Afdrukken van indrukken
HAAGSCHE COURANT
Kroniek der Duitsche letteren
Proza
dezen tijd
van
LETTERKUNDIG BIJBLAD
VAN DE
DE ONBETROUWBARE
De hei bloeide
Donderdag 3 October 1940, No. 17689.
VERWANTE ZIELEN
Letterkundige Kroniek
»,De Nederlandsche letterkunde
vijftig jaar is
schatkamer
een
onover-
van
zienbaren
nog
rijkdom”
van de laatste
b.s p.3
de
Herman
(Albett
zijn
A. S.
aan
„boeren
en
een
Ook hier dus weer de genezende kracht
van het landschap, die den verdwaal
den mensch tot zijn eigenlijke bestem
ming terugieidt.
puntig-
over
der
dat
enkele
willen
groote
af
en
den I
grond.
kwamen
als
rie
hoeft,
Karl Benno von Mechow.
(Foto-archief)
„Der w under bare Sommer”
Klitz, van wien ik verleden jaar het
leven van Daniel Defoe, „der Gaukler
von London” uitvoerig heb besproken,
geeft ons hier een aangenaam leesba
ren roman, die nóch diep nóch zeer
idyllisch is, maar dien men toch met
genoegen uitleest. Hij speelt in een
klein dorpje aan de Oder. Daarheen
is n.l. een beroemd schilder, professor
aan een kunstakademie gevlucht. Hij
heeft vrouw en kind verlaten terwille
van een andere vrouw, maar als deze
nieuwe verhouding evenmin duurzaam
blijkt, is zijn leven op dood spoor ge
komen en trekt hij zich in de stilte van
dit Oder-dorpje terug om in de een
zaamheid zichzelf weer te vinden. Mooi
is het landschap, aardig zijn enkele fi
guren (o.a. de waard van het kroegje
waar hij logeert) geteekend. Na eeni-
gen tijd komt er rust in zijn ziel. Hij
verzoent zich met zijn vrouw, die met
hun kind bij hem komt en gaat met
zijn gezin een nieuw leven tegemoet.
Ik loop niet in m’n ongeluk, ver
dedigde Greetje haar verloofde. ik
weet alles van Daan.
Juffrouw Tiggels hield op met kau
wen en ze keek Greetje strak aan.
Alles, kind, werkelijk alles?
Greetje voelde zich verbleken. Daan
had haar ingelicht over zijn leven, maar
het kón toch zijn, dat juffrouw Tiggels
nog meer wist. Zou Daan iets voor haar
verborgen hebben? Juffrouw Tiggels
keek zoo vreemd, zoo’n duivelachtige
glans lag er in haar oogen, net of ze nog
iets héél, héél onprettigs kon vertellen.
Weet jij dan, Greetje? vroeg ze
langzaam, en zich kennelijk van haar
gewichtigheid bewust, weet jij dan,
dat Daan vier jaar in de gevangenis
heeft gezeten?
Greetje’s kopje viel rinkelend op den
grond en doodsbleek keek ze juffrouw
Tiggels aan. Ze kon geen woord uit
brengen.
Bedrijvig liep juffrouw Tiggels naar
de keuken en haalde een kopje water.
Ze gaf Greetje te drinken en klopte
haar sussend op den rug.
Bedaar maar, m’n kind, bedaar
maar. Zie je, ’t is toch beter, dat je het
wéét, zooiets moet je vroeg of laat hoo-
ren. Kalm nou maar, er is tenslotte
nog niks gebeurd, niet weer!
Weetweetu het zeker? sta
melde ze, vier... vier... jaar... heeft
Daan gezeten?
Juffrouw Tiggels knikte. Absoluut
zeker, verzekerde ze met klem, arme
meid. Heeft hij je zoo beetgenomen? Dat
heeft hij je natuurlijk niet verteld, hè?
Nee, dat heeft hij je vast niet gezegd,
niet waar?
Greetje schudde ontkennend en met
een wanhopig gebaar het hoofd. Nee,
zei ze. Nee! En nu zal ik hem nooit
meer kunnen vertrouwen, want tegen
mij heeft hij gezegd, dat hij maar twee
jaar gezeten had.
