ecbt< <2 LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT vHejKfs- die in Rusland speelt VAN DE Een Zweedsche roman, DE MAN, DIE MISLUKTE In de Vestiaire Letterkundige Kroniek De verschrikkingen den burgeroorlog van unp' stuk geromantiseerde wereldhistorische beschaving Een Woensdag 19 Juni 1940, No. 17598. b.2 p.3. had er. over er verheugd Camera Obscura. nou mijn u Betalen Maar mevrouw, de slechte tijden. bereiken, duidelijk MARQUÉ. JOHAN KONING. kennen de geschiedenis van van ik ver- Het had „Een heer b. b. h. h. zoekt twee gemeubileerde kamers. Alleen ontbijt thuis. Brieven” enz. enz. uit- ‘-I Europa gedurende den wereldoorlog en daarna heeft afgespeeld en hoe deze op de jonge mannen en vrouwen uit alle standen heeft ingewerkt. Dat zij een boeiend verhaal vol leven en beweging kan schrijven, heeft zij met haar vorige boeken' bewezen; dat zij echter ook de ziel van een volk begrijpend naderen kan, zoo goed als zij de ziel van den en kelen mensch kan doorgronden, komt in dit werk van haar hand verrassend tot uiting. Den moeizamen groei van ’t Russische revolutiewerk beschrijft zij in een reeks van boeiende voorvallen en van aangrij pende episoden; zij heeft haar figuren voor deze uitbeelding met zeer veel zorg gekozen: Menschen uit den tsaris- tischen tijd, die verdwijnen en hun roem hebben overleefd, jonge mannen en vrouwen, die bezield worden door de nieuwe denkbeelden, anderen, in wie de strijd minder snel wordt beslecht, die van het oude niet zoo radicaal afstand kunnen doen, die een sterker gelóóf heb ben in den historischen groei en die ten slotte toch het nieuwe moeten aanvaar den. Hoe het familieleven, hoe kinderen uit één gezin, den storm der revolutie doorstaan, dat vormt toch eigenlijk wel het grondthema van dit breed opgezette werk. Velen iets leeren. En soms doet dat net zoo’n pijn, als jij voelde, jouw mooie, groote bellen sprongen... Rusland in de jaren ’14 tot ’34 het tijdperk, waarin de roman speelt, slechts uit een aantal namen en gruwel verhalen. Het boek van Marika Stiern- stedt brengt den lezer in het land en on der de Russische menschen. Hij ziet niet enkel de krachten der vernietiging, maar ook die van den opbouw, een schier bovenmenschelijke taak, maar een die langzaam en moeizaam wordt volbracht. Het eigenlijke verhaal is spoedig ver teld. Wij worden direct geplaatst in het milieu van den invloedrijken gouver neur Gribsky, temidden^van zijn gezin, met de jonge Olga,die de groote komende veranderingen voorvoelt en haar broer Andrej, die later geheim agent der G.P.O. wordt. Onder Kerensky neemt de macht van gouverneur Gribsky af en onder het bewind van de Sovjets wordt hij een vluchteling. Hij wordt gevangen genomen en door zijn dappere en vol hardende dochter Olga, die tot zijn dood toe haar vader trouw zal blijven, be vrijd. Marika Stiernstedt beschrijft haar teruggetrokken leven in Moskou, een stad, die aanvankelijk onder Lenin, vrij wel verlaten was, maar die in 1922 weer overbevolkt geraakte. Door nood en honger gedreven, stelt Olga haar talen kennis in dienst van de afdeeling „Bui- tenlandsche Zaken”; zij ontdekt daar on- Doco.’ maakt, dat wij den moed niet verliezen... De botsing tusschen de ideëen van twee geheel verschillende werelden geeft aan dezen roman tot op zekere hoogte een „Europeesche beteekenis”. Het is een boek van ruimte en kracht. De Rus sische volksziel wortelt niet in het Wes ten en evenmin in het Oosten, dat is de eeuwige tragiek van het land, zegt er gens gouverneur Gribsky. Hij las graag in Gogolj’s „Doode zielen”, het werk, dat eenmaal bedoeld was als een Russi sche Divina Commoedia. Olga Andrejevna, in wie verpersoon lijkt zijn de liefde van het kind voor zijn vader en voor den man, die het vrouwenhart vervult, maar óók de liefde voor het vaderland in