DE KLEINE MARIANNE Zwerftocht door Mexico Een bewogen jagersleven LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT VAN DE Ki •f Het boek van de toeek land vol avontuur een en Donderdag 4 Juli 1940, No. 17611. b.2 p.3. DE SCHOENEN... Herinneringen uit romantiek ♦h Ja HzZ SB Ito* op nieuwe bij tafeltjes Het schoenen Een gestreepte” kanjer werd buit gemaakt. Een Bataksehe bruut. Jachttochten in Sumatra's wildernis de over hem ging, aan van avontuur romance: waarom had, waarom hij den naam van zonderling gekregen had. Nu eerst zagen ze den „rijken rigaard” in zijn ware gedaante Aan ,.den langen Ledeboer”, zooals hij algemeen genoemd werd, hebben wij vaak moeten denken bij de lectuur van van der Valk’s boek. Ledeboer werd door een olifant tijdens een jacht in Mombasa, in Afrika, gedood; het was al tijd zijn ideaal geweest in Afrika op groot wild te jagen. Hij was doorgedron gen in de diepste schuilhoeken van de wildernis op Sumatra, op Java, in Ban- joewangi vooral, had hij vele dozijnen tijgers neergelegd. Hij stond niet vreemd tegenover het mysterie van bosch en moeras. Ook de heer van der Valk is er in doorgedrongen. Wie zijn boek leest, zal beseffen, dat hij te doen heeft met een groot kenner van de taal van het woud en van het leven in de ruige wil dernis. Hij las in de rimboe de historie van den dag op de paden waarlangs net ge dierte zich beweegt naar jachtveld of bron. Het was een belangwekkende historie, welk hier boeiend werd naverteld. JOHAN KONING. vulde ik. dat - pen, gleden zijn gedachten telkens naar zijn wagen, waar Marianne nu gekleed werd. Na hem was het haar beurt. Toen hij een half uurtje geleden eens naar haar was gaan kijken, had hij den indruk gekregen, dat de koorts weer was toegenomen... Het nummer van „De Domme Au gust” was ten einde; Marianne was aangekondigd; het paard liep al in de arena, de directeur liet de zweep knallen. Het orkest zette een opgewekte me lodie in. Applaus klonk op. Marianne huppelde, kushandjes naar links en rechts uitdeelend, naar het midden. Haar oogen schitterden koortsachtig, een blos kleurde haar wangetjes. Marianne had zich naar de trapeze opgc<verkt. Zij voelde zich doodmoe. Haar knietjes knikten. Een huivering gleed over haar rug. Nog nooit had haar de afstand van de trapeze naar het paard beneden haar zoo groot toe geschenen. Vaag zag zij het publiek. De muziek, die nu in een wilde czar das was overgegaan, klonk als vanuit ongekende verte. Het licht pijnigde haar oogen. Zag dan niemand dat zij niet sprongen kon? Waar was nu het paard? Ze zag niets dan paarden, paarden die wild rondholden, twee, drie naast elkaar, achter elkander, er kwam geen eind aan. Hoe kon ze zoo springen? Ze kon zich niet loslaten van de trapeze, welke rond scheen te slin geren, in plaats van zooals anders, voor en achteruit te zwaaien... Daar hoorde ze het trompetsignaal. Nog twee, drie maten, dan zou ze moeten springen. Plots zweeg de mu ziek. Het was doodstil in het circus. Ze voelde zich steeds angstiger, steeds zwakker ook. Er was een waas voor haar oogen gekomen. Het gonsde in haar ooren. Waar was het paard? Riep daar iemand: spring dan toch? Marianne sprong, niets, niemand ziende. Een oogenblik hevige pijn. Dan niets meer. Marianne had haar laatsten sprong gemaakt, merkte niet, dat iemand haar optilde, dat August haar zoete woordjes toefluisterde en haar streel de, zag niet dat tranen sporen op zijn wit geschminkte gezicht achterlieten. Marianne zou nooit weer optreden. En in de tent zette het