En met een hevigen snik liet ze het
hoofd op de handen zinken.
stad,
van het
dwaalden
Max Mell: „Stifter”
Stiffer, de stille eenvoudige man, die
niets wilde weten van politieken strijd,
die niet zocht naar het geweldige,
schokkende, maar naar het kleine, alle-
daagsche. Had hij dan geen oog voor
het groote en algemeene? Neen, zei hij,
wat jullie gróót noemt is in werkelijk
heid klein, en het zoogenaamde kleine
is waarlijk groot.
„Het waaien van den wind, het stroo-
men van het water, het groeien van het
koren, het golven van de zee, het glan
zen des hemels en het schitteren van
de sterren houd ik voor groot, groo-
ter dan het opkomende onweer, dan den
vernietigenden bliksemstraal, dan een
aardbeving die steden bedelft. De
kracht die de melk van de arme vrouw
in haar pannetje omhoog doet komen
en overkoken, is dezelfde, die de lava
in den vuurspuwenden berg omhoog
drijft en langs de hellingen .laat neer
glijden. Alleen vallen de laatste ver-
Khijnselen meer in het oog, vooral voor
een onwetende en onoplettende.”
Zoo is Stiften de man, die met de
grootste liefde neerduikt in de natuur,
die een bergmeer weet te beschrijven
in alle kleurschakeeringen, de uitge
strekte heide, desneeuwval in het
bosch. Geen wonder, dat hij meer schil
der dan literator is. Het kleinste te
zien, dit met stille zorg te schilderen
met penseel of pen, het is zijn groote
verdienste.
Anderzijds hebben deze kunstenaars,
juist in zooverre zij echte kunstenaars
waren, geen amusementsschrijvers of
volksopvoeders-per-roman, zich van de
massa van het lezend publiek onge
twijfeld verwijderd. De leuze van „de
kunst om de kunst” (d.w.z. de kunst
mag niet met bijbedoelingen beoefend
worden), oeteekende ook dat de schrij
ver alleen had uit te beelden wat hem
voor oogen stond, zonder te vragen of
onderwerp en behandeling iets zeiden
aan anderen dan hemzelf. En wat den
Tachtiger auteur voor oogen stond,
was vaak weinig boeiende lectuur voor
den gewonen Nederlander, weinig
opwekkende lectuur ook. De meeste
lezers verlangen iets anders, dan hun
vale leven van alledag weer terug te
vinden bij het openslaan van een boek.
Volwaardige kunst is nooit zonder
moeite te benaderen de zuivere uiting
van wat een groote geest beweegt,
vraagt van gewone menschen inspan
ning. En dit geldt te sterker in een
tijd, dat de kunstenaars steil en prin
cipieel zijn in hun houding, terwijl het
aantal gewone menschen, dat aan de
cultuur wil deel hebben, groeit.
Je hebt je dus met Daan Borger-
hof verloofd?
Greetje knikte en een glimlachje
speelde om haar mond. Ze wist het wel.
Daan was niet getapt, en dat bezoek
van deze al wat oudere vrouw, die in
de buurt bekend stond als een wande
lende nieuwsbode, vertelde haar, dat
haar iets te wachten stond. Maar het
kon haar niet schelen, wat ze ook van
Daan zouden zeggen, het liet haar koud.
Deze vrouw met de scherpe tong, deze
vrouw, die van iedereen alle nieuwtjes
wist, zou natuurlijk trachten Daan
zwart te maken, ze zou op zijn minder
goede eigenschappen wijzen, ze zou
misschien voorbeelden aanhalen, die er
op wezen, dat Daan’s karakter niet 18-
karaats was. Greetje wist het best.
Daan was heusch geen engel, maar
wie was dat dan wél? En voor haar
was één ding van overwegend belang:
Ze hield van Daan!
Ze stond op om thee te schenken, en
daardoor de stilte, die ontstaan was,
te overbruggen.
Als ik je .een raad mag geven,
Greetje, dan zou ik er eerst nog maar
eens goed over nadenken, waarschuwde
juffrouw Tiggels met beteekenisvolle
stem, „je weet, dat Daan.nou ja.
hem.
