HAAGSCHE COURANT
LETTERKUNDIG BIJBLAD
Een schepping van Oostersche
verbeelding
Verstrooidheid en verstrooiing
VAN DE
Woensdag 4 Sept. H940, No. 117664.
scherm
van
De wajangpoppen bewegen zich als de
schimmen der menschen op het
DE HANGMAT
den Tijd”
Voor Opa’s verjaardag
b.l.p.3.
er
van
ik
woorden
Letterkundige Kroniek
groot ben in
zag
nog
dier... maar
zijn in Uwe
„De Wajangpo p”,
door S.
Scheltens
Amsterdam
Geen verontschuldigingen alsje
blieft. Maar wees in het vervolg niet
weer zoo verstrooid, als ik je verzoe
ken mag. Je bent geen professor, al
ben je de beste kracht, die ik in mijn
zaak heb. Ik heb tegen mijn vrouw
gezegd, dat je verhinderd was te ko
men, morgen. Dat je voor de zaak
wat te doen had... e... Met mij. Want
zie je, ik heb ook wel eens behoefte
aan een andere verstrooiing dan die
muziekavondjes van mijn vrouw. Die
hangen mij langer de keel uit dan
jouw. Kerel, wat heb ik gelachen! In
mijn eentje dan. Mijn vrouw was
daar niet bij. Dat snap je. En vertel
me nu eens, als je wilt, wie is die
„lieve Elly”.
Toen Elly een half uurtje later weer
opbelde, kon Piet haar tot zijn genoe
gen mededeelen, dat hij dien avond
toch zou komen om met haar naar
de voorstelling van de revue te gaan.
Of ze wilde zorgen voor drie plaats-
kaarten, de duurste rang, want me
neer Peters was ook van de partij
en hij zou betalen.
Franke.
en Giltay,
Een vrouwenhaar trekt meer dan een
marszeil, zegt een oude Marinespreuk.
De waarheid van deze spreuk demon
streert zich zij het dan wat ruim
beschouwd in Jaap Weijma.
Jacob Weijma, zeemilicien matroos,
stamboeknummer 3490, is van de jong
ste lichting en loopt nog een beetje
onwennig en potsierlijk rond in zijn
nieuwe plunje en kan zich nog niet
heelemaal thuis voelen in de kazerne.
,,Ze” hebben Jaap, juist terwijl zijn
eerste liefde over hem gekomen was,
weggeroepen, ver van zijn Froukje en
dat heeft hem te pakken.
Hij is wat verstrooid en doet en zegt
af en toe iets raars. Wij begrijpen dat
omdat wij ook negentien zijn geweest.
Maar dienst is dienst en dienst gaat
voor Froukje.
Jaap komt na schaften de trap af,
een stuk zakdoek hangt uit zijn broek
zak. Een kwartiermeester is een al
ziend wezen en roept Jaap naar zich toe.
Ben je verliefd, Weijma?
Hhhoe wwweet u dat, kwartier
meester?
De kwartiermeester denkt dat Jaap
hem in de maling wil nemen en ver
zoekt hem in minder vleiende be
woordingen zijn zakdoek weg te stop
pen.
Vuurrood gaat Jaap naar de cantine
koopt een kop koffie en een koek en
zijn gevleugelde gedachten dragen hem
naar Bolsward. Jaap is de grootste af
nemer van velletjes briefpapier met
enveloppen van de toko (buffet zegt
Jaap, maar hij is ook pas bij de Ma
rine). Postzegels krijgt hij altijd van
thuis.
Brieven van acht kantjes is niks, van
zestien geen uitzondering. Wat hij al
zoo schrijft? Wel, iederen avond ver
telt hij zijn belevenissen van dien dag.
Voor een gewoon milicien is dat niet
veel, maar voor een verliefden brief-
kunstenaar als Jaap is elke dag over
laden met opschrijfwaardige voorval
len. Bovendien weet Jaap bij alles zijn
Froukje naast zich.
Hij marcheert met Froukje, hij loopt
de wacht met Froukje, hij schilt pie
pers met Froukje, hij leert rangen en
standen met Froukje en hij loopt straf-
dienst met Froukje.
