HAAGSCHE COURANT LETTERKUNDIG BIJBLAD Een schepping van Oostersche verbeelding Verstrooidheid en verstrooiing VAN DE Woensdag 4 Sept. H940, No. 117664. scherm van De wajangpoppen bewegen zich als de schimmen der menschen op het DE HANGMAT den Tijd” Voor Opa’s verjaardag b.l.p.3. er van ik woorden Letterkundige Kroniek groot ben in zag nog dier... maar zijn in Uwe „De Wajangpo p”, door S. Scheltens Amsterdam Geen verontschuldigingen alsje blieft. Maar wees in het vervolg niet weer zoo verstrooid, als ik je verzoe ken mag. Je bent geen professor, al ben je de beste kracht, die ik in mijn zaak heb. Ik heb tegen mijn vrouw gezegd, dat je verhinderd was te ko men, morgen. Dat je voor de zaak wat te doen had... e... Met mij. Want zie je, ik heb ook wel eens behoefte aan een andere verstrooiing dan die muziekavondjes van mijn vrouw. Die hangen mij langer de keel uit dan jouw. Kerel, wat heb ik gelachen! In mijn eentje dan. Mijn vrouw was daar niet bij. Dat snap je. En vertel me nu eens, als je wilt, wie is die „lieve Elly”. Toen Elly een half uurtje later weer opbelde, kon Piet haar tot zijn genoe gen mededeelen, dat hij dien avond toch zou komen om met haar naar de voorstelling van de revue te gaan. Of ze wilde zorgen voor drie plaats- kaarten, de duurste rang, want me neer Peters was ook van de partij en hij zou betalen. Franke. en Giltay, Een vrouwenhaar trekt meer dan een marszeil, zegt een oude Marinespreuk. De waarheid van deze spreuk demon streert zich zij het dan wat ruim beschouwd in Jaap Weijma. Jacob Weijma, zeemilicien matroos, stamboeknummer 3490, is van de jong ste lichting en loopt nog een beetje onwennig en potsierlijk rond in zijn nieuwe plunje en kan zich nog niet heelemaal thuis voelen in de kazerne. ,,Ze” hebben Jaap, juist terwijl zijn eerste liefde over hem gekomen was, weggeroepen, ver van zijn Froukje en dat heeft hem te pakken. Hij is wat verstrooid en doet en zegt af en toe iets raars. Wij begrijpen dat omdat wij ook negentien zijn geweest. Maar dienst is dienst en dienst gaat voor Froukje. Jaap komt na schaften de trap af, een stuk zakdoek hangt uit zijn broek zak. Een kwartiermeester is een al ziend wezen en roept Jaap naar zich toe. Ben je verliefd, Weijma? Hhhoe wwweet u dat, kwartier meester? De kwartiermeester denkt dat Jaap hem in de maling wil nemen en ver zoekt hem in minder vleiende be woordingen zijn zakdoek weg te stop pen. Vuurrood gaat Jaap naar de cantine koopt een kop koffie en een koek en zijn gevleugelde gedachten dragen hem naar Bolsward. Jaap is de grootste af nemer van velletjes briefpapier met enveloppen van de toko (buffet zegt Jaap, maar hij is ook pas bij de Ma rine). Postzegels krijgt hij altijd van thuis. Brieven van acht kantjes is niks, van zestien geen uitzondering. Wat hij al zoo schrijft? Wel, iederen avond ver telt hij zijn belevenissen van dien dag. Voor een gewoon milicien is dat niet veel, maar voor een verliefden brief- kunstenaar als Jaap is elke dag over laden met opschrijfwaardige voorval len. Bovendien weet Jaap bij alles zijn Froukje naast zich. Hij marcheert met Froukje, hij loopt de wacht met Froukje, hij schilt pie pers met Froukje, hij leert rangen en standen met Froukje en hij loopt straf- dienst met Froukje. En dat alles vertelt hij zijn lieveling, doorweven van schoone beloften en ge tuigenissen v?n groote verknochtheid. Als Jaap klaar is met schrijven, zit de dag erop en zoekt hij zijn hangmat op. Jaap vindt een hangmat, precies als de andere jongens die pas opgeko men zijn, een onding. Iets waarmee groote rampen in de wereld gebracht kunnen worden. Maar er is bij de Ma rine nog nooit een ernstig ongeluk ge beurd met een hangmat en over een paar dagen zal Jaap ook wel anders redeneeren. Ik zei dat er nog nooit een ernstig ongeluk gebeurd was met een hangmat. Dat is inderdaad waar. Maar