orkest een pittige marsch in, nadat de directeur zelf had medegedeeld, dat het onge val gelukkig nog goed was afgeloopen en de voorstelling verder haar gewone verloop zou hebben. ringsfeesten en oogst- en huwelijksfees ten mede. Zonder in al te veel ethnogra- fische bijzonderheden te vervallen, slaagt de schrijver er in een kleurrijk beeld van soms primitieve en dan weer zinrijke gebruiken te geven bij een volk, dat vanwege zijn gebruiken en festijnen een bijzondere reputatie geniet. Een boeiend boek vol avontuur, dat hem, vertelde zij. Men hield hem voor rjjk en voor gierig. Hij liet de men- schen rustig praten en lachte om minder fraaie verhalen, welke hem de ronde deden, en welke hem natuurlijk af en toe wel ter oore kwa men. Maar, vertrouwde ze mij toe, er waren er velen, die den dokter wel beter kenden. Dat waren de arme pa tiënten en de stille armen vooral. Hij gaf eigenlijk meer weg, dan wel ver antwoord was, zoodat er menigmaal voor ons nauwelijks voldoende was om behoorlijk rond te komen. Hij gun de zich niet eens een paar schoenen, een nieuw pak... Hoe dikwijls ben ik met zijn schoe nen naar den schoenmaker gegaan, ter wijl ik dacht, dat het wel de laatste maal zou zijn, dat ze gerepareerd zouden kunnen worden. Maar Tienus, de schoenmaker, ken de de schoenen van den dokter wel. En telkens wanneer ik kwam, glim lachte hij: moet ie nog geen nieuwe? Den volgenden keer, zei ik dan maar. Eindelijk verzekerde ik den dokter, dat ze niet meer te herstellen waren. Sinds zes jaar had hij zich geen nieuw paar aangeschaft. Hij had zich des tijds een stevig paar laten maken. Het leken eerder soldatenschoenen dan schoenen, die een dokter behoorde te dragen. Maar hij was er zeer tevreden mee. Ze zijn sterk, zei hij, en dat is het voornaamste. En als ze gerepa reerd moesten worden, behielp hij zich met een nog ouder paar, een paar, dat nog meer versleten was. En Tienus lapte en naaide en verzoolde maar en al eenige malen nieuwe was Zondags gaan de wel-gezeten dames en heeren van Mexico-stad naar Cuer navaca Ge moet wel-gezeten zijn, om dat ge twee uur in een auto moet rij den En ge gaat naar Cuernavaca om- omdat het zoo oud is en zoo mooi. Om dat langs de witte villa-muren de pur peren bougainvillias gloeien in de weel derige zon. Omdat langs de grijze, eeuwenoude kathedraal, de blauw’e re gen in weelderige trossen neerhangt. Omdat de straatjes zoo oud zijn en de plazo zoo vroolijk. Omdat ge er wellicht als andere rijke Mexicanen en als vele vreemde diplomaten, een buitenhuis hebt. Omdat de ochtend-sherry op het grasveld voor de Golfclub zoo goed smaakt. Omdat ge boven de warreling van straten en huizen en kerkkoepels, het oude, schoone paleis van Cortez ziet liggen. Ge gaat naar Cuernavaca omdat het zoo lief en zoo mooi en zoo zonnig is en omdat het zooveel van de rijke histo rie en de kostbare cultuur van dit prach tige land in zich heeft. Daarom zijn wij dezen Zondag naar Cuernavaca gegaan. Door een heerlijk berglandschap. Koel en hoog en vriendelijk in de eeuwige lente van Mexico. En dan: de blijde ver rassing om het stadje. Grijs en eeuwen oud in zijn kern. Wit en modern in zijn buitenwijken. En overal de felle kleuren van de weelderige bloemtrossen. De sherry van de Golfclub is geurig als de bougainvillias. De diplomaten-aan- de-sherry zijn rustig als blauwe-regen. De plaza is leutig en frisch van muziek jes en kramen. De smalle, zonnig, stof fige straatjes oud als de historie van dit wonderlijke land. Cortez’ paleis en de