Greetje’s hand trilde en ze morste
thee. Ze had moeite haar stem een
beetje vastheid te geven, toen ze zei:
Ik hou van Daan en ik vertrouw
hem, juffrouw Tiggels. Het is beter, dat
u er niet meer over praat.
Juffrouw Tiggels snuffelde even, en
ze bedankte met een zuurzoet lachje
voor het kopje thee, dat Greetje haar
gaf. Zwijgend knabbelde ze aan het
koekje.
Je moet het me niet kwalijk nemen
kind, teemde ze, ik deed het voor je
bestwil. Ik kan zoo slecht iemand in
het ongeluk zien loopen, zie je.
Het is daarom gelukkig, dat de wer
kelijkheidsbeschrijving in de 20e eeuw
een terrein gevonden heeft, dat vrijwel
voor iedereen toegankelijk is, waar ook
de simpelste werkelijkheid haar be
koring houdt, en de psychologie
vruchtbaar kan wezen zonder al te
groote diepzinnigheidhet boek over
een kind.
Olav Gullvaag: „Es begann
in einer Mittsommernacht”
Ditmaal een vertaling uit ’t Noorsch,
en een begin, dat veel overeenkomst
vertoont met Griese. Weer een jong
paar, dat de wildernis intrekt, daar
leeft in volkomen verbondenheid met
den bodem, daar een boerderij bouwt
met alles wat er noodig is.
Maar de vrouw kan tenslotte geen
rust vinden zonder den zegen van haar
onbuigzamen vader, die zijn dochter
heeft verstooten, en van de kerk, die
het huwelijk niet heeft ingezegend, ze
verlaat mét haar kinderen den man. De
laatste zwerft rond, komt naar Amster
dam (de geschiedenis speelt omstreeks
1720), gaat naar Noorwegen terug,
maar als hij geen verzoening met zijn
vrouw kan tot stand brengen, vernie
tigt hij wat hij zelf heeft gebouwd en
gaat op nieuw avontuur de wereld in.
Een boek, dat veel reeëler is dan
Griese, maar artistiek op een veel lager
plan staat. Griese vertelt a.h.w. een
oude mythe uit een tijdlooze wereld,
Gullvaag een boeiend verhaal zonder
buitengewone literaire kwaliteiten,
maar aangenaam leesbaar. E s d.w.z.
de liefde tusschen de hoofdpersonen,
begon in een midzomernacht, ze ein
digde in den harden arbeid en het ruwe
klimaat van den Noorschen winter.
Zoowel bij Griese als bij Gullvaag
worden we herinnerd aan Kunt Ham
sun, wiens: „Segen der Erde” verwante
motieven behandelt.
J. H. SCHOUTEN.
Griese. „Die Weissköpfe”
Meende ik bij von Mechow op het
teere, vrouwelijke van zijn levenshou
ding te moeten wijzen, precies het te
gendeel is het geval bij Griese. Z ij n
devies is: Vrij leven en lachend ster
ven. Alleen de dwaas wil eeuwig leven.
Men moet steeds bereid zijn, voor eer
en naam zichzélf op het spel te zetten”.
Die gedachte ontwikkelt hij in de
geschiedenis van een geslacht
blondharigen» der „Weissköpfe”,
geleefd heeft in een mythischen voor
tijd. Een man heeft den vader van zijn
vrouw met de bijl gedood. Als in de
noodlottragedie der Grieken gaat die
vaderlijke vloek met het onheilbren
gende requisiet (de bijl) het heele
boek door. Zeker, die man trekt de wil
dernis in en ontgint daar land; zijn
vrouw baart hem zes kinderen, maar
de vloek blijft van kracht; de vader
doodt zijn oudsten zoon als die zich
verslingert aan een minderwaardig
vrouwspersoon door hem te leiden over
ijsschotsen, die niet genoeg draagkracht
hebben.
Immers, de gemeenschap eischt
dit; dan moet de enkeling maar onder
gaan. De tweede zoon sterft door de
hand van den beul, de vader doodt zich
zelf, en dan eindelijk is het noodlot be
vredigd en Almoeder Aarde kan zich
over de 1 andere blondhoofden ontfer
men.