gisteren had het toch maar een haartje ge scheeld of een hangmat had iemands leven gekost en nogwel door toedoen Topzei Tom en zich tot de medereizigers wendendeWie doet er mee Het bankbiljet van tien gul den lag nog in zijn hoed en hij hield het hoofddeksel beurtelings aan de an deren voor. Vijf minuten later lag er een bedrag van zeventig gulden in den hoed. Zeventig gulden, mijnheer Ven detta, zei hij. Zet u dat bedrag er tegenover Natuurlijk Wat gaan we nu doen vroeg het meisje zacht. Vendetta deponeerde zeven biljetten van tien gulden in het hoofddeksel. Ik laat het geheel aan u over, zei hij nonchalant. Zegt u zelf maar wat er gebeuren moet Tom nam de leiding op zich. Mooi!Kijkt u een poosje naar buiten, dan zullen wij een plan be denken. want Si Oentoeng komt ook aan het hof, hij wordt kroonprins en verandert daarna in een heilige waringin, maar later vindt hij hem terug als beeldhou wer, die in één nacht duizend schoone beelden maakte. Vele zijn Si Oen- toeng’s vreemde avonturen en zijn dwaaltochten door het rijke land onder de zon der tropen. De schat van sagen en legenden, die het onvervreemdbaar eigendom is van zoovele volkeren van den Archipel vormt een onuitputtelijke bron van wijsheid en schoonheid en herhaaldelijk blijkt, dat de schrijver van „De Wajangpop” zich op deze rijk geschakeerde materie heeft geïn spireerd. Eindelijk is de leertijd van de wa jangpop om; het is een lange leertijd, dien een wajangpop moet dooripaken vóór hij op het witte scherm zijn rol vervullen kan in den heroischen strijd tusschen de souvereiniteiten van „macht” en van „recht”. De wajang pop van Si Oentoeng is een volleerde pop, die het levenswater gedronken heeft en die veel moest ondervinden. Zelden werd de verbeeldingswereld van de inheemsche bevolking zóó vol maakt weergegeven als in dit terecht bekroonde werk in de Garoeda-prijs- vraag. Garoeda, de mythische vogel, die zijn vleugels uitslaat hoog boven de eilanden van den archipel, kan te vreden zijn. Nog altijd spelen de wajangpoppen op Java hun schoone spel en voor hun vaak subtiele en indringende schoon heid kan geen Westerling ongevoelig blijven, die de ziel van het Oosten begrijpend naderen wil. JOHAN KONING, „Waar het bamboe ruischt”. Wij hebben dit boek destijds besproken, het was een Indische roman, zooals er reeds zoovele geschreven zijn, een boek zonder bijzondere kwaliteiten. „De wajangpop”, van S. Franke be zit deze wél. Van een roman is hier geen sprake; men zou het boek kun nen karakteriseeren als de schoone verbeelding van een sprookjesdichter, haast hadden wij geschreven: van een Javaanschen sprookjesdichter, zoo zeer is dit werk doordrongen van dien nobelen en poëtischen geest, die de Ja- vaansche cultuur in haar hoogste uitingen waartoe men in de aller eerste plaats het wajangspel mag re kenen, eigen is. Het boek doet nu en dan denken aan het sprookje van den zingenden vogel in het Javasche land, dat Max Dauthendy, den Duit- scfoen dichter, balling uit den wereldoorlog, die in Malang overleed, ons nagelaten heeft. De wajang heeft altijd sterk op de verbeelding gewerkt en niet alleen op die van den Oosterling. Het wajang spel in zijn verschillende vormen maakt, in zijn volmaakten vorm waar in het aan de Vorstenlandsche hoven wordt opgevoerd, ook op den Wester ling een diepen indruk. Men moet den invloed van de wajang op het inheem sche volksleven kennen, wil men het boek van den heer Franke ten volle kunnen waardeeren, maar men kan ook zonder deze kennis bewon dering hebben voor de wijze waarop de schrijver zijn groote deskundig heid verwerkt heeft in zijn kleurrijk en boeiend spel der verbeelding, zon der ook maar één oogenblik uit den juisten toon te vallen, of het meerma len ietwat naieve karakter der Ja- vaansche fantasie te forceeren. De wajang-atmosfeer is er altijd een van dichterlijke