En dat alles vertelt hij zijn lieveling,
doorweven van schoone beloften en ge
tuigenissen v?n groote verknochtheid.
Als Jaap klaar is met schrijven, zit
de dag erop en zoekt hij zijn hangmat
op. Jaap vindt een hangmat, precies
als de andere jongens die pas opgeko
men zijn, een onding. Iets waarmee
groote rampen in de wereld gebracht
kunnen worden. Maar er is bij de Ma
rine nog nooit een ernstig ongeluk ge
beurd met een hangmat en over een
paar dagen zal Jaap ook wel anders
redeneeren.
Ik zei dat er nog nooit een ernstig
ongeluk gebeurd was met een hangmat.
Dat is inderdaad waar. Maar gisteren
had het toch maar een haartje ge
scheeld of een hangmat had iemands
leven gekost en nogwel door toedoen
Topzei Tom en zich tot de
medereizigers wendendeWie doet
er mee Het bankbiljet van tien gul
den lag nog in zijn hoed en hij hield
het hoofddeksel beurtelings aan de an
deren voor. Vijf minuten later lag er
een bedrag van zeventig gulden in den
hoed.
Zeventig gulden, mijnheer Ven
detta, zei hij. Zet u dat bedrag er
tegenover
Natuurlijk
Wat gaan we nu doen vroeg het
meisje zacht.
Vendetta deponeerde zeven biljetten
van tien gulden in het hoofddeksel.
Ik laat het geheel aan u over, zei
hij nonchalant. Zegt u zelf maar wat
er gebeuren moet
Tom nam de leiding op zich.
Mooi!Kijkt u een poosje naar
buiten, dan zullen wij een plan be
denken.
want Si Oentoeng komt ook aan het
hof, hij wordt kroonprins en verandert
daarna in een heilige waringin, maar
later vindt hij hem terug als beeldhou
wer, die in één nacht duizend schoone
beelden maakte. Vele zijn Si Oen-
toeng’s vreemde avonturen en zijn
dwaaltochten door het rijke land onder
de zon der tropen. De schat van sagen
en legenden, die het onvervreemdbaar
eigendom is van zoovele volkeren van
den Archipel vormt een onuitputtelijke
bron van wijsheid en schoonheid en
herhaaldelijk blijkt, dat de schrijver
van „De Wajangpop” zich op deze
rijk geschakeerde materie heeft geïn
spireerd.
Eindelijk is de leertijd van de wa
jangpop om; het is een lange leertijd,
dien een wajangpop moet dooripaken
vóór hij op het witte scherm zijn rol
vervullen kan in den heroischen strijd
tusschen de souvereiniteiten van
„macht” en van „recht”. De wajang
pop van Si Oentoeng is een volleerde
pop, die het levenswater gedronken
heeft en die veel moest ondervinden.
Zelden werd de verbeeldingswereld
van de inheemsche bevolking zóó vol
maakt weergegeven als in dit terecht
bekroonde werk in de Garoeda-prijs-
vraag. Garoeda, de mythische vogel,
die zijn vleugels uitslaat hoog boven
de eilanden van den archipel, kan te
vreden zijn.
Nog altijd spelen de wajangpoppen
op Java hun schoone spel en voor hun
vaak subtiele en indringende schoon
heid kan geen Westerling ongevoelig
blijven, die de ziel van het Oosten
begrijpend naderen wil.
JOHAN KONING,
„Waar het bamboe ruischt”. Wij
hebben dit boek destijds besproken,
het was een Indische roman, zooals
er reeds zoovele geschreven zijn, een
boek zonder bijzondere kwaliteiten.
„De wajangpop”, van S. Franke be
zit deze wél. Van een roman is hier
geen sprake; men zou het boek kun
nen karakteriseeren als de schoone
verbeelding van een sprookjesdichter,
haast hadden wij geschreven: van een
Javaanschen sprookjesdichter, zoo
zeer is dit werk doordrongen van dien
nobelen en poëtischen geest, die de Ja-
vaansche cultuur in haar hoogste
uitingen waartoe men in de aller
eerste plaats het wajangspel mag re
kenen, eigen is. Het boek doet nu
en dan denken aan het sprookje van
den zingenden vogel in het Javasche
land, dat Max Dauthendy, den Duit-
scfoen dichter, balling uit den
wereldoorlog, die in Malang overleed,
ons nagelaten heeft.