Ik kan, wegens gebrek aan plaats
ruimte, niet op dit boek ingaan zooals
het verdient. Het is met onmiskenbaar
talent geschreven, het is somber en
grootsch zooals de Edda of het Nibe-
lungenlied, maar het is diep heidensch
en wil feitelijk onze gevoelswereld te-
rugschroeven tot vóór den tijd van
Christendom en humanisme, en is daar
om zoo volkomen zonder troost voor
allen, die niet het noodlot vereeren
en de aarde aanbidden.
„Nederlands proza van dezen
tijd” door dr. M. H. van der
Zeyde. Van Loghum Slaterus’
Uitgevers-Mjj. N.V. Arnhem.
„Een stuk Nederlandsch cultuurbezit
werkelijk tot bezit te helpen ma-
^en> dat is de bedoeling van dit boekje”,
met deze woorden leidt de schrijfster
“it beknopte overzicht van het Neder-
ai)dsche proza van dezen tijd in. Het
ls geen literatuurgeschiedenis, het heeft
noch de pretentie van volledigheid,
Jtoch die van oorspronkelijkheid. Haar
Oekje wil niet anders dan ditbelang
eenden, maar niet onderlegden lezers
naar onze meening, dan dr. van der
Zeyde aangeeft voorts aan den „ge
wonen psychologischen roman”,
„de droomers”, aan den
roman”, aan van Schendel en aan
„vrouwenboeken”, waarna een slot
hoofdstuk „Sterren van nu” naar vo
ren brengt. Typeerend voor de be
schouwingswijze van dr. van der Zeyde
is haar inleiding tot het hoofdstuk,
waarin zij bij een aanfal boeken over
kinderen stil staat en in het bijzonder
bij van Looy als de schepper van
Jaapje.
Wie tracht, aldus dr. van der Zeyde,
van zijn hedendaagsch besef uit, te
komen tot een waardeschatting van
het proza uit den Tachtigertijd, komt te
staan voor een eigenaardige tegenstrij
digheid. Eenerzijds kan men niet ont
kennen, dat deze kunst in tegenstel
ling met die van een generatie vroeger,
voor ons nog leeft, dat de vraagstellin
gen* vaak belangrijk zijn en de wijze
van uitwerken de moeite waard. Het
realisme is de zienswijze van een mo
dernen tijd, het is bovendien een
zienswijze die bij ons volkskarakter
aansluit.
richte wereld. In ons allen laat het
leed, dat het lot den mensch te dragen
geeft, wat weemoed na. Wel kan een
schrijver wanhopen aan werkelijke
beterschap, maar geen is er zoo ver
dorven, dat hij zich zou verzetten te
gen wat het leven aangenamer maakt
De wereld wordt bewoonbaarder naar
mate de geest meer vrijheid geniet. Dat
heeft de geschiedenis geleerd.
De kunst is er niet om de tastbare
resultaten. Er zal nooit een andere ge
schiedenis geschreven worden dan die
van het hart. De groote kunstenaars
hebben steeds getracht in hun enkele
figuren het algemeen menschelijke vast
te leggen. Al schreef Dostojefski vrij
wel uitsluitend over pathologische ge
vallen, in hem is toch de menschheid
geopenbaard. Ook de Balzac had de
magische kracht met slechts enkele
personen de geschiedenis van een volk
uit te beelden. Het komt er maar op
aan, de juiste figuren te kiezen. Don
Quichotte blijft actueel, Rabelais en
Uilenspiegel zijn niet vergeten. De ro
manschrijver meende Walschap, moet
geestelijk boven zijn tijd uitsteken en
op hem vooruitloopen. Hij moet de toe
komst voorbereiden opdat de volgende
generatie den strijd voor een betere
wereld zal kunnen voortzetten.
Dit zijn slechts enkele korte notities
die echter, in verband met hetgeen dr.
van der Zeyde heeft opgemerkt, over
den roman, het inzicht van den lezer
kunnen verhelderen.
