord. Toen werd het
licht gedoofd.
Zij waren aan de sampanvloot voor
bij en roeiden tegen den zwakken
stroom in langs de eigenlijke stad. Hier
was het rustig. Geen vaartuigen
langs den wal geen fakkels geen
menschen. De mannen herademden. En
hun eerste gedachten waren weer aan
de anderen gewijd. Nog steeds hadden
ze geen spoor van hen gezien.
Vrij snel kwamen ze nu vooruit. De
roeier begon echter zichtbaar moe te
worden Toch duurde het niet lang of
ze waren dwars van hun schip geko
men een drietal scheepslengten ging
het nog hoogerop langs den wal
toen, eindelijk, verlieten zij den oever
en roeiden schuin voor wind en stroom,
die nu weer met volle felheid aangre
pen, naar de „Haiping”. De grijnzende
sampanvoerder kreeg naast zijn hoogen
vrachtprijs nog een fooi toen klom
men ze doornat den valreep op.
Aan boord nog geen spoor van de
anderen en onverwijld besloot men de
motorboot te vieren en op onderzoek
uit te varen. Maar juist hing die goed
en wel in de takels buitenboord en
stond men op het punt haar in het
water te vieren toen er' uit het duis
ter geroep klonk. „Haiping-Noy”.
Daar waren ze. Drijfnat. Hun boot
half vol water. Maar ze waren er, dat
was de hoofdzaak. En weldra werden
onder het genot van een glas gloeiend
heete punch alle raadsels opgelost. Het
bleek, dat de vermiste boot getracht
had tegen wind en stroom in hoogerop
te komen langs den Europeeschen
oever. Was steeds teruggeslagen en had
tenslotte toch den anderen oever moe
ten volgen. Ze waren bij de stad uitge
komen en hadden de brandende fakkels
slechts uit de verte gezien. Aan een
overval hadden ze niet eens gedacht.
Den volgenden morgen verklaarde de
agent der maatschappij, dat er waar
schijnlijk geen sprake van bedreiging
was geweest. Het sampangilde had na
melijk een van zijn vele nachtelijke
feesten gehouden en men had stellig
met al te vroolijke en uitgelaten feest
gangers te doen gehad.
Ja het is lastig, wanneer men
niets van een taal verstaat, besloot hij
lachend.
Amoy was een van de prettigste ha
vens vonden de officieren van de „Hai
ping” een Nederlandsche vracht
vaarder op de Java-China-lijn. Daar
konden de zeebeenen losgetrapt worden
voelden zich allen weer jong. De te
genpartij was altijd dezelfde de En-
gelsche club. En na afloop van den
wedstrijd gaf het iedere reis weer een
gezelligen avond in de soos. Het uur
van scheiden werd dan steeds verscho
ven en zoo kon het dikwijls gebeuren,
dat eerst diep in den nacht de terug
tocht naar boord aanvaard werd.
Zoo ook dien nacht.
In vroolijke stemming begaf het ge
zelschap zich naar den kleinen aanleg
steiger, waar steeds ook des nachts
Chineesche sampanvoerders op een
vrachtje lagen te wachten. Doch toen
zij den steiger betraden, roeiden tot
hun groote verbazing de Chineezen een
eind uit den wal en weigerden hen
naar hun schip te brengen. Aanvanke
lijk stonden ze voor een raadsel. Wat
kon de reden zijn, dat men hen in nacht
en ontij het was midden Januari en
een koude stormwind woei over het
water op den steiger liet staan?
Van een Chineeschen douanebeamb
te, die op hun roepen naderbij geko
men was, vernamen ze toen eindelijk,
dat er dien middag een Chineesche
bootvoerder doodgeschoten was op een
Amerikaansch schip. Het feit had groo
te verbittering gewekt onder de Chinee
zen en de sampanvoerders hadden be
sloten geen blanken meer over te zet
ten.