De wajang heeft altijd sterk op de
verbeelding gewerkt en niet alleen op
die van den Oosterling. Het wajang
spel in zijn verschillende vormen
maakt, in zijn volmaakten vorm waar
in het aan de Vorstenlandsche hoven
wordt opgevoerd, ook op den Wester
ling een diepen indruk. Men moet den
invloed van de wajang op het inheem
sche volksleven kennen, wil men
het boek van den heer Franke ten
volle kunnen waardeeren, maar men
kan ook zonder deze kennis bewon
dering hebben voor de wijze waarop
de schrijver zijn groote deskundig
heid verwerkt heeft in zijn kleurrijk
en boeiend spel der verbeelding, zon
der ook maar één oogenblik uit den
juisten toon te vallen, of het meerma
len ietwat naieve karakter der Ja-
vaansche fantasie te forceeren. De
wajang-atmosfeer is er altijd een van
dichterlijke fantasie en in dit opzicht
kan men het boek „De wajangpop”
een volkomen geslaagde schepping
noemen.
De onvergelijkelijk schoone „Wa
jangliederen” van Noto Soeroto, die
een tiental jaren geleden het licht heb
ben gezien, vertegenwoordigen nog al
tijd het edelste van het vele, dat over
de wajang werd geschreven. Wie het
werk van den heer Franke ook in zijn
dieperen zin verstaan wil, zou goed
doen dit precieuse bundeltje van No
to Soeroto nog eens ter hand te ne
men; hij kan er zeker van zijn, dat
zijn gemoed dan op de grootst mo
gelijke ontvankelijkheid wordt afge
stemd:
die in de kooien naast hem lagen te
snurken. Eindelijk gooide hij zijn bee-
nen buitenboord en tastte met zijn
linkervoet naar de bank, welke hem
tot hulp was geweest bij het induiken
en nu wederom dienst moest doen als
verbinding tusschen hemel en aarde.
Maar de bank was weggetrokken door
iemand, die haar voor hetzelfde doel
had gebruikt. PlofDan maar ineens
op den grond. De steenkoude vloer
was niet prettig aan zijn voeten en hij
kroop vlug naar de bank, welke vijf
kooien verderop stond en waarop hij
zijn plunje had gelegd. Nog steeds met
zijn gedachten in Bolsward. begon hij
zich te kleeden.
Vijf voor vierHij mocht waarach-
tig wel opschieten. Ook zijn kooi moest
nog worden gesjord en opgeborgen.
Nu zat zijn sjorlijn ook nog in de
war. Gehaast en zenuwachtig haalde hij
er de knoopen uit en gooide de eerste
lus om het hoofdeinde. Met zijn volle
gewicht trok hij de lus toe, maar op
hetzelfde oogenblik begon er iets te
spartelen in de kooi en scheurde een
heesche gil de stilte van de slaapzaal.
Er was iemand, die in zijn slaap dacht,
dat ze hem door wurging van het leven
wilden berooven.
De woorden, welke het volgende
oogenblik door het slachtoffer een
ras-echte Mokummer tot Jaap wer
den gericht, zijn zonder uitzondering
ongeschikt om hier te worden neerge
schreven. Ik kan uw fantasie toever
trouwen ze te raden
Bevend niet van de kou asch-
grauw en tien mintuten te laat, meldde
Jaap zich in de wacht en moest voor
het laatste feit een rapportje in ont
vangst nemen.
Vandaag en morgen loopt Jaap twee
uur strafdienst. Met Froukje
van Jaap. Dat zal ik u Xxug vertellen.
Jaap had gisteravond, voor het naar
kooi gaan zijn muts aan zijn hangmat
bevestigd ten teeken, dat hij dien nacht
de „dagwacht” zou loopen en om kwart
voor vier gepord moest worden.
