Het wonder-apparaat ZWERFTOCHTEN DOOR MEXICO LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT VAN DE DE HOTELDIEF HET AUTORITJE OP DE GRENS VAN DE OUDE EN NIEUWE WERELD Dinsdag 13 Augustus 1940, No. 17645. bï p 3 DE HONDEN VAN TASCO f nooit den volgenden morgen zijn tevreden TOEGEZONDEN BOEKEN. werk ver- prachtig geleverd. Philip Een Het schoone meer. rug, over- maar vast had wat benepen. Ze voelt zich kennelijk meer op haar gemak, nu de auto „voortsukkelt”. Ze is geen sportief type, ze is aan den voorzichtigen kant, heeft één keer een gilletje geslaakt, toen Frank een auto passeerde en op het zelfde moment maar net een tegenlig ger kon ontwijken. Ze had het vlug gesmoord, maar Frank was het niet ont gaan. Er is veel meer uit dezen wagen te halen, zegt hij lachend en een beetje plagend, bij 120 k.m. ligt het ding nog heel vast op den weg. En ik ben van plan, dat tempo nu te halen. Maar te... misschien willen de dames liever uitstappen. Hier is een uitstekend restaurant met een gezellig zitje op het terras. Over een half uurtje kom ik jullie dan afhalen. Afgesproken? Ida kijkt hem verontwaardigd aan. Uitstappen? Terwijl je eindelijk eens een beetje hard gaat rijden? Waar denk je aan? Je hebt ons uitgenoodigd om met je te gaan autorijden en ik blijf. Annie is een tikje bleeker geworden. Even schijnt ze te aarzelen. Het is haar duidelijk, dat Ida den strijd gaat win nen. Al lang schijnt Frank tusschen hen beiden te aarzelen. Dit schijnt de beslissende „match” te zijn. Ze houdt heel veel van Frank, en ze gunt Ida het succes niet. Maar ze weet, dat ze onpasselijk zou worden van angst, als hij met zoo’n krankzinnige vaart langs de wegen zal razen. Ik... eh... ik wacht dan wel op jullie. Er is bijna geen klank meer in haar stem. Frank bemerkt een nerveuze tril ling om haar mond. Een klein, angstig vogeltje lijkt ze zoo. Het tegendeel van de sterke, voor niets terugdeinzende Ida. Hij laat den wagen voor het restau rant stoppen. Daar is het terras, wijst hij, op zij van het restaurant. Een stil, mooi zitje, Anneke. Over een half uurtje zijn we terug. Veel plezier! wenscht Annie hun en ze ziet het triomfeerende licht in Ida’s oogen. Verloren, denkt ze, als de wagen in een flits wegsuist. Trage dag. Het was vandaag een trage dag in Mexico. Want de zon zette de groote witte stad in daverende hitte. Reeds bij het wijder, openstooten van de glazen kamerdeuren in den vroegen morgen stroomde de warmte van de patio binnen en de fel-paarse bloemtros sen van bpugainvillias, neerhangend van de galerij en klimmend tegen de roomwitte muren baadden zich in het verblindend zonnelicht. De menschen op de warme straten zijn lui en stoffig. De blinde bedelaars, de knaap zonder voeten, de harmonica man met het aangevreten gezicht, en de oude vrouw, die met gebroken stem dwaze liefde-liedjes zingt, steunen tegen de huizen en strekken de handen om centavo’s. Uit de kleine, duistere bak kerijen, waar de ovens gloeien, klinkt dat vreemde, kleine geluid van Mexico: de meisjes, die het deeg in de bezige handen kletse-klatsen tot het plat ge noeg is om als een licht en knappend broodje uit de hitte te komen: de tortil la’s van Mexico. Er is loomheid over de Reforma. Zelfs de schoenpoetsers en de lotenverkoopers geven zich geen moeite de drie woorden daarmee zij den kost verdienen te zeg gen. Roerloos staan de hooge boomen in getje niet dat het ééne staatslot, dat hij nog over heeft, héél zeker een gelukslot is en dat ge, voor tien peso’s morgen honderdduizend peso’s in ontvangst zult kunnen nemen. Vandaag klagen de bede laars lang