DE GROOTSTE ALLER FINSCHE DICHTERS DE VALSCHE PAS DAPPER VOLK en Op de grens van de nieuwe de oude wereld Johan Ludwig Runeberg WO ONIANDIX P A GIN J 2. LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE COURANT VAN WOENSDAG 17 ’APRIL 1940'. In den trein door Mexico CHRISTINE DOORMAN. Johan Ludwig Runeberg mogelijkheid Vrienden De Southern Pacific, armoedig, scha mel en stoffig, is een driftig treintje. Hei maakt veel lawaai. Het rammelt en rommelt door de eindelooze vlakten. Het puft en sist de bergen op. Holder- deboldert over ravijnen. Het trekt op gewonden zijn last van mannen met groote hoeden, ’’rouwen in omslagdoe ken, huilende kinderen, zwijgende sol daten, zijn last van pakken en kof fers en manden en kisten; van bloote voeten en leeren vesten... geweren, re volvers, kleurige dekens en groene fles- schen met Taquila door het barre, warme land. Er is een koele nacht voorbijgegaan. Een duistere, koele nacht Ik heb getracht - met mijn klee- ren en mijn schoenen een beetje los geknoopt en gewikkeld in mijn reis deken mijn voeten naast het hoofd van mijn overbuurman er zijn voeten naast mijn hoofd een beetje te sla pen. Telkens lukt het voor tien minu ten. Dan schok ik weer wakker. Ik tracht mijn stijve beenen te verleggen. Steek een sigaret op en probeer tever geefs de duisternis van het land te doordringen. Een enkele maal is er een flakkerend vuur langs de spoorbaan, met mannen, in dekens gewikkeld en |net groote sombrero’s daar rondom is weer bij hen. Me® hem tegen te boude0, heen geschaard. Een fantastisch ge zicht in den nacht. De Southern-Pacific gilt en vermin dert zijn vaart. Dat beteekent, dat we een station naderen. De remmen knarsen en wij staan stil en het station is vreemd en romantisch. Het duistert wijkt niet geheel voor de ééne, zwaaiende, electrische lamp. Vrouwen met manden gaan langs den trein. Zij bieden eetwaar te koop. Ge droogde bananen. Gebraden vleesch en jonge geiten. Dunne, platte, knappe rende schijven brood. Grillige stukken geroosterde varkenshuid. Er gaan man nen met pannetjes, waarin brokken vleesch drijven, in een roode, heete saus. En met emmers limonade. Met sinaasappels. IJs. En taquila, de groene Mexicaansche brandewijn. Er zijn stal letjes met flakkerende fakkels. Mannen met hun puntige, breede hoeden staan tegen het witte sta- tionsgebouwtje geleund. Soldaten met helmen en kleine geweren over den rug. Menschen klimmen, belast en bela den, in den trein. Anderen stappen uit. Een deel van de slapenden is ont waakt. Mijn buurman slaat, door het geopende raam, leeftocht in. Anderen blijven slapen, in vreemde, ongemak kelijke houdingei.. De Southern-Pacific geeft een gil. Een bons, gekraak en we gaan weer verder. alles waardeloos voor hem. Hij heeft gewerkt zonder ophouden, tot zoolang het dag was. Wat Selma Lagerlöf van hem zegt, zegt heel Scandinavië: „het is onuitsprekelijk wat wij aan hem te danken hebben. Hij heeft ons in ver binding gebracht met de Eeuwigheid” Welk een fijne kunstenaar toont hij zich in zijn idyllen; hoe klassiek zijn zijn dramatische gedichten, zijn epi grammen! Het is bijna teveel om het alles op te noemen. Bij zijn dood heeft hij ook als wel de grootste Fin door zijn werk een monu ment achtergelaten, waar heel Scandi navië trotsch op is. Wij weten hoe Selma Lagerlöf haar kostbare gouden medailles van haar Nobelprijs en van de Zweedsche acade mie, waarvan zij het eenige vrouwelijke lid is, van de achttien leden en daarmee is opgenomen in de „rij der onsterfelij- ken” heeft geschonken aan Finland, „het land van