KRABBELS.
JOHANNA
DE WAANZINNIGE
LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
De weldaad van
het lezen
VAN DE
Zweedsche
De
nieuwe
literatuur
Overpeinzingen
Aanteekeningen bij
boeken en schrij’vers
ONTMOETING IN HET
PARK
Woensdag 5 Juni 11940, No. 117586 b-3p-2-
Een tragisch leven m een
bewogen tijd
Letterkundige Kroniek
De voetbal-veteraan.
Literaire opleving
Johanna de Waanzinnige.
De voorbeeldige mensch.
H.G.C.
stand dringt de intuïtie in, vooral als
deze geleid wordt door deernis en besef
van broederschap. Daardoor kan het
gebeuren, dat de dichterlijke visie die
per peilt dan het dorre, nuchtere ver
stand. Het is echter niemand gegeven ’n
volkomen juist inzicht in zijn mede-
mensch te hebben. Wij blijven in ons
diepste wezen vreemden voor elkan
der. Dit is in Johanna de Waanzinnige
op zulk een boeiende wijze bewaarheid.
Een romantische en realistische inslag
strijden om den voorrang onder de
jongere generatie
Dichters, dramaturgen en beel
dende kunstenaars hebben in
Juana la Loca, Johanna de Waan
zinnige, zooals zij in de overleve
ring en in de geschiedenis heet,
de belichaming gezien van de
volmaakte, zuivere liefde, die
trouw is gebleven tot over het
graf.
levensverhaal van ’n zuiver en oprecht
mensch, wat indrukwekkender dan het
relaas omtrent den martelaar van het
lot?
Weinigen beleven deze geschiedenis
en die haar beleven, vertellen ze
meestal niet Weer zijn het de dich
ters, die deze biografieën herscheppen
in den romantischen vorm, waarin het
heldendom voor het publiek verschijnt.
En van den held of de heldin vloeit
iets van het heldhaftige over op den
gemakzuchtigen lezer en den benepen
toeschouwer, die zich door dit voor
beeld gedrongen voelen tot navolgen.
In hen roept het ware wezen en voor
het eerst hooren zij de stem van het
leven. Voor het eerst stellen zjj zich
ontvankelijk voor het grootsche ge
heim, dat in alle schepselen innerlijk
woont. En tot hun blijde verwondering
groeien zjj boven zichzelf uit. De aan
raking met den held heeft hen bevrijd.
Wat zou ons bestaan zijn buiten den
voorbeeldigen mensch? Dank weten wij
den dichters, die ons hem voor oogen
tooveren, maar wie hem persoonlijk
ontmoet, mag zich gezegend achten
boven millioenen.
Ih de serie „Historie en Memoiren”,
boeken van groote figuren en ge
beurtenissen, welke bij J. M. Meulen-
hoff te Amsterdam het licht zien, is
thans een der boeiendste van de tot
beden verschenen deelen verschenen, de
aangrijpende levensbeschrijving van
Johanna de Waanzinnige van de hand
van dr. J. Brouwer.
De deskundige schrijver heeft in dit
werk een beschrijving gegeven van het
aangrijpend dramatische leven van Jo
hanna de Waanzinnige, en hij heeft
daarbij gepoogd het geheim, of de ge
heimen, daarvan te ontsluieren.
Het leven is in zijn onverwachte wen
dingen en grillige, raadselachtige ver
wikkelingen rijker dan de menschelijke
verbeelding, en daardoor is dé geschie
denis boeiender dan welke roman ook.
Een treffend voorbeeld van deze waar
heid, welke wij herhaaldelijk bewezen
vinden, ook in ons eigen bestaan, is de
levensgeschiedenis van Johanna, de
dochter van Isabella van Castilië en
Ferdinand van Aragon.