niet zoo hartverscheurend als gisteren en de snelvoetige krantenkna pen zingen met minder nadruk den lof van het allerlaatste nieuws van „Ulti mas Noticias”. Ik houd zoo van deze bekoorlijke, gracieuze, drukke stad. Ik heb mijn hart gegeven aan dit tierige, zwierige, vroo- lijke Mexico. Maar vandaag is het loon, en de men schen zijn lui en Sanborn is benauwd en de Noord-Americano’s dommelen in bo ven hun rauwe sla met ijs-water en hun haché met melk. Mijn glas is groen. Mijn hart is dor. Mijn schoenen zi allen tijd gehad zich te herstellen en zal natuurlijk fleurig als een bloem op het terras zitten. Met groote stappen loopt Frank het terras op. Een beetje triest ziet Annie hem op haar toekomen Ze heeft geen gelegenheid een be groetingswoord te zeggen. Want bruusk grijpt Frank haar beide handen. Anneke, zegt hij overdonderend. Anneke, jij wordt mijn vrouw! Bijna verschrikt kijkt ze hem aan. Ze maakt geen enkele beweging, zoo over dondert het haar. Tenminste, als je wilt..., voegt Frank er aan toe, een beetje beschei dener. Zie je. ik hou van je. Ook van Ida, misschien, maar Ida is meer een flinke, sportieve kameraad, en jij... jij bent vrouw! En.om te trouwen wil ik nu eenmaal een vrouw, Anneke! Hij trekt haar in zijn armen, maar ze wendt zenuwachtig haar gezicht af. Alweer te veel tempo? lacht hij. Hè, Anneke? Dan komt er een blos op haar wan gen en ze kijkt hem recht in de oogen. Haar oogen vertellen hem alles. En als haar mond ook wat wil zeggen, gaat dat niet... ook nu is Frank haar weer een tempo voor! de zon. En de kleine standbeelden van de generaals en de professoren, die het nieuwe Mexico hebben gemaakt, staan met wijzende en opgeheven armen langs den breeden auto-weg als versteende moderne reizigers-om-niet: zeg, chauf feur, mogen wij meerijden? Zoo kom ik bij het hart van de stad: de Avenida Juarez, die links Mexi- caansch is in het schoone lommerrijke park, dat zangerig en poëtisch Alameda heet. Hier dralen mannen op de ijzeren banken, fonteinen ritselen in haar koele bassins, het breede en statige, wit-mar- meren gevaarte, dat Juarez, den bevrij der, eert, kaatst den zonnegloed terug, amechtig, de krullende tong uit den dierlijken bek, dragen de leeuwen de eeretombe. Maar réchts is de Avenida Juarez Nóórdamerikaansch, het paradijs voor tante May uit Missouri en Oome Bill uit Texas, die er hun kooplust kunnen bot vieren aan de kleurigheid van „echt- Mexicaansche kunstproducten”, expres selijk en in massa, slordig en fabrieks matig voor alle vijftigduizend ooms en tantes uit het Noorden over de toonban ken en de étalages uitgestort Maar het is te warm voor koopen van daag en dus hangen de winkeljuffers en meneeren over de toonbanken en zit ten tante en oom bij hun nationale lievelingsspijs: rauwe sla met ijswater in de benauwde hettigheid van San born het meest on-echte koffiehuis ter wereld: want in welk ècht-koffiehuis kunt ge ook ansichten, bonbons, par fums en tandpasta koopen? Welke eer- voordeel, dat ze behaald heeft, niet weer mag laten verloren gaan door een slordige make-up. Annie heeft immers Als de wind suist Frank van Hou ten’s wagen over den weg. Van benzine- besparing in benzine-arme tijden schijnt hij nooit gehoord te hebben. Trillend gaat de naald van den snel heidsmeter omhoog: 90, 95, 100... Naast hem zit Ida. Haar donkere, bijna zwarte oogen schitteren, als ze naar hem kijkt. Even werpt hij een blik op haar en lacht. Naar je zin? vraagt hij kort. Heerlijk, zegt ze opgewonden. Frank heeft opgemerkt, dat de blos op haar wangen haar uitstekend staat. Zoo frisch als nu, ziet