fantasie en in dit opzicht kan men het boek „De wajangpop” een volkomen geslaagde schepping noemen. De onvergelijkelijk schoone „Wa jangliederen” van Noto Soeroto, die een tiental jaren geleden het licht heb ben gezien, vertegenwoordigen nog al tijd het edelste van het vele, dat over de wajang werd geschreven. Wie het werk van den heer Franke ook in zijn dieperen zin verstaan wil, zou goed doen dit precieuse bundeltje van No to Soeroto nog eens ter hand te ne men; hij kan er zeker van zijn, dat zijn gemoed dan op de grootst mo gelijke ontvankelijkheid wordt afge stemd: die in de kooien naast hem lagen te snurken. Eindelijk gooide hij zijn bee- nen buitenboord en tastte met zijn linkervoet naar de bank, welke hem tot hulp was geweest bij het induiken en nu wederom dienst moest doen als verbinding tusschen hemel en aarde. Maar de bank was weggetrokken door iemand, die haar voor hetzelfde doel had gebruikt. PlofDan maar ineens op den grond. De steenkoude vloer was niet prettig aan zijn voeten en hij kroop vlug naar de bank, welke vijf kooien verderop stond en waarop hij zijn plunje had gelegd. Nog steeds met zijn gedachten in Bolsward. begon hij zich te kleeden. Vijf voor vierHij mocht waarach- tig wel opschieten. Ook zijn kooi moest nog worden gesjord en opgeborgen. Nu zat zijn sjorlijn ook nog in de war. Gehaast en zenuwachtig haalde hij er de knoopen uit en gooide de eerste lus om het hoofdeinde. Met zijn volle gewicht trok hij de lus toe, maar op hetzelfde oogenblik begon er iets te spartelen in de kooi en scheurde een heesche gil de stilte van de slaapzaal. Er was iemand, die in zijn slaap dacht, dat ze hem door wurging van het leven wilden berooven. De woorden, welke het volgende oogenblik door het slachtoffer een ras-echte Mokummer tot Jaap wer den gericht, zijn zonder uitzondering ongeschikt om hier te worden neerge schreven. Ik kan uw fantasie toever trouwen ze te raden Bevend niet van de kou asch- grauw en tien mintuten te laat, meldde Jaap zich in de wacht en moest voor het laatste feit een rapportje in ont vangst nemen. Vandaag en morgen loopt Jaap twee uur strafdienst. Met Froukje van Jaap. Dat zal ik u Xxug vertellen. Jaap had gisteravond, voor het naar kooi gaan zijn muts aan zijn hangmat bevestigd ten teeken, dat hij dien nacht de „dagwacht” zou loopen en om kwart voor vier gepord moest worden. Het vooruitzicht om kwart voor vier gepord te worden, is voor velen niet prettig en kan iemand soms uren wak ker houden. Ook Jaap was nog in zijn eersten slaap, toen een flinke klap te gen den onderkant van zijn kooi hem wreed uit den droom hielp. Kwart voor vier, Jaap. Kom er uit jó. Niet meer gaan slapen, hoor. Ik kom niet meer terug. Even blijft het stil in de kooi, dan komt er eindelijk een stuk pluksel bo ven den rand te voorschijn en een oogenblik later een wezenloos gezicht. Het is werkelijk dat van Jaap. Maar de slaap heeft het wat misvormd en van den Frieschen Adonis is slechts weinig overgebleven. Hij zit nu rechtop en gaat met de knokkels van zijn wijsvingers zijn oogen bewerken. Eindelijk dringen de dingen, welke buiten zijn kooi gebeu ren, tot hem door. Hij ziet, dat het erg donker is op de zaal efi dat de re gen de ruiten striemt. Dat zijn nu niet bepaald omstandigheden, die je tot on bedaarlijk lachen dwingen. Dat vond Jaap ook. Zijn gedachten dwaalden weg over den Afsluitdijk en kwamen terecht bij zijn Froukje. Ook dacht hij aan de warme bakkerij van zijn vader en aan duizend andere prettige dingen waarvan je de waarde zoo hoog stelt, nu ze buiten je bereik liggen. Jaap vond, dat er reden was treurig te zijn en hij treurde. Somber staarde hij de schemerdonkere zaal in, vond de we reld niet fraai en benijdde zijn buren. „Lieve Elly”, schreef hij, „wees niet boos op mij, maar ik kan ónmo gelijk met je meegaan naar de revue, waarvan we