DE GROOTSTE ALLER
FINSCHE DICHTERS
DE VALSCHE PAS
DAPPER VOLK
en
Op de grens van de nieuwe
de oude wereld
Johan Ludwig Runeberg
WO ONIANDIX
P A GIN J 2.
LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE HAAGSCHE COURANT VAN WOENSDAG 17 ’APRIL 1940'.
In den trein door Mexico
CHRISTINE DOORMAN.
Johan Ludwig Runeberg
mogelijkheid
Vrienden
De Southern Pacific, armoedig, scha
mel en stoffig, is een driftig treintje.
Hei maakt veel lawaai. Het rammelt
en rommelt door de eindelooze vlakten.
Het puft en sist de bergen op. Holder-
deboldert over ravijnen. Het trekt op
gewonden zijn last van mannen met
groote hoeden, ’’rouwen in omslagdoe
ken, huilende kinderen, zwijgende sol
daten, zijn last van pakken en kof
fers en manden en kisten; van bloote
voeten en leeren vesten... geweren, re
volvers, kleurige dekens en groene fles-
schen met Taquila door het barre,
warme land.
Er is een koele nacht voorbijgegaan.
Een duistere, koele nacht
Ik heb getracht - met mijn klee-
ren en mijn schoenen een beetje los
geknoopt en gewikkeld in mijn reis
deken mijn voeten naast het hoofd
van mijn overbuurman er zijn voeten
naast mijn hoofd een beetje te sla
pen. Telkens lukt het voor tien minu
ten. Dan schok ik weer wakker. Ik
tracht mijn stijve beenen te verleggen.
Steek een sigaret op en probeer tever
geefs de duisternis van het land te
doordringen. Een enkele maal is er een
flakkerend vuur langs de spoorbaan,
met mannen, in dekens gewikkeld en
|net groote sombrero’s daar rondom
is weer bij hen. Me®
hem tegen te boude0,
heen geschaard. Een fantastisch ge
zicht in den nacht.
De Southern-Pacific gilt en vermin
dert zijn vaart.
Dat beteekent, dat we een station
naderen.
De remmen knarsen en wij staan stil
en het station is vreemd en romantisch.
Het duistert wijkt niet geheel voor
de ééne, zwaaiende, electrische lamp.
Vrouwen met manden gaan langs den
trein. Zij bieden eetwaar te koop. Ge
droogde bananen. Gebraden vleesch en
jonge geiten. Dunne, platte, knappe
rende schijven brood. Grillige stukken
geroosterde varkenshuid. Er gaan man
nen met pannetjes, waarin brokken
vleesch drijven, in een roode, heete
saus. En met emmers limonade. Met
sinaasappels. IJs. En taquila, de groene
Mexicaansche brandewijn. Er zijn stal
letjes met flakkerende fakkels.
Mannen met hun puntige, breede
hoeden staan tegen het witte sta-
tionsgebouwtje geleund. Soldaten met
helmen en kleine geweren over den rug.
Menschen klimmen, belast en bela
den, in den trein. Anderen stappen uit.
Een deel van de slapenden is ont
waakt. Mijn buurman slaat, door het
geopende raam, leeftocht in. Anderen
blijven slapen, in vreemde, ongemak
kelijke houdingei..
De Southern-Pacific geeft een gil.
Een bons, gekraak en we gaan weer
verder.
alles waardeloos voor hem. Hij heeft
gewerkt zonder ophouden, tot zoolang
het dag was. Wat Selma Lagerlöf van
hem zegt, zegt heel Scandinavië: „het
is onuitsprekelijk wat wij aan hem te
danken hebben. Hij heeft ons in ver
binding gebracht met de Eeuwigheid”
Welk een fijne kunstenaar toont hij
zich in zijn idyllen; hoe klassiek zijn
zijn dramatische gedichten, zijn epi
grammen! Het is bijna teveel om het
alles op te noemen.
Bij zijn dood heeft hij ook als wel de
grootste Fin door zijn werk een monu
ment achtergelaten, waar heel Scandi
navië trotsch op is.