Het vooruitzicht om kwart voor vier
gepord te worden, is voor velen niet
prettig en kan iemand soms uren wak
ker houden. Ook Jaap was nog in zijn
eersten slaap, toen een flinke klap te
gen den onderkant van zijn kooi hem
wreed uit den droom hielp.
Kwart voor vier, Jaap. Kom er
uit jó. Niet meer gaan slapen, hoor. Ik
kom niet meer terug.
Even blijft het stil in de kooi, dan
komt er eindelijk een stuk pluksel bo
ven den rand te voorschijn en een
oogenblik later een wezenloos gezicht.
Het is werkelijk dat van Jaap. Maar
de slaap heeft het wat misvormd en
van den Frieschen Adonis is slechts
weinig overgebleven.
Hij zit nu rechtop en gaat met de
knokkels van zijn wijsvingers zijn
oogen bewerken. Eindelijk dringen de
dingen, welke buiten zijn kooi gebeu
ren, tot hem door. Hij ziet, dat het
erg donker is op de zaal efi dat de re
gen de ruiten striemt. Dat zijn nu niet
bepaald omstandigheden, die je tot on
bedaarlijk lachen dwingen. Dat vond
Jaap ook. Zijn gedachten dwaalden
weg over den Afsluitdijk en kwamen
terecht bij zijn Froukje. Ook dacht hij
aan de warme bakkerij van zijn vader
en aan duizend andere prettige dingen
waarvan je de waarde zoo hoog stelt,
nu ze buiten je bereik liggen. Jaap
vond, dat er reden was treurig te zijn
en hij treurde. Somber staarde hij de
schemerdonkere zaal in, vond de we
reld niet fraai en benijdde zijn buren.
„Lieve Elly”, schreef hij, „wees
niet boos op mij, maar ik kan ónmo
gelijk met je meegaan naar de revue,
waarvan we ons zooveel voorgesteld
hadden en waarop we ons zoo hadden
verheugd. Ik kan morgen niet komen,
want ik heb weer een uitnoodiging ge
kregen van mevr. P., je weet wel, de
vrouw van mijn patroon. Om mijn
betrekking durf ik die invitatie niet
af te slaan, ofschoon ik het graag
zou doen, in de eerste, tweede en der
de plaats natuurlijk om jou, schat,
maar verder ook, omdat die muziek
avondjes bij die oude menschen vree-
selijk vervelend zijn en allesbehalve
een muzikaal genot. Nu hoop ik maar,
dat ik de volgende week kan komen
en dat we dan samen prettig uit kun
nen gaan. Als je je morgenavond ver
veelt, denk dan maar, dat ik het nog
minder prettig heb. Misschien is dat
een troost. In elk geval ben ik met
mijn gedachten bij jou. Je liefhebben
de Piet”.
Natuurlijk moest hij ook mevrouw
Peters nog laten weten, dat hij haar
uitnoodiging aannam.
„Geachte mevrouw”, schreef hjj
haar. „Met genoegen neem ik uw in
vitatie voor het muziekavondje aan.
Ik geef u de verzekering, dat ik mij
zeer vereerd gevoel met uw uitnoodi
ging. Immers uw muziekavondjes be-
teekenen voor mij in meer dan één
opzicht een groot genot en ik verheug
er mij al bij voorbaat op morgen
avond in uw midden te mogen zijn.
Met de meeste hoogachting Piet de
Bruin”.
Piet postte de brieven ’s avonds
voor hij naar bed ging en kon
’s nachts den slaap niet pakken van
chagrijn.
Den volgenden middag ging de tele
foon. Elly belde hem op.
Verstrooide lieveling, zei ze met
een lach in haar stem. Je kunt niet
komen hè? Ik kreeg je brief, maar
die was stellig niet voor mij bestemd,
want er stond in: Geachte mevrouw,
ik neem de uitnoodiging voor het ge-
notvolle muziekavondje aan! Zeg,
heb je soms een brief, die voor mij
bestemd was, aan haar gestuurd?
Piet gebruikte een krachtterm, wel
ke Elly aan het andere einde van de
lijn een schrik op het lijf joeg.