De grootste verdienste van dr. van
der Zeyde bij het schrijven van deze
beknopte „literatuurgeschiedenis” van
onzen tijd alléén wat het proza be
treft is dat zij de verschijnselen in
hun onderlingen samenhang heeft be
schouwd. Zij heeft den nadruk gelegd
op de ontwikkeling van het geestelijke
leven, waarvan de literatuur de spie
gel is. Zonder de schoonheidswaarde
van een literaire schepping in haar be-
oordeeling te verwaarloozen, heeft zij
toch in de eerste plaats den nadruk
gelegd op de dieper liggende bedoelin
gen en neigingen, die in het werk van
een schrijver worden uitgesproken en
die zij op een eigen, klare wijze heeft
onderkend en voor haar lezers met
overtuiging verduidelijkt.
JOHAN KONING.
Von Mechow: „Vorsommer”
Daarom behoeft het geen verwonde
ring te baren, dat von Mechow zulk een
liefde voor Stifter heeft, want in den
grond wil hij hetzelfde, al zijn zijn uit
drukkingsmiddelen niet precies zoo: im
mers, tusschen hen beiden ligt honderd
jaar ontwikkeling van de taal.
voelde
best deed
haar ook
we ons vallen en keken,
in eikaars armen, naar
de heerlijke wijdte om
ons heen. Een late vogel
wat en een
ge-
De mist hield alle hui
zen in de straat in een
watten waas gehuld. Uit
de enkele voetstappen
klonk de Zondagmorgen
op. Als een bleeke maan
boorde soms even de zon
door den nevel heen,
maar zij ging spoedig
weer schuil. Men
hoe zij haar
en het zou
lukken.
Met mijn arm in dien
van Milot ging ik een
dag uit duizenden tege
moet. Vanuit den coupé-
alleen van het bonkerige
treintje naar Woerden-
overstappen-voor-Utrecht
zagen we met ontzag hoe
de zon, eenmaal de baas,
de nevels in licht op
loste en pareltjes too-
verde op elk grassprietje
in de wei, op bruggetjes
en op de boorden van
een baggerpraam, dwars
in een lange sloot. Er
was nu ook blauwe lucht.
Er kwamen plots zooveel
nieuwe lijnen en vlakken
Von Mechow streeft er naar, het
eenvoudige bestaan in het werkzame
leven van eiken dag weer te geven. De
handeling in zijn boek is uiterst een
voudig.
Een jong meisje, Ursula, woont bij
haar ziekelijke, mopperende, zelfinge
nomen moeder. Ze mist de geestelijke
kracht, altijd de gevende te zijn
een spanning waarvan de moeder in
naïef egoïsme niets vermoedt.
Met groote energie houdt ze zich
langen tijd staande, tot ze tenslotte niet
meer kan, ernstig ziek wordt en voor
herstel van krachten op een groot land
goed komt, dat hard achteruit gaat.
De jonge bezitter, Thomas, haalt
haar van het station. Met Ursula komt
een betere geest in deze kleine wereld,
die geheel aan de aarde is gebonden.
Thomas bekommert zich weer om zijn
bezitting hij wordt een heel ander
mensch. Ondanks alle realiteit ligt over
het geheel iets droomerigs, onwerke
lijks, alsof die menschen geen gewone,
normale landarbeiders waren, maar
sprookjesfiguren.
Thomas leert Ursula paardrijden
een boerenruiterfeest vormt een hoog
tepunt in een leven van zwaren
arbeid. In zijn hart ontkiemt liefde
voor haar, eerst in stilte, dan biecht
hij die schriftelijk aan Ursula’s moe
der, en ten slotte, aan het eind van
haar verblijf, vraagt hij haar hand,
krijgt echter geen besliste toezegging.
Zooals men ziet een minimum
van handeling. Die is dan ook geheel
bijzaak. Maar de groote liefde tot
de natuur, dé liefde voor het kleine
(een vogelpaar dat in den boom voor
Ursula’s venster broedt, speelt een
belangrijke rol), de zonnige sfeer, de
geïdealiseerde innerlijkheid, maken het
boek tot iets moois en teers.