Wij weten hoe Selma Lagerlöf haar
kostbare gouden medailles van haar
Nobelprijs en van de Zweedsche acade
mie, waarvan zij het eenige vrouwelijke
lid is, van de achttien leden en daarmee
is opgenomen in de „rij der onsterfelij-
ken” heeft geschonken aan Finland, „het
land van Topelius en Runeberg”, zooals
zij schreef. Over Topelius lazen wij
reeds een en ander in dit blad, en het is
waard om van Runeberg meer te weten,
omdat deze groote kunstenaar als het
ware de personificatie van Finland is,
van de trouw, den moed en den een
voud van zijn volk. Hij kent zijn volk
tot in de onderste lagen en heeft het
lief om zijn trouwhartigheid en echt
edele karaktertrekken. Runeberg is 5
Februari 1804 in Jakobsstad in Finland
geboren. Zijn vader was een tamelijk
arme koopvaardij-kapitein, en toen Ru
neberg later op de Vasaschool kwam,
moest hij zelf zijn schoolgeld verdie
nen met kleine jongens te leeren lezen.
Op zijn achttiende jaar kwam hij op de
universiteit te Abo, promoveerde als
doctor in de filosofie en in de oude ta
len en werd de grootste troubadour, die
Finland ooit heeft voortgebracht. Be-
wcnderenswaard zijn zijn lyrische en
dramatische gedichten, zijn Servische
volksgedichten, zijn dichterlijke legen
den, o.m. die van de Heilige Agnes, zijn
berijmde psalmen van David, zijn epi
sche gedichten en balladen, o.a. die var.
Koning Tjaler, zijn gedichten in proza,
waarvan wij noemen: Kerstavond in een
Loodshut.
Selma Lagerlöf vertelt in haar boek
„Herinneringen”: „Het was toen ik
twintig jaar oud was en in Stockholm
woonde, dat ik op een goeden morgen
met een paar boeken onder den arm
door de Malmskildnadstraat kwam. Zoo
juist had ik een les in letterkunde ge
had, waar ik over Runeberg gehoord
had. En nu liep ik onderweg aan hem te
denken en aan de figuren uit zijn dra
matische gedichten. En toen opeens
kreeg ik een idéé: „De wereld waarin je
thuis in Wermland leeft, is niet minder
eigenaardig dan die van Runeberg. Als
je die maar meester wordt, heb je een
even goede stof als hij". Zij zou de ge
schiedenissen vertellen van die oude,
arme officieren, die zoo menigmaal met
hun stokoude paarden en in rammelen
de wagens voor de stoep van haar land
huis Marbacka hadden stilgehouden, en
bij haar hun avontuurlijke jeugdgeschie
denissen verhaalden”. En op datzelfde
oogenblik, toen zij dien inval kreeg, be
gon de grond onder haar voeten te
leven, en ze moest een heele poos stil
staan tot die weer rustig werd, en ze
zag verbaasd naar de voorbijgangers,
die daar zoo rustig voortliepen en niet
merkten, wat een wonder daar gebeurd
was. „Runeberg, wat heb ik niet aan
u te danken, aan uw epische gedichten
en balladen die mij inspireerden van
de kavaliers te vertellen.
Hoe gaarne offer ik mijn gouden me
dailles aan uw land. Heb dank Rune
berg, mijn bewondering voor u is gren-
zenloos”.
Het is aardig om te hooren wat Selma
Lagerlöf in haar boek over Topelius
van Runeberg schrijft, over trekjes uit
zijn intiem leven. Alles is interessant
uit het leven van zulk een groot geniaal
mensch en zoo gaarne hooren we dan
iets meer intiems van hem, wat men
moeilijk te weten zou komen, wanneer
Selma Lagerlöf het ons niet verteld had.
Topelius dan, vertelt ze, in haar boek
over hem, wat zoo nauw verband houdt
met Runeberg, wilde zoo gaarne toen
hij de school verliet, zijn staatsexamen
zoo gauw mogelijk doen. Maar nu was
de kwestie een leeraar te vinden, die
hem daarvoor in den kortst mogelijken
tijd klaar maakte. Zijn neef Franz Mi-
Runeberg heeft zijn land geheel door-
reisd. Hij heeft de kustbewoners en de
boschbewoners grondig leeren kennen.
Hij wilde met hen meeleven, en is in
bewondering voor hen. In de schitte
rendste gedichten heeft hij hen bezon
gen. In hun booten heeft hij de stroom
versnellingen doorroeid. hen bewonderd
om de bedrevenheid, waarmee zij hun
booten door de woeste stroomen heen
voerden.
