het Westland - Geëvacueerden keeren in actie Duitsche mijnenvegers in naar Het circus Wenger Drukte op de groentenveilingen hun haardsteden terug Mate H ‘is 1 w w- I V W MOW' HAAGSCHE COURANT VAN DONDERDAG 23 MEI 1940. o FEUILLETON. EEN MOOIE OPNAME VAN DUITSCHE MIJNENVEGERS IN VOLLE ZEE. DE JEUGD KAN UITSTEKEND MET DE DUITSCHE MILITAIREN OPSCHIETEN. x TWEEDE BLAD. I F M L "KQg l: H TT ff uk I i - - van (Nadruk verboden.) zij, kijkt hem onzeker aan. X O. EN O. HEEFT HAAR TAAK HERVAT. In verschillende plaatsen wor den weer sportwedstrijden georganiseerd. Te den Haag kon men op Klein- Zwitserland den militairen „kruiwagen” zien loopen, een goede borstspier-ontwikkeling. Hij staat stil en kijkt rond. Het licht van een lantaarn valt op een koperen bord aan den gevel van een oud huis. Koert Wolter blijft staan en opeens weet hij waarom zijn voeten hem hier hebben gebracht. Het is een verboden gedachte, die met dit koperen bord samenhangt en met een gevoel van schuld valt zijn oog op den naam „Gérard Korting”. Mevrouw Wolter heeft dezen man, die een vriend van haar overleden echtgenoot was en de peetvader van Koert, nooit erg kunnen leiden. Zij heeft haar zoon zelfs streng verbo den dezen mijnheer Korting ooit te bezoeken. Want het ontbrak er nog maar aan, dat deze Korting, deze, naar haar meening, oude zonderling, haar zoon opstandige gedachten tegen het moederlijk gezag in het hoofd bracht. Maar dit moederlijk gezag geldt op dezen avond niet. Snel be sloten trekt Koert aan de schel naast het bord. De zware eikenhouten deur wordt even later geopend. En weldra zit hij, na lange, lange jaren, weer tegenover zijn oom Korting. Doch het lijkt hem alsof de man en de kamer beiden niet veranderd zijn. Daar is nog steeds dezelfde oude, reusachtige schrijftafel vol boeken en bergen manuscripten, die zinloos door elkaar liggen, antieke voorwerpen, naast de blinkende telefoon. Zoo is de geheele kamer, het verleden naast de toekomst en daartusschen het heden. Zoo is ook de man, die zich nu tegenover Koert zet. Het bruin verbrande gezicht is glad geschoren en daarin een paar oogen, die jong NU DE GEÏNUNDEERDE GEBIEDEN WEER DROOG KOMEN EN DE BOERENBE VOLKING NAAR DE WONINGEN TERUG KEERT, herkrijgt de omgeving van Amersfoort haar gewone uiterlijk. De weilanden, welke een tijd onder water hebben gfestaan, zijn met een dikke sliblaag bedekt. brauwen samen. Een oogenblik wil de angst weer in haar opkomen, maar zij dringt hem terug. Het zal niet zoo erg zijn Koert, mr. Higgens overdrijft een beetje. En overigens waar vader en Hans zijn, daar wil ik ook zijn. In ieder geval dank ik je, dat je mij waarschuwde. Dat was aardig van je. En ga nu naar huis, je weet, dat je moeder gauw bezorgd over je is. Koert schudt het hoofd. Neen, Gertrude, ik ga niet naar huis, ik loop den geheelen middag hier al rond. Moeder en ik hebben weer verschrik kelijke ruzie gehad, ik weet niet wat er met mij gebeurd is, ik was nooit zoo en ik wil ook niet meer naar huis, nooit meer! Gertrude moet een beetje medelij dend lachen. Zij kent dat van hem. Hij heeft vaak zulke buien van opstan digheid tegen zijn moeder, maar het draait nooit op iets uit. Tenslotte doet hij toch wat zijn moeder zegt. Daar om neemt zij zijn woorden niet au serieux. Hij staat langzaam op. Kom Koert, ga naar huis, zegt zij. Ik zal je niet langer lastig vallen, je wilt ook weg, naar je Amerikaan. Ik hoop, dat het je daarginds goed zal gaan en vergeet mij niet heele- maal? Het klinkt zoo moe en wanhopig, dat Gertrude schrikt. Onwillekeurig laat zij hem haar hand vasthouden. Lieve hemel, Koert, je praat als of wij elkaar niet meer terug zullen zien. Wij gaan toch morgen nog niet zijn, waarin nog de glans van reizen en avonturen ligt, maar het grijs bij de slapen spreekt weer van ervaring. Snelle, besliste bewegingen, scher pe, onderzoekende oogen, een zware hand en een goede pen, dat is Gerard Korting, de wereldreiziger en de schrijver. Hij is overal geweest, in alle landen en onder alle menschen! Velen daarvan zijn zijn vrienden ge worden. Nu Koert, voor den dag ermee, had Korting gezegd. Als je tegen het bevel van je moeder bij mij komt, dan is er zeker iets aan de hand. Zijn hartelijkheid doet Koert goed. Eerst aarzelend, maar dan hoe langer hoe vlotter vertelt hij. Niets verzwijgt hij. Hij verontschuldigt zich zelf niet. Hij praat over Gertrude en hij wordt er rood bij en een snikken is in zijn keel. Zelfs dat zij hem een nietsnut heeft genoemd, verzwijgt hij niet. Waarbij Korting, die onophoude lijk in de kamer heen en weer loopt, knikt. Koert legt zijn geheele hart bloot. Niets houdt