zijn strijd en ih zijn nood, heeft aan dezen aangrijpenden roman haar naam gegeven. Temidden van de verschrikkingen der revolutie en van den burgerkrijg heeft zij haar le venstaak volbracht, in een tijd van waarlijk wereld-historische beteekenis. Zoo is deze roman geworden de weer spiegeling van een groot drama in een kleine scherf, zooals de Zweedsche schrijfster het ook heeft gewild, die aan vankelijk een vreemde was in het land van de Russische menschen. gantischen strijd der ideeën. Ook met haar roman „Vier Levens” heeft zij zich doen kennen als een schrijfster met on gewone scheppingskracht, die in staat is menschen en toestanden te creëeren, die in alle details het kenmerk van levens echtheid bezitten. Haar derde roman, die in Nederlandsche vertaling onder ons lezend publiek is gekomen, over treft in conceptie en psychologische uit beelding de beide vorige. De omstandig heid, dat het boek in Rusland speelt, heeft het gemaakt tot een belangwek kend document van Russisch leven, in een periode, waarin sich in het uitge strekte land, dat voor velen een raadsel bleef, ingrijpende veranderingen vol trokken. Marika Stiernstedt toont be grip te hebben van den geweldigen gees telijken strijd, welke zich in dit deel van der de Sovjets hier en daar een goed mensch, o.a. den jongen Ilja, die tegen het slot van den roman voor Ol- ga’s leven groote beteekenis krijgt, en dit doet haar weer hopen op de toe komst van haar land. Zij zou met Ilja zelfs wel willen trouwen als zij niet vreesde, dat het leven van haar vader er door in gevaar zou worden gebracht. Na hun vlucht naar Riga, waar Gribsky nog tien jaar leeft, keert Olga weer naar Rusland terug; de jaren van bloed en slijk, die haar wachten, mogen haar geen reden zijn om haar vaderland niet te dienen. Ilja was een zoon, zij een dochter van „het land der geduldigen”. Ik keer weer terug, naar huis, had Olga gezegd. Naar Rusland? Waar anders heen? Zie je, mijn va der placht te zeggen, dat wij een wan ordelijk volk zijn. Daar ligt de tragiek. Het is mogelijk, dat wij thuis nog heel lang door vuil en bloed zullen moeten waden, maar daarom kunnen wij toch niet weigeren voort te gaan. God geve ons tijd'. Vijftig jaar, misschien wel hon derd! Gedurende een klein gedeelte van die honderd jaren wil ik trachten de menschen te dienen en waar zou ik dat beter kunnen doen dan in mijn vader land? Ook bij ons zijn goede en bewon- derenswaardige menschen. En dat prachtig, maar ze zijn heel teer en ze zijn direct stuk. Wat mooi is en kleurig duurt nooit lang, m’n jochie. Leer jij nu maar liever kleinere bel len te blazen. Die zijn wel niet zoo mooi, maar ze zijn stevig. En dat heeft dikwijls meer waarde in de wereld. Ik geloof, dat ik dat ook net geleerd heb, Bobbie, Jij, pappie? Het ventje keek verbaasd. Maar jij weet toch alles, jij bent toch groot! Een smal lachje kwam om Eeck- mans’ mond. Ja, groot ben ik wel, maar ook groote menschen kunnen nog wel eens Pijn, toen stuk geien op En dat zonder één woord te spreken Dat noemen ze, geloof ik, stil spel. Waarom staat hij niet op 't programma vermeld Zeker om het wicht niet ijdel te maken. Heel paeda- gogisch Meneer Engers heeft bepaald zelf veel kinderen, dat hij ’t wurm zoo zoet weet te houden, meent mevrouw van Dingelen. Hij krijgt trouwens, al kan hij nog echt jong doen, zoo lang zamerhand de jaren voor père noble. Ik vind hem zoo’n prettig duidelijk acteurje verstaat hem altijd. Maar Fie Carelsen is wel een heel erg jonge grootmoeder. Enfin, dat zit hem na tuurlijk in verband met haar leeftijd. Heb je gezien, brengt juffrouw Piepers te berde, dat ze op ’t too- neel de petrolie-lamp an hadden Ik wou, dat i k nog een liter of wat kon krijgen. Je runderlappies sudderen er zoo lekker op. Maar met gas gaat het óók, hoor Daarom niet geklaagd. En