kathedraal en het oude huis, waar Jean de la Borda heeft gewoond: de Fransche. avonturier, die het ailver uit den bodem heeft gedolven en die onmetelijk rijk is geworden. In zijn huis hebben Maximiliaan en Charlotte gewoond. In den prachtigen tuin heb ben de keizerin en de keizer naar de stilte geluisterd. En er zijn er die zeg- gen, dat de keizer hier, bij het stille, steenen bassin tot den rand met koel water gevuld zijn klein heeft gehad. Een keizerlijke werk mechanisch; zijn gedachten dreigden af te dwalen: naar de kleine Marianne. Marianne was zijn pupil. Marianne was een weesje. Haar ouders waren ook circusartisten geweest. Zij werkten aan de trapeze. Op een avond was er een ongeluk gebeurd; beiden waren van groote hoogte neergestort. Slacht offers van hun beroep. Marianne was toen twee jaar. August had medelijden met het kind gehad. Nu hield hij van Marianne, als was zij zijn eigen doch tertje. August zorgde voor haar op voeding zoo goed hij kon. Toen Marianne ouder werd had de directeur August het voorstel gedaan om het meisje voor het circus op te leiden. Hij had er aanvankelijk niet van willen weten. Het circus leek hem niet de aangewezen plaats voor het lieve, teere kind. Maar de directeur had er toen de aandacht op gevestigd, dat hij, indien hij Marianne voor iets anders bestemde, haar niet bij zich zou kunnen houden. Als het meisje leerde werken aan de trapeze, zooals haar ouders hadden gedaan, zou zij steeds in staat zijn, als het moest, in eigen onderhoud te voorzien. En zij zou althans de eerste jaren niet van August behoeven te scheiden. Toen hij eenmaal toegegeven had, voornamelijk uit angst, van het kind gescheiden te worden, had de direc teur zich zelf met haar opleiding be moeid. Geduldig had hij met haar geoefend, weken, maanden... En Ma rianne was op zesjarigen leeftijd een van de grootste attracties van het circus. Zij sprong van een laaghangen de vliegende trapeze op een rondhol lend paard, licht als een veertje wip te zij in een van zilver glanzend jurk je, op het dier, dat door den directeur zelf tot den gewenschten galop geleid werd. Maar dien morgen had ze zich niet goed gevoeld; ze had hoofdpijn en haar anders bleeke wangetjes gloei den. Marianne had koorts. Dat had August onmiddellijk gemerkt. Hij had een dokter geroepen en deze had be volen, dat het meisje in bed moest blijven. De eerste dagen zou zij on der geen voorwaarde mogen optreden; dat zou haar ziekte een gevaarlijke wending kunnen geven. Tegen den mid dag was de directeur eens komen kij ken. Marianne scheen toen beter dan ’s morgens en hij was van meening, dat zij ’s avonds best zou kunnen op treden, wanneer er maar de noodige voorzorgen genomen zouden worden, dat zij geen kou vatte. August had er op gewezen, dat de dokter verboden had, dat ze het bed zou verlaten, maar de directeur had er op gestaan, dat er geen wijziging in het program ge bracht werd. Er waren tenslotte maar enkele minuten mee gemoeid... Hij zou de verantwoording wel op zich nemen. En terwijl August zijn werk deed onder den hellen schijn van vele lam- gie- van philanthroop en menigeen die de glim mende, tallooze malen verstelde schoenen van onder de witte doods- wade zag uitsteken, pinkte stil een traan weg... In de groote circustent was geen plaats meer onbezet. Avond aan avond was dat het geval. Er werden goede zaken gedaan. Maar het programma was die enorme belangstelling ook al leszins waard. Bijna elk nummer, dat vertoond werd, was af. De directeur begreep, wat goed werk