Noord-Holland
Muziekinstrumenten voor den marine-vaartuigendienst - Bloesempracht in
Britsche troepen terug uit Noorwegen - Steenen kogels
©1
Timotheus Klein
op het oorlogspad
BK
ii£fr. 4
|Q||
TWEEDE BLAD.
HAAGSCHE COURANT VAN DONDERDAG 9 MEI 1940.
o
FEUILLETON.
c 1
Sèc1"
ijf
1
M
i wa
1
(Nadruk verboden.)
(Wordt vervolgd.)j
NIET ZOO GEVAARLIJK ALS MODERNE GRANATEN.
Bij de restauratie van het Prinsenhof te Delft kwamen tal van steenen kogels
te voorschijn, waarmede men vroeger oorlog voerde.
EEN AARDIG TOILETJE, GEZIEN
OP DE RENBAAN TE
LONGCHAMPS.
TERUG UIT NOORWEGEN.
Britsche soldaten verlaten in een haven in Noord-Engeland het schip, waarmede zij na de
mislukte expeditie in Noorwegen naar hun vaderland werden teruggebracht.
op de tafel en blijkbaar
slaap verzonden, zat een
blijkbaar de nachtwaker
haast
was
ri-
een
DE PRUIMENBOOMGAARDEN VAN „DE BANGERT”, NABIJ HOORN, STAAN MOMEN
TEEL IN VOLLEN BLOEI. DE MEELMOLEN VAN WESTERBLOKKER GAAT GEDEEL
TELIJK SCHUIL ACHTER EEN DECOR VAN PRUIMENBLOESEM.
hun beider lichamen in het water le
ken. Dat was ook zijn redding ge
weest, want den vollen last had hij
met zijn pijnlijken arm onmogelijk
kunnen houden.
Het onmiddellijke gevaar was thans
geweken, maar hij bevond zich met
den bewusteloozen man nog in een al
lesbehalve benijdenswaardigen toe
stand. Het water was ijzig koud, na
de voorbije vorstperiode was het
waarschijnlijk nog geen vollen graad
boven nul. Timotheus sidderde en
klappertandde en zou een lief ding ge
geven hebben om nu bij een warme
kachel te kunnen zitten of met een
paar heete kruiken onder de wol te
kunnen kruipen. Hij kon niet lang zoo
in het water blijven zonder van koude
te verstijven.
Hij keek om zich heen en zijn oog
viel op de trap, die zich een meter
verder bevond. Indien hij er in slaag
de, die te bereiken, dan kon hij in elk
geval weer op straat komen. Hij over
woog zijn kansen. De muur was on
effen en hjj zou zich met zijn vinger
toppen in de smalle spleten tusschen
de steenen kunnen vastgrijpen. Vooral
nu zijn gewicht in het water zooveel
minder was, zou dat wel lukken. In
dien hij zoo den korten afstand tot de
trap af kon leggen, zou hij weer vas
ten grond onder zijn voeten hebben.
Hij spande zijn spieren en, zich te
gelijkertijd met de voeten tegen den
muur afzettend, wist hy tot het mid
del uit het water te komen. Hij liet
zijn hand los en strekte haar bliksem
snel naar een iets verder gelegen
spleet uit. Het lukte! Wel deed iedere
beweging hem haast ondragelijke
pijn, maar hij geraakte dichter bij de
reddende trap. Zoo, bij stukjes en
beetjes vooruitkomend, wist hij, na
wat hem uren toeleek, zijn doel te be
reiken.
Terwijl hij den bewustelooze als een
zak waschgoed achter zich aan sleep
te, klauterde hij tegen de trap op, tot
dat hij weer op den oever stond
een heel andere Timotheus, dan daar
een half uur geladen had gestaan.
Kletsnat, terwijl het water uit zijn
kleeren en baard droop, stond hij te
bibberen in den kouden wind, welke
met krachtige vlagen over de kade
veegde. Hier konden zij niet blijven,
allereerst moesten ze trachten uit den
wind en op een beter beschutte plaats
te komen. Tegenover de trap was een
smal, duister gangetje tusschen twee
houtopslagplaatsen en hijgend sleepte
Timotheus zijn geredden metgezel
daar naar toe. Klappertandend keek
hij om 'zich heen. Hij rook den geur
van het versche hout, dat hij wit door
de zwartgeteerde planken van de
schuren heen zag schemeren. Maar
zag hij daar ook geen licht?
Hij zette zijn bril af en veegde met
den rug van zijn hand het water uit
zijn oogen. Neen, hij vergiste zich
niet, aan het eind van den gang was
een flauwe schemerschijn waarneem
baar. Timotheus slaakte een zucht
van opluchting. Waar licht was, wa
ren menschen en warmte en hulp. Hij
wankelde door het smalle gangetje,
zich met zyn handen aan de houten
was het gevoel van misselijkheid be
dwongen.
Wat moest hij doen?
Voor de zooveelste maal dien avond
stelde hij zich dezelfde vraag. Hij
was hier alleen, kletsnat en hongerig,
met een vermoorden man; terwijl
aan den ingang van het gangetje
tusschen de houtschuren een bewuste
looze drenkeling lag. Indien de politie
hem zoo eens zou vinden...