ons zooveel voorgesteld hadden en waarop we ons zoo hadden verheugd. Ik kan morgen niet komen, want ik heb weer een uitnoodiging ge kregen van mevr. P., je weet wel, de vrouw van mijn patroon. Om mijn betrekking durf ik die invitatie niet af te slaan, ofschoon ik het graag zou doen, in de eerste, tweede en der de plaats natuurlijk om jou, schat, maar verder ook, omdat die muziek avondjes bij die oude menschen vree- selijk vervelend zijn en allesbehalve een muzikaal genot. Nu hoop ik maar, dat ik de volgende week kan komen en dat we dan samen prettig uit kun nen gaan. Als je je morgenavond ver veelt, denk dan maar, dat ik het nog minder prettig heb. Misschien is dat een troost. In elk geval ben ik met mijn gedachten bij jou. Je liefhebben de Piet”. Natuurlijk moest hij ook mevrouw Peters nog laten weten, dat hij haar uitnoodiging aannam. „Geachte mevrouw”, schreef hjj haar. „Met genoegen neem ik uw in vitatie voor het muziekavondje aan. Ik geef u de verzekering, dat ik mij zeer vereerd gevoel met uw uitnoodi ging. Immers uw muziekavondjes be- teekenen voor mij in meer dan één opzicht een groot genot en ik verheug er mij al bij voorbaat op morgen avond in uw midden te mogen zijn. Met de meeste hoogachting Piet de Bruin”. Piet postte de brieven ’s avonds voor hij naar bed ging en kon ’s nachts den slaap niet pakken van chagrijn. Den volgenden middag ging de tele foon. Elly belde hem op. Verstrooide lieveling, zei ze met een lach in haar stem. Je kunt niet komen hè? Ik kreeg je brief, maar die was stellig niet voor mij bestemd, want er stond in: Geachte mevrouw, ik neem de uitnoodiging voor het ge- notvolle muziekavondje aan! Zeg, heb je soms een brief, die voor mij bestemd was, aan haar gestuurd? Piet gebruikte een krachtterm, wel ke Elly aan het andere einde van de lijn een schrik op het lijf joeg. Wat zal er nou gebeuren? jam merde hij toen. Inderdaad heb ik jou geschreven en natuurlijk heeft me vrouw Peters dien brief gekregen. Als je er maar niet te veel lieve woordjes in gezet hebt, kirde Elly. Want dan zal diè dame wel een heel vreemden indruk van jou krijgen. Ik weet werkelijk niet wat doen moet. In jouw brief ben ik tegen haar avondjes nogal te keer gegaan, weet je. Ik durf haar en mijn patroon niet meer onder de oogen komen... Wacht even, Elly, daar wordt ge klopt... Ja, binnen! Piet’s hospita kondigde bezoek aan. Een heer wenschte meneer te spreken. Meteen kwam de bezoeker al binnen. Hallo! De Bruin, bulderde dfeze. Wat een mop zeg! Bel over een half uurtje nog eens op, Elly, wil je? vroeg Piet en belde af om zich met een gezicht, waarop schrik, verwarring en verwondering stonden te lezen, tot zijn patroon te wenden. Toevallig heb ik je brief aan mijn vrouw gevonden en opengemaakt. Dat is je geluk, huichelaar! ’s Jonge, jonge, wat heb ik daar gelachen. Ik vraag u wel excuus, mompel de Piet. De door het bestuur van het Kolo niaal Instituut te Amsterdam voor de door deze instelling indertijd in het leven geroepen „Garoeda-prijsvraag” benoemde keuringscommissie heeft dit jaar den eersten prijs toegekend aan „De wajangpop”, een in velerlei opzicht merkwaardig boek, geschre ven door S. Franke. Men weet, dat een der voorwaarden voor deze prijs vraag is, dat de handeling van het boek in Nederlandsch Oost- of West- Indië moet plaats vinden. Het vorige jaar verwierf een boek, dat in Suri name speelt, den eersten prijs, terwijl de tweede prijs werd toegekend aan een roman van Agusta van Slooten Piet de Bruin had een goede be trekking; hij stond bij zijn patroon uitstekend aangeschreven en niet min der bij diens echtgenoote. Piet was er zeker van, dat zijn patroon hem waardeerde om zijn werk en hij ver moedde, dat mevrouw Peters, de echtgenoote van zijn patroon, in hem een schoonzoon wenschte te zien. Het echtpaar Peters had namelijk een dochter. Ze was