ecbt<
<2
LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
vHejKfs-
die in Rusland speelt
VAN DE
Een Zweedsche roman,
DE MAN, DIE
MISLUKTE
In de Vestiaire
Letterkundige Kroniek
De verschrikkingen
den burgeroorlog
van
unp'
stuk geromantiseerde
wereldhistorische
beschaving
Een
Woensdag 19 Juni 1940, No. 17598. b.2 p.3.
had
er.
over
er
verheugd
Camera Obscura.
nou
mijn
u
Betalen Maar mevrouw, de slechte tijden.
bereiken, duidelijk
MARQUÉ.
JOHAN KONING.
kennen de geschiedenis van
van
ik
ver-
Het
had
„Een heer b. b. h. h. zoekt twee
gemeubileerde kamers. Alleen
ontbijt thuis. Brieven” enz. enz.
uit-
‘-I
Europa gedurende den wereldoorlog en
daarna heeft afgespeeld en hoe deze op
de jonge mannen en vrouwen uit alle
standen heeft ingewerkt. Dat zij een
boeiend verhaal vol leven en beweging
kan schrijven, heeft zij met haar vorige
boeken' bewezen; dat zij echter ook de
ziel van een volk begrijpend naderen
kan, zoo goed als zij de ziel van den en
kelen mensch kan doorgronden, komt in
dit werk van haar hand verrassend tot
uiting.
Den moeizamen groei van ’t Russische
revolutiewerk beschrijft zij in een reeks
van boeiende voorvallen en van aangrij
pende episoden; zij heeft haar figuren
voor deze uitbeelding met zeer veel
zorg gekozen: Menschen uit den tsaris-
tischen tijd, die verdwijnen en hun roem
hebben overleefd, jonge mannen en
vrouwen, die bezield worden door de
nieuwe denkbeelden, anderen, in wie de
strijd minder snel wordt beslecht, die
van het oude niet zoo radicaal afstand
kunnen doen, die een sterker gelóóf heb
ben in den historischen groei en die ten
slotte toch het nieuwe moeten aanvaar
den. Hoe het familieleven, hoe kinderen
uit één gezin, den storm der revolutie
doorstaan, dat vormt toch eigenlijk wel
het grondthema van dit breed opgezette
werk.
Velen
iets leeren. En soms doet dat
net zoo’n pijn, als jij voelde,
jouw mooie, groote bellen
sprongen...
Rusland in de jaren ’14 tot ’34 het
tijdperk, waarin de roman speelt,
slechts uit een aantal namen en gruwel
verhalen. Het boek van Marika Stiern-
stedt brengt den lezer in het land en on
der de Russische menschen. Hij ziet niet
enkel de krachten der vernietiging,
maar ook die van den opbouw, een
schier bovenmenschelijke taak, maar
een die langzaam en moeizaam wordt
volbracht.
Het eigenlijke verhaal is spoedig ver
teld. Wij worden direct geplaatst in het
milieu van den invloedrijken gouver
neur Gribsky, temidden^van zijn gezin,
met de jonge Olga,die de groote komende
veranderingen voorvoelt en haar broer
Andrej, die later geheim agent der
G.P.O. wordt. Onder Kerensky neemt de
macht van gouverneur Gribsky af en
onder het bewind van de Sovjets wordt
hij een vluchteling. Hij wordt gevangen
genomen en door zijn dappere en vol
hardende dochter Olga, die tot zijn dood
toe haar vader trouw zal blijven, be
vrijd. Marika Stiernstedt beschrijft haar
teruggetrokken leven in Moskou, een
stad, die aanvankelijk onder Lenin, vrij
wel verlaten was, maar die in 1922 weer
overbevolkt geraakte. Door nood en
honger gedreven, stelt Olga haar talen
kennis in dienst van de afdeeling „Bui-
tenlandsche Zaken”; zij ontdekt daar on-
Doco.’
maakt, dat wij den moed niet verliezen...