beteekende; hij was zeer kieskeurig bij het engageeren van de artisten. Hij verstond zijn vak en had een goeden kijk op den smaak van het publiek. De voorstelling was als steeds, keu rig op tijd begonnen. Het orkest be stond uit uitstekende musici. De violen zongen, de trompetten schetterden. Al naar gelang het programma-nummer was de muziek gekozen; nu eens snel opwindend, daverend, dan weer zacht, vloeiend, werkte zij in belangrijke mate mee tot het scheppen van de typische circussfeer welke zoo’n eigen aardige bekoring op het publiek uit oefent. Groote lampen in den nok van de tent wierpen een fel licht op de arena, waar knappe staaltjes van dressuur werden vertoond, waar goed verzorg de paarden de wenken van den pikeur volgden, waar de temmer bewees de wilde dieren volkomen in zijn macht te hebben. Af en toe wierpen schijn werpers hun lichtbundels naar boven, waar artisten aan de trapeze hun ge vaarlijke toeren verrichtten. Telkens en telkens weer klaterde de bijval door het paleis van zeildoek. Uitbundig werd er gelachen om het potsierlijke gedoe der clowns. Vooral de muzikale clown, op het programma vermeld als „De Domme August” viel bijzonder in den smaak van de hon derden, die dezen avond de tent vul den. August begreep het publiek mis schien nog beter dan zijn directeur en maakte er zoo’n practisch gebruik van, dat hij, die aanvankelijk met eenige anderen in de pauzes tusschen de nummers moest optreden om het publiek bezig te houden, zich had we ten op te werken tot een afzonderlijk nummer. August had dezen avond weer even veel succes als anders. Hij ontketende lach-orkanen, wist een oogenblik later diep te ontroeren, zoodat menigeen een traantje wegpinkte. Het applaus dat hij verwierf, was stormachtig. Toch was August dien avond niet op dreef. August had zorgen. Maar wat wist het publiek daarvan? Het mocht het ook niet weten. Zijn wit masker verborg zijn gevoelens. In het circus was hij geen normaal mensch. Hij was een clown, zonder een eigen gevoelsleven. Hij was een nummer, dat een vroolijke stemming diende te verwekken. Hij besefte dat terdege. Vandaar ook, dat hij telkens eenige oogenblikken voor ernst zorgde. Daar na werd een grap nog meer gewaar deerd, was de vroolijkheid altijd groo- ter Dezen avond echter deed hij zijn nieuwe aspecten belicht van ons schitte rend eilandenrijk, is het werk van A. C. van der Valk, dat, met fraaie foto’s en teekeningen. onder den titel „Vangen en jagen in Sumatra’s wildernis” bij J. M Meulenhoff in Amsterdam is ver schenen. Terecht is de heer van der Valk van meening. dat het Nederlandsche pu bliek niet genoeg kan lezen en hooren over ons prachtige Indië, het land waar in hij den mooisten tijd van zijn leven heeft doorgebracht. Hij heeft in dit boek geen geleerde uiteenzettingen willen geven omtrent de fauna, de gewoonten en gebruiken van inheemsche stammen in de gebieden, waar hij heeft rondge zworven. Als jager heeft hij gedurende de in Sumatra doorgebrachte jaren veel gezien, beleefd en geleerd omtrent die ren en menschen en ook als jager geeft hij zijn onopgesmukt verhaal van zijn vele en veelal avontuurlijke ervaringen, die hem nog frisch in het geheugen lig gen, zoodat hij er gemakkelijk in slaagt den lezer mee te voeren in het land, waaraan hij zoovele mooie en ongewone herinneringen heeft komt des schrijvers groote deskundig heid naar voren,, hetgeen het aange name gevoel geeft van in vertrouwd ge zelschap te zijn. In negen hoofdstukken heeft de heer van der Valk zijn stof