foeileelijk en was een jaar of zeven ouder dan Piet. Ze kon daar natuurlijk niets aan doen, doch Piet had een behoorlijk ontwikkelden smaak en Eva Peters viel geenszins in zijn smaak. Maar... Eva was de eenige dochter en haar ouders zaten er warmpjes bij en wellicht dacht mama Peters: er zijn wel meer lee- lijke meisjes om wille van de centen aan een knappen man gekomen. En Piet was knap en daarbij papa Pe ters’ rechterhand, wat betreft de zaak. Neen, de combinatie was zoo gek nog niet en vandaar dat het ook zoo gek niet was, dat Piet af en toe eens een uitnoodiging kreeg om een avondje bij zijn patroon door te bren gen. Piet had die invitaties aanvankelijk bijzonder op prijs gesteld, bevroe dend, dat zij zijn maatschappelijken welstand gunstig zouden kunnen beïn vloeden. Maar na eenige keeren was het tot hem doorgedrongen, dat die avondjes ontzettend vervelend waren. Hij was steeds de jongste van het gezelschap en meestal bestond de at tractie van die avondjes uit musicee- ren. Mama speelde viool, een oude, ongehuwde tante, die ook steeds van de partij was, speelde piano en Eva zong! Zoo nu en dan was er ook nog een bejaarde kennis van mama Pe ters, die fluit speelde. Gezien de sa menstelling van het ensemble Eva incluis stonden slechts klassieken op het programma. Niet dat Piet een hekel aan de klassieken had, integen deel, hij prefereerde ze, maar... dan moesten ze niet verminkt ten gehoore gebracht worden. En sinds het tot Piet doorgedrongen was, dat mama Peters en Eva altijd bijzonder voorkomend voor hem wa ren en zij haar bedoelingen eigenlijk te weinig bemantelden mama Pe ters kon bijvoorbeeld plots na een of ander nummertje zeggen: kom lui, we gaan een kaartje leggen; de jon gelui hebben er wel eens behoefte aan van het gezelschap der ouderen ver schoond te blijven. En dan liet men hem en Eva alleen sinds Piet dus min of meer van den opzet begreep, waren de muziekavondjes ten huize van zijn patroon hem een kwelling ge worden, temeer, daar hij kennis had gemaakt met Elly Volkers, een jong knap meisje. Amor had zich met die kennismaking bemoeid en men kan zich dus eenigszins voorstellen hoe Piet zich gevoelde, toen hij Zater dagsmiddags thuis komend, weer een invitatie van mevrouw Peters liggen. Voor den Zondagavond wel. En dien avond had hij met Elly afgesproken. Elly woonde niet in de zelfde plaats als Piet. Drie kwartier sporen; dan was hij by haar, Samen zouden ze naar een revuevoorstelling gaan. Piet peinsde en peinsde, maar ten slotte durfde hij om zijn patroon de uitnoodiging voor het muziekavondje niet af te slaan. Als hij onmiddellijk schreef, zou hij Elly nog tijdig kunnen doen weten, dat hun uitstapje niet doorging. ...Heer, laat mij een wajang zijn in Uwe handen. Ik kan een held zijn of een demon, een koning of een nederig man, een boom, een plant, een laat mij een wajang handen. Dan zal ik, hetzij ik het gejoel van den strijd, of klein als een spelend kind onder de warin- gins, Uw taal spreken... En wanneer Nota Soeroto zijn bun del wajang-liederen opent met een proloog, die aan den „dalang”, den vertooner van het schimmenspel is ge wijd, dan vinden wij in het bekroon de boek den „dalang” terug, die „zin gen zal over Wil en Lot”. In het sprookje en in het spel der verbeel ding liggen de wijsheid van het Oosten en zijn schoonheid verborgen. Men wordt hierdoor telkens opnieuw ge troffen hoe naief de schrijver ook vaak het karakter van zijn dialogen heeft gehouden. Er zijn fragmenten, die men leest als een verhaal voor kinderen, maar we vergeten geen oogenblik, dat de wajangs zich bewegen, „als de schimmen der menschen op het blanke scherm van Uwen Tijd”. Hoe de kleine Si Oentoeng zijn wa jangpop maakte, wordt in het eerste hoofdstuk verteld: ...Er was een vreemd gefluister in de desa. Weet je ’t al? vroeg de hooge klapper aan den zwaargebaarden