Topelius en Runeberg”, zooals zij schreef. Over Topelius lazen wij reeds een en ander in dit blad, en het is waard om van Runeberg meer te weten, omdat deze groote kunstenaar als het ware de personificatie van Finland is, van de trouw, den moed en den een voud van zijn volk. Hij kent zijn volk tot in de onderste lagen en heeft het lief om zijn trouwhartigheid en echt edele karaktertrekken. Runeberg is 5 Februari 1804 in Jakobsstad in Finland geboren. Zijn vader was een tamelijk arme koopvaardij-kapitein, en toen Ru neberg later op de Vasaschool kwam, moest hij zelf zijn schoolgeld verdie nen met kleine jongens te leeren lezen. Op zijn achttiende jaar kwam hij op de universiteit te Abo, promoveerde als doctor in de filosofie en in de oude ta len en werd de grootste troubadour, die Finland ooit heeft voortgebracht. Be- wcnderenswaard zijn zijn lyrische en dramatische gedichten, zijn Servische volksgedichten, zijn dichterlijke legen den, o.m. die van de Heilige Agnes, zijn berijmde psalmen van David, zijn epi sche gedichten en balladen, o.a. die var. Koning Tjaler, zijn gedichten in proza, waarvan wij noemen: Kerstavond in een Loodshut. Selma Lagerlöf vertelt in haar boek „Herinneringen”: „Het was toen ik twintig jaar oud was en in Stockholm woonde, dat ik op een goeden morgen met een paar boeken onder den arm door de Malmskildnadstraat kwam. Zoo juist had ik een les in letterkunde ge had, waar ik over Runeberg gehoord had. En nu liep ik onderweg aan hem te denken en aan de figuren uit zijn dra matische gedichten. En toen opeens kreeg ik een idéé: „De wereld waarin je thuis in Wermland leeft, is niet minder eigenaardig dan die van Runeberg. Als je die maar meester wordt, heb je een even goede stof als hij". Zij zou de ge schiedenissen vertellen van die oude, arme officieren, die zoo menigmaal met hun stokoude paarden en in rammelen de wagens voor de stoep van haar land huis Marbacka hadden stilgehouden, en bij haar hun avontuurlijke jeugdgeschie denissen verhaalden”. En op datzelfde oogenblik, toen zij dien inval kreeg, be gon de grond onder haar voeten te leven, en ze moest een heele poos stil staan tot die weer rustig werd, en ze zag verbaasd naar de voorbijgangers, die daar zoo rustig voortliepen en niet merkten, wat een wonder daar gebeurd was. „Runeberg, wat heb ik niet aan u te danken, aan uw epische gedichten en balladen die mij inspireerden van de kavaliers te vertellen. Hoe gaarne offer ik mijn gouden me dailles aan uw land. Heb dank Rune berg, mijn bewondering voor u is gren- zenloos”. Het is aardig om te hooren wat Selma Lagerlöf in haar boek over Topelius van Runeberg schrijft, over trekjes uit zijn intiem leven. Alles is interessant uit het leven van zulk een groot geniaal mensch en zoo gaarne hooren we dan iets meer intiems van hem, wat men moeilijk te weten zou komen, wanneer Selma Lagerlöf het ons niet verteld had. Topelius dan, vertelt ze, in haar boek over hem, wat zoo nauw verband houdt met Runeberg, wilde zoo gaarne toen hij de school verliet, zijn staatsexamen zoo gauw mogelijk doen. Maar nu was de kwestie een leeraar te vinden, die hem daarvoor in den kortst mogelijken tijd klaar maakte. Zijn neef Franz Mi- Runeberg heeft zijn land geheel door- reisd. Hij heeft de kustbewoners en de boschbewoners grondig leeren kennen. Hij wilde met hen meeleven, en is in bewondering voor hen. In de schitte rendste gedichten heeft hij hen bezon gen. In hun booten heeft hij de stroom versnellingen doorroeid. hen bewonderd om de bedrevenheid, waarmee zij hun booten door de woeste