ze er zelden uit. Maar als de opwinding haar te pakken heeft, als ze den invloed van een sen satie ondergaat, schijnt Ida op te leven. Even matigt Frank zijn vaart. Snel zakt de meter: 80, 70, 60, 50, 45. Het lijkt een slakkengangetje na de vaart van zooeven. Op zijn gemak draait Frank zich half om. Achterin een beetje in elkaar gedoken, kleintjes, zit Annie. Als Frank dons te voorschijn. Ze voelt, dat ze het naar haar kijkt, lacht ze witjes en ze knikt hem toe. Leuk! zegt ze dan, maar het klinkt even stoffig als mijn levenslust, vandaag. En waarom zou ik dan niet doen wat héél Mexico doet vandaag: mij terugtrekken in de koelte van mijn kamer? Mijn ramen sluiten op de hitte van mijn patio? En heel den heeten middag slapen gaan? Morgen is er weer een dag. En haastig-zijn, dat past niet in een land, waar de cultuur in tientallen eeuwen ademt. Wel te rusten. En moge de slaap mij koelte brengen en rust en inkeer, om bij het ontwaken in de schemering te zien hoe schoon de paarse bloemen in den avond zijn. lijke kroeg verkoopt bloesjes, vanille-ijs, juweelen en biefstuk? Toch loopt ge Sanbom binnen. Wie in de verrukkelijke, levende stad Mexico is, loopt het on-echte, mors-doode San born binnen. Dat is het kleine noodlot in alle wereldsteden. In Parijs heet dat noodlot: Café de la Paix, in New-York Astor, in Kopenhagen Wival. Ge moet er u bij neerleggen tegen uw wil naar deze plaatsen van verveling-met-toeris- ten te worden getrokken. Zoo zit ge loom achter een groen glas lemoensap. Zoo aanvaardt ge de warme verveling. Die ligt over Mexico op dezen heeten zomerdag. De smalle, anders zoo kittige en springlevende Madero de hoofdstraat kan u niet boeien. De wonderbaar- lijk-schoone kerk aan de overzij schuilt in de schaduw. Kleine vrouwengestal ten bedekken vroom het hoofd en slui pen binnen in de gewijde koelte. Het Pa leis der schoone kunsten staat blinkend- wit in de suizende hitte. De grootsche kathedraal staat op de wijde vlakte van zijn plein en toont als een schreeuw van profanatie hoe de overheid van Mexico de kerken van haar volk behandelt: me- ters-hooge portretten van president Gar denas en van den regeeringscandidaat voor de nieuwe presidentuur zijn tegen den voorgevel van het geweldige Gods gebouw gehangen. Meestal kent deze stad, die na Lassah in Thibet, en Bogota in Columbia, de hoogst-gelegene ter wereld is, een heer lijk lente-klimaat, dat in den avond ver koelt tot herfsttemperatuur. Maar van daag is het heete zomer. Vandaag is de mensch loom en weemoedig in de kope ren hitte die uit een daverenden hemel op de huizen en de straten is geslagen. Vandaag wil tante May niet koopen en draaft oom Bill niet door de musea. Vandaag zegt het donkere Indianenjon-1 gestoken, een zwierig en kleurig jasje en Honderd tien wijst de snelheidsmeter al. Frank besteedt alle aandacht aan het stuur. Toch fluit hij tusschen de tanden een melodie. Ida herkent de „Marche funèbre”. Ze lacht. Misschien wil hij haar angstig maken, maar dat zal hem niet lukken. Als tegenprestatie begint zij de „Danse macabre” te neu riën. Zonder haar aan te kijken, knikt Frank, en er is een beetje bewondering in zijn stem, als hij boven het snorren van den motor uit zegt: Angst schijnt jou vreemd te zijn, Ida! Nog meer gas geeft hi], trillend, bijna onwillig stijgt de snelheidsmeter op nieuw: 115... 