Het is anders dan bij Wiechert. Die
haalt het leed uit de schatkameren van
het hart, in hem is de bange schreeuw
om God, om het namelooze lijden van
de wereld Mechow trekt zich terug
in een droomerig hoekje ver van de
drukte van onze kunstmatige, techni
sche samenleving. Wel heeft hij een
open oog voor al de kleine dingen, die
wij „belangrijke” menschen meestal
niet opmerken. Lees slechts in „Leben
und Zeit” de minutieuze beschrijving
van den Thassilo-kelk. Onwillekeurig
denk ik bij dit onderwerp aan onzen
Hollandschen schrijver
Man. Vergelijk ik von Mechow met
hem, dan treft mij het zooveel zach
tere, fijnere, haast had ik gezegd
weekere, van den Oostenrijker. Zijn de
menschen uit „Het wassende water”,
krachtige uit hout gesneden figuren,
forsch en sterk, von Mechow geeft een
teere pastelteekening. Hij is niet opge
wassen tegen de harde werkelijkheid,
en schept als neoromanticus zich een
idylle, die hij met vervagende contou
ren voor ons teekent.
Met dezelfde helderheid en
heid schrijft dr. van der Zeyde
„vrouwenboeken”voor haar zijn de
meest karakteristieke figuren voor den
Nederlandschen vrouwenroman Ina
Boudier-Bakker en Top Naeff. Carry
van Bruggen, Elisabeth Zernike, Jeanne
van Schaik-Willing er) Henriette van
Eyk vindt men in dit hoofdstuk be
handeld. In haar hoofdstuk over den
psychologischen roman vindt dr. van
der Zeyde gelegenheid enkele rake op
merkingen te maken over de roman
kunst o.m. van Herman Robbers en
van Johan de Meester in het laatste
hoofdstuk staat zij o.a. stil bij het
romanwerk van Bordewijk en Vestdijk,
„twee schrijvers die men ten zeerste
Wiechert„Die Majorin”
In dit verband mag ik nog wel her
inneren ‘ban Wiecherts „Majorin”,
waarvan eveneens een nieuwe uitgave
in antiqua is verschenen. Een lang
vermiste soldaat keert na twintig jaar
uit Afrikaansche gevangenschap terug
naar zijn geboortedorp. Hij vindt daar
een moederlijke vriendin, die hem met
zachte maar sterke hand terugleidt
naar het leven, waarmede hij geen
aansluiting kan krijgen. Als hij de zeis
grijpt en in lange streken het koren
maait, als hij, de rustelooze zwerver,
bekeerd is door en tot het land, is hij
gered. Nergens heeft Wiechert teerder
de figuur van de moeder geteekend
dan in dit zeldzaam fijne boek. Im
mers, ook in haar ziel is liefde ont
kiemd voor den jager, maar ze gaat
weg uit het land, waarin het geoorloofd
is te nemen naar een land, waarin men
alleen mag geven, zooals het past voor
een moeder. En hoog opgericht gaat
ze haar groot, zwijgend en leeg huis
binnen, om te leven het leven van de
eenzamen, die zich geheel opofferen
voor hun naaste.
Vergelijken we Wiechert met von
Mechow, dan zien we dadelijk, dat
Wiechert oneindng dieper is, en een
fijnen humor heeft, die door zwart pes
simisme is heengegaan. Mechow is
zonniger, rustiger maar beteekent veel
minder voor den worstelenden mensch.
in het verschiet, dat twee
oogen te kort schoten en
een gemoed te zwak om
het allemaal te ver
werken.
Na Utrecht en het ge
doe van overstappen en
te late treinen alles is
immers tegenwoordig een
beetje abnormaal, zei de
conducteur verander
de de klei in zandgrond
het rechthoekig doorsne
den weiland met wilgen
en koeien, als, bij toover-
slagin heuvelachtige
zandgronden met zilveren
berken en afgeschoren
korenvelden. Wij waren
benieuwd, of de hei nog
voor ons bloeien zou en
zij bloeideLangs het
eerste het beste zand
paadje stroomde de den
nengeur in onze neusvleu
gels. Heel diep haalden
we adem om zooveel als
kon van deze gezonde
lucht binnen te krijgen
en mee te nemen terug
naar de
We weken
weggetje
door uitgestrekte heivel
den en sparrebosschen.