De militaire chauffeur WQ een
Duitsche auto, die voor een magazijn
in de stad op de terugkomst van zijn
kapitein wachtte, besteedde zijn tijd
goed. Hij las een boek. En niet zoo maar
een boek; hij las een roman van Josef
Bauer, die in de eerste rij der jonge
Duitsche schrijvers staat Hij werkte
zijn geest voor een oogenblik los van de
harde werkelijkheid van den tijd, dien
wij doorleven. Onze Hollandsche sol
daten hebben ons herhaaldelijk om boe
ken gevraagd. Zij lezen. Zij lezen veel.
Er wórdt veel gelezen in dezen tijd, het
is een reactie-verschijnsel, dat niet te
ontkennen valt en dat men met vol
doening constateert Er behoort een
zekere mate van kracht tot zelf-over-
winning toe om een boek ter hand te
nemen in deze dagen, maar wie deze
zege op zich-zelf bevochten heeft, voelt
dat hij een reddende daad heeft ver
richt. Het is niet verantwoord te zeg
gen, dat in dezen tijd voor werken van
den geest voor uitingen van kunst geen
belangstelling bestaat Integendeeler
is behoefte aan. Het is even onverant
woord en dwaas te beweren, dat deze
verschrikkelijke oorlog het einde van
onze beschaving beteekent. Nog nooit
werd in de wereldgeschiedenis een be
schaving op een slagveld vernietigd.
Perioden van haastige ontwikkeling en
plotselinge veranderingen liggen even
goed in den aard der menschelijke
samenleving als de langzame ontwikke
ling, die bestendig voortgaat. Telkens,
wanneer zulk een geforceerde ontwikke
ling begint moet men er het best moge
lijke resultaat uit putten met de minst
mogelijke verbittering in de gemoederen
der menschen. Alleen dan kunnen be
tere tijden aanbreken.
Het boek is een instrument van
groote beteekenis in dit proces. De we
reld, het leven leidt ons op allerlei wij
zen af; „wenn ich lese will ich mich sam-
meln”, heeft Goethe gezegd. Daarop
komt het aan, onze geest moet zich
kunnen verheffen boven de omstandig
heden van het oogenblik. Daarvoor
moeten wij grijpen naar het goede boek.
Helaas, er worden meer slechte en mid
delmatige boeken geschreven dan goede,
maar wanneer er meer goede boeken ge
lezen werden dan zouden er ook niet
zooveel slechte geschreven worden. Er
zijn gelukkig nog genoeg menschen,
die hun tijd en hun enthousiasme niet
verdoen aan nuttelooze zaken, maar die
zich, met de mogelijkheden waarover zij
beschikken, wijden aan de hoogste be
langen van den geest. Deze behoeften
van ons innerlijk bestaan vervullen wij
in den regel zoo onopvallend mogelijk.
De lezet doet het, „met een boekje
in een hoekje” en de kunstenaar doet
het onder wiens handen een kunst
werk ontstaat. Op deze wijze vrijwaart
men zich hét best tegen alle aanslagen
van buiten af.
Waarom is Arthur van Sc hendel onze
grootste prozaschrijver geworden, ter
wijl slechts zeer weinigen hem per
soonlijk kennen? Omdat, zegt Greshoff
in een van zijn studies, aan hem gewijd-
Arthur van Schendel’s aan het oog der
openbaarheid onttrokken, rustig en be
scheiden doen-en-laten, hem een onaan
tastbare veiligheid heeft geschonken,
waarachter hij de vrijheid vindt voor
alle fantasieën en alle opvluchten, voor
een warme en geschakeerde liefde voor
de wereld en een heerlijk vertrouwen
in het bovenwereldsche, de hoognoodige
stilte en ongebondenheid ook voor het
werk, dat hij voorzichtig en met een
oneindig geduld opbouwt. Vandaar dat
de lichtvaardige dwepers en dwepertjes,
die zich van een kunstenaar altijd de
wonderlijkstse excentriciteiten voorstel
len en die wenschen dat hun idool er uit
ziet als de kruising van Ramon Navar
ro en een aartsengel, een diepe teleur
stelling ondervinden, wanneer zij met
de simpele werkelijkheid geconfronteerd
worden. Een kunstenaar, die zich prijs
geeft, verliest in de slijtage van het da-
gelijksche leven onvermijdelijk zijn too-
vermacht Had een man als Arthur van
Schendel niet van meet af de kunst
verstaan zich in een eenvoudig bestaan
van mensch onder menschen onherken
baar te maken, dan zou hij nooit de
macht gekregen hebben om gestalten
op te roepen, welke opkomen uit een
zielsverlangen, dat in de diepste verbor
genheid rijpt tot die goddelijke razer
nij, welke wij scheppen noemen.