De botsing tusschen de ideëen van
twee geheel verschillende werelden geeft
aan dezen roman tot op zekere hoogte
een „Europeesche beteekenis”. Het is
een boek van ruimte en kracht. De Rus
sische volksziel wortelt niet in het Wes
ten en evenmin in het Oosten, dat is de
eeuwige tragiek van het land, zegt er
gens gouverneur Gribsky. Hij las graag
in Gogolj’s „Doode zielen”, het werk,
dat eenmaal bedoeld was als een Russi
sche Divina Commoedia.
Olga Andrejevna, in wie verpersoon
lijkt zijn de liefde van het kind voor
zijn vader en voor den man, die het
vrouwenhart vervult, maar óók de liefde
voor het vaderland in zijn strijd en ih
zijn nood, heeft aan dezen aangrijpenden
roman haar naam gegeven. Temidden
van de verschrikkingen der revolutie en
van den burgerkrijg heeft zij haar le
venstaak volbracht, in een tijd van
waarlijk wereld-historische beteekenis.
Zoo is deze roman geworden de weer
spiegeling van een groot drama in een
kleine scherf, zooals de Zweedsche
schrijfster het ook heeft gewild, die aan
vankelijk een vreemde was in het land
van de Russische menschen.
gantischen strijd der ideeën. Ook met
haar roman „Vier Levens” heeft zij zich
doen kennen als een schrijfster met on
gewone scheppingskracht, die in staat is
menschen en toestanden te creëeren, die
in alle details het kenmerk van levens
echtheid bezitten. Haar derde roman,
die in Nederlandsche vertaling onder
ons lezend publiek is gekomen, over
treft in conceptie en psychologische uit
beelding de beide vorige. De omstandig
heid, dat het boek in Rusland speelt,
heeft het gemaakt tot een belangwek
kend document van Russisch leven, in
een periode, waarin sich in het uitge
strekte land, dat voor velen een raadsel
bleef, ingrijpende veranderingen vol
trokken. Marika Stiernstedt toont be
grip te hebben van den geweldigen gees
telijken strijd, welke zich in dit deel van
der de Sovjets hier en daar een goed
mensch, o.a. den jongen Ilja, die
tegen het slot van den roman voor Ol-
ga’s leven groote beteekenis krijgt, en
dit doet haar weer hopen op de toe
komst van haar land. Zij zou met Ilja
zelfs wel willen trouwen als zij niet
vreesde, dat het leven van haar vader
er door in gevaar zou worden gebracht.
Na hun vlucht naar Riga, waar
Gribsky nog tien jaar leeft, keert Olga
weer naar Rusland terug; de jaren van
bloed en slijk, die haar wachten, mogen
haar geen reden zijn om haar vaderland
niet te dienen. Ilja was een zoon, zij een
dochter van „het land der geduldigen”.
Ik keer weer terug, naar huis, had
Olga gezegd.
Naar Rusland?
Waar anders heen? Zie je, mijn va
der placht te zeggen, dat wij een wan
ordelijk volk zijn. Daar ligt de tragiek.
Het is mogelijk, dat wij thuis nog heel
lang door vuil en bloed zullen moeten
waden, maar daarom kunnen wij toch
niet weigeren voort te gaan. God geve
ons tijd'. Vijftig jaar, misschien wel hon
derd! Gedurende een klein gedeelte van
die honderd jaren wil ik trachten de
menschen te dienen en waar zou ik dat
beter kunnen doen dan in mijn vader
land? Ook bij ons zijn goede en bewon-
derenswaardige menschen. En dat
prachtig, maar ze zijn heel teer en
ze zijn direct stuk. Wat mooi is en
kleurig duurt nooit lang, m’n jochie.
Leer jij nu maar liever kleinere bel
len te blazen. Die zijn wel niet zoo
mooi, maar ze zijn stevig. En dat
heeft dikwijls meer waarde in de
wereld. Ik geloof, dat ik dat ook net
geleerd heb, Bobbie,
Jij, pappie? Het ventje keek
verbaasd. Maar jij weet toch alles,
jij bent toch groot!
Een smal lachje kwam om Eeck-
mans’ mond.
