ZWERFTOCHTEN DOOR MEXICO De tevreden roman van een huwelijk LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT VAN DE Woensdag 116 October 11940, No. 17700. ONTGOOCHELING IMPRESSIE VAN PUEBLA Letterkundige Kroniek De jeugd critiseert scherp HET ZIEKE MEISJE b.4.p.l ook toch ge en de ziel is de Greetje om, kijkt me ver- oh, JOHAN KONING, Mevr. J. C. Soewarno-van der Kaaden. (Foto-archief) tig-levende werkelijkheid uit, zuiver ge observeerd en misschien sterker uitge drukt door het gevoel-van-het-leven dan door de macht van het woord. Wat dit laatste betreft, verrast mevr. Soewarno zelden; in haar laatste boek bereidt zij zelfs den lezer op dit punt menige te- „Twee en twintig”, door J. C. Soewarno-van der Kaaden. Uitg. N.V. Uitg. Mij. C. A. J. van Dishoeck, Bus- sum. 22-jarige is waargenomen, vertoont. Nel en Vivian zijn bijzonder levendig ge- teekend; de ietwat exotische, levens- felle, in haar muziek opgaande en toch ook mondaine Vivian en de stille, vast beraden, altijd studeerende Nel vormen twee scherpe contrasten, die beide, zoo- als gezegd, op gelukkige wijze levens echt zijn uitgebeeld, met weinig hulp middelen, veeleer met korte rake trek jes, die het zieleleven raken en dus van wezenlijke waarde zijn. Vooral de wijze, waarop Nel George voor haar tracht te herwinnen, nadat Vivian naar Engeland is teruggekeerd, is psychologisch bij zonder knap beschreven. Wij hebben gesproken van een roman van een „tevreden huwelijk”. Het huwe lijk van George en Nel vult echter in dit boek, aan het slot, slechts enkele bladzijden. Zij hebben dan reeds twee groote levenswijze kinderen, die on barmhartig scherp de beteekenis van het huwelijk hunner ouders kwalificee- ren. Het boek zelf geeft het „voorspel”, uit den tijd der twee-en-twintig jaren. Compositorisch is dit een origineele vondst, die haar juiste behandeling heeft gevonden, want de kritiek op het huwelijk, die de kinderen zoo vrijmoe dig geven, is er volkomen aanvaard baar door geworden. Fred en Lien, de bijna achttienjarige kinderen van den dokter, wiens „love- story” uit zijn 22ste jaar we dan juist gelezen hebben, verwijten hem, dat hij en Nel, z’n vrouw, nooit eens ruzie heb ben. Lien vertelt haar vader, dat ze naar een film is geweest, „Love Affair”, maar dat van jou en moeder, zegt ze, is géén „love affair”. begint pijnlijk te Dag Greet, kind? Ze draait zich rast aan. Dag Mevrouw, wat fijn, dat u zoo gauw bij me komt, auw...! Ik trek het krampend mager lijfje scherp psychologisch inzicht, dat aan haar karakterteekeningen een bijzonder relief gaf. Men zou er niet over denken, mevrouw Soewarno-van der Kaaden in 1 te deelen bij de groep van „schrijvende vrouwen”, waarmede men die categorie van schrijvende dames in Nederland aanduidt, wier literaire productie uit sluitend voor de leesbibliotheek be stemd blijft Daarvoor is zij te origineel in denken en schrijven, daarvoor heeft zij ook te veel te zeggen. Haar boeken zijn niet van die vriendelijke verhalen over dames en heeren die in allerlei be dachte gevallen verwikkeld raken, maar die niets innig-menschelijks hebben en wier groote en kleine levensgebeurtenis sen ons onverschillig laten. Zij weet al tijd onze aandacht te boeien; zij brengt ons in een wereld die ons uiterlijk be kend kan zijn, maar waarin de inner lijke drijfveeren worden belicht op een wijze, die voor den lezer een openbaring is Het banale, het gewone, het alle- daagsche ligt mevrouw Soewarno niet; het innige menschelijke, zooals zij het beschouwt, kan nooit alledaagsch zijn. Toch beelden haar boeken een waarach- hem blijft uitoefenen; wat het hem toch, in de jaren des onderscheids aan geland, blijft toefluisteren met vreem de stemmen: een geheim klooster; ge heime gangen; geheime deuren en dan al dit geheime: onder de aarde van het eeuwenoude Puebla,.. Wel was of het hart van den dwaler door al die geheimzinnigheid vol stroomde van een huiverachtige be wondering voor