wat zaai j ij voor den winter op je plat informeert haar vriendin juffrouw Stikkel. Ik ben met radijs begonnen, maar dat geeft, zeggen ze, niet veel vitaminen D of G of wat ’t dan voor letter mag zijn. Waar een mensch al niet aan denken moet, hè Zouden we, vraagt een weetgierige zoon, nu je zoo weinig taxi’s meer ziet, ook weer per diligence gaan net als Robertus Nurks uit de Haarlemmer hout Zoo’n rustig vervoermiddel lijkt me een aardig afwisselingetje op al dat gerij en geros van nog kort geleden. Best voor de zenuwen, onderwijst de verstandige vader. Mij kunnen ze zelfs in de trekschuit krijgen. Ik heb altijd gehouden van kalmpjes-aan. Maar .’aten we zorgen, dat we vóór donker thuis zijn. Na die ruzie aan tafel van daag let op mijn geestige woord speling, mijn jongen kan je moeder me toch al niet zién! Zoo praat men in de verrassend stampvolle vestiaire gezellig na over de allerprettigste vertooning van een zeer vaderlandlievende stuk. Ja, moest ik toegeven. Dat lijkt wel jvat. Een heer met bezigheden buitens huis lijkt me het geschikste. Schrijf maar op die advertentie. En dat deed ze. Twee dagen later kwam de heer. De kamers stonden hem aan en mijn vrouw bedong vijf en veertig gulden in de maand. De huur zou direct ingaan. Mijn vrouw in de nopjes. Nu zou ze voortaan ruimschoots in het geld zit ten. Vijf en veertig gulden in de maand meer of minder, dat Wil in deze tijden wel wat zeggen! Al spoedig bleek dat er in ons huis houdelijk leventje heel wat veranderd moest worden. Mijnheer moest ’s mor gens zijn ontbijt hebben en mijn vrouw moest dus een half uurtje eerder op. Met mijn rust was het dan ook gedaan. Mijnheer had wel zijn bezigheden bui tenshuis, maar het aantal keeren, dat ik naar de bel moest loopen, omdat iemand hem wenschte te spreken, was legio. Onbegrijpelijk hoeveel relaties mijnheer had en hoe die zoo spoedig wisten, dat mijnheer bij ons zijn intrek „Olga Andrejevna” is de titel van een merkwaardig boek van de Zweedsche schrijfster Marika Stiernstedt, dat dezer dagen bij J. M. Meulenhoff te Amster dam het licht heeft gezien. Mevrouw N. Basenau-Goemans heeft er een goede Nederlandsche vertaling van gegeven, zooals zij dat ook heeft gedaan van dat andere boek van Marika Stiernstedt: „Juffrouw Liwin”. waarin de schrijfster blijk heeft gegeven van een diep ziel- kuqdig inzicht, waar het betreft den mensch, geplaatst temidden van den gi- Een heel toepasselijke titel voor dezen tijd, schertst notaris de Beer. Moet je me 's avonds na tien bij mijn afscherm-lampje zien zitten een volslagen camera obscura. Anders een zeer verstandig idee van dien meneer Verbeek, om van den zomer maar door te spelen. We gaan dit jaar tóch niet op reis en naast Scheveningen wil je nog wel eens een verzetje hebben. Daarbij is het heerlijk koel in den schouwburg, een groot verschil met mijn balkon, als je blieftDaar is ’t alleen goed voor zonnebaden. Maar mijn achterburen hebben geklaagd, dat dat geen gezicht was. Nu is het waar, dat ik mijn mooisten tijd gehad heb, al mag ik er nog best wezen, dunkt me- Ik had geen zin, om met gelapte laarzen in de stalles te gaan zitten, expliceert mr. van Schommelen, al schik ik me overigens graag naar de tijdsomstandigheden. Daarom ben ik maar op mijn sandalen gekomen. Ik heb die dingen alleen versch gever nist, zie je Dat geeft me ’t gevoel, of ik mijn lakschoenen weer aan heb, haha Hè, zoo’n knus verguld-avondje is toch heel wat anders dan dat eeuwige ge-jazz van de tegenwoordige jongelui, verzucht mevrouw Dops. En dat pand verbeuren, wat een dol leuk spel letje 1 Ik had best mee willen doen. Alleen leek Richard Flink als koeken bakker de Groot me wat al te optimis tisch. Maar misschien heeft hij toe zegging gekregen van een mooie partij regeeringsmeel voor zijn speculaas Ja, in