Ja, groot ben ik wel, maar ook
groote menschen kunnen nog wel eens
Pijn,
toen
stuk
geien op En dat zonder één woord
te spreken Dat noemen ze, geloof ik,
stil spel. Waarom staat hij niet op 't
programma vermeld Zeker om het
wicht niet ijdel te maken. Heel paeda-
gogisch
Meneer Engers heeft bepaald zelf
veel kinderen, dat hij ’t wurm zoo
zoet weet te houden, meent mevrouw
van Dingelen. Hij krijgt trouwens,
al kan hij nog echt jong doen, zoo lang
zamerhand de jaren voor père noble.
Ik vind hem zoo’n prettig duidelijk
acteurje verstaat hem altijd. Maar
Fie Carelsen is wel een heel erg jonge
grootmoeder. Enfin, dat zit hem na
tuurlijk in verband met haar leeftijd.
Heb je gezien, brengt juffrouw
Piepers te berde, dat ze op ’t too-
neel de petrolie-lamp an hadden Ik
wou, dat i k nog een liter of wat kon
krijgen. Je runderlappies sudderen er
zoo lekker op. Maar met gas gaat het
óók, hoor Daarom niet geklaagd.
En wat zaai j ij voor den winter
op je plat informeert haar vriendin
juffrouw Stikkel. Ik ben met radijs
begonnen, maar dat geeft, zeggen ze,
niet veel vitaminen D of G of wat ’t
dan voor letter mag zijn. Waar een
mensch al niet aan denken moet, hè
Zouden we, vraagt een weetgierige
zoon, nu je zoo weinig taxi’s meer
ziet, ook weer per diligence gaan net
als Robertus Nurks uit de Haarlemmer
hout Zoo’n rustig vervoermiddel lijkt
me een aardig afwisselingetje op al
dat gerij en geros van nog kort geleden.
Best voor de zenuwen, onderwijst
de verstandige vader. Mij kunnen
ze zelfs in de trekschuit krijgen. Ik heb
altijd gehouden van kalmpjes-aan. Maar
.’aten we zorgen, dat we vóór donker
thuis zijn. Na die ruzie aan tafel van
daag let op mijn geestige woord
speling, mijn jongen kan je moeder
me toch al niet zién!
Zoo praat men in de verrassend
stampvolle vestiaire gezellig na over
de allerprettigste vertooning van een
zeer vaderlandlievende stuk.
Ja, moest ik toegeven. Dat lijkt wel
jvat. Een heer met bezigheden buitens
huis lijkt me het geschikste. Schrijf
maar op die advertentie. En dat deed
ze. Twee dagen later kwam de heer. De
kamers stonden hem aan en mijn vrouw
bedong vijf en veertig gulden in de
maand. De huur zou direct ingaan.
Mijn vrouw in de nopjes. Nu zou ze
voortaan ruimschoots in het geld zit
ten. Vijf en veertig gulden in de maand
meer of minder, dat Wil in deze tijden
wel wat zeggen!
Al spoedig bleek dat er in ons huis
houdelijk leventje heel wat veranderd
moest worden. Mijnheer moest ’s mor
gens zijn ontbijt hebben en mijn vrouw
moest dus een half uurtje eerder op.
Met mijn rust was het dan ook gedaan.
Mijnheer had wel zijn bezigheden bui
tenshuis, maar het aantal keeren, dat
ik naar de bel moest loopen, omdat
iemand hem wenschte te spreken, was
legio. Onbegrijpelijk hoeveel relaties
mijnheer had en hoe die zoo spoedig
wisten, dat mijnheer bij ons zijn intrek
„Olga Andrejevna” is de titel van een
merkwaardig boek van de Zweedsche
schrijfster Marika Stiernstedt, dat dezer
dagen bij J. M. Meulenhoff te Amster
dam het licht heeft gezien. Mevrouw N.