verdeeld en hij had er, gelooven wij, gemakkelijk nog negen bij kunnen schrijven, want hij heeft veel te vertellen en op het gebied van de jacht is men niet zoo gauw uitgepraat. Hij brengt den lezer gelei delijk de rimboe binnen, waar de „ge streepte Dood" de tijger rond waart. Het begint met een vrij gemoe delijk jachtpartijtje, op wilde zwijnen en herten en de lezer leert den inlander kennen als helper en metgezel op de jacht, die de taal der wildernis verstaat. Maar de groote jacht, dat is toch de jacht op tijgers en op olifanten .In die hoofdstukken worden de beschrijvingen van den hartstochtelijken jager van meesleepende kracht. Het boek van den heer van der Valk is een „Indisch boek”, zooals er feitelijk nog geen verschenen is. Helaas heeft de groote Ledeboer zijn jachtervaringen op Java en Sumatra niet te boek gesteld. Jacht en vangst in de oerwouden van Sumatra.kan men zich avontuurlij ker, romantischer en schooner omge ving hiervoor indenken? De bekende jager op groot wild, de heer A. C. van der Valk, die reeds eenige malen groote transporten wilde dieren uit ons Insulinde naar Europa bracht voor de dierentuinen van Neder land. Duitschland, Frankrijk, Engeland. Italië, e.a. vertelt in dit boek hoe hij met vaak schier bovenmenschelijke inspan ning en bijna onoverkomelijke moeilijk heden 't grove wild als olifanten, tijgers, de zoo moeilijk te vangen orang oetans, krokodillen en de kleinere dieren, neus hoornvogels, siamans, dwergedelherten. kuifkwartels en andere wist te verschal ken. Slechts zeer w'einig werd gepubliceerd over het vangen van deze dieren, een onderwerp, dat dit boek voor velen bij zonder interessant zal doen zijn, te meer ook daar deze uitgave wars is van het zoo zeer gesmade jagerslatijn. Tot in finesses beschrijft de auteur het maken van vanglinies, het jagen met behulp van schijnwerpers, het vangen van tij gers, de jacht met het blaasröer en met pijlen. Doch niet alleen ter jacht en ter vangst trekken we mee; we zijn, zooals reeds gezegd, aanwezig met den schrij ver op een oogstfeest, we zoeken met hem naar goudaders, we zien het hui veringwekkend tafereel van een geesten bezwering en deelen in de uitbundige vroolijkheid van een Bataksch huwe lijksfeest. Het verschepen van de dieren in een grooten Oceaanstoomer, de beschrijving van de lange, doch afwisselende reis van Indië naar Nederland en de aankomst aldaar vormen een waardig slot van dit boeiend en vaak spannend werk. De ja renlange ervaring van den jager, ge paard aan zijn groote bekendheid met dieren, menschen en planten uit het Noordelijk deel van Sumatra staan ons borg, besluit het prospectus, dat dit boek aankondigt en we nemen dit gaarne aan, voor een in details ver antwoord beeld van dit belangwekken de gedeelte van Sumatra. Op bijna iedere bladzijde, zijn wij geneigd te zeggen. K Jachtavonturen op de eilanden van onzen Archipel zal men, fragmentarisch, beschreven vinden in een of anderen roman van plantersleven, een geheel boek aan de groote jacht gewijd, moest nog geschreven worden. Het i s geschre ven; laten wij het welkom heeten. Indië heeft groote jagers voortgebracht, oud- gasten zullen zich de gebroeders Lede boer herinneren, wier naam ook buiten ons eilandenrijk bekendheid genoot. Schrijvers als wijlen L. C. Westenenk wiens werk „Waar mensch en tijger bu ren zijn” hier destijds veel gelezen werd, als Groeneweg, van Bemmelen. Kuypers en nog enkele anderen, hebben spannende en meermalen in schoon en schilderachtig proza bladzijden gewijd