De wereldoorlog van 1914 is aan de
schrijvers en dichters van die groep,
welke men in de literatuurgeschiedenis
aanduidt, als ..het geslacht van 1905”
vrijwel zonder diepe sporen in hun
werk te hebben nagelaten, voorbijge
gaan. Hoe de oorlog van 1940 op onze
kunstenaars zal inwerken, moet nog
worden afgewacht.
Met zijn ellebogen op zijn stok ge
leund, de wit-wollige haren opkrullend
in den wind, zat hij op een bank te
kijken naar den voetbalkamp, die op
z’n heetst was. Hij, de voetbal-veteraan.
De anders zoo doffe oogen glansden
op bij het gespannen volgen van het
zoo geliefde spel. Er speelde een matte
glimlach om de dunne lippen; de ma
gere, blame-door ader de handen trilden
om den knop van zijn stok; het gerim
peld gezicht vertoonde een laatste glimp
van een, eens jeugdig, knap gelaat. Het
oude, grijze hoofd volgde met moeite
den heen en weer ge speelden bal, maar
het oude voetbalenthousiasme bezielde
hem nog als vóór veertig jaren en deed
hem daar zitten m sportieve volhar
ding, die de jaren deed terugglijden tot
het tijdstip, waarop hij eens zélf zoo
krachtig en jeugdig om den bal vocht
en zich met de sterksten der sterken
mat in geestdrift, behendigheid, list en
uithoudingsvermogen.
Als tenger, bleu jongetje was hij als
rechtsbuiten zijn lange voetballoopbaan
begonnen. Weldra werd hem de bezet
ting van de spilplaats toevertrouwd en
eens hoe goed herinnerde hij zich
nog dat oogenblik! moest hij invallen
in het eerste! Zijn verborgen talenten
als centrale figuur konden zich tenvolle
ontplooien; hij werd de ziel van de
ploeg
Lang had hij als 'captain zijn men
schen aangevuurd, niet het minst door
zijn eigen voorbeeld. Lang bleef hij de
sport trouw en toen zijn 25-jarig jubi
leum als actief speler de kroon op alles
zette, kreeg het noodlot hem in zijn
wreeden greepeen hevige aanval van
asthma deed zijn borst in benauwdheid
toesnoeren; de dokter verbood hem
iedere verdere deelneming aan de sport
en het was, of deze slag hem jaren en
jaren ouder deed worden. En bij ieder
koppig probeeren, zich wat méér bewe
ging te gunnen, ondervond hij den
terugslag in zijn longen, die in benau
wenis zijn ademhaling belemmerde en
hem naar lucht deed happen, tot hij
uitgeput van vermoeienis neerviel.
Dan schudde de dokter zijn hoofd en be
rispte vriendelijk: „Kom, oude sport-
maniak, die je bent, wees sportief in
je lijden, hoe moeilijk het ook is. Mij
dunkt, een kwart eeuw heb je je
lichaamsmachine gebruikt ten dienste
van het voetbalspel en van je sport-
broeders. En dat er nu een moertje is
losgetrild, mag je toch niet zóó terneer
slaan. Rust en geregeld je medicijnen
innemen is het eenige, dat je helpen
kan. Je moet, als ieder ander, plaats
maken voor de jongeren.”
