Afdrukken van indrukken HAAGSCHE COURANT Kroniek der Duitsche letteren Proza dezen tijd van LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE DE ONBETROUWBARE De hei bloeide Donderdag 3 October 1940, No. 17689. VERWANTE ZIELEN Letterkundige Kroniek »,De Nederlandsche letterkunde vijftig jaar is schatkamer een onover- van zienbaren nog rijkdom” van de laatste b.s p.3 de Herman (Albett zijn A. S. aan „boeren en een Ook hier dus weer de genezende kracht van het landschap, die den verdwaal den mensch tot zijn eigenlijke bestem ming terugieidt. puntig- over der dat enkele willen groote af en den I grond. kwamen als rie hoeft, Karl Benno von Mechow. (Foto-archief) „Der w under bare Sommer” Klitz, van wien ik verleden jaar het leven van Daniel Defoe, „der Gaukler von London” uitvoerig heb besproken, geeft ons hier een aangenaam leesba ren roman, die nóch diep nóch zeer idyllisch is, maar dien men toch met genoegen uitleest. Hij speelt in een klein dorpje aan de Oder. Daarheen is n.l. een beroemd schilder, professor aan een kunstakademie gevlucht. Hij heeft vrouw en kind verlaten terwille van een andere vrouw, maar als deze nieuwe verhouding evenmin duurzaam blijkt, is zijn leven op dood spoor ge komen en trekt hij zich in de stilte van dit Oder-dorpje terug om in de een zaamheid zichzelf weer te vinden. Mooi is het landschap, aardig zijn enkele fi guren (o.a. de waard van het kroegje waar hij logeert) geteekend. Na eeni- gen tijd komt er rust in zijn ziel. Hij verzoent zich met zijn vrouw, die met hun kind bij hem komt en gaat met zijn gezin een nieuw leven tegemoet. Ik loop niet in m’n ongeluk, ver dedigde Greetje haar verloofde. ik weet alles van Daan. Juffrouw Tiggels hield op met kau wen en ze keek Greetje strak aan. Alles, kind, werkelijk alles? Greetje voelde zich verbleken. Daan had haar ingelicht over zijn leven, maar het kón toch zijn, dat juffrouw Tiggels nog meer wist. Zou Daan iets voor haar verborgen hebben? Juffrouw Tiggels keek zoo vreemd, zoo’n duivelachtige glans lag er in haar oogen, net of ze nog iets héél, héél onprettigs kon vertellen. Weet jij dan, Greetje? vroeg ze langzaam, en zich kennelijk van haar gewichtigheid bewust, weet jij dan, dat Daan vier jaar in de gevangenis heeft gezeten? Greetje’s kopje viel rinkelend op den grond en doodsbleek keek ze juffrouw Tiggels aan. Ze kon geen woord uit brengen. Bedrijvig liep juffrouw Tiggels naar de keuken en haalde een kopje water. Ze gaf Greetje te drinken en klopte haar sussend op den rug. Bedaar maar, m’n kind, bedaar maar. Zie je, ’t is toch beter, dat je het wéét, zooiets moet je vroeg of laat hoo- ren. Kalm nou maar, er is tenslotte nog niks gebeurd, niet weer! Weetweetu het zeker? sta melde ze, vier... vier... jaar... heeft Daan gezeten? Juffrouw Tiggels knikte. Absoluut zeker, verzekerde ze met klem, arme meid. Heeft hij je zoo beetgenomen? Dat heeft hij je natuurlijk niet verteld, hè? Nee, dat heeft hij je vast niet gezegd, niet waar? Greetje schudde ontkennend en met een wanhopig gebaar het hoofd. Nee, zei ze. Nee! En nu zal ik hem nooit meer kunnen vertrouwen, want tegen mij heeft hij gezegd, dat hij maar twee jaar gezeten had. En met een hevigen snik liet ze het hoofd op de handen zinken. stad, van het dwaalden Max Mell: „Stifter” Stiffer, de stille eenvoudige man, die niets wilde weten van politieken strijd, die niet zocht naar het geweldige, schokkende, maar naar het