Hun eenzame natuur is hem lief ge
worden; geheel af van het wereldgedoe
heeft hij daar zijn talenten ontwikkeld
tot een ongeëvenaarde hoogte. Hij
voelde zich daar in onmiddellijk con
tact met God; de vergankelijke wereld-
sche dingen zeiden hem niets. Dat was
fantastische wijze met nullen gegoo
cheld, als de cijfers der gestolen som
men werden gepubliceerd. En het was
maar goed, dat er ook nog iets te ver
melden viel over Hitler, Mussolini, het
vredesblok en de „as”, en dat ook de
sportkolommen hun plaats opeischten,
anders zou de heele krant volgestaan
hebben van het Rivièra-schandaal. En
dan was iedereen nóg onrustiger gewor
den.
Door mijn somber voorgevoel hadden
mijn zenuwen ook een klap gekregen
en ik dacht er zelfs een oogenblik over,
nu maar eens een poosje vacantie te
nemen en mijn zaken tijdelijk op hun
beloop te laten. Ik zat er op een terras
aan de Avenue de la Victoire juist over
te denken, toen een incidentje zich vlak
voor mij afspeelde. Iemand kreeg
woorden met een politie-agent en tot
overmaat van ramp kon hij zijn carte
d’identité niet toonen. Met een gevoel
van plotselinge onrust voelde ik in mijn
chael, dominé in Zuid-Oosterbotten, die
juist de universiteit verlaten had, raad
de hem daarvoor aan den jongen leeraar
Runeberg uit Jakobsstad, met wien hij
zelf de Wasaschool bezocht had. Rune
berg was jong getrouwd, schreef hij,
woonde in Helsingfors en had als as
sistent in het konsistorium een zeer be
scheiden inkomen, waarvan hij onmo
gelijk leven kon. En nu wilde hij door
het houden van pensionaires en lesge
ven zijn inkomsten vermeerderen. En
nu werd tot groote vreugde van Zacha
rias besloten, dat hij bij Runeberg zou
inwonen voor zeshonderd rijksthaler in
woning, kost, licht, verwarming, bedie
ning en lessen zou krijgen.
In 1832 reisde de veertienjarige Za
charias door de eenzame bosschen van
het Tavastland, waar zich nog roovers
ophielden in de holen tusschen de rot
sen naar de hoofdstad van Finland.
Tengevolge van de vele rooversro-
mans, die hij als jongen verslonden had
nam hij een paar pistolen mee en zat,
terwijl hij door het dichtst der bosschen
reed, met den gespannen haan der pisto
len in de hand. In de logementen onder
weg durfde hij niet te gaan slapen, voor
hij eerst onder de bedden en achter de
kachel had gekeken of geen Finsche
rooverhoofdman zidh daar verstopt had.
Maar alles liep goed af en hij kwam
behouden te Helsingfors aan. Runeberg
woonde met zijn vrouw in een nieuw
gebouwd huis, waarin zij zes pensionai
res konden onderbrengen. Toen Tope
lius uit Nykarleby was aangekomen,
was zijn kamer nog niet geheel in orde,
zoodat hij den eersten nacht in de eet
kamer moest slapen. Toen hij den vol
genden morgen in de groote woonka
mer kwam, wist hij niet goed wat hij
doen zou, toen zijn oog viel op een sta
pel geheel nieuwe -boeken in den hoek
van de kamer. Hij kon niet laten er een
van op te nemen. Het boek bevatte een
gedicht, getiteld: „De Elandjager” van
Johan Ludwig Runeberg”. Topelius
wist wel van zijn oom Michael dat er
reeds een paar bundels met gedichten
van Runeberg waren uitgekomen, maar
dit was het eerste, dat hij in handen
kreeg. Maar ziet, terwijl hij geheel ver
diept was in de lezing daarvan, kwam
op eens Runeberg binnen en vroeg hem
wat hij daar las.
Zacharias werd vuurrood van ver
legenheid en legde het boek onder vele
verontschuldigingen direct weer neer.
Runeberg keek den jongen diep in de
oogen, en merkte al dadelijk, dat hij een
droomer was met een fijne ziel. Je
mag het boek wel houden, zei hij glim
lachend, wanneer je er plezier in hebt.