Wat zal er nou gebeuren? jam
merde hij toen. Inderdaad heb ik jou
geschreven en natuurlijk heeft me
vrouw Peters dien brief gekregen.
Als je er maar niet te veel lieve
woordjes in gezet hebt, kirde Elly.
Want dan zal diè dame wel een heel
vreemden indruk van jou krijgen.
Ik weet werkelijk niet wat
doen moet. In jouw brief ben ik tegen
haar avondjes nogal te keer gegaan,
weet je. Ik durf haar en mijn patroon
niet meer onder de oogen komen...
Wacht even, Elly, daar wordt ge
klopt... Ja, binnen!
Piet’s hospita kondigde bezoek aan.
Een heer wenschte meneer te spreken.
Meteen kwam de bezoeker al binnen.
Hallo! De Bruin, bulderde dfeze.
Wat een mop zeg!
Bel over een half uurtje nog eens
op, Elly, wil je? vroeg Piet en belde
af om zich met een gezicht, waarop
schrik, verwarring en verwondering
stonden te lezen, tot zijn patroon te
wenden.
Toevallig heb ik je brief aan
mijn vrouw gevonden en opengemaakt.
Dat is je geluk, huichelaar! ’s Jonge,
jonge, wat heb ik daar gelachen.
Ik vraag u wel excuus, mompel
de Piet.
De door het bestuur van het Kolo
niaal Instituut te Amsterdam voor de
door deze instelling indertijd in het
leven geroepen „Garoeda-prijsvraag”
benoemde keuringscommissie heeft
dit jaar den eersten prijs toegekend
aan „De wajangpop”, een in velerlei
opzicht merkwaardig boek, geschre
ven door S. Franke. Men weet, dat
een der voorwaarden voor deze prijs
vraag is, dat de handeling van het
boek in Nederlandsch Oost- of West-
Indië moet plaats vinden. Het vorige
jaar verwierf een boek, dat in Suri
name speelt, den eersten prijs, terwijl
de tweede prijs werd toegekend aan
een roman van Agusta van Slooten
Piet de Bruin had een goede be
trekking; hij stond bij zijn patroon
uitstekend aangeschreven en niet min
der bij diens echtgenoote. Piet was
er zeker van, dat zijn patroon hem
waardeerde om zijn werk en hij ver
moedde, dat mevrouw Peters, de
echtgenoote van zijn patroon, in hem
een schoonzoon wenschte te zien. Het
echtpaar Peters had namelijk een
dochter. Ze was foeileelijk en was een
jaar of zeven ouder dan Piet. Ze kon
daar natuurlijk niets aan doen, doch
Piet had een behoorlijk ontwikkelden
smaak en Eva Peters viel geenszins
in zijn smaak. Maar... Eva was de
eenige dochter en haar ouders zaten
er warmpjes bij en wellicht dacht
mama Peters: er zijn wel meer lee-
lijke meisjes om wille van de centen
aan een knappen man gekomen. En
Piet was knap en daarbij papa Pe
ters’ rechterhand, wat betreft de
zaak. Neen, de combinatie was zoo
gek nog niet en vandaar dat het ook
zoo gek niet was, dat Piet af en toe
eens een uitnoodiging kreeg om een
avondje bij zijn patroon door te bren
gen.
Piet had die invitaties aanvankelijk
bijzonder op prijs gesteld, bevroe
dend, dat zij zijn maatschappelijken
welstand gunstig zouden kunnen beïn
vloeden. Maar na eenige keeren was
het tot hem doorgedrongen, dat die
avondjes ontzettend vervelend waren.
Hij was steeds de jongste van het
gezelschap en meestal bestond de at
tractie van die avondjes uit musicee-
ren. Mama speelde viool, een oude,
ongehuwde tante, die ook steeds van
de partij was, speelde piano en Eva
zong! Zoo nu en dan was er ook nog
een bejaarde kennis van mama Pe
ters, die fluit speelde. Gezien de sa
menstelling van het ensemble Eva
incluis stonden slechts klassieken
op het programma. Niet dat Piet een
hekel aan de klassieken had, integen
deel, hij prefereerde ze, maar... dan
moesten ze niet verminkt ten gehoore
gebracht worden.