palm, die naast hem oprees, weet je ’t al van Si Oentoeng? Ik heb het gehoord van mijn broeder. Si Oentoeng, Si Oentoeng, lispel den de melaties elkander toe, zie toch hoe hij werkt aan zijn wajang pop. Hoe is hij aan het hout gekomen? vroeg de kameleon, die op dat oogen blik drie kleuren had, een bruinen kop, een geel lijf en ’n groenen staart. Hout om wajangpoppen te maken is duur en bij mijn weten is zijn moe der heelemaal niet rijk. Dat heeft hij gekregen van den ouden dalang, antwoordde de klapper rat, die op zijn sierlijken staart zeilde en van tak op tak sprong. Zoo is het, wuifde het breede pisangblad, waaronder Si Oentoeng met gekruiste beenen op den grond zat, hij kreeg het van den ouden speelman, omdat die een nieuwe pop wilde hebben. Si Oentoeng sneed uit het hout een sierlijke wajangpop en toen die klaar was, beschilderde hij hem met vroo- lijke kleuren. Sprieteltor, die aan een grashalm hing en daaraan moeilijke toeren maakte, keek zijn oogen uit. Hij prees de handigheid van den kleinen Si Oen toeng zeer. Hij is klaar, zei de jongen, en hij lachte tevreden. Ik zal hem naar den speelman brengen, misschien kan hij hem gebruiken op het volgende plantfeest... Zoo, als een simpel sprookje, begint het boek. Want de toovenaar Ngabi Soliman beslist, dat Si Oentoeng zal leven in zijn wajangpop en zoo ge schiedt het ook. Si Oentoeng gaat de wereld in en de lezer gaat met hem... Hij maakt wonderlijke dingen mede, Vendetto keek door het raampje naar het voorbijschietende landschap en Tom en de anderen staken de hoof den bij elkaar. De Klerk haalde z’n portefeuille te voorschijn en liet aan de anderen een foto zien met de af beelding van een dame, die op haar schoot een baby hield. Daaronder stond„Voor Opa’s verjaardag”. De leden van het complot knikten, toen Tom hun zijn plan had medegedeeld en daarom wendde hij zich tot den goochelaar Klaar, mijnheer. Een van ons heeft een bepaald voorwerp in zijn oe- zit. U behoeft niet anders te doen, dan dat voorwerp te laten verdwijnen. Ven detto glimlachte even. Pardon als u geen moeilijker opdracht weet, dan heb ik de zeven tientjes al heel gemakkelijk verdiend. In uw portefeuille bevond zieh een foto van een dame met een kindje op haar schoot. „Voor Opa’s verjaardag” staat eronder. Ik zeg dat deze foto zich in uw portefeuille bevond, want nu is ze er niet meer: Wat u zegt! grinnikte Tom. Dat zal ik u bewijzen! Hij haalde opnieuw zijn portefeuille uit zijn zak en zocht naar het portret. Wel allemachtig... dat is sterk! Het ding is er niet meer Vendetto lachte smakelijk. De ande ren haalden diep adem. Het is er nog wel, verbeterde Vendetto, maar niet in uw porte feuille. Het is alleen maar verhuisd naar het taschje van die jongedame. In mijn taschje gichelde het meisje. Dat is grappig, maar ik ge loof er niets van. Het kan niet, want ik heb het taschje niet uit het bagage net gehad. Hoe zou die foto er dan in moeten komen Overtuigt u dan Ze nam het taschje uit het net, open de het en gaf een gilletje. Er kwam een foto uit met een dame en een kind en eronder„Voor Opa’s verjaardag”. Allen keken stomverbaasd naar dit staaltje van goochelkunst. Ze waren er stellig van overtuigd, dat niemand van zijn plaats was geweest en ze betreur den het verlies van hun geld, maar de goochelaar had het geld reeds in zijn zak laten verdwijnen Sapperloot!, riep Tom de Klerk opgewonden. Dat is nu eens echt tooverij! Inderdaad, mijnheer, zei Vendet to. Zoo ziet u, dat men nooit iets moet veroordeelen, voordat men absoluut zeker van is. De trein verminderde vaart en de eerste huizen van de stad schoten voor bij. Glimlachend keek Vendetto naar de reizigers, die nog niet van hun verba zing bekomen waren, U excuseert?, vroeg hij. Ik ben aan mijn bestemming. Wilt u iets na ders over mij vernemen, komt dan van avond de voorstelling in