Wanneer men zich afvraagt, aan
wie men voor zijn levensvorming het
meeste te danken heeft, blijken dit niet
de brave Hendrikken te zijn, die de
ouderwetsche schoolmeester den kin
deren tot voorbeeld stelde. Vaak zijn
het menschen, op wie de burgerlijke
moraal heel.wat zou hebben aan te
merken. Maar deze gangmakers on
derscheiden zich door een zeker iets,
dat moeilijk onder woorden is te bren
gen, doch dat zich in de praktijk met
stelligheid openbaart. Zelden ontmoet
men dergelijke invloedrijke figuren
persoonlijk; in de meeste gevallen ge
schiedt de kennismaking door gedruk
te levensbeschrijvingen, tooneelstuk-
ken, «films of romans.
Ieder houdt er zoo zijn eigen held
of heldin op na, in wie hij het groot
sche en indrukwekkende van het leven
belichaamd ziet. Wat is het, dat hem
in zijn held of heldin aantrekt?
Allereerst het besef, dat hij met een
levend schepsel te doen heeft. De
mensch is als onderdeel van het heel
al te vergelijken met die beweeglijke
krachtcentra, welke men zoowel in de
zon als in het zaadje van de ontkie
mende plant terugvindt. Ook voor den
mensch voltrekt zich het eeuwige dra
ma van groeien, bloeien, vruchtzetten
en vergaan, de wisseling van seizoenen
het verbeurten van dag en nacht, van
koude en warmte, van regen en zon
neschijn. Ook zijn innerlijk kent de
stormen, de aardbevingen en vulkani
sche uitbarstingen, den onafgebroken
strijd tegen vernielende machten, het
geduldige herstellen en wederopbouwen
dat men overal aantreft in de natuur.
Een natuurlijk mensch is als een
microkosmos, een wereld in ’t klein,
die den toeschouwer het groote wereld
drama begrijpelijk maakt. En die hem
de kosmische kern ook in zijn eigen
leven ontdekken doet. Hoe weinig men
schen zijn nog natuurlijk in onze ge
kunstelde samenleving! En als ze ’t
zijn, verbergen ze hun natuurlijkheid
meestal achter het maatschappelijk
masker. Maar de kunstenaar neemt
hun dat masker af en laat de be
weegredenen en drijfveeren zien, waar
naar zij in werkelijkheid handelen. En
door deze bemiddeling ontdekt de le
zer of toeschouwer in zijn held het
natuurwezen, dat hij zelf ook nog is,
al wil hij het niet weten, en hij
schaamt zich hierover niet langer.
De voorbeeldige mensch is de strij
dende en lijdende mensch, degene, die
leeft en het leven met tranen betaalt;
de levende mensch die hemelhoog jui
chen kan en ten doode bedroefd is. Zijn
geschiedenis boeit, omdat men er den
weerschijn van het hemelsche drama
in leest, zooals de ouden hun helden
sagen aan den loop der sterren ont
leenden. Wat is verhevener dan het
Tot hier gingen de herinneringen van
den grijsaard terug, terwijl hij licht
zijn hoofd schudde„Ja, plaats maken
voor anderen! Daar was een komen en
daar was een gaan en ik heb moeten
gaan”, mijmerde hij
Een krachtig fluitsignaal onderbrak
zijn gedachtengang half-time. Een paar
kwajongens, die den veteraan zagen zit
ten, riepen hem toe, ook eens een bal
letje mee te trappenMoeizaam op
zijn stok leunend liep hij op hen toe,
weifelend een hem toegeschopten bal
met den voet stoppend. De stok viel op
den grond Met zijn ouden been-
zwaai trachtte hij den bal in de rich
ting van het doel te schieten, maar het
ding wou niet meer en rolde langzaam
weg
De jongens lachten in ongeweten
wreedheid. Eén hunner raapte beleefd
zijn stok op; bevend, met een opko
mende benauwenis in zijn keel, keerde
hij zich om en schreed langzaam het
hek uit, de straat op.