kleine, alle- daagsche. Had hij dan geen oog voor het groote en algemeene? Neen, zei hij, wat jullie gróót noemt is in werkelijk heid klein, en het zoogenaamde kleine is waarlijk groot. „Het waaien van den wind, het stroo- men van het water, het groeien van het koren, het golven van de zee, het glan zen des hemels en het schitteren van de sterren houd ik voor groot, groo- ter dan het opkomende onweer, dan den vernietigenden bliksemstraal, dan een aardbeving die steden bedelft. De kracht die de melk van de arme vrouw in haar pannetje omhoog doet komen en overkoken, is dezelfde, die de lava in den vuurspuwenden berg omhoog drijft en langs de hellingen .laat neer glijden. Alleen vallen de laatste ver- Khijnselen meer in het oog, vooral voor een onwetende en onoplettende.” Zoo is Stiften de man, die met de grootste liefde neerduikt in de natuur, die een bergmeer weet te beschrijven in alle kleurschakeeringen, de uitge strekte heide, desneeuwval in het bosch. Geen wonder, dat hij meer schil der dan literator is. Het kleinste te zien, dit met stille zorg te schilderen met penseel of pen, het is zijn groote verdienste. Anderzijds hebben deze kunstenaars, juist in zooverre zij echte kunstenaars waren, geen amusementsschrijvers of volksopvoeders-per-roman, zich van de massa van het lezend publiek onge twijfeld verwijderd. De leuze van „de kunst om de kunst” (d.w.z. de kunst mag niet met bijbedoelingen beoefend worden), oeteekende ook dat de schrij ver alleen had uit te beelden wat hem voor oogen stond, zonder te vragen of onderwerp en behandeling iets zeiden aan anderen dan hemzelf. En wat den Tachtiger auteur voor oogen stond, was vaak weinig boeiende lectuur voor den gewonen Nederlander, weinig opwekkende lectuur ook. De meeste lezers verlangen iets anders, dan hun vale leven van alledag weer terug te vinden bij het openslaan van een boek. Volwaardige kunst is nooit zonder moeite te benaderen de zuivere uiting van wat een groote geest beweegt, vraagt van gewone menschen inspan ning. En dit geldt te sterker in een tijd, dat de kunstenaars steil en prin cipieel zijn in hun houding, terwijl het aantal gewone menschen, dat aan de cultuur wil deel hebben, groeit. Je hebt je dus met Daan Borger- hof verloofd? Greetje knikte en een glimlachje speelde om haar mond. Ze wist het wel. Daan was niet getapt, en dat bezoek van deze al wat oudere vrouw, die in de buurt bekend stond als een wande lende nieuwsbode, vertelde haar, dat haar iets te wachten stond. Maar het kon haar niet schelen, wat ze ook van Daan zouden zeggen, het liet haar koud. Deze vrouw met de scherpe tong, deze vrouw, die van iedereen alle nieuwtjes wist, zou natuurlijk trachten Daan zwart te maken, ze zou op zijn minder goede eigenschappen wijzen, ze zou misschien voorbeelden aanhalen, die er op wezen, dat Daan’s karakter niet 18- karaats was. Greetje wist het best. Daan was heusch geen engel, maar wie was dat dan wél? En voor haar was één ding van overwegend belang: Ze hield van Daan! Ze stond op om thee te schenken, en daardoor de stilte, die ontstaan was, te overbruggen. Als ik je .een raad mag geven, Greetje, dan zou ik er eerst nog maar eens goed over nadenken, waarschuwde juffrouw Tiggels met beteekenisvolle stem, „je weet, dat Daan.nou ja. hem. Greetje’s hand trilde en ze morste thee. Ze had moeite haar stem een beetje vastheid te geven, toen ze zei: Ik hou van Daan en ik vertrouw hem, juffrouw