van Djokja - De „Van Galen” terug uit Indië Noorsch-Engelsche besprekingen De G.G. ontvangt den Sultan Drukte bij het Belgisch consulaat o a 1 Timotheus Klein op het oorlogspad I I 11 HAAGSCHE COURANT VAN WOENSDAG 8 MEI 1940. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. p| 'i NOORSCHE MINISTERS IN LONDEN. DE MINISTER VAN BUITENLANDSCHE DE NIEUWE SULTAN VAN DJOKJAKARTA UIT NEDERLANDSCH-INDIE IN DE de (Nadruk verboden.) de Niet trok de (Wordt vervolgd.)] ZAKEN KOHT (LINKS) EN DE MINISTER VAN DEFENSIE LJUNGBERG (RECHTS) VERLATEN DOWNINGSTREET 10. heeft een officieel bezoek gebracht aan den Gouverneur-Generaal. Van links naar rechts pangeran Hangabei, resident de Jong van Buitenzorg, de G.G., de Sultan en Algemeen Secretaris Kiveron. VELE ENGELSCHE SPORTSMEN worden opgeleid tot leeraar in de lichamelijke oefening om les te geven aan de matrozen. Een kijkje in de opleidingsschool, waar de spieren „los” worden gemaakt aan de roeimachine. niet lager, van De even NA EEN AFWEZIGHEID VAN NEGEN JAAR IS DE TORPEDOJAGER „VAN GALEN HAVEN VAN NIEUWEDIEP TERUGGEKEERD. DE OORLOGSBODEM WORDT DE HAVEN BINNENGESLEEPT. TIENTALLEN VERDRINGEN ZICH voor het Belgisch consulaat te Rotterdam om het thans voor reizen in België vereischte visum aan te vrtagen. Het consulaat bleek te klein te zijn om alle aanvragers te bevatten en zoo moest men zijn beurt op straat afwachten. meer ook niet. Voor andere emoties gunde Timotheus zich geen tijd. Uitglijdend en struikelend over gladde keien bereikte hij den oever. Maar er was niets meer te zien. Het water lag stil en leeg, met tallooze rimpeltjes en luchtbellen, waar de re gendruppels neervielen. Was de man verdronken? wetend wat te doen, bleef Timotheus aan den kant van het kanaal staan. Want hij was er zeker van, dat de man, die op hem geschoten had, iemand in het kanaal had gegooid. In dien hij kon duiken was het misschien nog niet te laat en zou hij het slacht offer nog kunnen redden. Maar nu... Een dreg! Natuurlijk moest hier in de omgeving ergens een dreg zijn of een brandmelder, waardoor hij hulp van de brandweer zou kunnen krijgen! Plotseling spitste hij zijn ooren. Hoorde hij daar niet iets? Beweging loos bleef hij luisteren, doch slechts het gestage geluid van de neervallen de regendruppels bereikte zijn ooren. Neen, toch niet! Daar tusschendoor klonk een ander geluid, een aanhou dend plassen van een dun water straaltje, als was ergens een water leiding niet goed afgesloten. Het kwam van enkele meters verder rechts, dui delijk hoorbaar nu. Timotheus keek rond, maar nergens was een levende ziel te bekennen. Toch kwam het ge rucht van kort bij hem en moest het aan den kanaaloever zijn oor sprong vinden. Maar zou het geen riool kunnen zijn, dat op het kanaal zijn water uitloosde? 4) De stappen van zijn voorganger klonken sneller, gingen tenslotte in draf over. Een oogenblik dacht Timo theus erover hem in hetzelfde tempo te volgen. Doch hij liet het plan even snel weer varen, als het bij hem op gekomen was. Wat voor nut zou het hebben? Zijn piekeren over de geheim zinnige ontvoering had hem uit zijn gewone doen gebracht, zoodat hij overal misdaad achter vermoedde. Wat stak er per slot van rekening voor bijzonders in, dat iemand haast had? Het kon een pakhuisknecht of magazijnmeester zijn, die zich verlaat had en die nu haast maakte om zijn huis te bereiken. Hij zou een belache lijk figuur slaan als hij den man na zette en hem hijgend inhaalde om... ja, om wat te doen? Timotheus hervatte zijn reusachtigen pas van voorheen, terwjjl hij weemoedig bedacht, dat voor hem het leven wel altijd een sleur zou blijven. Eten, drinken, de krant en slapen. Totdat hij een oude vrijge zel geworden zou zijn met een pen sioentje en een hobby voor dammen of het fokken van kanaries... Een fijne motregen drong door den mist, die zich reeds in zijn wenkbrau wen en baard had vastgezet, heen. Zijn bril besloeg en Timotheus moest stilstaan om de glazen met zijn zak doek schoon te maken. Nu hij toch eenmaal zijn jas opengeknoopt had, maakte hij van de gelegenheid gebruik om tevens een sigaret op te steken. Hij rookte zonder smaak, want de miezerige regen maakte de tabak nat zoodat hij haar na enkele trekken on geduldig weer wegwierp. Sissend doof de het eindje in een pas. Hij was nog geen vijftig meter verder, toen hij op nieuw zijn bril moest afvegen. Juist was hij daarmee klaar, toen hij eensklaps luisterend het hoofd op hief. Het scheen hem toe, dat hij ver derop een geluid gehoord had, een ge- dempten uitroep. Maar blijkbaar had hij het zich verbeeld, want hoe hij zich ook inspande om iets op te van gen, alles bleef stil. Hij sloeg den kraag van zijn jas hoog op en