En Zacharias, die Runeberg ook diep
in de oogen zag, voelde opeens welk een
Het rustpunt van geel, flakkerend
licht tegen een witten muur met leu
nende mannen, verdwijnt in de duis
ternis; de kreten der kooplieden ver
smoren in de stilte van den nacht.
Na een tijd schrik ik wakker...
De nacht met zijn kilte is voorbij.
De ochtend, onmiddellijk heet en
met wolken van stof, staat pralend in
den hemel, boven de dorre oneindig
heid.
Het is verstikkend en benauwend.
Wie wakker zijn, rekke zich uit, wer
pen hun dekens af, knoopen hun klee-
ren dicht en strijken de haren van het
hoofd. Er is geen waschgelegenheid.
Mijn vrouw bereidt ’t rantsoen crac
kers met kaas en schenkt een beker
tje koude thee uit de thermosflesch.
Wij ontbijten, middagmalen en dinee-
ren twee dagen met crackers, kaas en
thee.
Er drijven weer arenden in de lucht.
Er zijn weer grijze hutten, kleine sta
tions, eetwaren en taquila.
Zoo gaan wij twee dagen en twee
nachten, een eindeloos-lijkende tijd,
door een machtig, indrukwekkend
land. Wij zijn in den nacht langs de
kust van den Stillen Oceaan gegaan.
Wonderlijke plaatsnamen: Querobabi,
Guaymas, Topolobampo, Mazatlan
via Aquire en Tèpic gaan wij steil stij
gen. Tot 1500 meter. Hoog over de berg
kammen snelt de trein door twee-en-
dertig tunnels. Diep onder mij ligt nu
een vruchtbaar land in wonderlijke
tinten van groen, lichtblauw en rose.
Wanneer de derde avond yallen gaat,
slaakt de Southern-Pacific zijn meest
doordringenden en langsten juichkreet.
Onze eerste rustplaats nadert. Mexi
co’s tweede stad: Guadalajara.
plotseling staan. De anderen zijn heil
gevolgd. Tegen den muur geleund staa
een doode.
Mijn broer! is Erwin’s eerste ge
dachte. Maar toen hij nader was geko
men, en het bleeke gezicht zag en dt
in doodsangst opengesperde oogen,
merkte hij, dat het iemand anders was,
Een oude man.
De lange legde het lijk op een draag
baar. De doode had de handen op des
rug zoo stijf ineengevouwen, dat Pit>
witt ze niet vaneen kon krijgen.
Dat is de eerste, denkt Erwin.
Vooruit weer! Er mag geen tijd v»
loren gaan! Vooruit! Maar voorzichtig
Het is of een ijskoude hand hem N
de keel gegrepen heeft.
In de gang waar ze nu zijn, heef,
de brand gewoed. Kleedingstukkai
schoenen, een voorhamer, alles va'
zengd, een half verkoolde hoed, dat al'
les geeft een afschuwwekkenden aa
blik.
Nu eens moeten Erwin en zijn mas
nen zich door brokstukken een we
banen, dan weer moeten ze op hw
knieën verder kruipen.
Rondom zich voelen ze het gevaat
loeren, het gevaar: gas!
Daar ligt weer een lijk! De tweedd
Vlak erbij een derde. Ze hebben beid!
de armen voor het gezicht, alsof ze
het laatste oogenblik den dood haddffl
gezien en er van geschrokken waren.
De reddingscolonne begint vermoeid
te worden.
Het hakken en graven valt den mai>
nen steeds zwaarder. De andere mak'
kers moeten nog gevonden worden. B
is geen tijd te verliezen. Rondom ha1
hangt zoo’n zware stofnevel, dat hun
lampen maar amper de naaste omg?
ving verlichten. Ook de lange PitwiÜ
is doodelijk vermoeid, maar hij wil hd
den anderen niet laten merken,
zwoegt nog steeds voor twee.
Men is ondertusschen begonnen
een hooger gedeelte te zoeken. De 1Ü
ken worden naar boven geheschea
Daarna zullen de levenden naar bovet
gaan, waar Pitwitt reeds is. De liftkod
is geheel berookt, en er hangt eei
zware damp.
Terwijl de mannen zich gereed m3’
ken op te stijgen, is Erwin gestruikeld
over een hoop brokstukken Hij klaV
tert overeind en met zijn handen of
den grond steunend, voelt hij een ko?
de hand. Alweer een doode. Snel
werkt hij, voor zoover zijn krachten
het hem nog toelaten de steenbrokken
weg. Daar ziet hij een hoofd, eek
hoofd met blonde haren, afschuwelijl*
verminkt. Erwin laat er het licht va°
zijn lantaarn op schijnen. Hij slaakt
een kreet en zinkt voorover.