Basenau-Goemans heeft er een goede
Nederlandsche vertaling van gegeven,
zooals zij dat ook heeft gedaan van dat
andere boek van Marika Stiernstedt:
„Juffrouw Liwin”. waarin de schrijfster
blijk heeft gegeven van een diep ziel-
kuqdig inzicht, waar het betreft den
mensch, geplaatst temidden van den gi-
Een heel toepasselijke titel voor
dezen tijd, schertst notaris de Beer.
Moet je me 's avonds na tien bij
mijn afscherm-lampje zien zitten een
volslagen camera obscura. Anders een
zeer verstandig idee van dien meneer
Verbeek, om van den zomer maar door
te spelen. We gaan dit jaar tóch niet
op reis en naast Scheveningen wil je
nog wel eens een verzetje hebben.
Daarbij is het heerlijk koel in den
schouwburg, een groot verschil met
mijn balkon, als je blieftDaar is ’t
alleen goed voor zonnebaden. Maar
mijn achterburen hebben geklaagd, dat
dat geen gezicht was. Nu is het waar,
dat ik mijn mooisten tijd gehad heb,
al mag ik er nog best wezen, dunkt me-
Ik had geen zin, om met gelapte
laarzen in de stalles te gaan zitten,
expliceert mr. van Schommelen, al
schik ik me overigens graag naar de
tijdsomstandigheden. Daarom ben ik
maar op mijn sandalen gekomen. Ik
heb die dingen alleen versch gever
nist, zie je Dat geeft me ’t gevoel, of
ik mijn lakschoenen weer aan heb,
haha
Hè, zoo’n knus verguld-avondje
is toch heel wat anders dan dat eeuwige
ge-jazz van de tegenwoordige jongelui,
verzucht mevrouw Dops. En dat
pand verbeuren, wat een dol leuk spel
letje 1 Ik had best mee willen doen.
Alleen leek Richard Flink als koeken
bakker de Groot me wat al te optimis
tisch. Maar misschien heeft hij toe
zegging gekregen van een mooie partij
regeeringsmeel voor zijn speculaas
Ja, in dien tijd waren de menschen
nog tevreden, stemt Dops met haar in.
Eenvoud is toch maar je ware. En
de meisjes gingen ’s avonds niet alleen
over straat Daar moet je nü om
komen Straks worden de jongens nog
thuis gebracht’t Kan verkeeren
Wat vertolkt die zuigeling
nemend zijn rol, hè merkt van Din-
zijn monu gexonieu. m oen een
kunstenaar, had hij gezegd, en op
een kantoor zou ik me doodkniezen
van narigheid. Je moet geduld hebben,
Martha, ik weet, dat er eens een dag
zal komen, dat ik een boek schrijf,
waar ik mijn naam mee vestig. Ik
voel, dat ik het in me heb.
Die dag was tot nu toe niet
gekomen. En Martha had stil mok
kend haar oude beroep weer gedeel
telijk opgevat; ze naaide voor anderen
en daar ze haar vak verstond,
diende ze soms meer dan hij.
hem gegriefd, maar hij
In tijden was Theo Eeckmans niet
zoo opgewekt geweest. Zijn tred was
veerkrachtiger, toen hij langs het
oude kikkerslootje, waar het eerste
speenkruid al aan den wallekant begon
te groeien, naar huis stapte. Die
ochtend in de vrije natuur had hem
goed gedaan, hij voelde het groote
plan in hem groeien, en als een
paddestoel, die plots opschiet in niet
te stuiten kracht, waren de ideeën
in hem geboren voor het boek, dat
ditmaal succes zou moeten hebben.
Direct als hij thuis kwam zou hij
het Martha vertellen. Zooals hij dat
vroeger altijd deed, toen ze nog in
hem geloofde. Toen ze er trotsch op
was, met een „kunstenaar” getrouwd
te zijn, en een rotsvast vertrouwen
had in zijn kennis en kunde.
Maar het was Theo Eeckmans niet
voor den wind gegaan. Met moeite
had hij uitgevers gevonden, die het
aandurfden met zijn boeken, uitgevers
die geen geld genoeg hadden voor
machtige reclame, die zijn boek niet
wisten te „brengen”. En het gevolg
was, dat zijn werken niet gingen.