120... In de verte gilt een trein. Door de snelle vaart ziet Frank niet ’t bordje, dat een onbewaakten overweg aankondigt. Wild steigerend als een paard passeert de auto de treinrails en onmiddellijk achter hen dondert de trein voorbij. Een dubbeltje op z’n kant, merkt Ida droogjes op. Heb je ’m Frank. Frank voelt, die kalmte van Ida is echt. Dat is moed, zooals hij dien tot nu toe alleen bij een man verondersteld had. Ida is geen week, neurasthenisch popje, ze heeft geen last van zenuwen! Via een zijweg, wat kalmer nu, rijdt Frank terug naar het restaurant, waar zij Annie achterlieten. Als de wagen stilstaat en Frank het portier voor Ida open houdt, blijft Ida nog even zitten. Ik kom zoo, zegt ze ga maar vast. Snel haalt ze lippenstift en poeder en licht van de zaklan onmiddellijk herkend moest erkennen, dat zonderlinge situatie eveneens voor het een bonten doek losjes over den rechter schouder zoo spelen zij hun liefdes zangen en hun patriottische liederen en zingen er hun veelstemmige refreinen bij aan ’t schoone meer van Chapala. De buitenhuizen der rijke Mexicanen aan het schoone meer van Chapala zijn wit en weelderig. Ze staan in de felle zon overdag, in de blauwige schemering van den avond, in de koele stilte van den nacht tusschen boomen en bloemen en vertellen van de tegenstellingen van Mexico: de groote rijkdom van weini gen, de diepe armoede van zeer velen. De purperen bougainvilles hangen in weelderige trossen van de balkons; gou den regen kruipt tegen de witte zuilen, lathyrus in vele zachte tinten, witte en roode rozen en geraniums kleuren in de tuinen langs de oevers van het schoone meer van Chapala. En er staat een kerk met twee hooge torens fel-wit te blakeren in de zon. Er is een blank strandje, waar ge liggen kunt in een gemakkeiijken stoel. Boot jes voor spelevarende bezoekers gaan over de groote watervlakte; de grootste binnenwatervlakte van heel Mexico. Bootjes met visschers vangen de zilver- vischjes van Chapala in hun netten, die ge over een uur, ontgraat en gewikkeld in een deeg, van eigeel gaat eten in ho tel El Nido, het nestje een wit en helder nest in het stoffige, grauwe nest Chapala. Het is heel groot, het meer van Cha pala, wanneer het niet heel helder weer is kunt ge in de lengte, den anderen oever niet zien, maar in de breedte ziet ge aan den overkant weer twee witte torens van een ander stadje, met een vreemd melodischen naam, en als alle andere Mexicaansche stadjes, met bran dende zon in smalle straten van witte muren, met een marktplein waar een oude, breedgekromde boom in zijn scha- De muzikanten spelen naar hartelust aan het schoone meer van Chapala Zij hebben hun mooiste en grootste som brero’s op; hun beenen zijn in de nau we, rijkbestikte Mexicaansche broek „Ziel en lichaam", door dn. C. L. van Steeden. N.V. Ser- vire, alhier. een voorwoord tot dit dr. van Steeden, Met een zingend hart gaf hij den eerste tele gram op. Zou ze nog wat bijzonders zeggen? En ze zei wat bijzonders. Toen hij namelijk tikte: „Hoe gaat het sinds gisteravond?” antwoordde ze: „Bah!”, anders niets. Leendert Koremans zat perplex. Hoe had hij het nu? Hij kon den heelen dag geen contact meer met haar krijgen. Ze bleef strikt zakelijk, tikte uitsluitend „mimr” en „slsl”. Met lood in de schoenen ging hij ’s avonds naar de afgesproken plaats. Wat had hij misdaan? En zou ze er zijn Hij twijfelde er ernstig aan. Maar het was een lachende, opge wekte Miep, die hij aantrof. Een Miep die stomverwonderd keek, toen hij over haar bitsheid aan de telex begon te praten. En die eindelijk zei: „Maar ik ben heelemaal niet aan het tele graafkantoor”. Toen was het zijn beurt om ver baasd te staan. „Maar... maar...”, stotterde hij, „gisteravond heb ik je toch gezegd... „Oh kwam ze met oprechte ver wondering, „was dat dan geen pro beerseltje van je, om