Mijn broer... mijn broer, kreunt
hij.
Maar de anderen hooren hem niet
Ook Pitwitt heeft een kreet geslaakt
Maar het geluid wordt door het ma?
ker gesmoord.
Kwesties van zuiver zakelijken aard
hielden mij al een week of drie aan de
Rivièra bezig. Nu behoeft het geen be
toog, dat de Rivièra wel een bij uitstek
aantrekkelijk oord is, om door zaken
te worden bezig gehouden, maar er
was zoo’n zonderling, onbestemd gevoel
in me, dat mij waarschuwde voor een
onaangename dreiging. Ik kon dat ge
voel niet van me afzetten, het was
ondefinieerbaar, maar niettemin per
manent aanwezig en ik werd er zelfs
een tikje gejaagd en onzeker door.
Zelfs tijdens den heerlijksten autorit
langs de Grande Corniche, of het ver-
frisschende bad in de prachtige Baie des
Anges liet dat gevaarsgevoel mij niet
met rust.
Het is niet onmogelijk, dat de sensa
tiekranten met hun dagelijksche enor
me koppen, de voornaamste oorzaak
waren. Zelfs de politieke spanningen
en verwikkelingen verdwenen in dien
tijd naar een binnenpagina, de Duit-
sche agressie- of de Engelsche omsin-
gelingspolitiek werden tijdelijk ver
drongen door de groote koppen over de
„Brutale Riviera-diefstallen”. De kran
ten overdreven m.i. schromelijk, door
aan die onnoozele hoteldiefstalletjes
zoo’n belangrijke plaats in te ruimen.
De menschen werden er maar angstig
door, in de hotels keek men elkaar
met scheeve oogen aan, er ontstond een
sfeer van onrust en geladenheid door,
en het is dus alleszins verklaarbaar,
dat de algemeene onrust ook op mij
oversloeg.
De twee, in ons hotel gepleegde dief
stallen, hadden er niet toe bijgedra
gen, de gasten rustiger te stemmen!
Vijf dagen geleden was de zeer kost
bare armband van Miss Tupper spoor
loos verdwenen, en deze dame had een
verschrikkelijk kabaal gemaakt Ik
verdacht haar ervan, dat ze gerust
een honderdtal van die dingen had kun
nen kwijtraken, zonder dat haar fi-
nancieele positie al te erg geschokt
werd, maar zé dèèd, alsof ze niets meer
overhield. Ik had zelfs een beetje te
doen met den hoteleigenaar, die aan
het spervuur van haar verwijten bloot
stond. Hij probeerde de zaak zooveel
mogelijk te sussen, maar toen een paar
dagen daarna de schattige Prudence
Walker, de lieveling van alle hotelgas
ten, eveneens bestolen bleek te zijn,
was de verontwaardiging vrijwel alge
meen. De gasten begonnen elkaar be
paald wantrouwend aan te zien en op
eikaars gewoonten te letten.
Een uiterst onaangename situatie!
De sfeer, die in het hotel hing, werd
steeds slechter. Eén mannetje was er,
dat ik scherp in de gaten hield. Van
het begin af had ik hem niet ver
trouwd, en als ik hem daar zoo in z’n
hoekje zag zitten, stilletjes over zijn
eten gebogen, nooit sprekend, vrijwel
nooit opkijkend, alleen zoo nu en dan
eens een glurenden blik door de zaal
werpend, wantrouwde ik hem steeds
meer. Ik besloot dan ook, hem spe
ciaal in het oog te houden. Als bij
intuïtie voelde ik, dat er met hem iets
niet in orde was, en dat ik voor dat
gluiperige mannetje op mijn qui-vive
moest zijn.