aan het jagersleven in de Indische wil dernis. Literair verzorgd proza biedt het werk, waarmede wij thans den lezer willen doen kennis maken, ons niet. Toch schenkt de lectuur ervan een rijk genot. Verplaatst in de schier ondoor dringbare oerwouden van Sumatra, stelt een vermoeide en gepijnigde geest zich opnieuw open voor de eeuwige wonde ren van de natuur. En van de bosschen gaan wij naar het land van de Batak- kers, misschien, om zijn zeden en ge woonten, wel het meest interessante volkje van den Archipel en wij maken daar romantische avonturen, bezwe- de groote heer die liefde gevoelde voor een kleine tuinmansdochter. Rijkdom en macht keizer en zilver- magnaat. Charlotte en haar hofdames Maximiliaan en de dochter van den tuinman.nu zijn de tuinen verwaar loosd waterplanten hebben zich ge nesteld op de randen van het bassin wij loopen over de paadjes en tusschen sinaasappelboompjes in witten bloei wij gaan voorzichtig over de steenen trappen waar het water over ruischte naar den vijver; wij zitten een oogen blik in een klein prieel op een heuveltje En zien Cuernavaca onder ons. De koepels van de kathedraal. De straat jes. De bloemen. En Cortez’ paleis. Wij denken: op deze plaats heeft Jean de la Borda van* zijn rijkdom genoten; op deze plaats heeft Charlotte naar Weenen verlangd. Op deze plaats heeft Maximiliaan zijn sprookje beleefd. Maar nu is deze tuin van het hotel Borda. Wit-gedekte tafeltjes staan onder de galerij. Over Cuernavaca trilt de hitte van den middag. Onder de galerij van het hotel Borda is het koel. De geuren van den oranjebloesem en van ’t stille koele water mengen zich met die van warm brood en gebraden duiven. Voor nog geen Nederlandschen gulden krijgt ge er een Mexicaanschen maaltijd. Er is zachte snarenmuziek ergens in den tuin. Vier mannenstemmen zingen oude lief deliederen. Wij eten zwijgend. Het hart is vervuld van een vreemden weemoed. Dat wij hier zitten en het versche, knappende brood brokkelen en een geu rig gebraden vogeltje verschalken en een glas zonnigen wijn van ’t land drin ken waar eens kamerjonkers en hof dames naar de stilte en het spel der mariachio luisterden. Waar de vreemde de la Borda het zilver door zijn handen liet glijden en een kleine keizerin van Weenen droomde. 'Guitaren tokkelen, mannenstemmen zingen, de zon staat hoog boven Cuer navaca en streelt den blauwen regen van de kathedraal. de oude dame mij, hoe gauw zijn overlijden bekend werd. Van alle kan ten kwamen patiënten en oud-patiënten en armen opdagen om te informeeren wat den dokter gescheeld had... Zijn stoffelijk overschot werd verzoek van velen opgebaard. Eenvou dig, zooals hij geleefd had. Kort voor zijn overlijden had hij nog met zachte stem glimlachend ge vraagd om als hij gestorven was, zijn schoenen niet te vergeten... Hij vroeg het natuurlijk om mij te plagen, maar ik meende aan zijn verzoek te moeten voldoen. Hij kreeg zijn schoenen aan. Mooi gepoetst en pas gerepareerd. Ik had wel getracht ze aan de oogen van de menschen, die hem een laatsten groet kwamen brengen, te onttrekken, maar het bleek me niet gelukt te zijn. Iedereen moest er naar kijken. Het was plots algemeen bekend geworden, de dokter zoo arm geleefd een schikt voor het huwelijk was en er aan twijfelde of hij wel een gezin naar behooren zou kunnen onderhouden. Een en ander had hem den naam van een zonderling gegeven. Maar aan patiënten had hij niettemin geen ge brek. Natuurlijk nam hij den volgenden keer, toen de zolen het weer opgege ven hadden