kennis te ma ken? Als je op straat aangesproken wordt, hebben ze altijd zoo iets. En anders ga ik daar nooit op in, maar jou vond ik direct nogal een aardig type...” Toen bloosde ze en Leendert vond haar in haar verlegenheid nog veel aardiger... Tja, die vergissing bezorgde Leen dert tenslotte de vervulling van zijn zoetsten, diep in het geheim gekoes- terden hartewensch. Een knusse, hui selijke haard en een goed vrouwtje... De juffrouw van de telex werd ver geten. Soms vergist Leendert zich nog wel eens een keer, en dan tikt de juffrouw hem op de vingers. Nederig vraagt hij dan om excuus, maar aan rekenlessen heeft hij geen behoefte meer! In klaart dr. van Steeden, dat naar het geestelijk centrum in den mensch, de ziel, het groote mysterie, dat alle levens ten grondslag ligt, in de laatste tientallen ja- ren, zoowel in de biologische als exacte wetenschappen, meer en meer gezocht wordt. De kracht der ziel, aan ieder mensch eigen, kan vaak voeren tot gene zing van lichamelijk lijden. Aan gevallen uit de praktijk concludeert hij, dat de geest aan de materie primair is. Dit leidt tot velerlei consequenties op medisch gebied. Ze deed wel quasi-verbaasd, toen hij haar met een hoogroode kleur aan schoot, en ze was aanvankelijk niet zoo toeschietelijk, ze zei zelfs, dat hij maar een rare was met z’n vreem de smoesjes, maar toen hij tenslotte voorstelde naar den bioscoop te gaan, vond zé dat goed' en het werd een avondje, dat hem ten volle voldeed. Al zijn bleuheid was als met toover- slag verdwenen. Wat niet het minst kwam, omdat het meisje werkelijk een snoesje was, zooals hij zich in zijn stoutste droomen niet had durven voorstellen. Hij bracht haar^ ia den bioscoop naar huis en ze maaxten een afspraakje voor den volgenden avond. Leendert Koremans was in den ze venden hemel. En hij zegende die prachtuitvindingde telex. Zonder dat wonderapparaat zou hij moed gevonden hebben! duw den vrouwen met de breede sina as appelmanden en de geconfijte vruchten wat koelte biedt en mannen met breede hoeden en op bloote voeten en ezeltjes overal kittige grijze ezeltjes met zware balen op den rug. Ge ziet er ook, in die Mexicaansche stadjes, mannen op paarden. Ze zitten trotsch en recht en hebben glimmende laarzen aan met glinsterende sporen en een breeden met koper beslagen riem en een fraai bewerkten bolster met een pistool. En overal klinken de muziekjes. Die liefdesliederen zingen en strijdge» zangen en de sprookjes van het meer van Chapala. Sprookjes over dieren. Over slangen en arenden. En over bloe men. En hoe, midden tusschen de glooiende bergen van de hoogvlakte dat groote meer is gekomen. Het is iets om niet te vergeten: wan delen langs den oever, turen over de wijde vlakte. Of naar de eilandjes waar op hutten zijn waar visschers wonen; lui liggen in een stoel op het blanke strandje, bruin worden in de zon, luis teren naar de muziek. Of dwalen door de straten, langs de kerken en de klokketorens, over de markt. Onder den grooten boom, langs de vruchtenvrouwtjes en de lekkemijei> tafels, waar de vliegen en de bijen gon zen. En de ezeltjes te zien met hun suk keldrafje en hun zware vracht. De trot, sche mannen te paard. De rustige vis schers. Den blauwen hemel. De buiten huizen. En de bloemen. Het is geen wonder, dat aan dit taf^ reel oeroude fabels zijn verbonden. Dat rijke lieden hier komen uitrusten van het geld verdienen. En dat de dich ters en de schrijvers van Mexico in grooten getale bij het meer wonen. Bij het schoone meer. Het meer van Chapala. Sinds Leendert Koremans op het kantoor de telex bediende, was