Het bevreemdde mij, dat de andere
gasten dat niet eveneens merkten. Ik
zag, dat iedereen hem gewoon groette,
als men langs zijn tafeltje liep en toen
ik op een middag La Belle Zélandaise,
waar ik gegeten had, uitstapte, zag ik
het kereltje zoowaar met dien jovialen,
prettigen Amerikaan, Mr. Percy H. Bol-
lington uit Kansas City, en ze hadden
samen uitbundig plezier. Ik hoorde
Bollington het Fransch weer afschuwe
lijk radbraken, zijn gulle lach schalde
over de Place Masséna. Daarnaast
klonk het krakerige, magere en kille
lachje van het oude mannetje met zijn
scherpe, loerende oogjes, die, hetzij
hier vermeld, heel gewoontjes Pierre
Blanc heette. Een naam, die sterk aan
een „schuilnaam” deed denken.
Hoe was het mogelijk, dat Percy H.
Bollington zich met zoo’n verdacht
mannetje wilde ophouden? Bollington
was werkelijk een zeer aardige kerel,
die over een bom duiten scheen te
beschikken en het er in Nice eens flink
van nam.
Een avond, toen ik niets om handen
had, waren we samen eens een keer uit
geweest en het scheelde een haar, of ik
was in very high spirits thuisgekomen.
Ik vergeet mij nooit zoozeer, dat zoo-
iets me overkomt, maar dien avond was
ik er niet ver van af. Met Percy H.
Bollington was het heel erg gesteld, en
ik had de grootste moeite om hem
zonder al te veel opzien te baren, in zijn
kamer te krijgen. Ik zou hem toch eens
waarschuwen voor „meneer” Pierre
Blanc, Bollington was tenslotte een te
aardige kerel, om hem er met dat man
netje in te laten loopenAan den
anderen kanthij moest het eigen
lijk zelf weten, ’t kon mijnerzijds op be
moeizucht lijken en ik had geen zin,
daarvan te worden verdacht
Intusschen brachten de kranten eiken
dag geweldige artikelen over de geheim
zinnige diefstallenreeks en er werd op
Lang was de avond reeds gevallen,
toen de sirene van de mijnen begon te
loeien, en de schrille klank werd in den
verren omtrek gehoord. Het was een
teeken, dat er iets vreeselijks was ge
beurd. Een mijnramp.
Steeds maar door galmde het geloei
der sirene; slapenden werden er door
wakker, en aanstonds kwam een angst
over de ontwaakten, angst over het lot
van familieleden.
De reddingscolonne trok uit. Een
ieder haastte zich.
Allerlei gedachten gingen Erwin Mark
door het hoofd, toen hij met de red-
dingsmanschappen meeging. Waar zou
het ongeluk ongeveer gebeurd zijn?
Zouden ook zijn vader en zijn broers
het slachtoffer zijn geworden van een
ongeval daar diep, heel diep onder den
grond Sinds eenigen tijd had hij on-
eenigheid met hen, spraken ze elkaar
niet meer toe, eigenlijk om niets. Maar
nu voelt hij zijn ongelijk, en hij neemt
zich stellig voor zijn fout te herstellen,
indien hem de mogelijkheid slechts
wordt gegeven.
In de verte doemt de ongeluks-
schacht op. Een groote menigte staat
voor het zware ijzeren hek, rondom de
mijnterreinen. Angst staat op het ge
laat der meesten te lezen. Zou vader,
zou zoon of broer bij de dooden behoo-
ren?
Er is brand in de mijn! Reeds wor
den de eerste slachtoffers naar boven
gebracht, als Erwin en zijn mannen,
een twaalftal, afdaalt. De haard van
het vuur is nog niet bekend.
Ze hebben hun gasmaskers voor ge
daan. Telkens wordt een man bewuste
loos naar boven gedragen.
Het lijkt hier een hel, denkt Er
win, terwijl zij zich voortspoeden. De
mannen met hun rookhelmen zien er uit
als apen. De korte slang, welke aan hun
zuurstofapparaat zit, bungelt heen en
weer bij elke beweging, die ze maken.
Naast Erwin loopt de lange Pitwitt.
Erwin hoort hem achter zijn masker
grinniken. Een duivelskerel is die lange.
Ze zijn in een smalle gang gekomen.
Het is er doodstil. Hier moeten toch
menschen geweest zijn, maar nu is er
niemand te zien. Er hangt een blauwe
walm, welke steeds dichter wordt naar
mate de mannen verder schrijden.
Erwin licht met zijn lantaarn in het
rond. Op een balk heeft iemand ge
schreven. Twaalf uur, staat er.
Wij zijn naar de Oostelijke afdee-
ling geloopen. Zes man.