stroomen heen voerden. Hun eenzame natuur is hem lief ge worden; geheel af van het wereldgedoe heeft hij daar zijn talenten ontwikkeld tot een ongeëvenaarde hoogte. Hij voelde zich daar in onmiddellijk con tact met God; de vergankelijke wereld- sche dingen zeiden hem niets. Dat was fantastische wijze met nullen gegoo cheld, als de cijfers der gestolen som men werden gepubliceerd. En het was maar goed, dat er ook nog iets te ver melden viel over Hitler, Mussolini, het vredesblok en de „as”, en dat ook de sportkolommen hun plaats opeischten, anders zou de heele krant volgestaan hebben van het Rivièra-schandaal. En dan was iedereen nóg onrustiger gewor den. Door mijn somber voorgevoel hadden mijn zenuwen ook een klap gekregen en ik dacht er zelfs een oogenblik over, nu maar eens een poosje vacantie te nemen en mijn zaken tijdelijk op hun beloop te laten. Ik zat er op een terras aan de Avenue de la Victoire juist over te denken, toen een incidentje zich vlak voor mij afspeelde. Iemand kreeg woorden met een politie-agent en tot overmaat van ramp kon hij zijn carte d’identité niet toonen. Met een gevoel van plotselinge onrust voelde ik in mijn chael, dominé in Zuid-Oosterbotten, die juist de universiteit verlaten had, raad de hem daarvoor aan den jongen leeraar Runeberg uit Jakobsstad, met wien hij zelf de Wasaschool bezocht had. Rune berg was jong getrouwd, schreef hij, woonde in Helsingfors en had als as sistent in het konsistorium een zeer be scheiden inkomen, waarvan hij onmo gelijk leven kon. En nu wilde hij door het houden van pensionaires en lesge ven zijn inkomsten vermeerderen. En nu werd tot groote vreugde van Zacha rias besloten, dat hij bij Runeberg zou inwonen voor zeshonderd rijksthaler in woning, kost, licht, verwarming, bedie ning en lessen zou krijgen. In 1832 reisde de veertienjarige Za charias door de eenzame bosschen van het Tavastland, waar zich nog roovers ophielden in de holen tusschen de rot sen naar de hoofdstad van Finland. Tengevolge van de vele rooversro- mans, die hij als jongen verslonden had nam hij een paar pistolen mee en zat, terwijl hij door het dichtst der bosschen reed, met den gespannen haan der pisto len in de hand. In de logementen onder weg durfde hij niet te gaan slapen, voor hij eerst onder de bedden en achter de kachel had gekeken of geen Finsche rooverhoofdman zidh daar verstopt had. Maar alles liep goed af en hij kwam behouden te Helsingfors aan. Runeberg woonde met zijn vrouw in een nieuw gebouwd huis, waarin zij zes pensionai res konden onderbrengen. Toen Tope lius uit Nykarleby was aangekomen, was zijn kamer nog niet geheel in orde, zoodat hij den eersten nacht in de eet kamer moest slapen. Toen hij den vol genden morgen in de groote woonka mer kwam, wist hij niet goed wat hij doen zou, toen zijn oog viel op een sta pel geheel nieuwe -boeken in den hoek van de kamer. Hij kon niet laten er een van op te nemen. Het boek bevatte een gedicht, getiteld: „De Elandjager” van Johan Ludwig Runeberg”. Topelius wist wel van zijn oom Michael dat er reeds een paar bundels met gedichten van Runeberg waren uitgekomen, maar dit was het eerste, dat hij in handen kreeg. Maar ziet, terwijl hij geheel ver diept was in de lezing daarvan, kwam op eens Runeberg binnen en vroeg hem wat hij daar las. Zacharias werd vuurrood van ver legenheid en legde het boek onder vele verontschuldigingen direct weer neer. Runeberg keek den jongen diep in de oogen, en merkte al dadelijk, dat hij een droomer was met een fijne ziel. Je mag het boek wel houden, zei hij glim lachend, wanneer