hij achter. Hij vertelt over den zonderlingen Ameri kaan en dat de Wengers een circus hebben geërfd, ja, hij herinnert zich zelfs den naam „Excelsior”, waarbij de oom weer enkele onverstaanbare woorden bromt. Eindelijk zwijgt hij. Korting is voor hem blijven staan. De handen in de zakken van zijn jasje, monstert hij zijn petekind. Jongen, barst hij eindelijk uit, wat had je gedacht, dat nu zou gebeuren? Heelemaal niets hè? Koert DE GEËVACUEERDE BEVOLKING VAN AMERSFOORT EN OMSTREKEN KEERT NAAR HUIS TERUG. De woning wordt weer in orde gemaakt terwijl moeder voor het interieur zorgt, pompt vader den kelder leeg. OPLEVING IN HET WESTLAND. Tengevolge van het feit, dat de overcomplete groenten niet meer op de mestvaalt geworpen mogen worden, maar worden uitgevoerd naar Duitschland, heerscht er op de veilingen enorme drukte. Schuiten in de haven te Poeldijk. Ik dacht, ik meende, ik moest toch één keer bewijzen, dat ik geen nietsnut ben. Een klein lachje ligt om den scherp besneden mond van den man. Dat is niet zoo eenvoudig als je je voor stelt, jongetje. Het leven ver van moe- der’s steun is niet alles, dan kan men gemakkelijk struikelen als men niet vast met beide beenen op den grond staat. Daarginds blaast de wind an ders mijn jongen, en er zijn er veel, die daarbij den nek breken. Dat kan mij niet schelen, maar Trude zal niet denken, dat ik laf ben! zegt Koert trotsch. Korting knijpt zijn oogen half dicht en kijkt naar den jongeman tegenover hem, die zich plotseling stijf opgericht heeft, zijn mond is vast gesloten en in zijn oogen ligt oproerigheid, hij is opeens een geheel andere. Korting denkt aan zijn besten vriend, den vader van dezen jongen, die een dapper en oprecht man was, een kerel! Zal in de allereerste le venscrisis van dezen al te veel behoe den jongen nu toch het beeld van den vader spreken? Of is het maar een stroovuurtje? Hij gaat tegenover Koert zitten. Zoo mijn beste, wij zullen nu eens een paar passende woorden met elkaar spreken. Het wordt een lang en ernstig ge sprek. Zoo heeft nog geen man met Koert Wolter gesproken, zoo heeft nog nooit iemand hem aangepakt en door elkaar geschud en duidelijk gemaakt wat het werkelijke leven is en wat het leven voor een man beteekent. (Wordt vervolgd:) 7) Wat zie je er uit Koert, zegt zij bezorgd. Het staat niet, dat je mij naloopt, dat doet geen heer, wat moeten de menschen er wel van denken. Koert lacht bitter. Ja, en vooral |e Amerikaan, met wien je op het terras zoo prettig zit te praten. Gertrude, die zoo juist in een an deren stoel is gaan zitten, richt zich op. Foei Koert, dat staat je niet en overigens heb ik je al gezegd, dat mr. Higgens een zakenvriend van vader is. Koert beheerscht zich. Higgens, mompelt hij, dien naam’ zal ik onthouden. En dan nog iets, je ver gist je, ik ben toevallig hier, dit stadje is niet zoo groot, dat wij el kaar niet zouden ontmoeten. Ik meen, dat wij ons voldoende hebben uitgesproken, waarom kwel je mij? Alles staat toch immers vast! Ook dat met dat circus? Ook dat Koert. Wij gaan weg! Hij laat het hoofd hangen, het doet hem veel verdriet. Ik wilde je waarschuwen Gertrude, die Ameri kaan zeide, dat het jullie dood zou zijn... als jullie dat circus overnemen. Gertrude trekt haar blonde wenk- weg. Wij zullen nog afscheid elkaar nemen. Hij kijkt haar treurig aan. Misschien... Nu, zie je wel, troostte wees nu verstandig. Ik kan het toch ook niet helpen, dat alles zoo gekomen is. Verwijten hebben nu geen zin meer. Je moet een beetje zelfstandiger worden. Ik wil een man hebben voor wien ik achting kan heb ben en niet... niet... een nietsnut en een moedersjon- gen, dat wilde je toch zeggen? valt hij haar bitter in de rede. Zij buigt het hoofd. Zeggen wilde zij dit niet, maar gedacht had zij het. Opeens rukt zij zich los. Vaarwel Koert! Zij is reeds weg, hij kijkt haar na. Nu loopt Koert weer door de straten en straatjes van het stadje. Hier is hij opgegroeid en op school geweest, hij was ook een korten tijd in de leer bij een koopman, tot zijn bezorg de moeder hem plotseling weer thuis liet komen. Hij moet een uitweg vinden in den tweestrijd, die in zijn binnenste woedt. Terwille van Ger trude heeft hij vanmiddag weer ruzie met zijn moeder gehad. Dat was nog nooit gebeurd. Of eigenlijk, zij had voortdurend gesproken en hij had niets anders gezegd dan: Ik houd van Gertrude. Plotseling staat hij in het straatje achter het klooster. Zijn schreden weerklinken hier en hij denkt er aan, dat hij als kleine schooljongen hier bang was, maar nu is dat anders. I X L •s - Wfe «WW

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 5