Tiggels. Het is beter, dat u er niet meer over praat. Juffrouw Tiggels snuffelde even, en ze bedankte met een zuurzoet lachje voor het kopje thee, dat Greetje haar gaf. Zwijgend knabbelde ze aan het koekje. Je moet het me niet kwalijk nemen kind, teemde ze, ik deed het voor je bestwil. Ik kan zoo slecht iemand in het ongeluk zien loopen, zie je. Het is daarom gelukkig, dat de wer kelijkheidsbeschrijving in de 20e eeuw een terrein gevonden heeft, dat vrijwel voor iedereen toegankelijk is, waar ook de simpelste werkelijkheid haar be koring houdt, en de psychologie vruchtbaar kan wezen zonder al te groote diepzinnigheidhet boek over een kind. Olav Gullvaag: „Es begann in einer Mittsommernacht” Ditmaal een vertaling uit ’t Noorsch, en een begin, dat veel overeenkomst vertoont met Griese. Weer een jong paar, dat de wildernis intrekt, daar leeft in volkomen verbondenheid met den bodem, daar een boerderij bouwt met alles wat er noodig is. Maar de vrouw kan tenslotte geen rust vinden zonder den zegen van haar onbuigzamen vader, die zijn dochter heeft verstooten, en van de kerk, die het huwelijk niet heeft ingezegend, ze verlaat mét haar kinderen den man. De laatste zwerft rond, komt naar Amster dam (de geschiedenis speelt omstreeks 1720), gaat naar Noorwegen terug, maar als hij geen verzoening met zijn vrouw kan tot stand brengen, vernie tigt hij wat hij zelf heeft gebouwd en gaat op nieuw avontuur de wereld in. Een boek, dat veel reeëler is dan Griese, maar artistiek op een veel lager plan staat. Griese vertelt a.h.w. een oude mythe uit een tijdlooze wereld, Gullvaag een boeiend verhaal zonder buitengewone literaire kwaliteiten, maar aangenaam leesbaar. E s d.w.z. de liefde tusschen de hoofdpersonen, begon in een midzomernacht, ze ein digde in den harden arbeid en het ruwe klimaat van den Noorschen winter. Zoowel bij Griese als bij Gullvaag worden we herinnerd aan Kunt Ham sun, wiens: „Segen der Erde” verwante motieven behandelt. J. H. SCHOUTEN. Griese. „Die Weissköpfe” Meende ik bij von Mechow op het teere, vrouwelijke van zijn levenshou ding te moeten wijzen, precies het te gendeel is het geval bij Griese. Z ij n devies is: Vrij leven en lachend ster ven. Alleen de dwaas wil eeuwig leven. Men moet steeds bereid zijn, voor eer en naam zichzélf op het spel te zetten”. Die gedachte ontwikkelt hij in de geschiedenis van een geslacht blondharigen» der „Weissköpfe”, geleefd heeft in een mythischen voor tijd. Een man heeft den vader van zijn vrouw met de bijl gedood. Als in de noodlottragedie der Grieken gaat die vaderlijke vloek met het onheilbren gende requisiet (de bijl) het heele boek door. Zeker, die man trekt de wil dernis in en ontgint daar land; zijn vrouw baart hem zes kinderen, maar de vloek blijft van kracht; de vader doodt zijn oudsten zoon als die zich verslingert aan een minderwaardig vrouwspersoon door hem te leiden over ijsschotsen, die niet genoeg draagkracht hebben. Immers, de gemeenschap eischt dit; dan moet de enkeling maar onder gaan. De tweede zoon sterft door de hand van den beul, de vader doodt zich zelf, en dan eindelijk is het noodlot be vredigd en Almoeder Aarde kan zich over de 1 andere blondhoofden ontfer men. Ik kan, wegens gebrek aan plaats ruimte, niet op dit boek ingaan zooals het verdient. Het is met onmiskenbaar talent geschreven, het is somber en grootsch zooals de Edda of het Nibe- lungenlied, maar het is diep heidensch