Als een schrijnende pijn voelde hij
hetHij kon het niet meer! Het was
een laatst hardnekkig pogen geweest,
zijn ouden roem te handhaven, omdat
de voetbalsport nog tintelde in zijn
bloed, in zijn hoofd en hart, maar hij
kon het niet meer. Hij kon gaan...
Een stille, eenzame veteraan...
De belangen van den geest
Een leven van glorie en liefde scheen
aan deze Spaansche prinses te zijn be
schoren. Door den dood van haar oude
ren broer en zuster, en hun kinderen,
zag zij zich onverwachts geroepen om
te heerschen over een land, dat op weg
was een wereld imperium te worden. Zij
was gehuwd met een man, dien zij
hartstochtelijk liefhad, Philips van
Bourgondië, bijgenaamd de Schoone,
een man vermaard om zijn knap, inne
mend uiterlijk, voorname, beminnelijke
manieren, en zijn zucht naar vermaak,
schittering en kunstzinnig vertoon.
Doch deze vrouw, die het leven in
zijn volheid van vreugde, rijkdom en
heerlijkheid scheen te zullen genieten,
is bijna een halve eeuw lang opgeslo
ten gebleven in een naargeestig slot,
bewaakt door geboren cipier^ en ver
stoken van alles wat het leven dierbaar
maakt, en waard om geleefd te worden.
In de geschiedenis is zij blijven
voortleven als Johanna de Waanzinnige.
Dichters, dramaturgen en beeldende
kunstenaars hebben in haar de be
lichaming gezien van de volmaakte, zui
vere liefde, welke trouw is gebleven tot
over het graf. Een liefde, zoo diep en
volstrekt, dat het geheele bestaan en
al wat het inhield, daar alleen zijn be
teekenis aan ontleende, en die, toen de
geliefde door den dood was wegge
nomen, dit bestaan verduisterd zag, en
zinloos achtte.
Anderen hebben schrijft dr. Brou
wer in zijn voorwoord deze roman
tische opvatting van Johanna’s treurig
verloopen leven verworpen. Reeds in
haar tijd weigerden velen in haar een
door liefdessmart waanzinnig geworden
vrouw te zien. Er waren te veel aan
wijzingen voor, dat zij in het bezit van
haar gezonde verstand was gebleven.
Men zag in haar echter een slachtoffer
van de heerschzucht van anderen, die
haar ter zijde hadden geschoven om zelf
te regeeren. Haar man, haar vader en
haar zoon zouden haar, wederrechtelijk,
hebben gevangen gehouden, om de haar
toekomende plaats in te nemen.
De documenten uit dien tijd, welke
aan het licht zijn gebracht, zijn zoo vol
tegenspraken, dat ernstige onderzoekers
tot geheel verschillende conclusies zijn
gekomen.
Het raadsel van dit leven is onopge
lost gebleven. Er zijn voor elk der ge
geven verklaringen waanzinnig,
slachtoffer der inquisitie, slachtoffer
van politieke willekeur zoovele
krachtige bewijzen, dat geen er van ons
kan voldoen. Elk van deze verklaringen
geeft slechts een kant van dit veel
zijdige probleem.
Dr. Brouwer heeft in zijn beschrij
ving van dit ontroerende levenslot met
al deze gegevens rekening gehouden,
zoodat, zegt hij, wij mogen gelooven,
dat wij hier den lezer niet een sche
matische opvatting voorleggen, maar
hem inleiden in een rijk, raadselachtig
bestaan, dat zich afspeelde in een tijd,
waarin aan alle menschelijke passies
vrije uiting werd gelaten.
Van het leven van Johanna de Waan
zinnige kan men terecht zeggen, dat
niets menschelijks er vreemd aan is.