je er plezier in hebt. En Zacharias, die Runeberg ook diep in de oogen zag, voelde opeens welk een Het rustpunt van geel, flakkerend licht tegen een witten muur met leu nende mannen, verdwijnt in de duis ternis; de kreten der kooplieden ver smoren in de stilte van den nacht. Na een tijd schrik ik wakker... De nacht met zijn kilte is voorbij. De ochtend, onmiddellijk heet en met wolken van stof, staat pralend in den hemel, boven de dorre oneindig heid. Het is verstikkend en benauwend. Wie wakker zijn, rekke zich uit, wer pen hun dekens af, knoopen hun klee- ren dicht en strijken de haren van het hoofd. Er is geen waschgelegenheid. Mijn vrouw bereidt ’t rantsoen crac kers met kaas en schenkt een beker tje koude thee uit de thermosflesch. Wij ontbijten, middagmalen en dinee- ren twee dagen met crackers, kaas en thee. Er drijven weer arenden in de lucht. Er zijn weer grijze hutten, kleine sta tions, eetwaren en taquila. Zoo gaan wij twee dagen en twee nachten, een eindeloos-lijkende tijd, door een machtig, indrukwekkend land. Wij zijn in den nacht langs de kust van den Stillen Oceaan gegaan. Wonderlijke plaatsnamen: Querobabi, Guaymas, Topolobampo, Mazatlan via Aquire en Tèpic gaan wij steil stij gen. Tot 1500 meter. Hoog over de berg kammen snelt de trein door twee-en- dertig tunnels. Diep onder mij ligt nu een vruchtbaar land in wonderlijke tinten van groen, lichtblauw en rose. Wanneer de derde avond yallen gaat, slaakt de Southern-Pacific zijn meest doordringenden en langsten juichkreet. Onze eerste rustplaats nadert. Mexi co’s tweede stad: Guadalajara. plotseling staan. De anderen zijn heil gevolgd. Tegen den muur geleund staa een doode. Mijn broer! is Erwin’s eerste ge dachte. Maar toen hij nader was geko men, en het bleeke gezicht zag en dt in doodsangst opengesperde oogen, merkte hij, dat het iemand anders was, Een oude man. De lange legde het lijk op een draag baar. De doode had de handen op des rug zoo stijf ineengevouwen, dat Pit> witt ze niet vaneen kon krijgen. Dat is de eerste, denkt Erwin. Vooruit weer! Er mag geen tijd v» loren gaan! Vooruit! Maar voorzichtig Het is of een ijskoude hand hem N de keel gegrepen heeft. In de gang waar ze nu zijn, heef, de brand gewoed. Kleedingstukkai schoenen, een voorhamer, alles va' zengd, een half verkoolde hoed, dat al' les geeft een afschuwwekkenden aa blik. Nu eens moeten Erwin en zijn mas nen zich door brokstukken een we banen, dan weer moeten ze op hw knieën verder kruipen. Rondom zich voelen ze het gevaat loeren, het gevaar: gas! Daar ligt weer een lijk! De tweedd Vlak erbij een derde. Ze hebben beid! de armen voor het gezicht, alsof ze het laatste oogenblik den dood haddffl gezien en er van geschrokken waren. De reddingscolonne begint vermoeid te worden. Het hakken en graven valt den mai> nen steeds zwaarder. De andere mak' kers moeten nog gevonden worden. B is geen tijd te verliezen. Rondom ha1 hangt zoo’n zware stofnevel, dat hun lampen maar amper de naaste omg? ving verlichten. Ook de lange PitwiÜ is doodelijk vermoeid, maar hij wil hd den anderen niet laten merken, zwoegt nog steeds voor twee. Men is ondertusschen begonnen een hooger gedeelte te zoeken. De 1Ü ken worden naar boven geheschea Daarna zullen de levenden naar bovet gaan, waar Pitwitt reeds is. De liftkod is geheel berookt, en er hangt eei zware damp. Terwijl de mannen zich gereed m3’ ken op te stijgen, is Erwin gestruikeld over een hoop brokstukken Hij klaV tert overeind en met zijn handen of den grond steunend, voelt hij een ko? de hand. Alweer een doode. Snel