dien tijd waren de menschen nog tevreden, stemt Dops met haar in. Eenvoud is toch maar je ware. En de meisjes gingen ’s avonds niet alleen over straat Daar moet je nü om komen Straks worden de jongens nog thuis gebracht’t Kan verkeeren Wat vertolkt die zuigeling nemend zijn rol, hè merkt van Din- zijn monu gexonieu. m oen een kunstenaar, had hij gezegd, en op een kantoor zou ik me doodkniezen van narigheid. Je moet geduld hebben, Martha, ik weet, dat er eens een dag zal komen, dat ik een boek schrijf, waar ik mijn naam mee vestig. Ik voel, dat ik het in me heb. Die dag was tot nu toe niet gekomen. En Martha had stil mok kend haar oude beroep weer gedeel telijk opgevat; ze naaide voor anderen en daar ze haar vak verstond, diende ze soms meer dan hij. hem gegriefd, maar hij In tijden was Theo Eeckmans niet zoo opgewekt geweest. Zijn tred was veerkrachtiger, toen hij langs het oude kikkerslootje, waar het eerste speenkruid al aan den wallekant begon te groeien, naar huis stapte. Die ochtend in de vrije natuur had hem goed gedaan, hij voelde het groote plan in hem groeien, en als een paddestoel, die plots opschiet in niet te stuiten kracht, waren de ideeën in hem geboren voor het boek, dat ditmaal succes zou moeten hebben. Direct als hij thuis kwam zou hij het Martha vertellen. Zooals hij dat vroeger altijd deed, toen ze nog in hem geloofde. Toen ze er trotsch op was, met een „kunstenaar” getrouwd te zijn, en een rotsvast vertrouwen had in zijn kennis en kunde. Maar het was Theo Eeckmans niet voor den wind gegaan. Met moeite had hij uitgevers gevonden, die het aandurfden met zijn boeken, uitgevers die geen geld genoeg hadden voor machtige reclame, die zijn boek niet wisten te „brengen”. En het gevolg was, dat zijn werken niet gingen. En toch, ze waren niet slecht. Ze waren goed geschreven, maar er zat misschien niet voldoende sensatie in, het groote publiek greep er niet naar. En het was met een wrang gevoel in zijn binnenste, dat Theo Eeckmans vaak voor de étalage van een „goed- koopen” boekwinkel stond en daar zijn boeken zag liggen tusschen tal van andere lotgenooten. Heele stapels, die zijn uitgevers niet hadden kunnen plaatsen en die ze nu maar van de hand hadden gedaan aan zoo’n twee derangsboekhandel. Voor 59 of 69 cent kon men zich een roman van Theo Eeckmans aanschaffen en zelfs dan scheen de animo daarvoor nog niet erg groot! Martha had haar eerste enthousias me spoedig verloren. Toen haar hooge verwachtingen beschaamd werden en Theo’s inkomsten zeer gering bleken te zijn, was ze veranderd. De honora ria, die binnenkwamen, waren nauwe lijks voldoende voor een uiterst burgerlijk bestaantje. Theo, had ze gezegd, het wordt armoelijden. Probeer toch een betrek king te krijgen. Je kan dan toch altijd nog blijven schrijven. Dan was er een koppige trek om had genomen. Kwamen we eens laat thuis, dan moest ik bij de voordeur mijn schoenen al uittrekken, om mijnheer niet wakker te maken. En gingen wij eens vroeg naar bed, dan werden we midden in den nacht opgeschrikt dóór mijnheer, die thuis kwam, allesbehalve zachtjes de trap opklom en met de deu ren smeet. Kortom, we waren de knechtjes van mijnheer geworden. In een ommezientje. Maar het uitzicht op de belooning aan het eind van de maand vergoedde veel en dat deed me, ook al terwille van mijn vrouw, volhouden. Zoo kwam het einde van de maand en in sierlijke letters had ik een kwitantie geschreven voor een maand huur. Daar kwam nog een twintig gulden bij, die ik mijnheer voor allerlei boodschappen had voorgeschoten. Intens verheugd ging mijn vrouw dien avond, toen mijnheer thuis was, naar boven om het geld te innen. En het duurde niet lang, of ze had gezwegen. Nu was het boek er. Het weliswaar nog geen gedaante, maar het zat in zijn hoofd. Dat, hij was er zeker van, werd