er een beetje romantiek in zijn leven geko men. Voor dien tijd was dat een vreemd begrip voor hem geweest, een begrip, dat hij hoogstens kende uit zijn l oude Indianenverhalen, die hij met hoogroode wangen had gelezen, maar waarmede hij rechtstreeks nooit in contact was gekomen. Ook niet, toen hij na zijn schooltijd het werke lijke leven binnenstapte, want Leen dert was nóch ondernemend, nóch flink, en fantasie bezat hij wel, maar tot uiting kwam dat niet. Die fantasie sluimerde heel stilletjes en diep in zijn binnenste, zoodat zijn collega’s en chefs hem een ietwat droomerigen knaap vonden en hem tenslotte in het hokje „drogen” indeelden. Zoo leefde hij zoo’n beetje vergeten voort, had weinig kennissen, nog min der vrienden en heelemaal geen vrien din. Hij had een te timide natuur, dan dat de meisjes hem een aantrek kelijk type zouden hebben gevonden en miste den noodigen durf om aan te toonen, dat men zich in hem vergiste, wanneer men dacht, dat hij meisjes niet aardig vond. Leendert vond dat zélf een verschrikkelijk gemis in zijn leven. Soms vonkte er iets in hem op en dan kon hij met bittere jaloezie denken aan al die collega’s, die hij stuk voor stuk zag trouwen, die hij er ’s Zondags op uit zag trekken met hun vroolijke meiskes, een leven, waar hij volkomen buiten stond. Al leen in gedachten had hij zichzelf nog maar gezien aan een knussen, huise- lijken haard, aan de zijde van een lief, goed vrouwtje. Hoe die harte wensch ooit verwezenlijkt zou kunnen worden, hij had er geen idee van. Ze mochten hem immers niet, de meisjes, ze vonden hem een saaie... Toen kwam de telex! Op zichzelf vond hij dat een wonder en zijn verrukking was zoo groot, toen de werking ervan werd geëxpliceerd, dat hij er geen oog van af kon houden. Hij schudde zelfs zijn aangeboren schuchterheid af, stelde vragen aan den expert, die het toestel demon streerde, en het slot was, dat de chef hem aanstelde, om ’t apparaat voort aan te bedienen. Het was zijn liefste werk. Als er telegrammetjes verzonden moesten worden, leefde Leendert Koremans op. Als er berichten binnenkwamen, zat hij- met gespannen aandacht achter het wonderlijke apparaat en het was altijd weer opnieuw een sensatie voor hem, als hij die lettertjes op het papier zag dansen, die, op honderden mijlen afstand soms, op hetzelfde moment door anderen werden getikt. Aan de telex kwam Leendert los. Dagr was tenslotte de juffrouw van het telegraafkantoor, waar hij dage lijks contact mee had, waar hij telex- gesprekken mee voerde. Streng zake lijk in het begin, een beetje losser naderhand. Aanvankelijk had het zich alleen bepaald tot enkele afgekorte woordjes. Als hij zijn telegrammetje had opgegeven en alles was door de juffrouw van de telex accoord bevon den, verschenen tenslotte de geheim zinnige lettertjes: „mimr” („Merci, meneer” beteekende dat) en daarna beiderzijds „slsl” (sluiten). Maar Nog altijd is de liefde blind. Denise Robins. J. Philip Kruseman, alhier. romantische liefdesgeschiedenis, waarin Pela Marley, hoewel zij van een ander houdt, trouwt met den man, dien zij verpleegde. Dr. Nace Frensham, weet haar op zijn sterfbed hiertoe te bewegen, ten einde haar als erfgename zijn dank baarheid voor Te goede zorgen te betui gen Hij sterft ec-.ter niet, en zij zijn ge trouwd. Het loopt uit op een scheiding. De echtgenoot weet echter de onwaardig heid van den man die de voorkeur geniet aan te toonen, zoodat toch alles weer te recht komt en de ware liefde zegeviert. De vertaling is van Joanne Janzen. koest, ik ga hier intusschen eens rond neuzen. Jim zag het zaklantaarnlicht