HAAGSCHE COURANT DE VERPLICHTE RADIOBIJDRAGE IN EN OM DEN HAAG Timotheus Klein op het oorlogspad Zaterdag 4 Mei 1940 BINNENLAND FEUILLETON. VIERDE BLAD. No. 17560 Kostwinnersvergoeding luistervinken. (Nadruk verboden.) na- den door KEES ANDRIESSE. zaken D (Wordt vervolgd.) klonk een krijgen. Maar geen boek, men een hij zijn wagen gereed den minister van zijn Tienduizend gulden voor de oorlogs slachtoffers hier te lande Lientje Darrenkamp”. Timotheus zuchtte, al zijn plezier was bedorven. Hij nam zijn voeten van de schrijftafel en liet ze met een Niet ten aanzien van personeel van overheidsorganen. De minister van Defensie heeft aan de bur gemeesters het volgende schrijven toegezonden; „Het is gebleken, dat in sommige gemeenten wijziging is gebracht in de wijze, waarop aan de gemobiliseerde ambtenaren en arbeidscon- tractanten zekere inkomsten worden verzekerd over den tijd van hun verblijf in werkelijken dienst. De strekking van de wijziging zou zijn om dit personeel voor kostwinnersvergoeding in aanmerking te doen komen en vervolgens van gemeentewege een toeslag op de overige inkomsten te geven. Zoodanige volgorde bij den opbouw van het gezinsinkomen verdraagt zich echter niet met het aanvullend karakter van de kostwinners vergoeding. Allereerst toch wordt het gezinsinkomen ge vormd uit hetgeen de militair van zijn ver diensten als zoodanig aan zijn verwanten kan afstaan verder uit hetgeen hem ingevolge de regeling van zijn rechtspositie toekomt en wat hij nog uit andere bronnen mocht genieten. Slechts indien het totaal van deze inkomsten ligt beneden het bedrag, dat voor het levens onderhoud van het gezin berekend wordt noo- dig te zijn zou er reden kunnen zijn om tot toekenning van kostwinnersvergoeding over te gaan. In de mobilisatie-vergoedings-beschikking is thans een zoodanige wijziging gebracht, dat dit aan de kostwinnersvergoeding toekomende aanvullend karakter beter tot zijn recht zal komen. Practisch zullen de nieuwe bepalingen hierop neerkomen, dat ten aanzien van het personeel van overheidsorganen geen kostwin nersvergoeding wordt toegekend.” Van de Vaderlandsche Club te Batavia. Jhr. mr. B. C. de Jonge, oud-gouverneur- generaal van Ned.-Indië, heeft van het hoofd bestuur van de Vaderlandsche Club te Batavia alsnog een bedrag van 10.000 ontvangen ten behoeve van de oorlogsslachtoffers hier te lande. Jhr. de Jonge heeft dit bedrag toegewezen aan het marinerampenfonds te den Helder. en weer te wandelen. Borgers had weer eens een van zijn kuren. Op de ongelegenste oogenblik- niet te ontsieren door boterhampapiertjes, pindaschillen enz Wies vertelde me. dat het nog lang niet dat was, ofschoon zij van een der tuinlieden vernomen had. dat er iet of wat verbetering merkbaar was. Mag ik daarom mijn jaarlijksche opmerking nog eens herhalen met het oog op de komende Pinksterdagen Dan zullen bij goed weer (en dat mogen we na den strengen winter verwachten) weer dui zenden de parken bevolken en naar ik hoop niet verontreinigen. In dat opzicht blijf ik met het kinderlijk optimisme een ouden man eigen, steeds verwachten, dat mijn verzoek succes zal hebben. Ik hoop me niet in mijn medeburge- ressen en medeburgers te vergissen. OOM KOOS. een zwak gekreun, dat uit een portiek in een stille straat kwam. Hij stelde onmiddellijk een onderzoek in en vond in den versten hoek een bewusteloozen man. Met groote moeite slaagde hij er in hem weer bij te brengen. Uit zijn uiteraard vrij verwarde verklaringen bleek, dat hij de particuliere chauf feur van den minister van Buiten- landsche Zaken was. Verder viel uit zijn