en wil feitelijk onze gevoelswereld te- rugschroeven tot vóór den tijd van Christendom en humanisme, en is daar om zoo volkomen zonder troost voor allen, die niet het noodlot vereeren en de aarde aanbidden. „Nederlands proza van dezen tijd” door dr. M. H. van der Zeyde. Van Loghum Slaterus’ Uitgevers-Mjj. N.V. Arnhem. „Een stuk Nederlandsch cultuurbezit werkelijk tot bezit te helpen ma- ^en> dat is de bedoeling van dit boekje”, met deze woorden leidt de schrijfster “it beknopte overzicht van het Neder- ai)dsche proza van dezen tijd in. Het ls geen literatuurgeschiedenis, het heeft noch de pretentie van volledigheid, Jtoch die van oorspronkelijkheid. Haar Oekje wil niet anders dan ditbelang eenden, maar niet onderlegden lezers naar onze meening, dan dr. van der Zeyde aangeeft voorts aan den „ge wonen psychologischen roman”, „de droomers”, aan den roman”, aan van Schendel en aan „vrouwenboeken”, waarna een slot hoofdstuk „Sterren van nu” naar vo ren brengt. Typeerend voor de be schouwingswijze van dr. van der Zeyde is haar inleiding tot het hoofdstuk, waarin zij bij een aanfal boeken over kinderen stil staat en in het bijzonder bij van Looy als de schepper van Jaapje. Wie tracht, aldus dr. van der Zeyde, van zijn hedendaagsch besef uit, te komen tot een waardeschatting van het proza uit den Tachtigertijd, komt te staan voor een eigenaardige tegenstrij digheid. Eenerzijds kan men niet ont kennen, dat deze kunst in tegenstel ling met die van een generatie vroeger, voor ons nog leeft, dat de vraagstellin gen* vaak belangrijk zijn en de wijze van uitwerken de moeite waard. Het realisme is de zienswijze van een mo dernen tijd, het is bovendien een zienswijze die bij ons volkskarakter aansluit. richte wereld. In ons allen laat het leed, dat het lot den mensch te dragen geeft, wat weemoed na. Wel kan een schrijver wanhopen aan werkelijke beterschap, maar geen is er zoo ver dorven, dat hij zich zou verzetten te gen wat het leven aangenamer maakt De wereld wordt bewoonbaarder naar mate de geest meer vrijheid geniet. Dat heeft de geschiedenis geleerd. De kunst is er niet om de tastbare resultaten. Er zal nooit een andere ge schiedenis geschreven worden dan die van het hart. De groote kunstenaars hebben steeds getracht in hun enkele figuren het algemeen menschelijke vast te leggen. Al schreef Dostojefski vrij wel uitsluitend over pathologische ge vallen, in hem is toch de menschheid geopenbaard. Ook de Balzac had de magische kracht met slechts enkele personen de geschiedenis van een volk uit te beelden. Het komt er maar op aan, de juiste figuren te kiezen. Don Quichotte blijft actueel, Rabelais en Uilenspiegel zijn niet vergeten. De ro manschrijver meende Walschap, moet geestelijk boven zijn tijd uitsteken en op hem vooruitloopen. Hij moet de toe komst voorbereiden opdat de volgende generatie den strijd voor een betere wereld zal kunnen voortzetten. Dit zijn slechts enkele korte notities die echter, in verband met hetgeen dr. van der Zeyde heeft opgemerkt, over den roman, het inzicht van den lezer kunnen verhelderen. De grootste verdienste van dr. van der Zeyde bij het schrijven van deze beknopte „literatuurgeschiedenis” van onzen tijd alléén wat het proza be treft is dat zij de verschijnselen in hun onderlingen samenhang heeft be schouwd. Zij heeft den nadruk gelegd op de ontwikkeling van het geestelijke leven, waarvan de literatuur de spie gel is. Zonder de