En toch, ze waren niet slecht. Ze
waren goed geschreven, maar er zat
misschien niet voldoende sensatie in,
het groote publiek greep er niet naar.
En het was met een wrang gevoel
in zijn binnenste, dat Theo Eeckmans
vaak voor de étalage van een „goed-
koopen” boekwinkel stond en daar
zijn boeken zag liggen tusschen tal
van andere lotgenooten. Heele stapels,
die zijn uitgevers niet hadden kunnen
plaatsen en die ze nu maar van de
hand hadden gedaan aan zoo’n twee
derangsboekhandel. Voor 59 of 69 cent
kon men zich een roman van Theo
Eeckmans aanschaffen en zelfs dan
scheen de animo daarvoor nog niet
erg groot!
Martha had haar eerste enthousias
me spoedig verloren. Toen haar hooge
verwachtingen beschaamd werden en
Theo’s inkomsten zeer gering bleken
te zijn, was ze veranderd. De honora
ria, die binnenkwamen, waren nauwe
lijks voldoende voor een uiterst
burgerlijk bestaantje.
Theo, had ze gezegd, het wordt
armoelijden. Probeer toch een betrek
king te krijgen. Je kan dan toch
altijd nog blijven schrijven.
Dan was er een koppige trek om
had genomen. Kwamen we eens laat
thuis, dan moest ik bij de voordeur mijn
schoenen al uittrekken, om mijnheer
niet wakker te maken. En gingen wij
eens vroeg naar bed, dan werden we
midden in den nacht opgeschrikt dóór
mijnheer, die thuis kwam, allesbehalve
zachtjes de trap opklom en met de deu
ren smeet. Kortom, we waren de
knechtjes van mijnheer geworden. In
een ommezientje.
Maar het uitzicht op de belooning aan
het eind van de maand vergoedde veel
en dat deed me, ook al terwille van
mijn vrouw, volhouden.
Zoo kwam het einde van de maand en
in sierlijke letters had ik een kwitantie
geschreven voor een maand huur. Daar
kwam nog een twintig gulden bij, die
ik mijnheer voor allerlei boodschappen
had voorgeschoten. Intens verheugd ging
mijn vrouw dien avond, toen mijnheer
thuis was, naar boven om het geld te
innen. En het duurde niet lang, of ze
had
gezwegen.
Nu was het boek er. Het
weliswaar nog geen gedaante, maar
het zat in zijn hoofd. Dat, hij was
er zeker van, werd een kunstwerk.
Het zou er alle kwaliteiten voor
hebben.
Hij floot, toen hij het kleine voor
tuintje instapte. Bob was daar aan
het bellen blazen. Hallo, jochie,
zei hij vroolijk.
Dag paps, riep het ventje en
blies verder.
Martha, riep hij al in de gang,
goed nieuws.
Zijn vrouw kwam hem
tegemoet.
Heb je een betrekking? vroeg ze
Zijn gezicht betrok. Nee, geen
betrekking. Maar ik heb het idee in
mijn hoofd voor hèt boek, Martha.
Het boek, dat me bekend zal maken.
Oh, kwam ze dof en ze ging
terug in de kamer.
Je moet naar me luisteren,
Martha. Als ik het je verteld heb,
zal je enthousiast zijn.
En hij begon zijn idee uiteen te
zetten. Hij vertelde opgewonden de
intrige, en hoe hij zich de détails
gedacht had. En toen hij uitgepraat
was, keek hjj haar vol verwachting
aan.
Zijn vrouw begon zich langza am aan
te kleeden. Ze trok haar mantel
aan en zette haar hoed op.
Ja! antwoordde ze. Ik geloof
wel, dat ër iets in zit. Je kan nooit
weten...
Ze zei het zonder veel overtuiging
en het was als een ijskoude douche
voor hem.