mededeelingen op te maken, dat hij door twee mannen overvallen werd, toen maakte om departement te halen. Eén van de aanvallers droeg een chauffeursuni- form, dat als twee druppels water op het zijne geleek. De onverlaten hebben den chauffeur met een zwaar voorwerp een slag op het hoofd toegebracht, waardoor hij het bewust zijn verloor... Treurig, treurig, zei Timotheus. Ongetwijfeld. Heb je dat? Pas dan op, want het mooiste komt nog... Onze verslaggever waarschuwde on middellijk de politie, die den man met een brancard naar het zieken huis liet vervoeren. Informaties aan het huis van den minister bevestigden, dat de chauffeur omstreeks acht uur zijn meester zou komen afhalen, daar deze wegens den gespannen interna tionalen toestand heden langer op het departement zou blijven dan ge woonlijk. De auto met den minister is echter niet thuis gekomen, hoewel Zijne Excellentie, volgens den portier van het ministerie, wél is ingestapt en weggereden. De ministerpresident is direct van deze raadselachtige verdwijning op de hoogte gesteld en de politie doet alle mogelijke moeite om den verdwenen bewindsman terug te vinden... Klaar! En denk er om, dat wij de eenigen zijn, die dat be richt hebben! Niemand anders weet er nog van. Bel direct Borgers op en waarschuw den baas. We moeten zien, dat we dit nog in een extra editie op straat krijgen. Als ik wat meer te weten kan komen, bel ik opnieuw. Adieu! Met wijdopengesperde oogen las Timotheus het bericht nog eens over. plof op den vloer vallen. Hij was al leen in het avondlijk kille, thans vreemd uitgestorven schijnende redac tielokaal. Slechts een kleine, groen- omkapte lamp op zijn schrijftafel brandde, voor het overige was het ruime vertrek in het halfduister ge huld. In het door den kap groen getinte schijnsel, leek zijn gelaat spookach tig. In zijn oogen scheen een fel licht te gloeien, terwijl boven zijn wenk brauwen donkere schaduwen op zijn voorhoofd lagen. Het warrige, bleek blonde haar daarboven had, evenals zijn nóg lichtere baard, een onsmake lijke groene schaduw, als van verlep te sla, welke te lang in een zondoor- stoofde mand op de markt gelegen heeft. In dit groteske licht- en scha duwspel leek zijn neus nog grooter dan gewoonlijk, hetgeen angstwek kend was, want reeds in helder dag licht ontsierde deze overmatig ont wikkelde voorgevel zijn gelaat der mate, dat Borgers, de buitenla nd-re- dacteur, die eveneens bij tijd en wijle tooneelrecensies schreef, hem nooit anders dan Cyrano noemde. Hem vriendelijker gezinde redactie-colle- ga’s trachtten Timotheus met zijn gi gantisch reukorgaan te verzoenen door de bewering, dat hij een geboren journalist moest zijn met zóó’n neus, welke geschapen leek om in ander mans zaken gestoken te worden. Wanneer men zoo goedmoedig den spot met hem dreef, vingerde Timo theus zenuwachtig aan zijn langen, bijna witten baard, welke in dun ge zaaide haarbosjes aan zijn kin en wangen ontsproot en slordig neerhing als de versleten franje van een door langjarig gebruik onooglijk geworden tafelkleed. Hij glimlachte dan met een nerveus vertrokken gezicht, maar in zijn hart nam hij deze spotternijen niet zoo goedmoedig op. Integendeel, hij voelde dan een machtelooze woe de in zich opkomen, terwijl hij zich wanhopig afvroeg, of het soms zijn schuld was, dat hij met zoo’n bizar gelaat was geboren. Graag zou hij op zulke oogenblikken den anderen met bijtend sarcasme den mond snoeren, maar hij slaagde er nooit in tijdig toepasselijke antwoorden te vinden. Pas uren later, wanneer hij in zijn gemeubileerde kamer met afgunstige blikken het