een kunstwerk. Het zou er alle kwaliteiten voor hebben. Hij floot, toen hij het kleine voor tuintje instapte. Bob was daar aan het bellen blazen. Hallo, jochie, zei hij vroolijk. Dag paps, riep het ventje en blies verder. Martha, riep hij al in de gang, goed nieuws. Zijn vrouw kwam hem tegemoet. Heb je een betrekking? vroeg ze Zijn gezicht betrok. Nee, geen betrekking. Maar ik heb het idee in mijn hoofd voor hèt boek, Martha. Het boek, dat me bekend zal maken. Oh, kwam ze dof en ze ging terug in de kamer. Je moet naar me luisteren, Martha. Als ik het je verteld heb, zal je enthousiast zijn. En hij begon zijn idee uiteen te zetten. Hij vertelde opgewonden de intrige, en hoe hij zich de détails gedacht had. En toen hij uitgepraat was, keek hjj haar vol verwachting aan. Zijn vrouw begon zich langza am aan te kleeden. Ze trok haar mantel aan en zette haar hoed op. Ja! antwoordde ze. Ik geloof wel, dat ër iets in zit. Je kan nooit weten... Ze zei het zonder veel overtuiging en het was als een ijskoude douche voor hem. Ik moet naar mevrouw Bertink, zei ze, haar japon moet deze week af. Let jij een beetje op Bobbie, hij speelt in het tuintje. Tot vanavond, Theo. Er staan wat aardappels en een stukje vleesch in den oven, ’k Heb ze voor je warm gehouden. vloerbedekking niet veroorloven, moe ten ze op de een of andere manier vermeerderd worden. We hebben bo ven twee gemeubileerde kamers, die we niet direct noodig hebben. Die moeten we maar verhuren Ik moet eerlijk zeggen, dat ik me er onmiddellijk tegen verzet heb en mijn ega er op gewezen heb, dat we dan onze vrijheid kwijt waren en zoo meer, en dat het verhuren van kamers eerst aan de orde kwam, wanneer de nood het hoogst was. Maar mijn wederhelft vond, dat het zoover al gekomen was. Ais er niet eens meer een nieuw ta pijtje voor de woonkamer aangeschaft kon wordert, een tapijt, dat toch hoog, hoog noodig Was, dan was de toe stand volgens haar wel zoo kritiek, dat het verhuren van kamers alleszins ge motiveerd was. Het was consequent geredeneerd en ik zat er dus mee. Ik moest me bij voorstel onze bovenkamers te verhuren, neerleggen. Ik deed het zuchtend. Het was mijn idee niet. En dat heb ik later, op de geschikte plaats en tijd ook onomwonden gezegd. Maar laat ik de geschiedenis niet vooruitloopen. Ik adviseerde mijn vrouw dus maar niet de eerste de beste in huis te nemen. Ook wat dat betreft heb je ver plichtingen, niet waar Het is waar, je behoeft je voor zoo iets niet te scha men, maar, enfin, men weet wel hoe dat gaat. Mijn vrouw begreep ook wel, dat het verhuren van kamers heel wat last meebracht, maar ze zette door. Ze had zich nu eenmaal voorgenomen, dat er een nieuw tapijt moest komen en daar ik het geld er niet voor had, zou zij er wel op deze wijze voor zorgen. Dienzelfden avond speurde vrouw in de advertenties. En ze vond wat ze zocht. Manlief, zei ze, lees eens en zeg eens wat je er van denkt. En ik las: Het tapijt in onze woonkamer was versleten. Het had in de eerste tijden van ons huwelijk zeer veel te lijden gehad. We kregen veel aanloop en een der geregeld terugkeerende bezoekers was een nerveus iemand, die zijn voe ten geen moment stil hield. Als hij wegging, lagen er steeds groote vlok ken wol bij de plaats, waar hij gezeten had, losgetrapt uit het tapijt. Als je pas getrouwd bent, ben je erg trotsch op je boeltje, vooral als je het door zuinigheid en spaarzaamheid bijeen hebt moeten brengen. Ik ergerde me dan ook telkens stierlijk aan het getrap van den bewusten bezoeker en mijn vrouw niet minder. Het tapijt werd zienderoogen kaler, en toen het werke lijk onoogelijk werd, bleef de bezoeker uit. Mot gehadNiet om het tapijt, want daar had ik, noch mijn vrouw ooit iets van gezegd. Enfin, het tapijt was versleten en mijn vrouw zanikte al eenige dagen, dat