werkt hij, voor zoover zijn krachten het hem nog toelaten de steenbrokken weg. Daar ziet hij een hoofd, eek hoofd met blonde haren, afschuwelijl* verminkt. Erwin laat er het licht va° zijn lantaarn op schijnen. Hij slaakt een kreet en zinkt voorover. Mijn broer... mijn broer, kreunt hij. Maar de anderen hooren hem niet Ook Pitwitt heeft een kreet geslaakt Maar het geluid wordt door het ma? ker gesmoord. Kwesties van zuiver zakelijken aard hielden mij al een week of drie aan de Rivièra bezig. Nu behoeft het geen be toog, dat de Rivièra wel een bij uitstek aantrekkelijk oord is, om door zaken te worden bezig gehouden, maar er was zoo’n zonderling, onbestemd gevoel in me, dat mij waarschuwde voor een onaangename dreiging. Ik kon dat ge voel niet van me afzetten, het was ondefinieerbaar, maar niettemin per manent aanwezig en ik werd er zelfs een tikje gejaagd en onzeker door. Zelfs tijdens den heerlijksten autorit langs de Grande Corniche, of het ver- frisschende bad in de prachtige Baie des Anges liet dat gevaarsgevoel mij niet met rust. Het is niet onmogelijk, dat de sensa tiekranten met hun dagelijksche enor me koppen, de voornaamste oorzaak waren. Zelfs de politieke spanningen en verwikkelingen verdwenen in dien tijd naar een binnenpagina, de Duit- sche agressie- of de Engelsche omsin- gelingspolitiek werden tijdelijk ver drongen door de groote koppen over de „Brutale Riviera-diefstallen”. De kran ten overdreven m.i. schromelijk, door aan die onnoozele hoteldiefstalletjes zoo’n belangrijke plaats in te ruimen. De menschen werden er maar angstig door, in de hotels keek men elkaar met scheeve oogen aan, er ontstond een sfeer van onrust en geladenheid door, en het is dus alleszins verklaarbaar, dat de algemeene onrust ook op mij oversloeg. De twee, in ons hotel gepleegde dief stallen, hadden er niet toe bijgedra gen, de gasten rustiger te stemmen! Vijf dagen geleden was de zeer kost bare armband van Miss Tupper spoor loos verdwenen, en deze dame had een verschrikkelijk kabaal gemaakt Ik verdacht haar ervan, dat ze gerust een honderdtal van die dingen had kun nen kwijtraken, zonder dat haar fi- nancieele positie al te erg geschokt werd, maar zé dèèd, alsof ze niets meer overhield. Ik had zelfs een beetje te doen met den hoteleigenaar, die aan het spervuur van haar verwijten bloot stond. Hij probeerde de zaak zooveel mogelijk te sussen, maar toen een paar dagen daarna de schattige Prudence Walker, de lieveling van alle hotelgas ten, eveneens bestolen bleek te zijn, was de verontwaardiging vrijwel alge meen. De gasten begonnen elkaar be paald wantrouwend aan te zien en op eikaars gewoonten te letten. Een uiterst onaangename situatie! De sfeer, die in het hotel hing, werd steeds slechter. Eén mannetje was er, dat ik scherp in de gaten hield. Van het begin af had ik hem niet ver trouwd, en als ik hem daar zoo in z’n hoekje zag zitten, stilletjes over zijn eten gebogen, nooit sprekend, vrijwel nooit opkijkend, alleen zoo nu en dan eens een glurenden blik door de zaal werpend, wantrouwde ik hem steeds meer. Ik besloot dan ook, hem spe ciaal in het oog te houden. Als bij intuïtie voelde ik, dat er met hem iets niet in orde was, en dat ik voor dat gluiperige mannetje op mijn qui-vive moest zijn. Het bevreemdde mij, dat de andere gasten dat niet eveneens merkten. Ik zag, dat iedereen hem gewoon groette, als men langs zijn tafeltje liep en toen ik op een middag La Belle Zélandaise, waar ik gegeten had, uitstapte, zag ik het kereltje zoowaar met dien jovialen, prettigen Amerikaan, Mr. Percy