wat versterving aan het lichaam aan ziel en geest kan be reiken en van bewondering voor de exquise schoonheid van wat, aan bid den gewende handen uit steen en mer gel tooverden. Deze wonderbaarlijke stad Puebla verlatende, wierp ik een blik over het slagveld, waar het laatste Azteeksche brons smolt onder het staal van Cortez den veroveraar... Mevrouw Soewarno-van der Kaaden heeft, als wij ons niet vergissen, drie romans op haar naam staan „Het Hoog lied”, „De oogen van Roosje Radena", en „Nonna Dokter”. „Twee en twintig” is haar vierde boek. Het is niet het heste van de vier; „Nonna Dokter” 5Pant verre de kroon. Wij hebben dezen voortreffelijken roman destijds op deze Plaats besproken en er zonder voorbe houd onze waardeering voor kunnen ’ritspreken. Het boek heeft zijn weg ge- vonden; „Nonna Dokter” beleefde reeds 2ijn derden druk. Mevrouw Soewarno hewees met dit doek te zijn een roman- cière met bijzondere kwaliteiten, een goed vertelster, iemand met een diep en Na lang zoeken beland ik eindelijk bjj de straat waar Greetje woont. Het is een klein huisje in de oude binnen stad. Door een smal gangetje komt men in de kleine benauwde voorka mer. In een van de wanden bevindt zich een bedstee. Als ik erin gluur, ontdek ik slordig omgewoelde dekens en een spreitje, achterin op het hoekje van een kussen, ligt een koortsig snoet je. Greet, mijn morgenmeisje, is plot seling ziek geworden. Een buurvrouw bracht me de boodschap en zei erbij: Ze vraagt of u eens komen wilt, het kind ligt bij mij, ze kon niet alleen wezen. Als ik haar daar zoo zie liggen, krijg ik diep medelijden met dit moederloos meisje. Ze is de jongste van zes broers en zusters, die verder allemaal uit huis zijn. Haar vader is den hee- len dag weg en Greet verzorgt het kleine huishoudinkje als ze bij mij klaar is. Als haar hartelijke buur vrouw zich niet over haar had ont fermd, was ze geheel zonder verple ging geweest. Plotseling komt er beweging in de slordige massa beddegoed: kreunen. heb je zoo’n pijn, Tasco, het schoone Jean de la Borda, de Franschman, die zilver delven kwam uit de mijnen van Tasco; de stoutmoedige avontu rier, die in het groote huis te Guerna- vaca woonde en daar omheen de tui nen en de vijvers aanlegde, waar de arme keizer Maximiliaan zijn weinige lieve Mexicaansche nachten mocht verdroomen Jean de la Borda had eens al zijn geld verloren. Toen ging hij in het kleine, landelijke kerkje van Tasco bidden. Hij bad: „Wanneer ik wéér rijk word, zal ik hier de schoon ste kerk van heel het land bouwen”. Jean de la Borda wérd rijk. En Jean de la Borda hield zijn belofte. Zoo staat in Tasco met twee hooge to rens en met een front zóó rijk beeldhouwd dat het een verrukking voor de oogen schoonste kerk van Mexico. En ik geloof dat Tasco, het stadje gestapeld op de bergterrassen, het stadje van de zilvermijn waar nu nóg uit gedolven wordt, het stadje met de honderd zilversmeden wier driftige hamers van den vroegen morgen tot den avond echoën in de nauwe straatjes ik geloof dat Tasco het mooiste stadje van heel Mexico is. Zóó iets schoons, zoo iets schilder achtigs en zoo iets onwezenlijks óók heb ik nog nooit gezien. Het is alsof ge dwaalt in een droom, wanneer ge dwaalt door dit warrige net van kleine huizen en kromme, enge straatjes, die boven en onder elkaar liggen, zóó steil zijn de bergflanken waar Tasco tegenaan ligt. Het is als een tooneel-décor. Het is als een speelsche gril. Als een verruk king, die ge in u tracht op te nemen, doch die ge niet heelemaal begrijpen kunt. De kathedraal, door den rijken Jean gebouwd, beheerscht Tasco. Zij ligt aan de plaza. De plaza is vier kant. En gezellig. Mannen met breede hoeden en in kleurige doeken rooken en zwijgen onder de eeuwen-oude boomen. Den heelen dag schijnt er de zon. En ’s avonds is er muziek. De vlugge, muziek van ren geleden. In de tuintjes onder de groen-en-oranje appelsienen-boomen, gaan verwaande kalkoenen en zeugen