Daar stonden ze in den donkeren
nacht. Aan den wal blijven was erg
bezwaarlijk. Slechts in het uiterste ge
val wilden ze er toe overgaan, hun
gastheeren van dien dag midden in den
nacht te storen.
In de verte in de wijde bocht
glommen de lichten van hun ten anker
liggend schip, doch een zee van moei
lijkheden scheidde hen nog van de
warme behagelijke
ginds.
Eindelijk, na een eeuw van onder
handelen, in een mengelmoes van En-
gelsch en Chineesch, werden twee boot
voerders tegen een onmogelijk hoog be
drag bereid gevonden hen over te
roeien. Den doorslag gaf, dat zij Ne
derlanders waren en hun schip, de
„Haiping”, goed stond aangeschreven
bij de Chineezen. Toch steeg een drei
gend gemompel op uit den donkeren,
samengedrongen troep, toen zij zich
over de twee booten verdeelden. Deze
konden maar nauwelijks het geheele
gezelschap bevatten, doch men besloot
den overtocht te wagen.
De beide sampans staken van wal en
gleden in den donkeren nacht. In den
inham was het water kalm, doch nau
welijks kwamen zij om den kop van de
kade, of daar kolkten hooge golven om
hen heen. Dreigend stormden de witte
schuimkoppen uit het duister op hen
in. En het duurde niet lang, of ze wa
ren allen drijfnat van het buiswater.
Maar de kleine Chineesche bootjes wa
ren van een ongelooflijke zeewaardig
heid. Als ranke zeevogels lagen zij op
het water.
Plotseling bemerkten de inzittenden
van de voorste boot, dat de andere
sampan verdwenen was. Geen lichtje
zagen ze meer, geen roepen hoorden ze.
Het leek alsof het bootje door de gol
ven was opgeslokt. Zij beduiden den
tusschen de banken staat. Rustig alles
in mij opnemen.
„Gaat in den trein zitten; het land-
schap gaat als een film langs uw
oogen”, adverteert de Southern Pacific
Railway. Over het algemeen wordt in
Amerikaansche advertenties voor Ne
derlandsche begrippen terdege over
dreven. Maar dit beeld voor deze rei*
ijlend door Mexico’s Noorden is
juist. Het is als een film. Boeiend.
Afwisselend. Nieuw. Opwekkend. Maai
het is óók de film. Mexico is precies
zooals de film het ons te zien heeft
gegeven; brandend in de zon een gewel
dig land, onvruchtbare, dorre vlakten,;
meer dan menschenhooge cactussen,
cactussen met groote roode, gele en
blauwe bloemen.
En terwijl wij door de geweldige
vlakten van Mexico razen, temidden,
van dorre woestijnen van zand met
kale, hooge, breed-glooiende bergen aan
den horizon terwijl de zon brandt
mijn huurlieden hartige slokken Ta-
quila uit een groene flesch drinken -
terwijl de soldaat met het geweer onbe
weeglijk en wijdbeens staat gieren
fladderen om de kadavers van koeien
en muilezels, omgekomen in den baB
ren brand van dit gloeiende, dorre land
kijk ik naar de wonderlijke cactus
sen, groene reuzen met stekelbaarden
en wanhopig omhooggestoken armen -
groene reuzen met kleurige bloemen op
den kop. Kijk ik naar de roode, de gele
en de blauwe bloemen vreemde,
schoone teekenen van leven in een land
van den dood en denk ik aan Neder
land, aan de propere buitenwijk van
een heldere Hollandsche stad, aan hel
straatje met de voortuintjes, de buur
dames en alle aardige menschen.
Wij ijlen door Mexico. Het is dri:
uur.
Ik denk aan de geschiedenis rafl
Mexico. De Azteken, die uit Azië -•
eeuwen en eeuwen her hierheen gek*
men zijn. Indianen en een oeroude
beschaving. Zonne-pyramides. Sagen
van slangen en adelaars. De moedige
mannen uit Spanje. Conquistadores
De arme Oostenrijker: Keizer Maximl
liaan. Juarez. Porforio Diaz, de eerste
moderne president, voor wiens graf i»
Parijs, op Père Lachaise, ik heb ge
staan. Land van beschaving en bloed.