geen paar nieuwe... Breng ze nog maar eens een keer tje weg, verzocht hij en het was of zijn heldere oogen twinkelden van in gehouden lachen, alsof hij me voor den gek hield en toen was mijn geduld werkelijk ten einde en ik zei, dat, in dien hij die afgedragen kistjes her steld wilde hebben,* hij ze zelf maar naar den schoenmaker moest brengen. Maar dien avond ben ik toch naar Tienus gegaan, die bedenkelijker keek dan ooit. De dokter zal dezer dagen... Een paar nieuwe koopen, Tienus lachend aan. Ja, dat ken Maar zeg u hem nu eens goed, het werkelijk tijd wordt... De dokter is echter niet meer Tienus gekomen. Dien avond werd hij ziek, heel ziek en twee dagen later had hij voor goed zijn oogen gesloten. U kunt zich niet begrijpen, vertelde is eenige jaren geleden, dat ergens in een Limburgsch plaatsje een geneesheer door de bevolking van een stadje spontaan gehuldigd werd. Ve len zullen zich dat herinneren. De kranten hebben er indertijd groote verslagen aan gewijd, want de hulde, welke dien geneesheer werd gebracht, was wel verdiend. Immers, de dokter had zich gedurende vele jaren in meer dan een opzicht een ware menschen- vriend getoond. Een en ander schoot me dezer dagen te binnen, toen ik met een oude dame in gesprek kwam, die mij vertelde van een man, die zich op dezelfde wij ze een philanthroop had getoond, maar wiens groote verdiensten niet algemeen erkend werden, vóór er geen gelegenheid meer was hem van die waardeering door een hartelijke hulde te doen blijken. De dame in kwestie was huishoud ster geweest bij een dokter in een kleine gemeente. Waar doet hier niet ter zake. Men lachte om hem en schimpte op hij had er neuzen op gezet. En de dokter dan weer voldaan. Maar toen, dien keer, dat ik verzekerde, dat het niet meer gaf hij zelf toe, dat Tienus er wel veel moeite mee zou hebben. Daarop haal de hij het nog oudere paar voor den dag, trok het aan, wikkelde zijn ka potte paar in een krant en ging de deur uit... naar Tienus. Later heeft Tienus me van dat be zoek van den dokter verteld. Tienus, had hij gezegd, je moet mijn schoenen nog eens herstellen. Den volgenden keer zal ik wel een paar nieuwe moeten hebben. Dat is meer dan noodig, had Tie nus te kennen gegeven. Morgen komen er een paar kin deren, zoo had de dokter vervolgd, en die moet je een paar nieuwe, sterke schoentjes geven. Zij hebben het noo dig en de ouders kunnen het niet be talen; zij hebben het zwaar te verdu ren. Stuur de rekening dus aan mij. En Tinus had in den loop der jaren vele paren schoenen en schoentjes moe ten leveren aan arme menschen, arme kinderen en trouw had hij den dokter het geld daarvoor ontvan gen. Zelf bleef hij zijn oude schoenen dra gen. Ieder kende de schoenen van den dokter. Afgetrapte turftrappers, lach te men en het was menigmaal ge beurd, dat de dokter, wanneer hij bij nacht en ontij bij een patiënt was ge roepen en den weg loopend had afge legd, zooals hij gewoon was te doen, van de menschen te hoören had gekre gen: Maar dokter, hoe kon u er met zulk slecht weer op zulke doorkomen! Streng verbood de dokter dengenen, wien hij goed deed, daar gewag van te maken. Zoo bleef het voor velen een geheim wat hem noopte zoo eenvoudig, zoo zuinig te leven. Men had hem wel eens gevraagd waarom hij niet getrouwd was en dan had hij om die vrijmoedige vraag ge lachen en geantwoord, dat hij niet ge- HK j F - qM M .«WH» jï i «***j'W "fDÉj” ^'1!' jf™ H 21 'ilrJL'" mensch-aa Hi. 1 IW .«i feit 11

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 7