Juist dus om de reden, dat hier een vol
menschenleven ons tegemoet treedt,
moeten wij uiterst voorzichtig zijn met
ons oordeel. Wij dringen met ons ana-
lyseerend verstand niet door tot in de
wezenlijke geheimen van het leven en
van de menschen. In feite begrijpen
wij weinig. Dieper echter dan het ver-
Een naargeestige herfstmiddag fa
het park. Bruine bladeren dwarre
len naar beneden, ritselen langs de
stille paden. Nu en dan spant een fijn
motregenije een wazig gordijn tusschen
de boomen.
Hendrik van Boven slentert doelloot
tusschen de nog groene gazons, de han.
den in de zakken. Hij schopt tegen een
steentje, betrapt er zichzelf met erge»,
nis op, dat hij alweer hetzelfde deutw
tje neuriet. In de verte doemt een
rank figuurtje op. Hendrik’s oogen zien
haar, zooals ze daar komt aanstappen.
Ze ziet er jong en frisch uit, ze ia
slank en ze heeft bruin, krullend haar.
Hij verhaast zijn schreden een weinig
en ze komen beiden tegelijk bij het
bankje aan, waarop zjj plaats wil ne
men. Er is een lichte aarzeling en ze
kijken elkaar aan. Haar oogen nemen
hem koud op, haar mond is trotsch
en ze maakt een beweging om door te
loopen.
Pardon, zegt hg en licht zijn hoed,
Dan slentert hij één, twee stappen ver
der.
Haar lachje doet hem zich omwen
den. Haar mond is milder nu, haar
oogen hebben ’n zachtere uitdrukking,
haar glimlachje toovert twee lichte
kuiltjes in haar wangen. Ze gaat op
de bank zitten. In haar rechterhand
heeft ze een boek.
De bank is tenslotte voor iede*
een, zegt ze, haar boek openslaand,
als u dus óók zitten wilt—
Hij kucht tweemaal. En zegt dam
Interessant boek?
Ik behoor niet tot de meisjes^
die zich laten aanspreken, wijst ze
hem terecht.
Een tikje uit het veld geslagen, zuigt
hij aan zijn sigaret. Een meisje als
dit heeft hij zelden ontmoet. Er is
iets aan haar, dat hij niet kan ve>
klaren. Iets onduidelijks...
Maar vandaag wil ik een uitzon
dering maken, gaat ze verder. Ik—
ik ben nieuwsgierig eens iets naders
te hooren van iemandals u..—
iemand, die tot een andere wereld be
hoort dan ik...
Van verbazing laat hij zijn sigaret
uit den mond vallen.
- Een andere wereld? herhaalt hij,
Welke wereld bedoelt u?
Ze klapt haar boek dicht Haat
mondje staat peinzend.
Ach, zucht ze, ik ben één van
die meisjes, die alleen maar dat kun
nen doen, wat pa en ma goed voor
haar vinden, die alleen kennis maken
met diegenen, die haar ouders voor
haar uitzoeken. Mijn heele leven be
staat uit étikette. Nooit beleef ik iets
romantisch, iets, dat je opwindt. In
onze wereld, doe je alles volgens een
bepaald programma, een bepaald
schema. Met u zou ik nooit mogen
kennis maken. En toch zou ik graag
weten, hoe uw leven, het Leven van.
gewone menschen is.
Haar bruine oogen kijken hem aan.
Ze heeft mooie oogen, dat jonge meis
je. Hij voelt zich een beetje verward.
Wat is uw. beroep? vraagt ze
hem.
Hendrik van Boven aarzelt. Dan
wijst hij op een gebouw, dat tusschen
de al kalende boomen juist zichtbaar
is. Het is een groote garage.
Daar ben ik in betrekking, ant
woordt hij.
Ze schrikt. Toch niet... chauf
feur? Er klinkt een beetje teleurstel
ling, misschien zelfs een tikje ver
achting in haar stem.
Nee, stelt hij haar lachend gerust
Niet chauffeur. Boekhouder... eer
ste boekhouder.