door de kamer dwalen. De hotelrat was zijn arbeid blijkbaar pas begonnen, want voor zoover Jim bij het schamele licht kon zien, was er in de kamer nog geen wanorde. Snel doorzocht de man een kast, toen een koffer. Hij mopperde wat in zichzelf, liet het licht weer door de kamer spelen, ontdekte dan nog een kleineren koffer, dien hij doorsnuffelde. Maar het resultaat scheen niet erg bevredigend te zijn, want opnieuw mopperde hij. De heele kamer speurde hij rond en aan zijn bewegingen hoor de Jim, dat hij steeds nijdiger werd. Tenslotte smeet hij kleeren op den grond, haalde een lade heelemaal uit en uitte een gesmoorden vloek. Wat een ellendige kale kerkrat logeert hier, zei hij nijdig, toen hij weer voor Jim stond, en dat woont in een duur, deftig hotel. Niets, let terlijk niets van waarde is er op de heele kamer te vinden. Ik vraag me af, waar de armoedzaaier zijn reke ning van zal betalen. Nou, jij had blijkbaar al een even slechten neus als ik, collega. Als ik dien kalen kerkrat onder m’n vingers had, zou ik hem enfin, niets aan te doen, ’t Is het risico van den arbeid. Luister eens, ik zal jou nu losmaken en daarna ga ik er vandoor. Jij wacht nog een paar minuten, begrepen En denk er aan, verdwijn hier uit dit hotel. Ik kan je in mijn belangensfeer niet gebruikenHij kon tenminste weer even grijnzen. Mij dunkt, dat ik je netjes behandel. Nou, je weet er alles van. Ajuus. Jim bewonderde de gladheid, waar mee hij verdween. Hij had nauwelijks een zuchtje gehoord, had slechts even een glimpje van het nachtlicht op de hetelgang gezien, en toen was de man verdwenen. Hij rekte zich ’eens uit. Zijn spieren waren wat pijnlijk. Toen stond hij op endraaide het licht op. Rustig leg de hij zijn masker af en begon zich daarna te ontkleeden. Niets van waarde te vinden, nee, collega, dat is volkomen juist. Maar je kon ook niet weten, dat je den be woner van deze kamer, die juist van een zeer geslaagden strooptocht in het hotel terugkwam, op een stoel bond Als je even de moeite genomen, om me te visiteeren, inplaats van aan te nemen, dat ik het ook op buit voorzien had in deze kamer, dan zou je werk niet vergeefsch geweest zijn En met een tevreden glimlach spreidde Jim Forbes een aantal siera den en wat bankbiljetten op de tafel uitden oogst van z ij n nachtelijke escapade Nauwelijks had Jim Forbes vlug maar behoedzaam de hotelkamerdeur opengedaan en was hij snel binnen geglipt, of hij hoorde een zachte stem, die hem duidelijk beval :x Blijf staan waar je staat. En geef geen kik. Geen licht maken De straal van een zaklantaarn be scheen hem plotseling en hij hoorde de ander van verwondering even fluiten. Even was er toen een volledige stilte, waarin de man, die al in de kamer was, zich blijkbaar van zijn verbazing moest herstellen. Wel heb je ooit... hoorde Jim toen weer de’ zachte, maar toch duide lijke stem, een collega Ik heb al een lange carrière achter den maar zooiets is me nog nooit komen. Alles had ik verwacht, niet dit De man was dus ook hotelrat had Jim in het taam natuurlijk als collega. Jim het een uiterst was, waarin hij eerst verkeerde en bijna had hij lust om te lachen. Wat wou je doen vroeg hij toen. De ander scheen na te denken. Tja, peinsde hij hardop, ’t is een beroerd geval voor je, ouwe jon gen, maar je bent hier, om zoo te zeg gen, in mijn territoriale wateren en ik zal je voor den duur van de operaties moeten interneeren. Hij grijnsde om z’n grapje. Onze belangen zijn tegenstrijdig en ik kan je hier niet gebruiken. Ik zal je even onschadelijk moeten maken. Denk er aan, verroer je niet, want