schoonheidswaarde van een literaire schepping in haar be- oordeeling te verwaarloozen, heeft zij toch in de eerste plaats den nadruk gelegd op de dieper liggende bedoelin gen en neigingen, die in het werk van een schrijver worden uitgesproken en die zij op een eigen, klare wijze heeft onderkend en voor haar lezers met overtuiging verduidelijkt. JOHAN KONING. Von Mechow: „Vorsommer” Daarom behoeft het geen verwonde ring te baren, dat von Mechow zulk een liefde voor Stifter heeft, want in den grond wil hij hetzelfde, al zijn zijn uit drukkingsmiddelen niet precies zoo: im mers, tusschen hen beiden ligt honderd jaar ontwikkeling van de taal. voelde best deed haar ook we ons vallen en keken, in eikaars armen, naar de heerlijke wijdte om ons heen. Een late vogel wat en een ge- De mist hield alle hui zen in de straat in een watten waas gehuld. Uit de enkele voetstappen klonk de Zondagmorgen op. Als een bleeke maan boorde soms even de zon door den nevel heen, maar zij ging spoedig weer schuil. Men hoe zij haar en het zou lukken. Met mijn arm in dien van Milot ging ik een dag uit duizenden tege moet. Vanuit den coupé- alleen van het bonkerige treintje naar Woerden- overstappen-voor-Utrecht zagen we met ontzag hoe de zon, eenmaal de baas, de nevels in licht op loste en pareltjes too- verde op elk grassprietje in de wei, op bruggetjes en op de boorden van een baggerpraam, dwars in een lange sloot. Er was nu ook blauwe lucht. Er kwamen plots zooveel nieuwe lijnen en vlakken Von Mechow streeft er naar, het eenvoudige bestaan in het werkzame leven van eiken dag weer te geven. De handeling in zijn boek is uiterst een voudig. Een jong meisje, Ursula, woont bij haar ziekelijke, mopperende, zelfinge nomen moeder. Ze mist de geestelijke kracht, altijd de gevende te zijn een spanning waarvan de moeder in naïef egoïsme niets vermoedt. Met groote energie houdt ze zich langen tijd staande, tot ze tenslotte niet meer kan, ernstig ziek wordt en voor herstel van krachten op een groot land goed komt, dat hard achteruit gaat. De jonge bezitter, Thomas, haalt haar van het station. Met Ursula komt een betere geest in deze kleine wereld, die geheel aan de aarde is gebonden. Thomas bekommert zich weer om zijn bezitting hij wordt een heel ander mensch. Ondanks alle realiteit ligt over het geheel iets droomerigs, onwerke lijks, alsof die menschen geen gewone, normale landarbeiders waren, maar sprookjesfiguren. Thomas leert Ursula paardrijden een boerenruiterfeest vormt een hoog tepunt in een leven van zwaren arbeid. In zijn hart ontkiemt liefde voor haar, eerst in stilte, dan biecht hij die schriftelijk aan Ursula’s moe der, en ten slotte, aan het eind van haar verblijf, vraagt hij haar hand, krijgt echter geen besliste toezegging. Zooals men ziet een minimum van handeling. Die is dan ook geheel bijzaak. Maar de groote liefde tot de natuur, dé liefde voor het kleine (een vogelpaar dat in den boom voor Ursula’s venster broedt, speelt een belangrijke rol), de zonnige sfeer, de geïdealiseerde innerlijkheid, maken het boek tot iets moois en teers. Het is anders dan bij Wiechert. Die haalt het leed uit de schatkameren van het hart, in hem is de bange schreeuw om God, om het namelooze lijden van de wereld Mechow trekt zich terug in een droomerig hoekje ver van de drukte van onze kunstmatige, techni sche samenleving. Wel heeft hij een open oog voor al de kleine dingen, die wij „belangrijke” menschen meestal niet opmerken. Lees slechts in „Leben und Zeit” de minutieuze beschrijving van den Thassilo-kelk. Onwillekeurig denk ik bij dit onderwerp aan onzen Hollandschen schrijver Man. Vergelijk ik von Mechow met hem, dan treft mij het zooveel zach tere, fijnere, haast had ik gezegd weekere, van den Oostenrijker. Zijn de menschen uit „Het wassende water”, krachtige uit hout gesneden figuren, forsch en sterk, von Mechow geeft een teere pastelteekening. Hij is niet opge wassen tegen de harde werkelijkheid, en schept als neoromanticus zich een idylle, die hij met vervagende contou ren voor ons teekent. Met dezelfde helderheid en heid schrijft dr. van der Zeyde „vrouwenboeken”voor haar zijn de meest karakteristieke figuren voor den Nederlandschen vrouwenroman Ina Boudier-Bakker en Top Naeff. Carry van Bruggen, Elisabeth Zernike, Jeanne van Schaik-Willing er) Henriette van Eyk vindt men in dit hoofdstuk be handeld. In haar hoofdstuk over den psychologischen roman vindt dr. van der Zeyde gelegenheid enkele rake op merkingen te maken over de roman kunst o.m. van Herman Robbers en van Johan de Meester in het laatste hoofdstuk staat zij o.a. stil bij het romanwerk van Bordewijk en Vestdijk, „twee schrijvers die men ten zeerste Wiechert„Die Majorin” In dit verband mag ik nog wel her inneren ‘ban Wiecherts „Majorin”, waarvan eveneens een nieuwe uitgave in antiqua is verschenen. Een lang vermiste soldaat keert na twintig jaar uit Afrikaansche gevangenschap terug naar zijn geboortedorp. Hij vindt daar een moederlijke vriendin, die hem met zachte maar sterke hand terugleidt naar het leven, waarmede hij geen aansluiting kan krijgen. Als hij de zeis grijpt en in lange streken het koren maait, als hij, de rustelooze zwerver, bekeerd is door en tot het land, is hij gered. Nergens heeft Wiechert teerder de figuur van de moeder geteekend dan in dit zeldzaam fijne boek. Im mers, ook in haar ziel is liefde ont kiemd voor den jager, maar ze gaat weg uit het land, waarin het geoorloofd is te nemen naar een land, waarin men alleen mag geven, zooals het past voor een moeder. En hoog opgericht gaat ze haar groot, zwijgend en leeg huis binnen, om te leven het leven van de eenzamen, die zich geheel opofferen voor hun naaste. Vergelijken we Wiechert met von Mechow, dan zien we dadelijk, dat Wiechert oneindng dieper is, en een fijnen humor heeft, die door zwart pes simisme is heengegaan. Mechow is zonniger, rustiger maar beteekent veel minder voor den worstelenden mensch. in het verschiet, dat twee oogen te kort schoten en een gemoed te zwak om het allemaal te ver werken. Na Utrecht en het ge doe van overstappen en te late treinen alles is immers tegenwoordig een beetje abnormaal, zei de conducteur verander de de klei in zandgrond het rechthoekig doorsne den weiland met wilgen en koeien, als, bij toover- slagin heuvelachtige zandgronden met zilveren berken en afgeschoren korenvelden. Wij waren benieuwd, of de hei nog voor ons bloeien zou en zij bloeideLangs het eerste het beste zand paadje stroomde de den nengeur in onze neusvleu gels. Heel diep haalden we adem om zooveel als kon van deze gezonde lucht binnen te krijgen en mee te nemen terug naar de We weken weggetje door uitgestrekte heivel den en sparrebosschen. Op een stil plekje lieten eer,ig overzicht en inzicht geven in het ®ngeordende materiaal, dat voor hen Nederlandsche proza van de laatste 1Jft‘g jaar