Oh! zegt ze alleen. Het is duide
lijk, dat ook deze betrekking maar
matig indruk op haar maakt.
Boekhouders kunnen heel fatsoen
lijke menschen zijn.
Ze kleurt een beetje en dat staat
haar bekoorlijk.
Ik denk wel, dat u gelijk hebt,
geeft ze toe, maar ik weet er zoo
weinig van. De mannen, die ik keiw
zijn zoo heel anders.
Hoe graag zou ik ook tot ben
behooren!
Zijn woorden schijnen haar te doen
schrikken. Ze kijkt op haar polshor
loge en schijnt plotseling gejaagd ta
zijn. Ik moet weg. Ma zal op ma
wachten.
Mag ik... een eindje met u op-
loopen?
Nee-nee. En om haar weigering
te verzachten: Ik zou graag willen,
dat u hier bleef wachten, tot ik het
park uit ben. Niemand kan ik vertroö-
wen. Iedereen let op me. Ook mijn
chauffeur. Die brengt zooiets over aan
pa en ma. Zag u aan het begin van
het park die groote auto staan?
Die grjjze wagen? Met een chauf
feur, die er uitziet als een filmheld?
Ze knikte. Dat is mijn auto. Haas
tig staat ze op. Dus u blijft hier...?.
Hij ziet haar wegtrippelen. Ze heefl
een schattig figuurtje. Dat meisje, dat
vijf minuten romantiek zocht. Zijn blik
valt op het boek, dat ze op de bank
heeft laten liggen. Hij neemt het op
en volgt haar. Ze heeft geen oogenblik
om gekeken.
Als ze het park uit is, loopt z«
voorbij den grijzn wagen. Ze gaat
op een bioscooptheater af. Achter de
auto blijft hij staan. Een paar minute#
later ziet hij haar in de kassa zitten—
Een melancholieke glimlach ligt om
zijn mond, als hij het portier van de
auto opent. Hjj laat zich in de zachte
kussens vallen.
Naar huis Willem, beveelt hij non
chalant. En terwijl de auto voortsnelt,
bladert hij in het boek, dat het meisje
vergat. Het boek, dat hij haar mor
gen terug zal sturen met een bouquet
herfstbloemen er bij. „De groote we
reld" heet het—
Buiten het Zweedsche taalgebied zal
het wel zoo goed als onbekend zijn,
dat zich gedurende de laatste tien,
vijftien jaar een nieuwe, belangrijke
literatuur in Zweden heeft ontwikkeld.
Na de periode van bloei omstreeks
het einde der vorige eeuw men
denke aan namen als Strindberg, Hel
denstam, die de vorige week is over
leden, Lagerlof, Feeding en Karlfeldt
laat zich een zekere inzinking be
speuren. Er waren ongetwijfeld goede,
realistische vertellers, doch geen opval
lende persoonlijkheden onder de schrij
vers, met uitzondering van Hjalmar
Bergman, een meesterlijk fantasierijk
psycholoog.
De nieuwe generatie, die in de jaren
twintig begon op te komen en die de
Zweedsche literatuur nieuwe levens
kracht schonk, komt voornamelijk
voort uit de diepere lagen der samen
leving, uit den boerenstand en de arbei
dersklasse, lezen wij in een artikel in
de Mei-aflevering van „Wetenschappe
lijke Bladen”, waaraan wij hier het
een en ander ontleenen.