ik heb een paffertje in mijn hand, dat erg gauw afgaat. Als je lief doet, wat ik zeg, heb je overi gens niets te vreezen. Jim hoorde schuifelende voetstap pen, dan een ruk. Hij begreep, dat zijn concurrent zich van het gordijn koord had meester gemaakt. Plotse ling voelde hij een hand, die hem naar een stoel drong. Ga daar zitten. Ik moet je voor alle zekerheid even vastbinden, want ik kan je nu niet laten gaan, ’t Zou te gevaarlijk zijn en risico’s neem ik nooit. Als ik hier klaar ben, maak ik je weer los en kan je hem even na mij smeren. De man had blijkbaar handigheid in het vastbinden van tegenstanders, want even later zat Jim Forbes zoo aan den stoel vastgebonden, dat hij geen vin kon verroeren. Zoo, ’t is maar voor even, troost te de ander hem. Hou je zoolang toen hij zich eens verteld had in het aantal woorden, volgde het eerste, korte gesprek. Hij had opgegeven, dat het telegram 18 woorden telde en de juffrouw tikte terug: „Meneer, ik tel 19 woorden!” Waarop hij ant woordde: „Juffrouw, U hebt gelijk. Excuseer”. Zoo ontstond een zekere verstand houding tusschen hen beiden. De ge sprekken werden al wat uitvoeriger, de juffrouw maakte eens een grapje. Leendert kwam los, en waagde het, een aardigheidje terug te tikken. Het gaf zijn leven een nieuw aspect, hij leefde voortaan uitsluitend voor de telex. In de stille avonduren broedde Leen dert Koremans toen een stout plan uit. Hij broedde er heel lang over, in zijn verbeelding zag hij hoe het gaan zou en hij koesterde zich aan die gedachten. Als hij maar eens durfde, als er zich maar eens een geschikte gelegenheid voordeed. En... als hij die dan maar zou durven aan grijpen. Zooveel maanden had hij al met die gedachte gespeeld, dat hij er op den duur een beetje mee vertrouwd raakte. Het gebeurde toen, dat hij zich tweemaal achter elkaar in het aantal woorden vergiste. Iedereen, die wel eens telegrammen verzonden heeft, weet, dat zooiets heelemaal niet onge woon is. De juffrouw van de telex ook, maar ze tikte bestraffend: „Me neer, het is alweer mis. U moet toch erkelijk weer eens leeren ’■ekenen”. Waarop Leendert prompt antwoordde „Graag juffrouw, wanneer?” Hij stond verbaasd over zijn eigen durf. Maar de juffrouw hield zich dom en vroeg: „Wat bedoelt u eigen lijk?” Toen aarzelde Leendert toch weer even. En het was in een ver traagd tempo, dat hij tikte: „Bent u vanavond vrij?” Zijn hart klopte driemaal zoo snel. Hij zat achter het apparaat met een kleur als een tomaat. Het antwoord liet even op zich wachten. En toen het eindelijk kwam, was het of ieder lettertje een slag op zijn hoofd be teekende, zoo duizelde het hem. „Ja meneer, waarom?” las. hij. „U zou me kunnen leeren rekenen!” waagde hij. Opnieuw een pauze. En toen drie lettertjes: „Oké”. En hij weer: „Hoe laat en waar?” Het werd tenslotte acht uur op de Munt! Er werd een herkenningstee- ken afgesproken, en toen Leendert Koremans tenslotte van zijn stoeltje opstond en de gevoerde „correspon dentie” stiekem wegmoffelde, voelde hij zich een heelen Piet. Dat had hij hem geleverd! Z’n eer ste afspraakje. Voor zijn werk was hij den verderen dag feitelijk onge schikt. In zijn gedachten zag hij steeds het meisje, waar hij dien avond kennis mee zou maken. En hij spon er een idylle om heen. Heftig bloeide plotseling de romantiek op, al was het dan ook romantiek-van-de- telex. Leendert Koremans ontmoette dien avond op de Munt het meisje, waar hij van gedroomd had. Ze droeg het roode hoedje en het roode taschje en ze was blond, zooals ze had gezegd.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 7