portret van den overleden echtgenoot van zijn verdroogde hospi ta gadesloeg een man met borsteli- ken was hij soms verhinderd en bleef dan eenvoudig weg, vaak zelfs zonder van te voren bericht te geven. Dan moest zijn huis opgebeld worden en gewoonlijk kreeg men dan van zijn hospita ten antwoord, dat meneer uitgegaan was en dat ze niet wist, wanneer hij zou terugkomen. Ieder ander zou na één zoo’n escapade op straat gevlogen zijn, maar Borgers had een streepje voor. Hij beschikte over uitgebreide relaties, waardoor hij zijn krant dikwijls aan primeurs geholpen had en daarom zag bij hem door de vingers, wat ander zijn baantje gekost zou hebben. Dat kan hij doen, mopperde Timotheus, terwijl hij zich weer over zijn werk boog. Maar in zijn hart voelde hij tegelijkertijd een schrij nende leegte. Want hoezeer men op de redactie ook het land had aan Borgers om zijn eigenmachtig op treden en zijn vaak hatelijke spot, men wist, dat hij voor de krant onmisbaar was. En dat was Timothe us niet... Als hij plotseling weg zou blijven, zou men hem nauwelijks missen... Opnieuw ratelde de telefoon. Den Haag voor u, zei de juffrouw. Dank u, mompelde Timotheus afwezig, terwijl hij zich afvroeg, wat dat voor een bericht zou kunnen zijn. Tusschen zes en tien uur ’s avonds stond de berichtentoevloed vrijwel stop, zelfs de correspondenten wacht ten zooveel mogelijk tot na dien tijd, omdat dan de nachtredactie op haar post was. Hallo... hallo, herhaalde hij automatisch. Het duurde lang eer de aansluiting tot stand kwam. Eindelijk klonk een hijgende, opgewonden stem. Redactie? Ja, Nieuwsbode, antwoordde Ti motheus. Met Donker uit Den Haag. Ik heb iets bijzonders, neem onmiddel lijk op... Wat, is er nog geen steno graaf? Doe het dan zelf, maar schiet in 's hemelsnaam wat op, want het is van het hoogste belang! Haastig greep Timotheus potlood en papier. Ben je zoover? kwam Donker’s ongeduldige stem weer. Ik zal langzaam dicteeren... Hedenavond om streeks half negen werd de aandacht van den parlementsverslaggever van de „Nieuwsbode”, die op weg naar zijn woning was, getrokken door stond in vuur en vlam, toen Timotheus hem de jobstijding over bracht en de miskende raadseltante moest een vloed van onaangename woorden over zijn schuldeloos hoofd laten gaan, eer hij hem de belofte afgedwongen had, dat hij om tien uur komen zou. Hoofdschuddend begon Timotheus daarop door het verlaten redactielo kaal heen Minister van Boeyen loert op dc nog niet gekooide ge wenkbrauwen en een vierkante kin, een teeken van karakter, nietwaar?... Zij het dan ook van een slécht karak ter, waarover zijn weduwe Timotheus herhaaldelijk lijvige boekdeelen had opengedaan pas dan vond hij de antwoorden, welke zijn belagers moesten doen verstommen. Maar tuurlijk was het dan te laat. Maar éénmaal zou Timotheus spotters toch laten zien, wie zij voor zich hadden. Wat hij eigenlijk zou doen om zijn prestige te ver sterken, was hem zelf niet erg duidelijk. De kinderrubriek gaf trou wens ook weinig gelegenheid om held haftigheid te toonen. Als hij nu nog stadsverslaggever was... wat een kan sen zou hij dan hebben! Hij zou een drenkeling na kunnen springen, beeld- schoone meisjes voor aanrazende auto’s wegrukken, redden uit in lich terlaaie staande huizen. Weliswaar kon Timotheus niet zwemmen en stel de zijn baard hem te zeer aan het gevaar van vlamvatten bloot om zich in brandende huizen te wagen, maar dat waren prozaische dingen, waar mee hij zich niet ophield. In zijn hel- dendroomen kon hij alles! Maar dien avond, alleen in het haast uitgestorven gebouw, bedreef hij zelfs