Maar dat was van later zorg. Nu
moest hij handelen. Hij liet het lijk
van den nachtwaker ongemoeid en
haastte zich naar de gang terug. Ge
lukkig de drenkeling leefde nog. Zijn
ademhaling was zwak en nauwelijks
waarneembaar, doch regelmatig. Ti
motheus pakte hem op en droeg hem
langzaam naar het hokje van den
nachtwaker. Daar had hij voor het
eerst gelegenheid om den man beter
op te nemen. In een hoek vond hij
een paar oude kranten en nadat hij
daarmede eerst het gezicht van den
doode bedekt had, wijdde hij zijn
aandacht aan den bewustelooze. De
man leek hem nog tamelijk jong te
zijn, acht en twintig, dertig op zijn
hoogst. Het donkere haar lag klets
nat over het hooge, gebruinde voor
hoofd; de breede borst ging
onmerkbaar op en neer. Hij
eenvoudig, doch smaakvol gekleed,
hetgeen Timotheus. ondanks den in
vloed van het water, met één oogop
slag constateerde.
DE MARINE-VAARTUIGENDIENST
TE AMSTERDAM
heeft zijn door particulieren geschon
ken muziekinstrumenten ingewijd.
Voor het concert worden de mannen
toegesproken door den commandant.
DE. INRICHTING VAN DE BELGISCHE UITWISSELINGSTENTOONSTELLING
IN HET RIJKSMUSEUM TE AMSTERDAM. V.l.n.r.: Arthur Laes, onder-dir.
van het museum te Brussel, dr. A. v. Schendel, wetensch. ass. van het Rijksmuseum
en prof. dr. Leo v. Puyenvelde, dir. van het museum te Brussel, in een der zalen.
wanden vasthoudend. Bij het vage
schijnsel maakte de gang een bocht
en aan het einde daarvan brandde
achter een matglazen deur een helde
re lamp.
Timotheus opende de deur en voelde
hoe een golf weldadig aandoende
warmte hem tegemoetkwam. Een
roodgloeiend potkacheltje stond in het
kleine kantoortje en daarnaast, met
het hoofd
in diepen
man, die
was.
Wordt eens wakker, riep Timo
theus. Maar de man scheen vast in
slaap te zijn en bewoog zich niet.
Timotheus deed een paar stappen
naar hem toe en strekte zijn hand
uit om hem op zijn schouder te
tikken. Doch plotseling hield hij in.
Op de krant, die onder het hoofd op
de tafel lag, was een groote, donker
bruine vlek. Maar noch drukinkt, noch
vuil hadden haar veroorzaakt. Een
zelfde vlek, bij zwart af, bevond zich
op zijn voorhoofd. Bloed! De man was
dood, door een slag op het hoofd
vermoord!
Timotheus stond doodstil, met zijn
arm nog steeds uitgestrekt, in het
kleine hokje. De kachelwarmte om
ving hem nu met heete, ziekmakende
golven; het bleeke gezicht met de
zich scherp daarop afteekenende
vlek scheen grooter en grooter te wor
den en op hem af te komen. Timo
theus sloot zijn oogen en haalde een
paar maal achtereen diep adem. Toen
Hijgend wachtte hij een oogenblik om
de pijn in zijn linkerarm iets tot be
daren te brengen en probeerde toen
den man omhoog te trekken. Doch de
drenkeling met zijn natte kleeren
woog zwaar en met zijn dubbelen last
aan één arm hangend moest Timo
theus inzien, dat dat onmogelijk was.
Zijn hand werd koud en stijf, hij voel
de den oneffen steen niet meer, jvelke
voor kort zijn vingertoppen openge
schaafd had en een schrijnende pijn
had veroorzaakt. Zijn adem ging met
snelle, onregelmatige stooten. Lang
kon hij het niet meer volhouden.
Wat moest hij doen? Den bewuste
looze loslaten om zichzelf te redden?
Indien zij beiden omlaag vielen, zou
het met hem ook afgeloopen zyn, hij
kon geen slag zwemmen. Maar een
bewustelooze aan een wissen dood
prijs geven... dat deed hij niet, be
sloot Timotheus koppig. Maar dan
moest er snel hulp komen opdagen!
Er restte hem slechts één kans: hulp
roepen, opdat andere menschen zouden
komen. Maar indien de man, die op
hem geschoten had, weer terugge
keerd was, of...
Timotheus had geen gelegenheid
meer om zijn gedachte af te maken.
Zijn verstijfde vingers konden de
chel niet langer houden en met
plons viel hij omlaag, den bewusteloo
zen man nog steeds stevig omklemd
houdend. Het water sloot zich boven
zijn hoofd. Het drong zijn mond en
neus binnen en gonsde in zijn ooren.
Wanhopig spartelde Timotheus met
zijn vrijen arm en beenen en slaagde
er in zijn hoofd weer boven water te
krijgen. Hij spuwde het brakke vocht
uit, haalde adem en zonk opnieuw.
Weer verzette hij zich in panischen
angst tegen zinken, en weer lukte het
hem boven te komen. Vlak voor zich
zag hij de opening in den kademuur,
waarin hij enkele minuten geleden
steun voor zijn voeten had gevonden,
doch op hetzelfde oogenblik ging zijn
hoofd weer onder water, om direct
daarop voor de derde maal boven te
komen. Hij tastte in den blinde met
zijn vrije hand naar het gat en dreig
de nogmaals onder te gaan, toen hij
eensklaps houvast voelde. Hij zonk tot
het water zijn mond bereikte, doch
toen spanden zijn spieren zich en wist
hij zich vast te grijpen.
Met volle teugen ademde hij in. B»e
zoet was elke ademhaling na bet
dreigende verstikkingsgevaar!
Eerst toen dacht hij aan den man,
dien hij nog steeds vast had. Hij hoef
de zich niet in het minst in te span
nen om hem in zijn greep te houden.
Verbaasd merkte hij, hoeveel lichter
-J
L 's
-
t-
k
5)
V
.y
•'VT'fw
TO*?™®"
llks
a>-1
SM®®!
t
•A