H. Bol- lington uit Kansas City, en ze hadden samen uitbundig plezier. Ik hoorde Bollington het Fransch weer afschuwe lijk radbraken, zijn gulle lach schalde over de Place Masséna. Daarnaast klonk het krakerige, magere en kille lachje van het oude mannetje met zijn scherpe, loerende oogjes, die, hetzij hier vermeld, heel gewoontjes Pierre Blanc heette. Een naam, die sterk aan een „schuilnaam” deed denken. Hoe was het mogelijk, dat Percy H. Bollington zich met zoo’n verdacht mannetje wilde ophouden? Bollington was werkelijk een zeer aardige kerel, die over een bom duiten scheen te beschikken en het er in Nice eens flink van nam. Een avond, toen ik niets om handen had, waren we samen eens een keer uit geweest en het scheelde een haar, of ik was in very high spirits thuisgekomen. Ik vergeet mij nooit zoozeer, dat zoo- iets me overkomt, maar dien avond was ik er niet ver van af. Met Percy H. Bollington was het heel erg gesteld, en ik had de grootste moeite om hem zonder al te veel opzien te baren, in zijn kamer te krijgen. Ik zou hem toch eens waarschuwen voor „meneer” Pierre Blanc, Bollington was tenslotte een te aardige kerel, om hem er met dat man netje in te laten loopenAan den anderen kanthij moest het eigen lijk zelf weten, ’t kon mijnerzijds op be moeizucht lijken en ik had geen zin, daarvan te worden verdacht Intusschen brachten de kranten eiken dag geweldige artikelen over de geheim zinnige diefstallenreeks en er werd op Lang was de avond reeds gevallen, toen de sirene van de mijnen begon te loeien, en de schrille klank werd in den verren omtrek gehoord. Het was een teeken, dat er iets vreeselijks was ge beurd. Een mijnramp. Steeds maar door galmde het geloei der sirene; slapenden werden er door wakker, en aanstonds kwam een angst over de ontwaakten, angst over het lot van familieleden. De reddingscolonne trok uit. Een ieder haastte zich. Allerlei gedachten gingen Erwin Mark door het hoofd, toen hij met de red- dingsmanschappen meeging. Waar zou het ongeluk ongeveer gebeurd zijn? Zouden ook zijn vader en zijn broers het slachtoffer zijn geworden van een ongeval daar diep, heel diep onder den grond Sinds eenigen tijd had hij on- eenigheid met hen, spraken ze elkaar niet meer toe, eigenlijk om niets. Maar nu voelt hij zijn ongelijk, en hij neemt zich stellig voor zijn fout te herstellen, indien hem de mogelijkheid slechts wordt gegeven. In de verte doemt de ongeluks- schacht op. Een groote menigte staat voor het zware ijzeren hek, rondom de mijnterreinen. Angst staat op het ge laat der meesten te lezen. Zou vader, zou zoon of broer bij de dooden behoo- ren? Er is brand in de mijn! Reeds wor den de eerste slachtoffers naar boven gebracht, als Erwin en zijn mannen, een twaalftal, afdaalt. De haard van het vuur is nog niet bekend. Ze hebben hun gasmaskers voor ge daan. Telkens wordt een man bewuste loos naar boven gedragen. Het lijkt hier een hel, denkt Er win, terwijl zij zich voortspoeden. De mannen met hun rookhelmen zien er uit als apen. De korte slang, welke aan hun zuurstofapparaat zit, bungelt heen en weer bij elke beweging, die ze maken. Naast Erwin loopt de lange Pitwitt. Erwin hoort hem achter zijn masker grinniken. Een duivelskerel is die lange. Ze zijn in een smalle gang gekomen. Het is er doodstil. Hier moeten toch menschen geweest zijn, maar nu is er niemand te zien. Er hangt een blauwe walm, welke steeds dichter wordt naar mate de mannen verder schrijden. Erwin licht met zijn lantaarn in het rond. Op een balk heeft iemand ge schreven. Twaalf uur, staat er. Wij zijn