Het is er in haast opgeschreven, op
gekrabbeld.
Verderop heeft een instorting plaats
gehad. Ijverig gaan ze aan het werk.
Ze zijn onvermoeid, die dappere man
nen.
Weer zijn ze een eind gevorderd en
vinden een tweeden balk met opschrift.
Eén uur. Wij leven nog. Er moet
spoedig hulp komen. We weten niet,
waar we moeten blijven. De giftgassen
volgen ons.
De reddingsmanschappen dringen
dieper de aarde in. Op hun weg ligt
weer een balk. Heel klein staat er op:
vier man!
Waar zouden die andere twee dan
gebleven zijn? Snel werkten Erwin’s
gedachten.
Zijn hoofd deed hem pijn, erger dan
ooit tevoren.
Daar valt zijn blik op een electrische
lantaarn, welke op den bodem ligt. Ze
kunnen toch niet in donker verder ge
loopen zijn? Of zouden ze in hun doods
angst
In de verte gaapt een donker gat.
Het is een gang, welke naar een hoo-
gere verdieping leidt. Zouden ze daar
heengegaan zijn? Vooruit, naar boven!
Ze moeten boven zijn.
Vooruit kameraden!
wachten op hulp!
De lange Pitwitt kent geen gevaar en
klautert omhoog. In de gang blijft hij
De liftkoker had te veel van he*
vuur geleden, en terwijl de overigen
naar boven stegen, had er een instof
ting plaats.
Wie zou er van de dapper^ manne°
nog leven?
Alleen was Pitwitt naar boven g?
klauterd. Het was al dag geworden.
Met zijn eenvoudige woorden
hij het drama, dat zich diep onder de°
grond had afgespeeld, verhaald.
Een nieuwe reddingscolonne word'
gevormd.
Ook Pitwitt
heeft getracht
Maar de lange is weer op krachten
komen. Hij wil zijn vrienden te IiulP
snellen. Hij weet den weg.
En terwijl het: „Glück auf! word*
uitgesproken, daalt de lift in de diep*0,
Wie van hen zal nog weer het dag*
licht aanschouwen?
Het is een dapper volk, dat mij0*
volk!
groot voorrecht het voor hem was, met
dien mensch onder één dak te mogen
wonen.
Om zeven uur werd er opgestaan en
van 810 had Zacharias dan met vijf
andere leerlingen les van Runeberg. Dat
waren heerlijke uren voor hem, want
Runeberg was een voortreffelijk leeraar.
Zijn krachtige, geniale persoonlijkheid
oefende een buitengewonen invloed op
hem uit. Runeberg was een pracht-
mensch voor hem niet alleen, maar
voor heel Scandinavië en voor daar
buiten.
Zacharias merkte al spoedig, dat de
wereldgeschiedenis een geliefd onder
werp voor Runeberg was. Niet het
weten van jaartallen en namen, zooals
hem altijd geleerd was, maar Runeberg
opende hem de oogen voor de grootheid
der wereldgebeurtenissen in verband
met het wereldgebeuren.
Toen Runeberg merkte, dat Zacharias
niet enkel een droomer was, maar ook
zelf dichtte, zei hij hem deze kostbare
waarschuwende woorden, die voor elk
dichter de grootste beteekenis hebben
„Blijf onder alles jezelf, wees jezelf
trouw, en lees van anderen slechts zoo
veel, waardoor je jezelf niet verliest”.
Daar Zacharias met de Kerstvacantie
niet naar huis ging, maakte hij bij de
familie Runeberg een Kerstfeest mee,
waarvan de herinnering hem zijn gan-
sche leven bij bleef. De groote ontvang
zaal was geheel met gasten gevuld. On
telbaar vele geschenken werden rond
gedeeld, voorzien van de geestigste ge
dichten en ook de gesprekken waren on
vergetelijk geestig en van diepe betee
kenis.
In dit jaar gaf Runeberg zijn ver
zameling gedichten uit, waarin o.m. was
opgenomen, „Das Grab in Penho”.