En sinds het tot Piet doorgedrongen
was, dat mama Peters en Eva altijd
bijzonder voorkomend voor hem wa
ren en zij haar bedoelingen eigenlijk
te weinig bemantelden mama Pe
ters kon bijvoorbeeld plots na een of
ander nummertje zeggen: kom lui,
we gaan een kaartje leggen; de jon
gelui hebben er wel eens behoefte aan
van het gezelschap der ouderen ver
schoond te blijven. En dan liet men
hem en Eva alleen sinds Piet dus
min of meer van den opzet begreep,
waren de muziekavondjes ten huize
van zijn patroon hem een kwelling ge
worden, temeer, daar hij kennis had
gemaakt met Elly Volkers, een jong
knap meisje. Amor had zich met die
kennismaking bemoeid en men kan
zich dus eenigszins voorstellen hoe
Piet zich gevoelde, toen hij Zater
dagsmiddags thuis komend, weer een
invitatie van mevrouw Peters
liggen. Voor den Zondagavond
wel. En dien avond had hij met Elly
afgesproken. Elly woonde niet in de
zelfde plaats als Piet. Drie kwartier
sporen; dan was hij by haar, Samen
zouden ze naar een revuevoorstelling
gaan.
Piet peinsde en peinsde, maar ten
slotte durfde hij om zijn patroon de
uitnoodiging voor het muziekavondje
niet af te slaan. Als hij onmiddellijk
schreef, zou hij Elly nog tijdig kunnen
doen weten, dat hun uitstapje niet
doorging.
...Heer, laat mij een wajang zijn
in Uwe handen.
Ik kan een held zijn of een demon,
een koning of een nederig man, een
boom, een plant, een
laat mij een wajang
handen.
Dan zal ik, hetzij ik
het gejoel van den strijd, of klein
als een spelend kind onder de warin-
gins, Uw taal spreken...
En wanneer Nota Soeroto zijn bun
del wajang-liederen opent met een
proloog, die aan den „dalang”, den
vertooner van het schimmenspel is ge
wijd, dan vinden wij in het bekroon
de boek den „dalang” terug, die „zin
gen zal over Wil en Lot”. In het
sprookje en in het spel der verbeel
ding liggen de wijsheid van het Oosten
en zijn schoonheid verborgen. Men
wordt hierdoor telkens opnieuw ge
troffen hoe naief de schrijver ook vaak
het karakter van zijn dialogen heeft
gehouden. Er zijn fragmenten, die men
leest als een verhaal voor kinderen,
maar we vergeten geen oogenblik, dat
de wajangs zich bewegen, „als de
schimmen der menschen op het blanke
scherm van Uwen Tijd”.
Hoe de kleine Si Oentoeng zijn wa
jangpop maakte, wordt in het eerste
hoofdstuk verteld:
...Er was een vreemd gefluister in
de desa.
Weet je ’t al? vroeg de hooge
klapper aan den zwaargebaarden
palm, die naast hem oprees, weet
je ’t al van Si Oentoeng?
Ik heb het gehoord van mijn
broeder.
Si Oentoeng, Si Oentoeng, lispel
den de melaties elkander toe, zie
toch hoe hij werkt aan zijn wajang
pop.
Hoe is hij aan het hout gekomen?
vroeg de kameleon, die op dat oogen
blik drie kleuren had, een bruinen
kop, een geel lijf en ’n groenen staart.
Hout om wajangpoppen te maken
is duur en bij mijn weten is zijn moe
der heelemaal niet rijk.
Dat heeft hij gekregen van den
ouden dalang, antwoordde de klapper
rat, die op zijn sierlijken staart zeilde
en van tak op tak sprong.
Zoo is het, wuifde het breede
pisangblad, waaronder Si Oentoeng
met gekruiste beenen op den grond
zat, hij kreeg het van den ouden
speelman, omdat die een nieuwe pop
wilde hebben.
Si Oentoeng sneed uit het hout een
sierlijke wajangpop en toen die klaar
was, beschilderde hij hem met vroo-
lijke kleuren.