naar de Oostelijke afdee- ling geloopen. Zes man. Het is er in haast opgeschreven, op gekrabbeld. Verderop heeft een instorting plaats gehad. Ijverig gaan ze aan het werk. Ze zijn onvermoeid, die dappere man nen. Weer zijn ze een eind gevorderd en vinden een tweeden balk met opschrift. Eén uur. Wij leven nog. Er moet spoedig hulp komen. We weten niet, waar we moeten blijven. De giftgassen volgen ons. De reddingsmanschappen dringen dieper de aarde in. Op hun weg ligt weer een balk. Heel klein staat er op: vier man! Waar zouden die andere twee dan gebleven zijn? Snel werkten Erwin’s gedachten. Zijn hoofd deed hem pijn, erger dan ooit tevoren. Daar valt zijn blik op een electrische lantaarn, welke op den bodem ligt. Ze kunnen toch niet in donker verder ge loopen zijn? Of zouden ze in hun doods angst In de verte gaapt een donker gat. Het is een gang, welke naar een hoo- gere verdieping leidt. Zouden ze daar heengegaan zijn? Vooruit, naar boven! Ze moeten boven zijn. Vooruit kameraden! wachten op hulp! De lange Pitwitt kent geen gevaar en klautert omhoog. In de gang blijft hij De liftkoker had te veel van he* vuur geleden, en terwijl de overigen naar boven stegen, had er een instof ting plaats. Wie zou er van de dapper^ manne° nog leven? Alleen was Pitwitt naar boven g? klauterd. Het was al dag geworden. Met zijn eenvoudige woorden hij het drama, dat zich diep onder de° grond had afgespeeld, verhaald. Een nieuwe reddingscolonne word' gevormd. Ook Pitwitt heeft getracht Maar de lange is weer op krachten komen. Hij wil zijn vrienden te IiulP snellen. Hij weet den weg. En terwijl het: „Glück auf! word* uitgesproken, daalt de lift in de diep*0, Wie van hen zal nog weer het dag* licht aanschouwen? Het is een dapper volk, dat mij0* volk! groot voorrecht het voor hem was, met dien mensch onder één dak te mogen wonen. Om zeven uur werd er opgestaan en van 810 had Zacharias dan met vijf andere leerlingen les van Runeberg. Dat waren heerlijke uren voor hem, want Runeberg was een voortreffelijk leeraar. Zijn krachtige, geniale persoonlijkheid oefende een buitengewonen invloed op hem uit. Runeberg was een pracht- mensch voor hem niet alleen, maar voor heel Scandinavië en voor daar buiten. Zacharias merkte al spoedig, dat de wereldgeschiedenis een geliefd onder werp voor Runeberg was. Niet het weten van jaartallen en namen, zooals hem altijd geleerd was, maar Runeberg opende hem de oogen voor de grootheid der wereldgebeurtenissen in verband met het wereldgebeuren. Toen Runeberg merkte, dat Zacharias niet enkel een droomer was, maar ook zelf dichtte, zei hij hem deze kostbare waarschuwende woorden, die voor elk dichter de grootste beteekenis hebben „Blijf onder alles jezelf, wees jezelf trouw, en lees van anderen slechts zoo veel, waardoor je jezelf niet verliest”. Daar Zacharias met de Kerstvacantie niet naar huis ging, maakte hij bij de familie Runeberg een Kerstfeest mee, waarvan de herinnering hem zijn gan- sche leven bij bleef. De groote ontvang zaal was geheel met gasten gevuld. On telbaar vele geschenken werden rond gedeeld, voorzien van de geestigste ge dichten en ook de gesprekken waren on vergetelijk geestig en van diepe betee kenis. In dit jaar gaf Runeberg zijn ver zameling gedichten uit, waarin o.m. was opgenomen, „Das Grab in Penho”. Zacharias had nog nimmer zoo iets in teressants en boeiends gelezen. En hoe oneindig dankbaar was hij voor het ge luk, dat hij met zulk een groot dichter zoo nauw in aanraking was gekomen, want zeer zeker behoorde hij tot de allergrootsten. En daarbij was