Deze schrijvers brachten een overvloed
van nieuw materiaal aan ervaring en
realiteit, maar zij hebben ook en
met succes gestreefd naar nieuwe
wegen en naar nieuwe wijzen van
expressie. Een ideologische en psycho
logische heroriënteering was voor hen
niet alleen een natuurlijk iets, doch in
vele gevallen een persoonlijke nood
zakelijkheid. Deze geestelijke zucht tot
expansie heeft hen niet zelden buiten
de min of meer traditioneele cultureele
paden gevoerd en heeft geleid tot
vruchtbare, directe aanraking met con
temporaine Europeesche stroomingen,
zoowel sociale als literaire. Natuurlijk
staat deze literaire opleving in ver
band met de ontwikkeling der Zweed
sche maatschappij en haar harmonische
productiviteitde nieuwe auteurs ge
ven uitdrukking aan den scheppings
drang, die onder alle lagen der bevol
king leeft, maar zij moeten tegelijker
tijd de neiging tot geestelijken stil
stand tegengaan, die zich ook onder
het huidige materieel gelukkige
tijdperk doet gelden.
Zooals de belangrijkste vorm van
dichtkunst in Zweden vanouds de
lyriek is geweest, zoo is de romanti
sche ader steeds de diepste en meest
karakteristieke gebleken. De groote
volgeling van de Duitsche romantiek
is Almquist, een bizar en vurig dich
ter, die en dat niet het minst in
zijn eigen leven het romantische
menschentype tot uitdrukking brengt.
Strindberg, met zijn heftig tempera
ment, is in den» grond een romanticus,
die eigenlijk nooit onder de naturalis
ten heeft thuis gehoordhij werd ten
slotte mysticus en schreef drama’s in
den vorm van „droomspelen”, die he
den ten dage zuiver surrealistisch aan
doen. Heldenstam en Lagerlöf zijn elk
op hun manier romantici. Hjalmar
Bergman trekt de romantische lijn
door tot in de driftpsychologie, evenals
Agnes von Krusenstjema, Zwedens
meest vooraanstaande moderne schrijf
ster. De romantische aanleg treedt
eveneens duidelijk aan den dag bij Par
Lagerkvist en Birger Sjöberg, de twee
diepzinnige dichters, die om zoo te zeg
gen de poort tot de nieuwste Zweed
sche literatuur vormen. Hoe de roman
tische en realistische inslag onder de
jonge generatie om den voorrang strij
den en naar een zekere synthese stre
ven, levert momenteel een interessant
schouwspel op.
Par Lagerkvists geheele oeuvre
draagt het karakter van een onafge
broken dialoog tusschen wat hij den
mensch en het leven noemt, en het be
vat werkelijk iets van die mysterieuze,
vruchtbare doch ook vernietigende
spanning, welke het leven maakt tot
wat het is. Hij staat wel eens op het
punt om zich in al te onaardsche ruim
ten te verliezen, om een soort bleeke
Praeraffaëliet te worden, maar zijn
kunstenaarsinstinct geeft hem bijna al
tijd weer door middel van een of
ander effectief geestelijk of realistisch
detail vasten grond onder de voeten.
Karin Boye neemt, door haar sterk
intellectueele persoonlijkheid, een ge
heel eigen plaats in. Zij is de meest
vooraanstaande lyrische dichteres van
de jongere generatie, een uitdagende
Walkure, wier liederen sereen en wils
krachtig klinken. Haar proza onthult
verder het karakteristieke in haar we
zen, haar speciale eenzaamheid en
haar bijzondere problemen. Zij heeft
iets geslotens en koels, een negatieven
trek, waarmee haar poëzie voortdurend
heeft te kampen. Zij looft de extase,
zij hunkert naar warmte en gloed,
maar haar eigen ik vormt een muur,
welke haar daar buitensluit Om een
opening te vinden, zoekt zij naar het
verborgen patroon van de psychische
samenstelling van den mensch zooals
de psychoanalytici blijft zij staan bij
de indrukken uit den kindertijd. In
„Kris” (Crisis), haar beste prozawerk,
wordt de puberteit tot een psychisch
drama, waarin lichte donkere, bevrij
dende en belemmerende machten el
kaar bestrijden.
Wat de nieuwe lyrische poëzie in
Zweden betreft, een heele reeks nieu
we dichters heeft getoond zoowel den
wil als de bekwaamheid te bezitten om
haar banier verder te dragen.