in den geest geen heldenda den. Het briefje van zijn nichtje, een klein, kittig ding van negen jaar, had hem geheel van zijn stuk gebracht. Was hij dan werkelijk zoo „raar”? Was hij, zelfs in de oogen van dit kind niet meer dan een eigenaardige zonderling. Kon dan niemand onder zijn lachwekkend uiterlijk den held zien, die daar zijn droombestaan voerde en die slechts wachtte op de gelegenheid naar buiten te treden en de wereld te toonen, hoe grof zij Ti motheus Klein immer miskend had? Of...? Timotheus huiverde alsof hij het koud had en boog zich haastig over zijn werk. Niet verder door denken! Want dan zou hij zich zien zooals hij werkelijk was: een ietwat lachwek kend mannetje, die een zeer onderge schikte rol vervulde op de redactie. Op dat oogenblik ratelde de schel van de telefoon eenmaal kortaf en zweeg weer. Met twee stappen van zijn lange beenen was Timotheus bij het toestel en nam den hoorn op. Nieuwsbode, zei hij. Het bleef enkele seconden stil en daarop Wat een Hemelvaartsdag. Ik herinner me uit de laatste jaren niet een zoo glorierijken feestdag. Half den Haag was er dan ook op uitgetrokken en wat het verkeer te zien gaf door massa’s auto’s en nog meer rijwielen, laat zich niet beschrijven. Het was een uittocht van de Hagenaars als nooit te voren. Op den Leid- schestraatweg, waar bij het viaduct een inspec teur en eenige agenten manmoedig den chaos, welke dreigde te ontstaan, gingen bestrijden (en met succes voorzoover dit mogelijk was) hebben wij een tijdlang vol ontzag staan kijken. Waarschijnlijk waren de opeenhoo- pingen er niet zoo groot geworden, indien de wandelmarschen dezen grooten verkeersweg niet hadden gekruist. Met alle waardeering voor ,deze alleraardigste wandelsport-prestaties ware het toch aan te bevelen, om op een dag als Hemelvaartsdag niet een der hoofdwegen door de honderden en nog eens honderden deelnemers te doen kruisen. Dat geeft letter lijk en figuurlijk allerlei geharrewar, dat beter vermeden kan worden. Na deze wandeling hebben we heel genoegelijk „ergens” in de buurt van Wassenaar een kopje koffie ge dronken en wij waren de eenigen niet. Alle café’s en restaurants schijnen Donderdag puike zaken te hebben gedaan, hetgeen ook jiiet an ders kan op zoo’n mooien dag als ieder naar buiten trekt. Overigens hebben ze ons weer leelijk aan het schrikken gemaakt door een aankondiging over mogelijke distributie van brandstof. Dit werkte te meer schrikwekkend, omdat wij toch allemaal zoo naief waren te veronderstellen, dat de Staatsmijnen voldoende kolen produ ceerden om in de binnenlandsche productie te voorzien. En daar komt me als een donder slag bij helderen hemel deze mededeeling. Nu weet ik wel, dat we nog pas den zomer tege moet gaan en het probleem „huisbrand” ons nog niet zoo na aan het harte ligt, maar voor je het weet is het weer winter en wat dan Daar komt nog bij, dat onze goede neef Jodo- cus ook al eens thuis was gekomen met een treurmare over op handen zijnde distributie van koffie en thee. Aangezien ik mij over niets meer verbaas zou ook deze min of meer verbijsterende tijding wel eens waar kunnen zijn. Wies wilde zelfs dadelijk beginnen met een kopje minder per dag, doch ik meende me daartegen voorloopig nog hardnekkig te moeten verzetten. Van de parade op den herdenkingsdag der Militaire Willemsorde hebben we kunnen ge nieten. Het was prachtig weer en de plaats, waar men tegenwoordig dergelijke wapen schouwingen pleegt te houden, leent er zich uitstekend toe. Volop plaats langs den weg en een beteren weg om te marcheeren voor de deelnemende troepen dan op het