Rune berg, evenals alle grooten, kinderlijk eenvoudig, en had het grootste plezier om met de jongens mee te doen aan een sneeuwballengevecht. En daarbij was hij zoo’n echt goed mensch. Hoewel hij zelf héél zuinig leven moest, onderhield hij nog zijn moeder in Jakobsstad en het honorarium voor zijn laatst uitgekomen gedichten verdeelde hij onder de aller armsten uit Osterbotten. En wat kon Runeberg prachtig fantaseeren op zijn ouden viool Het waren melodieën, welke niemand nog ooit gehoord had, zieleklanken van Runeberg. Zacharias was wonderlijk aangegrepen, en hij voelde dadelijk hoe deze man, die zoo arm was, dat hij den ganschen dag jongens moest lesgeven, drukproeven voor anderen nazien, een tijdschrift dirigeerde, on danks dit alles zijn wereld voor zich had, waarin hij leefde zonder zich te laten storen; zijn eigen heerlijke we reld vol van lichtende gedachten en ge stalten, geen door anderen geschapen wereld, maar het werk van zijn eigen geest, zijn geheel persdonlijk eigendom. En het was Zacharias alsof hij wan delde door een machtige allee van reusachtige boomen, met een stralen- den hemel daar boven. Aan de eene zijde bloeiden de bloeiende boomen des levens, aan de andere zijde de hooge boomen der wetenschap met hun veeltakkige stammen. In de nabijheid van zulk een mensch te leven gaf en bracht gezondheid. In aanbidding luis terde Zacharias naar het spel van Runeberg. O, mocht hij eenmaal in zulk een wereld mogen wonen evenals de kunstenaar zelf! In Mei daarop volgend, deed Zacha rias zijn staatsexamen. Toen kwam het afscheid van Runeberg. Zijn leven lang is Zacharias altijd tegenwoordig ge weest, wanneer er in Finland een feest ter eere van Runeberg gegeven werd, en meestal voerde hij daarbij zelf het woord. Zijn dank gold de muziekuren, zijn inwijding in de wereldgeschiedenis en de openbaring van de wondermooie wereld van dezen grooten geest. was. Dat voorgevoel van me..„ wilde me geen seconde loslaten! Mijn beenen trilden, toen ik de trS! I ppholde. Haastig stiet ik de deur vj. mijn kamer open en Percy H. Bollington uit Kansas City keerde mij zijn gezicht toe! De rw' borstige Amerikaan! Hijhij wash., dus! Ezel, die ik was, om Pierre Blai^ te verdenken! Ik stond daar met stomheid geslagen Percy H. Bollington grijnsde en zij) parabellum wees in mijn richting. Je komt een beetje te vroeg teruj vriend, maar het hindert niet zoo er> Ik heb al gezien, dat je pas valschi, Ik weet overigens genoeg! Alle energie scheen uit me weg loopen. Ik had het geweten, gevoeld.,,, er dreigde gevaar! Die laatste diefstal had de deur dichtgedaan. Ik had wijze, moeten zijn, en niét meer de juweel® van Prudence Walker moeten stelen,! had de plaat moeten poetsen, zoodrajj dien kostbaren platina-armnand vaj Miss Tupper te pakken had. Nu was! er „gloeiend bij” Volg me naar het bureau! zti Bollington en zijn Fransch had geq spoor meer van Amerikaansch acca, Zoo’n bedrieger binnenzak en ik schrok. Ik had achtig mijn pas vergeten. Wat een righeden dat kan veroorzaken zag hier voor me: de man werd opgebracL Hoe kom ik zoo dom? Altijd, als van costuum veranderde, lette ik i', speciaal op, dat ik mijn zakken haalde en nu had ik mijn pas vergeta Als een bliksemstraal schoot het doj, mijn hoofd, dat ik Pierre Blanc mij had zien weggaan. Want stel voor, dat hij juist nu Ik betaalde vlug en als de wind sn^ de ik de Avenue de la Victoire af. felle onrust dreef mij verder. Ik zoo vlug mogelijk op mijn kamer z^ zekerheid hebben, dat er niets gestold V 1 w

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 12