Ik moet naar mevrouw Bertink,
zei ze, haar japon moet deze
week af. Let jij een beetje op Bobbie,
hij speelt in het tuintje. Tot vanavond,
Theo. Er staan wat aardappels en
een stukje vleesch in den oven, ’k Heb
ze voor je warm gehouden.
vloerbedekking niet veroorloven, moe
ten ze op de een of andere manier
vermeerderd worden. We hebben bo
ven twee gemeubileerde kamers, die we
niet direct noodig hebben. Die moeten
we maar verhuren
Ik moet eerlijk zeggen, dat ik me er
onmiddellijk tegen verzet heb en mijn
ega er op gewezen heb, dat we dan
onze vrijheid kwijt waren en zoo meer,
en dat het verhuren van kamers eerst
aan de orde kwam, wanneer de nood
het hoogst was. Maar mijn wederhelft
vond, dat het zoover al gekomen was.
Ais er niet eens meer een nieuw ta
pijtje voor de woonkamer aangeschaft
kon wordert, een tapijt, dat toch hoog,
hoog noodig Was, dan was de toe
stand volgens haar wel zoo kritiek, dat
het verhuren van kamers alleszins ge
motiveerd was.
Het was consequent geredeneerd en
ik zat er dus mee. Ik moest me bij
voorstel onze bovenkamers te verhuren,
neerleggen. Ik deed het zuchtend. Het
was mijn idee niet. En dat heb ik
later, op de geschikte plaats en tijd
ook onomwonden gezegd. Maar laat ik
de geschiedenis niet vooruitloopen.
Ik adviseerde mijn vrouw dus maar
niet de eerste de beste in huis te
nemen. Ook wat dat betreft heb je ver
plichtingen, niet waar Het is waar, je
behoeft je voor zoo iets niet te scha
men, maar, enfin, men weet wel hoe
dat gaat.
Mijn vrouw begreep ook wel, dat het
verhuren van kamers heel wat last
meebracht, maar ze zette door. Ze had
zich nu eenmaal voorgenomen, dat er
een nieuw tapijt moest komen en daar
ik het geld er niet voor had, zou zij er
wel op deze wijze voor zorgen.
Dienzelfden avond speurde
vrouw in de advertenties. En ze vond
wat ze zocht.
Manlief, zei ze, lees eens en zeg
eens wat je er van denkt. En ik las:
Het tapijt in onze woonkamer was
versleten. Het had in de eerste tijden
van ons huwelijk zeer veel te lijden
gehad. We kregen veel aanloop en een
der geregeld terugkeerende bezoekers
was een nerveus iemand, die zijn voe
ten geen moment stil hield. Als hij
wegging, lagen er steeds groote vlok
ken wol bij de plaats, waar hij gezeten
had, losgetrapt uit het tapijt. Als je
pas getrouwd bent, ben je erg trotsch
op je boeltje, vooral als je het door
zuinigheid en spaarzaamheid bijeen
hebt moeten brengen. Ik ergerde me
dan ook telkens stierlijk aan het getrap
van den bewusten bezoeker en mijn
vrouw niet minder. Het tapijt werd
zienderoogen kaler, en toen het werke
lijk onoogelijk werd, bleef de bezoeker
uit. Mot gehadNiet om het tapijt,
want daar had ik, noch mijn vrouw
ooit iets van gezegd.
Enfin, het tapijt was versleten en
mijn vrouw zanikte al eenige dagen,
dat er een nieuw moest komen.
Ik heb er al zoolang tegen aan
moeten kijken, voerde ze nog aan.
Dan kun je het ook nog wel een
tijdje volhouden, beweerde ik. Je bent
er onderhand aan gewend geraakt een
versleten tapijt te zien. En je weet
welde tijden, hè Het zit er niet
aan We kunnen ons deze uitgaaf voor-
loopig beslist niet veroorloven.
Och wat, wierp mijn vrouw tegen.
Jij klaagt ook altijd harder dan noo
dig is.