Sprieteltor, die aan een grashalm
hing en daaraan moeilijke toeren
maakte, keek zijn oogen uit. Hij prees
de handigheid van den kleinen Si Oen
toeng zeer.
Hij is klaar, zei de jongen, en hij
lachte tevreden. Ik zal hem naar
den speelman brengen, misschien kan
hij hem gebruiken op het volgende
plantfeest...
Zoo, als een simpel sprookje, begint
het boek. Want de toovenaar Ngabi
Soliman beslist, dat Si Oentoeng zal
leven in zijn wajangpop en zoo ge
schiedt het ook. Si Oentoeng gaat de
wereld in en de lezer gaat met hem...
Hij maakt wonderlijke dingen mede,
Vendetto keek door het raampje
naar het voorbijschietende landschap
en Tom en de anderen staken de hoof
den bij elkaar. De Klerk haalde z’n
portefeuille te voorschijn en liet aan
de anderen een foto zien met de af
beelding van een dame, die op haar
schoot een baby hield. Daaronder
stond„Voor Opa’s verjaardag”. De
leden van het complot knikten, toen
Tom hun zijn plan had medegedeeld
en daarom wendde hij zich tot den
goochelaar
Klaar, mijnheer. Een van ons
heeft een bepaald voorwerp in zijn oe-
zit. U behoeft niet anders te doen, dan
dat voorwerp te laten verdwijnen. Ven
detto glimlachte even.
Pardon als u geen moeilijker
opdracht weet, dan heb ik de zeven
tientjes al heel gemakkelijk verdiend.
In uw portefeuille bevond zieh een foto
van een dame met een kindje op haar
schoot. „Voor Opa’s verjaardag” staat
eronder. Ik zeg dat deze foto zich
in uw portefeuille bevond, want nu is
ze er niet meer:
Wat u zegt! grinnikte Tom.
Dat zal ik u bewijzen!
Hij haalde opnieuw zijn portefeuille
uit zijn zak en zocht naar het portret.
Wel allemachtig... dat is sterk!
Het ding is er niet meer
Vendetto lachte smakelijk. De ande
ren haalden diep adem.
Het is er nog wel, verbeterde
Vendetto, maar niet in uw porte
feuille.
Het is alleen maar verhuisd naar
het taschje van die jongedame.
In mijn taschje gichelde het
meisje. Dat is grappig, maar ik ge
loof er niets van. Het kan niet, want
ik heb het taschje niet uit het bagage
net gehad. Hoe zou die foto er dan in
moeten komen
Overtuigt u dan
Ze nam het taschje uit het net, open
de het en gaf een gilletje. Er kwam
een foto uit met een dame en een kind
en eronder„Voor Opa’s verjaardag”.
Allen keken stomverbaasd naar dit
staaltje van goochelkunst. Ze waren er
stellig van overtuigd, dat niemand van
zijn plaats was geweest en ze betreur
den het verlies van hun geld, maar de
goochelaar had het geld reeds in zijn
zak laten verdwijnen
Sapperloot!, riep Tom de Klerk
opgewonden. Dat is nu eens echt
tooverij!
Inderdaad, mijnheer, zei Vendet
to. Zoo ziet u, dat men nooit iets
moet veroordeelen, voordat men
absoluut zeker van is.
De trein verminderde vaart en de
eerste huizen van de stad schoten voor
bij.
Glimlachend keek Vendetto naar de
reizigers, die nog niet van hun verba
zing bekomen waren,
U excuseert?, vroeg hij. Ik ben
aan mijn bestemming. Wilt u iets na
ders over mij vernemen, komt dan van
avond de voorstelling in Cosmopoliet-
theater bijwonen. Ik groet u
De trein stopte onder de overkapping
van het station en de meeste reizi
gers verlieten den coupé. Allen spoed
den zich naar den uitgang, behalve
mr. prof. Benno VendettoTommy
Klerk en het jongemeisje. Aan den
anderen kant van het perron stond de
trein gereed, welke denzelfden weg te
rugging en het drietal stapte in een
coupé, die reeds tamelijk vol was Tom
de Klerk was weer op het nippertje en
liet zich opnieuw tusschen twee zwaar
wichtige persoonlijkheden op de hou
ten banK glijden, maar dienzelfden
avond zat het drietal op een zolderka
mertje ergens in een centra van een
groote stad.