Cosmopoliet- theater bijwonen. Ik groet u De trein stopte onder de overkapping van het station en de meeste reizi gers verlieten den coupé. Allen spoed den zich naar den uitgang, behalve mr. prof. Benno VendettoTommy Klerk en het jongemeisje. Aan den anderen kant van het perron stond de trein gereed, welke denzelfden weg te rugging en het drietal stapte in een coupé, die reeds tamelijk vol was Tom de Klerk was weer op het nippertje en liet zich opnieuw tusschen twee zwaar wichtige persoonlijkheden op de hou ten banK glijden, maar dienzelfden avond zat het drietal op een zolderka mertje ergens in een centra van een groote stad. Benno Vendetto rammelde met geld en op de tafel lag een stapel bankbil jetten. „Alles bij elkaar zeshonderd gulden, zei Vendetto lachend. Ons trucje doet het nog best, kindertjes, maar als ik je een goeden raad mag geven, Tom, steek dan voortaan het portret wat be ter weg, want ik zag het precies zitten toen je de portefeuille voor den twee den keer opendeed. En Mary moet zoo hard niet gichelen, want dat zou ons weleens kunnen verraden. intimideeren. Uw spot laat me vol komen koud. Omdat u het niet kunt, daagde Tom uit. De nieuwsgierigheid steeg ten top en een jong meisje keek Vendetto verlei delijk aan. Toe, mijnheer, laat eens wat zien? vroeg ze lief. Ik heb nog nooit een goochelaar aan het werk gezien. Ik heb er ook een tientje voor over, om dat ik het ook niet geloof. Het spijt me, jongedame, weiger de Vendetto. Onder omstandigheden als deze, kan ik niet tot experimenten overgaan. Nogmaals, ik laat me niet intimideeren. Maar als mijnheer zijn brutale houding niet verandert, dan zal ik hem ongevraagd een lesje geven, waar hij niet erg op gesteld is. Dus u goochelt niet vroeg Tom teleurgesteld. Vendetto aarzelde. Eerlijk gezegd, hebt u mij op ern stige wijze in mijn eergevoel gekwetst, mijnheer. Bent u er stellig van over tuigd, dat goochelen onmogelijk is Absoluut De twee zwaarwichtige persoonlijk heden aan weerszijden van Tommy knikten met het hoofd, als bewijs van instemming met de meening van de Klerk. U ook al vroeg Vendetto ont stemd. Welnulaten we dan een weddenschap aangaan. Dat was nog net op tijd, hijgde Torn de Klerk, toen hij zich tusschen twee zwaarwichtige persoonlijkheden op de houten bank van den coupé liet glij den. Het had maar weinig ge scheeld. of de trein was weggereden zonder mij. In het uiterste hoekje zat een heer die Tom venijnig aankeek. Hij sprak met een vreemd accent. Dat zou een ware opluchting ge weest zijn, zei hij hatelijk. Ik heb een hekel aan menschen, die altijd op het nippertje komen en dan nog brutaal een ander in een hoek dringen. Tom schrok zichtbaar. Neem me niet kwalijk, mijnheer. Het was niet mijn bedoelingGe- ruimen tijd heerschte er een gedrukte stemming in den coupé, toen meende Tom opnieuw het gesprek te moeten hervatten. De ander zei niets, maar gaf hem z’n kaartje. Mr. prof. BENNO VENDETTO, Illusionist. Tom liet het kaartje rondgaan en vroeg Illusionist Wat is dat Benno Vendetto antwoordde niet da delijk. Hij monsterde de andere reizi gers en zag aan hun vragende gezich ten, dat zijn woorden een niet te mis kennen nieuwsgierigheid hadden opge wekt. Nooit gehoord van Vendetto, den beroemden goochelaar Tom schoot in een lach. Nee,die is goed. Een gooche laar Twijfelt u aan mijn vroeg Vendetto geërgerd. Ik twijfel er niet alleen aan, zei Tom, ik geloof er geen steek van. Goo chelen bestaat niet. Niets dan oplich terij. Mijnheer Tt,m lachte nog harder. Bewijs het Hij haalde een biljet van tien gulden uit zijn zak en legde dit op z’n schoot. Dit papiertje mag u hebben, als u in staat bent, in bijzijn van deze tien personen een kunststukje uit te halen. Vendetto haalde minachtend de schoufiers op. Mijnheer, ik laat mij door u niet ft

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 3