Op een stil plekje lieten
eer,ig overzicht en inzicht geven in het
®ngeordende materiaal, dat voor hen
Nederlandsche proza van de laatste
1Jft‘g jaar is. Omdat het inzicht
aarbij van meer belang is dan het
Verzicht, heeft zij telkens getracht iets
uidelijfc te maken van het verband
11 het literaire kunstwerk met het
tureele leven eener-, de individueéle
hardheid van den schrijver ander-
‘Dds.
..Aan een werkje als dit van dr. Ma-
tvan der Zeyde bestond groote be-
géd le’ Pr°ductie is in dit eeuw-
Vei ee^e 200 overvl°ed1Ê geweest,, dat
s^ec’hts met moeite zullen
bi a n bunnen oriënteeren op het ge
bet der Schoone Letteren. Veel zaS
vin ^ht,. dat den vervlakkenden in-
w ed van den tijd niet heeft kunnen
maar er *s °°h vee' werK
'vurd^enen’ dat vee' later genoemd zal
tant en als indrukwekkende represen-
van deze vruchtbare periode.
zijn in den loop der jaren tal-
bewonderen moet, maar die men niet
liefheeft”.
De beschouwingen die dr. van der
Zeyde geeft over de romankunst van
dezen tijd zijn te zeer in kort bestek
samengevat om ze als basis te kunnen
aanvaarden voor verderen uitbouw.
Zooals zij daar liggen, krijgen zij ech
ter meer beteekenis wanneer men ze
in verband brengt met de opvattingen
van den romanschrijver en zijn tijd,
die Gerard Walschap, enkele jaren ge
leden eens heeft uitgesproken in een.
lezing voor den Rotterdamschen Kunst
kring en waarvan wij hier
richtlijnen in de herinnering
brengen. De romanschrijvei,, meende
hij, mag zijn tijd niet verliezen, maar
moet hem bij houden.
Veel moeilijker is wat sommige cri
tici van de schrijvers verlangen, n.l
dat zij zich van hun tijd zouden losma
ken. Zij verlangen tijdelooze kunst.
Zulk een eisch echter heeft geen zin.
Ook verlangen deze critici, dat de
schrijvers klassiek en niet modern zul
len zijn. Het klassieke evenwel is het
moderne, dat zich heeft kunnen hand
haven. Alles is eens modern geweest,
Vondel, Rembrandt en Beethoven. Het
klassieke is de geestelijke schatkamer
der menschheid, die gestadig verrijkt
wordt. Ook nu kan er nog klassiek werk
geschreven worden.
Moeten de schrijvers zich met de
problemen van hun eigen tijd bezig
houden? Zij staan tusschen critici, die
van hen verlangen, zich daarvan te
onthouden en bepaalde groepen, die
juist het tegendeel wenschen. Het is
wel waar, meende Walschap dat de
auteurs niet voor de critici en de le
zers, maar voor zichzelf schrijven, maar
als zij hun werken laten drukken, ge
ven zij daarmee toch te kennen te ver
onderstellen, dat anderen er wat aan
hebben. Met een variatie op een bekend
gezegde zeide Walschap bij die gelegen
heid: „Schiet niet op den romanschrij
ver, hij doet zijn best!” Waarom zou
hij niet wenschen. dat het zijn tijdge-
nooten goed gaat? Maar ook: waarom
moet hij gelooven, dat het zijn tijdge-
noote.n goed gaat? Met welk recht kan
men hem verplichten tot een gedachte,
die hij verwerpelijk acht?
Allen verlangen naar een beter inge
had, heeft zich
teekend om er
geven. Maar al
d^TS als eendreeBküS
namen, titels en feiten opgesomd. BU
dr van der Zeyde daarentegen vindt
men verschillende feiten in onderling
Terband gebracht en nader verklaard.
In dit boekje vindt men hoofdstuk
ken gewijd aan Augusta de Wit en de
rol van „de tropen”, - die grooter is,
kwetterde wat en
verdwaald krekeltje
droeg zich alsof het mid
zomer was. Maar het
was herfst en vochtig op
bemosten bosch-
Paddenstoelen
nu inderdaad
paddenstoelen uit
den grond, de kleur van
de bladeren neeg naar
geel en roodachtig bruin.