zette zijn weg voort, den regen, die nu een stevige bui gewor den was, verwenschend. Gelukkig was hij thans dicht bij huis en mist althans een weinig op. Plotseling stond hij doodstil. Nu was er geen vergissing mogelijk, hij hoor de duidelijk opgewonden stemmen, on geveer honderdvijftig meter van hem af. Terwijl hij nog overlegde, wat hem te doen stond, weerklonk plotse ling een rauwe huiveringwekkende kreet. De gil van een man in doods angst. Timotheus zette het op een loopen naar de plaats, vanwaar de stem had geklonken. Hij dacht aan geen gevaar, verschaffen kon. Boven zijn hoofd was een smalle richel, waar de muur iets terugweek en, zich daaraan met zijn handen vasthoudend, bewoog Timo theus zich voorzichtig een stap dich ter naar den man toe. Opnieuw liet hij zijn voet zoekend langs de steenen gaan, doch ditmaal vond hij nergens houvast. Kun je niet wat dichter naar me toekomen? vroeg hij fluisterend. Doch de ander gaf geen antwoord, ook zijn kreunen klonk nu zoo zacht, dat het nauwelijks hoorbaar was. Ti motheus zag, dat de man elk oogen blik het bewustzijn dreigde te verlie zen en zich slechts met inspanning van al zijn krachten wist vast te hou den. Hij moest handelen eer het te laat was. Hij wierp een angstigen blik naar het koud glinsterende water be neden hem, klemde de tanden op el kaar en liet zijn voetsteunpunt varen, Zijn vingertoppen schaafden wond te gen de ruwe steenen, terwijl hij, han gend aan zijn handen, centimeter voor centimeter dichter naar den man toe kroop. Hij had hem juist bereikt, toen de ander een zwakken zucht slaakte en zich losliet. Met een vluggen greep wist Timo theus hem nog bij zijn arm te grij pen. De plotselinge schok rukte zijn arm haast uit het lid en deed hem bijna zijn houvast verliezen, maar met inspanning van al zijn krachten slaagde hij er in te blijven hangen. zijn eenige wensch was zoo snel moge lijk ter plaatse te zijn. Onder het voortrennen hoorde hij voetengeschui fel, een half onderdrukten uitroep. Flauw onderscheidde hij op eenigen afstand de schim van een man, die gebogen iets zwaars voortsleepte. Op nieuw hoorde hij een kreet, zwakker nu, als had het noodlot zijn slachtof fer reeds in zijn onverbiddellijken greep. Een doffe plons, het water van het kanaal spatte hoog op. Wacht eens! Wat gebeurt hier? riep Timotheus hijgend. De gebogen gestalte richtte zich op en, den nieuwkomer bespeurend, draai de zich om met het kennelijke plan te vluchten. Halt! riep Timotheus. De gedaante gaf geen antwoord. Plotseling verstomden de schreden, ’n gele vuurstraal flitste door den mist, een knal echode over het water. Ra kelings suisde de kogel aan Timotheus hoofd voorbij. De schutter scheen ech ter niet van plan te zijn de uitwerking van zijn schot af te wachten, want opnieuw klonken zijn stappen haastig en dof over de keien. Een oogenblik later dreunde het gebrom van een sterken motor door de stilte. De vogel was gevlogen. Tot zijn eigen verbazing had Timo theus geen oogenblik angst gevoeld bij het schot. Hij had iets in het water zien bewegen een mensch, en iedere vezel in hem was er op gespannen om den drenkeling te hulp te komen. Zijn hersens hadden het voorbijfluiten van den kogel geregistreerd, maar Op dat oogenblik hoorde Timotheus een onderdrukt kreunen. Thans had hij zekerheid en zonder aarzelen haastte hij zich naar plek, van waar het geluid gekomen was. Hij hoorde een snelle ademha ling, maar zag evenwel niets, kade en het kanaal waren verlaten als op zijn vorige standplaats. Maar het gerucht kwam ook van straathoogte, doch onder zijn voeten. Timotheus liet zich op zijn knieën vallen en boog zich voorzichtig over den rand van de kade. Eerst kon hij in de duisternis niets onderschei den, maar vlak bij zijn gezicht hoorde hij het kreunen opnieuw. Bij scherper toezien ontdekte hij nu ook de lichte vlek van een bleek gelaat, dat zich stijf tegen den vochtigen kademuur aandrukte. De veronderstelde drenke ling had zich aan een uitstekenden steen weten vast te grijpen en had zich zoo boven water kunnen houden. Houd je vast, fluisterde Timo theus tegen het gelaat, dat thans, be grijpend, dat er van verborgen houden geen sprake meer kon zijn, met wij de, angstige oogen naar hem opkeek. Ik kom je helpen. Anderhalven meter verder leidde een in den muur uitgehouwen trap naar het water en Timotheus daalde haastig de treden af tot hij op gelijke hoogte van het slachtoffer van den gevluchten bandiet was. Hij tastte met zijn rechtervoet voorzichtig langs den muur, tot hij een plaats vond, waar een steen uitgevallen was en wel ke hem gen steunpunt voor zijn voet 1 5 - 1 lilii - o- If I i I

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 5