Zacharias had nog nimmer zoo iets in
teressants en boeiends gelezen. En hoe
oneindig dankbaar was hij voor het ge
luk, dat hij met zulk een groot dichter
zoo nauw in aanraking was gekomen,
want zeer zeker behoorde hij tot de
allergrootsten. En daarbij was Rune
berg, evenals alle grooten, kinderlijk
eenvoudig, en had het grootste plezier
om met de jongens mee te doen aan een
sneeuwballengevecht. En daarbij was
hij zoo’n echt goed mensch. Hoewel hij
zelf héél zuinig leven moest, onderhield
hij nog zijn moeder in Jakobsstad en het
honorarium voor zijn laatst uitgekomen
gedichten verdeelde hij onder de aller
armsten uit Osterbotten. En wat kon
Runeberg prachtig fantaseeren op zijn
ouden viool
Het waren melodieën, welke niemand
nog ooit gehoord had, zieleklanken van
Runeberg. Zacharias was wonderlijk
aangegrepen, en hij voelde dadelijk
hoe deze man, die zoo arm was, dat
hij den ganschen dag jongens moest
lesgeven, drukproeven voor anderen
nazien, een tijdschrift dirigeerde, on
danks dit alles zijn wereld voor zich
had, waarin hij leefde zonder zich te
laten storen; zijn eigen heerlijke we
reld vol van lichtende gedachten en ge
stalten, geen door anderen geschapen
wereld, maar het werk van zijn eigen
geest, zijn geheel persdonlijk eigendom.
En het was Zacharias alsof hij wan
delde door een machtige allee van
reusachtige boomen, met een stralen-
den hemel daar boven. Aan de eene
zijde bloeiden de bloeiende boomen
des levens, aan de andere zijde de
hooge boomen der wetenschap met hun
veeltakkige stammen. In de nabijheid
van zulk een mensch te leven gaf en
bracht gezondheid. In aanbidding luis
terde Zacharias naar het spel van
Runeberg. O, mocht hij eenmaal in zulk
een wereld mogen wonen evenals de
kunstenaar zelf!
In Mei daarop volgend, deed Zacha
rias zijn staatsexamen. Toen kwam het
afscheid van Runeberg. Zijn leven lang
is Zacharias altijd tegenwoordig ge
weest, wanneer er in Finland een feest
ter eere van Runeberg gegeven werd,
en meestal voerde hij daarbij zelf het
woord. Zijn dank gold de muziekuren,
zijn inwijding in de wereldgeschiedenis
en de openbaring van de wondermooie
wereld van dezen grooten geest.
was. Dat voorgevoel van me..„
wilde me geen seconde loslaten!
Mijn beenen trilden, toen ik de trS!
I ppholde. Haastig stiet ik de deur vj.
mijn kamer open en
Percy H. Bollington uit Kansas City
keerde mij zijn gezicht toe! De rw'
borstige Amerikaan! Hijhij wash.,
dus! Ezel, die ik was, om Pierre Blai^
te verdenken!
Ik stond daar met stomheid geslagen
Percy H. Bollington grijnsde en zij)
parabellum wees in mijn richting.
Je komt een beetje te vroeg teruj
vriend, maar het hindert niet zoo er>
Ik heb al gezien, dat je pas valschi,
Ik weet overigens genoeg!
Alle energie scheen uit me weg
loopen. Ik had het geweten, gevoeld.,,,
er dreigde gevaar! Die laatste diefstal
had de deur dichtgedaan. Ik had wijze,
moeten zijn, en niét meer de juweel®
van Prudence Walker moeten stelen,!
had de plaat moeten poetsen, zoodrajj
dien kostbaren platina-armnand vaj
Miss Tupper te pakken had. Nu was!
er „gloeiend bij”
Volg me naar het bureau! zti
Bollington en zijn Fransch had geq
spoor meer van Amerikaansch acca,
Zoo’n bedrieger
binnenzak en ik schrok. Ik had
achtig mijn pas vergeten. Wat een
righeden dat kan veroorzaken zag
hier voor me: de man werd opgebracL
Hoe kom ik zoo dom? Altijd, als
van costuum veranderde, lette ik i',
speciaal op, dat ik mijn zakken
haalde en nu had ik mijn pas vergeta
Als een bliksemstraal schoot het doj,
mijn hoofd, dat ik Pierre Blanc
mij had zien weggaan. Want stel
voor, dat hij juist nu
Ik betaalde vlug en als de wind sn^
de ik de Avenue de la Victoire af.
felle onrust dreef mij verder. Ik
zoo vlug mogelijk op mijn kamer z^
zekerheid hebben, dat er niets gestold
V
1 w