Het was te ruiken, dat
het herfst was.
De trouwe zon maakte
haar halven cirkelzwaai,
wij hielden haar aan
onzen linkerschouder en
keerden tegen den avond
weer op ons uitgangs
punt terug, aten spiegel
eieren in een klein
café’tje en beleefden vol
daan en slaperig, de
charme van een thuis
reis in een verduisterden
trein door een verduister
de wereld.
In de huiskamer staat
een vaas met bloeiende
hei
rijke geschiedenissen der Nederland
sche Letterkunde verschenen, maar se
dert de literatuurgeschiedenis van dr.
de Vries en Jan Greshoff het licht
heeft gezien in het voorjaar van ’25,
is er niemand geweest, die, op de
wijze zooals zij het hebben gedaan, de
nieuwste literaire scheppingen heeft
durven bespreken en rangschikken.
Dr. Marie van der Zeyde echter sluit
zich bij de Vries en Greshoff aan.
Evenals bij hen komt men ook bij
haar er toe de persoonlijke uitspraken
aan eigen oordeel te toetsen, hetgeen
toch altijd beter is dan geijkte wijs
heden waarvan zoovele geschiede
nissen der Letterkunde volstaan cri-
tiekloos te aanvaarden.
Dr van der Zeyde begint met „Tach
tig” en met van Eeden als vertegen
woordiger van de beweging, de sc rij
ver. die op de beklemming van de
sociale werkelijkheid niet dade
loos pessimisme, maar met ldeaI^
heeft gereageerd en die het sociale
probleem heeft gezien als in hooge
mate een zedelijk probleem. De evolu-
d.e er sinds '80 plaats heelt ge-
- duidelijk genoeg afge-
beschouwingen over te
te veel wordt in de
de moderne literatuur zon
of inzicht, als een reeks
titels en
der
De „boeken over kinderen” zijn in
ons land langzamerhand zoo’n hecht
gewortelde traditie geworden, dat men
zich weinig meer afvraagt, wat zoo’n
traditie beteekent. En toch, dat een
schrijver zich een boek lang bezig
houdt, niet met vorsten en volken
maar met één klein menschje, dat hij
geen wereldreizen schildert maar de
verkenning van het ouderlijk huis,
geen liefdesdrama’s uitbeeldt maar
onze aandacht bepaalt bij een onnoozel
kleine-kinderverdriet, dat beteekent
wel degelijk wat. Het beteekent dat,
voor de eerste maal zoo in de ge
schiedenis de aandacht op het kleine
werd gericht, en dat het kleine toen
niet klein bleek. Het beteekent, dat er
eerbied is, niet voor het massale of
voor wat door afmetingen imponeert,
maar voor het kind in zijn onvervang
bare eigenheid, zijn persoonlijken aard,
zijn individueele mogelijkheden, kort
om zijn menschelijkheid. Vóór men
misschien zijn kritiek gaat hebben op
„de eeuw van het kind” of van wrevel
blijk geeft bij de verschijning van het
volgende vaderlandsche kinder-boek.
dient men dat met groote dankbaarheid
te erkennen. Het behoort tot de beste
dingen van onze cultuur.
Voor mij liggen een paar mooie boe
ken van Karl Benno von Mechow, een
schrijver uit de Oostmark, die, hoewel
hij de stilte van de eenzaamheid lief
heeft, in de laatste jaren door zijn
werken meer op den voorgrond is ge
treden.
Het zijn „Vorsommer”
Langen München), dat reeds in
1933 is verschenen, maar waarvan nu
een nieuwe uitgave in antiqua is ge
drukt speciaal voor buitenlanders, die
liever geen Duitsche letters lezen, en
„Leben und Zeit”, een boek van herin
nering, dat een wandeltocht beschrijft
door het land van den Boven-Donau,
tevens vol eerbiedig gedenken aan
Adalbert Stifter en Bruckner.
Geen wonder, dat in: „Leben und
Zeit” von Mechow de voetsporen van
Stifter drukt. Zij zijn van één geest,
evenals Max Mell, die in de Insel Verlag
een aardige biographie van Stifter heeft
uitgegeven.
f