Benno Vendetto rammelde met geld
en op de tafel lag een stapel bankbil
jetten.
„Alles bij elkaar zeshonderd gulden,
zei Vendetto lachend. Ons trucje
doet het nog best, kindertjes, maar als
ik je een goeden raad mag geven, Tom,
steek dan voortaan het portret wat be
ter weg, want ik zag het precies zitten
toen je de portefeuille voor den twee
den keer opendeed. En Mary moet zoo
hard niet gichelen, want dat zou ons
weleens kunnen verraden.
intimideeren. Uw spot laat me vol
komen koud.
Omdat u het niet kunt, daagde
Tom uit.
De nieuwsgierigheid steeg ten top en
een jong meisje keek Vendetto verlei
delijk aan.
Toe, mijnheer, laat eens wat zien?
vroeg ze lief. Ik heb nog nooit een
goochelaar aan het werk gezien. Ik
heb er ook een tientje voor over, om
dat ik het ook niet geloof.
Het spijt me, jongedame, weiger
de Vendetto. Onder omstandigheden
als deze, kan ik niet tot experimenten
overgaan. Nogmaals, ik laat me niet
intimideeren. Maar als mijnheer zijn
brutale houding niet verandert, dan zal
ik hem ongevraagd een lesje geven,
waar hij niet erg op gesteld is.
Dus u goochelt niet vroeg Tom
teleurgesteld.
Vendetto aarzelde.
Eerlijk gezegd, hebt u mij op ern
stige wijze in mijn eergevoel gekwetst,
mijnheer. Bent u er stellig van over
tuigd, dat goochelen onmogelijk is
Absoluut
De twee zwaarwichtige persoonlijk
heden aan weerszijden van Tommy
knikten met het hoofd, als bewijs van
instemming met de meening van de
Klerk.
U ook al vroeg Vendetto ont
stemd. Welnulaten we dan een
weddenschap aangaan.
Dat was nog net op tijd, hijgde
Torn de Klerk, toen hij zich tusschen
twee zwaarwichtige persoonlijkheden op
de houten bank van den coupé liet glij
den. Het had maar weinig ge
scheeld. of de trein was weggereden
zonder mij. In het uiterste hoekje zat
een heer die Tom venijnig aankeek.
Hij sprak met een vreemd accent.
Dat zou een ware opluchting ge
weest zijn, zei hij hatelijk. Ik heb een
hekel aan menschen, die altijd op het
nippertje komen en dan nog brutaal
een ander in een hoek dringen.
Tom schrok zichtbaar.
Neem me niet kwalijk, mijnheer.
Het was niet mijn bedoelingGe-
ruimen tijd heerschte er een gedrukte
stemming in den coupé, toen meende
Tom opnieuw het gesprek te moeten
hervatten.
De ander zei niets, maar gaf hem
z’n kaartje.
Mr. prof. BENNO VENDETTO,
Illusionist.
Tom liet het kaartje rondgaan en
vroeg
Illusionist Wat is dat
Benno Vendetto antwoordde niet da
delijk. Hij monsterde de andere reizi
gers en zag aan hun vragende gezich
ten, dat zijn woorden een niet te mis
kennen nieuwsgierigheid hadden opge
wekt.
Nooit gehoord van Vendetto, den
beroemden goochelaar
Tom schoot in een lach.
Nee,die is goed. Een gooche
laar
Twijfelt u aan mijn
vroeg Vendetto geërgerd.
Ik twijfel er niet alleen aan, zei
Tom, ik geloof er geen steek van. Goo
chelen bestaat niet. Niets dan oplich
terij.
Mijnheer
Tt,m lachte nog harder.
Bewijs het
Hij haalde een biljet van tien gulden
uit zijn zak en legde dit op z’n schoot.
Dit papiertje mag u hebben, als
u in staat bent, in bijzijn van deze tien
personen een kunststukje uit te halen.
Vendetto haalde minachtend de
schoufiers op.
Mijnheer, ik laat mij door u niet
ft