is. Omdat het inzicht aarbij van meer belang is dan het Verzicht, heeft zij telkens getracht iets uidelijfc te maken van het verband 11 het literaire kunstwerk met het tureele leven eener-, de individueéle hardheid van den schrijver ander- ‘Dds. ..Aan een werkje als dit van dr. Ma- tvan der Zeyde bestond groote be- géd le’ Pr°ductie is in dit eeuw- Vei ee^e 200 overvl°ed1Ê geweest,, dat s^ec’hts met moeite zullen bi a n bunnen oriënteeren op het ge bet der Schoone Letteren. Veel zaS vin ^ht,. dat den vervlakkenden in- w ed van den tijd niet heeft kunnen maar er *s °°h vee' werK 'vurd^enen’ dat vee' later genoemd zal tant en als indrukwekkende represen- van deze vruchtbare periode. zijn in den loop der jaren tal- bewonderen moet, maar die men niet liefheeft”. De beschouwingen die dr. van der Zeyde geeft over de romankunst van dezen tijd zijn te zeer in kort bestek samengevat om ze als basis te kunnen aanvaarden voor verderen uitbouw. Zooals zij daar liggen, krijgen zij ech ter meer beteekenis wanneer men ze in verband brengt met de opvattingen van den romanschrijver en zijn tijd, die Gerard Walschap, enkele jaren ge leden eens heeft uitgesproken in een. lezing voor den Rotterdamschen Kunst kring en waarvan wij hier richtlijnen in de herinnering brengen. De romanschrijvei,, meende hij, mag zijn tijd niet verliezen, maar moet hem bij houden. Veel moeilijker is wat sommige cri tici van de schrijvers verlangen, n.l dat zij zich van hun tijd zouden losma ken. Zij verlangen tijdelooze kunst. Zulk een eisch echter heeft geen zin. Ook verlangen deze critici, dat de schrijvers klassiek en niet modern zul len zijn. Het klassieke evenwel is het moderne, dat zich heeft kunnen hand haven. Alles is eens modern geweest, Vondel, Rembrandt en Beethoven. Het klassieke is de geestelijke schatkamer der menschheid, die gestadig verrijkt wordt. Ook nu kan er nog klassiek werk geschreven worden. Moeten de schrijvers zich met de problemen van hun eigen tijd bezig houden? Zij staan tusschen critici, die van hen verlangen, zich daarvan te onthouden en bepaalde groepen, die juist het tegendeel wenschen. Het is wel waar, meende Walschap dat de auteurs niet voor de critici en de le zers, maar voor zichzelf schrijven, maar als zij hun werken laten drukken, ge ven zij daarmee toch te kennen te ver onderstellen, dat anderen er wat aan hebben. Met een variatie op een bekend gezegde zeide Walschap bij die gelegen heid: „Schiet niet op den romanschrij ver, hij doet zijn best!” Waarom zou hij niet wenschen. dat het zijn tijdge- nooten goed gaat? Maar ook: waarom moet hij gelooven, dat het zijn tijdge- noote.n goed gaat? Met welk recht kan men hem verplichten tot een gedachte, die hij verwerpelijk acht? Allen verlangen naar een beter inge had, heeft zich teekend om er geven. Maar al d^TS als eendreeBküS namen, titels en feiten opgesomd. BU dr van der Zeyde daarentegen vindt men verschillende feiten in onderling Terband gebracht en nader verklaard. In dit boekje vindt men hoofdstuk ken gewijd aan Augusta de Wit en de rol van „de tropen”, - die grooter is, kwetterde wat en verdwaald krekeltje droeg zich alsof het mid zomer was. Maar het was herfst en vochtig op bemosten bosch- Paddenstoelen nu inderdaad paddenstoelen uit den grond, de kleur van de bladeren neeg naar geel en roodachtig bruin. Het was te ruiken, dat het herfst was. De trouwe zon maakte haar halven cirkelzwaai, wij hielden haar