altijd onge lijke Malieveld. Het verzoek van oud-Indische militairen om voor hen een plaatsje dicht bij dengene, die de Parade afnam, te re^erveeren, was ingewilligd, zooals ik tot mijn genoegen vernam. Dat is de manier om ons leger dich ter bij het Nederlandsche volk te brengen. In dien er geen belangstelling is, kan er ook geen medeleven zijn en omgekeerd. Ik heb dit jaar geen pleidooi gehouden om bij de feestdagen de parken te ontzien en deze Te waterlating m.s. „Prins Willem 4”. Gistermiddag is met goed gevolg op de scheepsbouwwerf „De Merwede” te Hardinx- veld te water gelaten het m.s. „Prins Wil lem 4”, 2800 ton laadvermogen, dat aldaar ge bouwd werd voor rekening van de „Maat schappij Zeetransport N.V.” Rotterdam. HOOFDSTUK I. Timotheus neemt een sensationeel bericht aan. „Lieve tante Tine”, zoo begon de brief, en Timotheus Klein, raadseltan te van de kinderrubriek van de „Nieuwsbode”, glimlachte, want hij had het onbeholpen, kinderlijke hand schrift herkend. Hij ging wat makke lijker in zijn stoel zitten, stak een si garet op en las verder. „Ik heb de beide raadsels weer op gelost en hoop dit keer weer prijs te tante, ik heb liever een doos choco la! En nu wou ik u nog wat vragen, tante. In de krant staat zoo dik wijls, dat je aan u raad kunt vra gen, als je ergens moeilijkheden mee hebt. En die heb ik, met oom Timotheus. Hij is altijd wel erg lief voor me, maar hij is eigenlijk een beetje raar. Hij is vreeselijk lang en heeft een slordigen, witten baard en een grooten neus met een gek, wiebelend brilletje. 's Morgens brengt hij me altijd naar school, maar hij doet zóó verschrikkelijk kinderachtig, dat de andere meisjes me met hem plagen. En dat is toch zoo vervelend voor me, tante Tine! Oom Timotheus is soms net een kind van zes jaar. Is daar nu niets aan te doen? Moeder zegt wel eens, dat hij moest trou wen met een vrouw met haar op de tanden. Hebt u wel eens zoo iemand gezien? Ik nog nooit! Maar als u er een weet, schrijft u het me dan eens. Met jde vriendelijke groeten van de stem van Borgers, den buitenland redacteur, in zijn oor. Zeg, Klein, je moet me een ple zier doen. Ik kan vanavond onmoge lijk komen. Ik... Ja, maar... Zeur niet. Ik ben ziek, verkou den, overreden, dood. Zoek maar uit, wat je het beste lijkt. Maar ik kan in geen geval komen. Je moet maar een waarnemer voor me op zien te scharrelen. Vermeer kan het best, die zou vanavond met zijn meisje uit. Kan hij meteen aan den lijve onder vinden, dat zaken voor het meisje gaan... Spreekt u nog? lijsde plotseling de stem van de telefoonjuffrouw in de korte stilte, waarin Timotheus naar woorden zocht. Van den anderen kant van de lijn kwam een onder drukte verwensching. Vanwaar spreek je eigenlijk? vroeg Timotheus verbaasd. Ben je niet in de stad? Natuurlijk wel, klonk de stem van den buitenlandredacteur geïrri teerd. Die juffrouw zat natuurlijk mee te luisteren en die vraag moest zeker een onschuldsalibi zijn. Ik dacht, dat u interlocaal sprak, als je eens klaagt. Enfin je zorgt er wel voor, Klein. Daar kan ik op rekenen, hè? Maar Vermeer heeft pas nacht dienst gehad en... Kan me niet schelen. Hij is niet bij de krant om een rustkuur te ondergaan. Jij wel zeker? flapte Timotheus eruit, verbaasd over zijn eigen gevat heid. Maar de eerste maal van zijn leven, dat hij den buitenlandredacteur een hatelijkheid kon toevoegen, schonk hem geen bevrediging, want Borgers had direct na zijn laatste woorden afgebeld. Zooals te verwachten was, Vermeer in vuur en vlam, Ki T? VAN p ~5>/A ld IKT j

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 13