Van cultuur en godsdienst en revolutie
Van den huidigen president Cardenas
een man over wien ge veel goeds hood
en die nu moet aftreden en de tw#
dikke generaals, die om zijn zetel zid'
len gaan strijden: Camacho en Almaza«
en van wie men met een bedenkelüH
gezicht zegt: dat het wel weer revoln
tie zal worden.
Ik kijk naar de dorpen in deze eindn
looze woestijn van twee dagen en tw*
nachten treinen. Lage, leemen hutH
midden in het dorre stof. Mannen 1
lompen en met breede hoeden. Tern^
den van cactussen, roofvogels en magf
re koeien en ezels.
Ik kijk naar dierenskeletten,
blinkend in de zon.
Welk een geweldig land. Welk
dorheid. En al die menschen in
ellendige hutten.
Mijn buurman houdt mij, uitnoo^
gend de groene flesch voor.
Senor, grazias, multas grazias
De trein jakkert voort. J
’t Is nog vele uren eer wij Guad*n
jara bereiken
zich een groepje muzikanten met tok
kelaars, een trompet en refreinzangers,
een orkestje, dat men hier „mariachi”
noemt, wat hetzelfde woord is als het
Fransche marriage. Oorspronkelijk
speelden zulke muzikanten op brui
loften.
Honderd meter verder in de Ver
eenigde Staten, spelen gramofoons voor
een stuiver-in-de-gleuf uw geliefde
jazz-moppen, hier in Mexico staan vijf
slordige kerels bij elkaar en zij laten
uw hart en uw ziel en uw blijheid dan
sen op de oeroude rhythmen van hun
volksgezangen. Hun samenzang is vol
en sonoor en hartstochtelijk, de violen
zingen, de guitaren geven het rhythme
aan en de trompet zingt de melodie op
eigen gelegenheid boven dien doffen
achtergrond uit. Wanneer ge een peso
missen kunt en die in zoo’n breeden
hoed laat vallen, dan zegt de muzikant-
in-lompen: „grazias, signore, multas
grazias” en zij spelen en zingen dóór
lied na lied en liefdeszang na liefdes
zang.
Mijn schoenen blinken als de oogen
van het poetsertje, de Mexicaansche
sigaret is geurig, in het plantsoentje
staan rozen, bougainvilles en geraniums
in vollen bloei. Dit is de veste der we
relden. En dit is Mexico. Er komt een
vrouw voorbij met een aarden kruik
op het hoofd.
Een limonadeverkooper, twee blin
kende koperen emmers aan een juk,
vraagt of ik een koelen dronk wil koo-
pen. „No, signore, grazias”.
Een vrouwtje met een walmenden
schotel geroosterd geitenvleesch blijft
vragend voor mij staan. „No signorita,
grazias”.
Het orkestje zingt het liedje van ver
langen: „Guadalajara”. Dat is ook mijn
verlangen. Guadalajara, de schoone
trotsche hoofdstad van den staat
Jalisco.
De schemering gaat vallen over het
pleintje. De avond komt over Nogales.
Honderd meter van mijn bankje af
stralen de lichten uit de bars en de
huizen en de winkels. Dat is het Wes
ten. De beschaafde wereld. Het nieuwe
land. Hier, in het oude Mexico,
heerscht de schemering onbeperkt.
Het muziekje heeft opgehouden.
De man naast mij slaapt met een uit
gedoofde sigaret bungelend in zijn
mondhoek.
Ik ga naar de douane. Krijg driftige
krijtkrassen op mijn koffers. Een oude,
vervelooze trein staat klaar. De
expresse Nogelas-Mazatlan-Guadala-
jara. Twee dagen en twee nachten zal
ik in den trein zitten.
15.3.1*4