aan onzen linkerschouder en keerden tegen den avond weer op ons uitgangs punt terug, aten spiegel eieren in een klein café’tje en beleefden vol daan en slaperig, de charme van een thuis reis in een verduisterden trein door een verduister de wereld. In de huiskamer staat een vaas met bloeiende hei rijke geschiedenissen der Nederland sche Letterkunde verschenen, maar se dert de literatuurgeschiedenis van dr. de Vries en Jan Greshoff het licht heeft gezien in het voorjaar van ’25, is er niemand geweest, die, op de wijze zooals zij het hebben gedaan, de nieuwste literaire scheppingen heeft durven bespreken en rangschikken. Dr. Marie van der Zeyde echter sluit zich bij de Vries en Greshoff aan. Evenals bij hen komt men ook bij haar er toe de persoonlijke uitspraken aan eigen oordeel te toetsen, hetgeen toch altijd beter is dan geijkte wijs heden waarvan zoovele geschiede nissen der Letterkunde volstaan cri- tiekloos te aanvaarden. Dr van der Zeyde begint met „Tach tig” en met van Eeden als vertegen woordiger van de beweging, de sc rij ver. die op de beklemming van de sociale werkelijkheid niet dade loos pessimisme, maar met ldeaI^ heeft gereageerd en die het sociale probleem heeft gezien als in hooge mate een zedelijk probleem. De evolu- d.e er sinds '80 plaats heelt ge- - duidelijk genoeg afge- beschouwingen over te te veel wordt in de de moderne literatuur zon of inzicht, als een reeks titels en der De „boeken over kinderen” zijn in ons land langzamerhand zoo’n hecht gewortelde traditie geworden, dat men zich weinig meer afvraagt, wat zoo’n traditie beteekent. En toch, dat een schrijver zich een boek lang bezig houdt, niet met vorsten en volken maar met één klein menschje, dat hij geen wereldreizen schildert maar de verkenning van het ouderlijk huis, geen liefdesdrama’s uitbeeldt maar onze aandacht bepaalt bij een onnoozel kleine-kinderverdriet, dat beteekent wel degelijk wat. Het beteekent dat, voor de eerste maal zoo in de ge schiedenis de aandacht op het kleine werd gericht, en dat het kleine toen niet klein bleek. Het beteekent, dat er eerbied is, niet voor het massale of voor wat door afmetingen imponeert, maar voor het kind in zijn onvervang bare eigenheid, zijn persoonlijken aard, zijn individueele mogelijkheden, kort om zijn menschelijkheid. Vóór men misschien zijn kritiek gaat hebben op „de eeuw van het kind” of van wrevel blijk geeft bij de verschijning van het volgende vaderlandsche kinder-boek. dient men dat met groote dankbaarheid te erkennen. Het behoort tot de beste dingen van onze cultuur. Voor mij liggen een paar mooie boe ken van Karl Benno von Mechow, een schrijver uit de Oostmark, die, hoewel hij de stilte van de eenzaamheid lief heeft, in de laatste jaren door zijn werken meer op den voorgrond is ge treden. Het zijn „Vorsommer” Langen München), dat reeds in 1933 is verschenen, maar waarvan nu een nieuwe uitgave in antiqua is ge drukt speciaal voor buitenlanders, die liever geen Duitsche letters lezen, en „Leben und Zeit”, een boek van herin nering, dat een wandeltocht beschrijft door het land van den Boven-Donau, tevens vol eerbiedig gedenken aan Adalbert Stifter en Bruckner. Geen wonder, dat in: „Leben und Zeit” von Mechow de voetsporen van Stifter drukt. Zij zijn van één geest, evenals Max Mell, die in de Insel Verlag een aardige biographie van Stifter heeft uitgegeven. f

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 7