Nu was dat een absoluut valsche be
schuldiging, maar ik hoor tot de dege-
lijken, die er niet van houden iets aan
te schaffen en den leverancier op zijn
geld te laten wachten. En daar ik bo
vendien niet driftig van aard ben,
wachtte ik eenigen tijd, alvorens te
antwoorden. Daarvan maakte mijn
vrouw natuurlijk een dankbaar ge
bruik om nog eens op het thema terug
te komen.
-Het is heelemaal geen luxe, be
toogde ze. Het is beslist noodig. Wat
moeten onze kennissen er wel van den
ken. Het is niet alleen kaal, maar er
zijn ook al gaten in gevallen.
Kun je die dan niet stoppen
Dat was een onvoorzichtige vraag
van mij en dat werd me in krachtige
termen in een tempo, dat ik zelf nooit
heb kunnen bereiken, duidelijk ge
maakt.
Maar ik ken de draagkracht
mijn portemonnaie en dus hield
voet bij stuk.
Het gaat eenvoudig niet, verzeker
de ik voor de zooveelste maal.
Dan moet er iets op gevonden
worden, dat het wel gaat, vond mijn
vrouw.
Als je mij zoo’n middeltje aan
de hand kunt doen, krijg jij je tapijt,
was mijn bescheid en ik dacht daar
mede van het geval, dat me danig de
keel begon uit te hangen, voor goed af
te zijn.
Natuurlijk had ik het weer bij het
verkeerde eind. Ik was er nog lang
niet af. Mijn vrouw’ had een middeltje
Manlief, zei ze. Manlief, het
tapijt moet er komen. En omdat onze
inkomsten zooals die zijn op het mo
ment, de aanschaffing van een nieuwe
was terug. Een kleur als
vuur. Maar in haar oogen
stonden tranen.
Wat is het
vroeg ik.
Die slechte tijden,
kwam het over haar lippen.
Hij heeft een veertien da-
gen uitstel gevraagd
had op het moment het
geld niet
WatHeeft hij niet
betaald
Ik geloof, dat ik het ge
schreeuwd heb. Was ik
daarvoor ’s avonds op mijn
sokken in mijn eigen wo
ning naar boven geslopen?
Was ik daarom telkens en
telkens weer naar de deur
geloopen om de boodschap
pen van mijnheer in ont
vangst te nemen Was ik
daarvoor een maand lang
vroeger opgestaan en was
ik daarvoor de onderdanige dienaar
geweest
Betalen of het huis uit, gaf ik ver
beten te kennen. Van veertien dagen
uitstel komt een maand en van een
maand een half jaar en tenslotte kun
nen we heelemaal naar onze centen flui
ten. Jij hebt hem er in gehaald en jij
gooit hem er ook weer uit. Maar je
neemt een onderpand voor de huur, die
hij nog te betalen heeft.
Weet u wat ik zoo gek gevonden heb?
Mijn vrouw ging gewillig naar boven.
Ik schijn dus wel verbazend woedend
geweest te zijn. Enfin, mijnheer is ver
trokken.
Krijg ik nu het tapijt? vroeg mijn
vrouw zachtzinnig, toen hij weg was.
Nee, zei ik. We hebben immers
geen bijverdiensten gehad!
Maar den volgenden dag hebben we
samen gewinkeld en nu is het oude ta
pijt in de woonkamer verdwenen. Het
nieuwe staat goed.
- uoea: zei mj en er was een
wrange klank in zijn stem. 'k Zal
wel zien. Dag...
Hij zat nog leeg voor zich uit te
staren, toen een kwartiertje later
zijn zoontje binnenstapte.
Pappie, zei het ventje met
een benepen stemmetje. pappie.
Die zeepbellen zijn nare dingen. Tel
kens als ze heel groot en heel mooi
worden, als er duizend mooie kleuren
in komen, dan... dan... spatten ze
stuk. Hoe kan dat nou,’ pappie, ze
zijn zoo mooi, als ze groot zijn, en
zoo prachtig groen en rood en geel
en...
Zachtjes streelde zijn hand
het haar van zijn zoontje.
Ja jongen, dat is nu eenmaal
zoo. Die mooie, groote, kleurige zijn
finniM.
a