er een nieuw moest komen. Ik heb er al zoolang tegen aan moeten kijken, voerde ze nog aan. Dan kun je het ook nog wel een tijdje volhouden, beweerde ik. Je bent er onderhand aan gewend geraakt een versleten tapijt te zien. En je weet welde tijden, hè Het zit er niet aan We kunnen ons deze uitgaaf voor- loopig beslist niet veroorloven. Och wat, wierp mijn vrouw tegen. Jij klaagt ook altijd harder dan noo dig is. Nu was dat een absoluut valsche be schuldiging, maar ik hoor tot de dege- lijken, die er niet van houden iets aan te schaffen en den leverancier op zijn geld te laten wachten. En daar ik bo vendien niet driftig van aard ben, wachtte ik eenigen tijd, alvorens te antwoorden. Daarvan maakte mijn vrouw natuurlijk een dankbaar ge bruik om nog eens op het thema terug te komen. -Het is heelemaal geen luxe, be toogde ze. Het is beslist noodig. Wat moeten onze kennissen er wel van den ken. Het is niet alleen kaal, maar er zijn ook al gaten in gevallen. Kun je die dan niet stoppen Dat was een onvoorzichtige vraag van mij en dat werd me in krachtige termen in een tempo, dat ik zelf nooit heb kunnen bereiken, duidelijk ge maakt. Maar ik ken de draagkracht mijn portemonnaie en dus hield voet bij stuk. Het gaat eenvoudig niet, verzeker de ik voor de zooveelste maal. Dan moet er iets op gevonden worden, dat het wel gaat, vond mijn vrouw. Als je mij zoo’n middeltje aan de hand kunt doen, krijg jij je tapijt, was mijn bescheid en ik dacht daar mede van het geval, dat me danig de keel begon uit te hangen, voor goed af te zijn. Natuurlijk had ik het weer bij het verkeerde eind. Ik was er nog lang niet af. Mijn vrouw’ had een middeltje Manlief, zei ze. Manlief, het tapijt moet er komen. En omdat onze inkomsten zooals die zijn op het mo ment, de aanschaffing van een nieuwe was terug. Een kleur als vuur. Maar in haar oogen stonden tranen. Wat is het vroeg ik. Die slechte tijden, kwam het over haar lippen. Hij heeft een veertien da- gen uitstel gevraagd had op het moment het geld niet WatHeeft hij niet betaald Ik geloof, dat ik het ge schreeuwd heb. Was ik daarvoor ’s avonds op mijn sokken in mijn eigen wo ning naar boven geslopen? Was ik daarom telkens en telkens weer naar de deur geloopen om de boodschap pen van mijnheer in ont vangst te nemen Was ik daarvoor een maand lang vroeger opgestaan en was ik daarvoor de onderdanige dienaar geweest Betalen of het huis uit, gaf ik ver beten te kennen. Van veertien dagen uitstel komt een maand en van een maand een half jaar en tenslotte kun nen we heelemaal naar onze centen flui ten. Jij hebt hem er in gehaald en jij gooit hem er ook weer uit. Maar je neemt een onderpand voor de huur, die hij nog te betalen heeft. Weet u wat ik zoo gek gevonden heb? Mijn vrouw ging gewillig naar boven. Ik schijn dus wel verbazend woedend geweest te zijn. Enfin, mijnheer is ver trokken. Krijg ik nu het tapijt? vroeg mijn vrouw zachtzinnig, toen hij weg was. Nee, zei ik. We hebben immers geen bijverdiensten gehad! Maar den volgenden dag hebben we samen gewinkeld en nu is het oude ta pijt in de woonkamer verdwenen. Het nieuwe staat goed. - uoea: zei mj en er was een wrange klank in zijn stem. 'k Zal wel zien. Dag... Hij zat nog leeg voor zich uit te staren, toen een kwartiertje later zijn zoontje binnenstapte. Pappie, zei het ventje met een benepen stemmetje. pappie. Die zeepbellen zijn nare dingen. Tel kens als ze heel groot en heel mooi worden, als er duizend mooie kleuren in komen, dan... dan... spatten ze stuk. Hoe kan dat nou,’ pappie, ze zijn zoo mooi, als ze groot zijn, en zoo prachtig groen en rood en geel en... Zachtjes streelde zijn hand het haar van zijn zoontje. Ja jongen, dat is nu eenmaal zoo. Die mooie, groote, kleurige zijn finniM. a

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 7