zijn zorgzaam voor haar kleine kroost en half-na akte kinderen spelen in de zon en zoo loopen wij door het stadje en achter iedere bocht van elk straatje is een verrukte verrassing van wéér een doorkijkje en wéér een stijgend straatje waar een man in de zon loopt met een blauw-en-gele doek om de schouders; en wéér een dalend straatje met een nobele, kleine gale rij, duister tegen het felle, witte licht, maar erboven wiegt de vurige, roode bougainville tegen de klare blauwe lucht en het is of alles in Tasco schoon moet zijn, of alles bouwsel en element is van het volmaakt-ver- rukkende dat dit stadje is. Ik kom over een klein plein. Met een donkere cypres tegen een wit huis. Met een boom bloeiend in pinkster- blauw. Met een ronde fontein in fel geel. Een vrouw heeft water geput. Een vrouw in zwart. Zij toeft nog even bij de koelte van het klaterende wa ter. Zij heeft de aarden kruik in de ronding van haar arm op den rand van de fontein gesteund. .Dit kleine schouwspel is zoo zuiver dat ik stil sta en den adem inhoudt. Zóó is héél Tasco. Zoo zijn z’n tuinen en zijn huizen, zijn kathedraal en zijn kleine, sobere, witte kerken, zoo is zijn stijgen en zijn dalen, zijn witte zilver en zjjn roode en blauwe bloemen, trossend over zijn grijze muren. Zoo is zijn kleine markt. Onder de machtige grootschheid van de kathe draal in de hoogte. Een kleine markt vol felheid. Van de zon. Van de kleu rige vruchten. Van de gele en roode en giftig-groene glazen vaten met limo nade. Van de doeken die er gestapeld liggen. Van de aarden kruiken en de koperen potten. Van de heete, roode sausen, pruttelend en ziedend in pan nen op ’t vuur. De felle, kleine markt van Tasco. Met de kathedraal er bo ven. En allemaal smalle straatjes over bogen en trappen, die naar dat marktje komen dalen. Met mannen en vrouwen, die niet weten hoe schilder achtig zij zijn. Zoo ga ik, een ganschen heeten dag, door de heerlijkheid van het oude Tasco. En ’s avonds in de koelte op de plaza tusschen rookende en zwij gende mannen luister ik naar mu ziek en zang, naar laat hoevengeklots van paardjes over de gladde stee nen naar het beieren van de klok ken en dan begint het blaffen van de duizend honden van Tasco. een pleintje. Die ansicht zag er oud en onfrisch uit en was afgrijselijk bont en niet beschreven. Grootmoeder lach te even in herinnering en zei toen: Rity, kan je je indenken, dat ik door deze prentbriefkaart eens een bittere ontgoocheling had? Hoe kwam dat, Grootmoeder? Bekijk deze kaart eens goed? en Oma reikte mij het kleurenmengsel over. Niet mooi, Oma. Zeg maar leelijk, erg leelijk. Wat een kleuren door elkaar, groene daken en het standbeeld helblauw! En die kaart heb ik nu al zooveel jaren be waard. Toen ik jouw leeftijd had, wa ren prentbriefkaarten, tegenwoordig heeten ze ansichten hè, niet zoo alge meen als nu, ze verkeerden nog in hun opkomst en de keuze was beperkt. Die gekleurde kaarten waren heel vaak leelijk, zooals deze. De bedelaars ston den toen met veters en lucifers en maar zelden met prentbriefkaarten aan den weg. Nu gingen mijn zuster en ik dikwijls naar de stad, soms met de paardetram, meestal te voet. Maar altijd passeerden we een bede lares in de Hoofdstraat, een nog jonge vrouw in een grijzen mantel vol gaten en stoppen en scheuren, ze stond met een armoedigen kinderwagen, waarin twee zielige kleintjes, vuil en armoe dig onder een gesleten dekentje lagen. Het was een inzielig groepje. De vrouw hield eenige prentbriefkaarten in haar hand en bood deze aan met een klage lijke bedelstem. Mijn zuster en ik von den dit tafreeltje altijd zoo dieptra gisch, zoo armoedig en zielig als die vrouw eruit zag in dien totaal opgesle ten mantel en die stakkerige kleintjes onder dat oude dekentje. Trouw ga ven we haar een geldstukje. Op een dag ging ik alleen naar de stad op een uur, waarop ik anders nooit ging, de vrouw stond weer op haar eeuwige plaatsje in haar armoedigen mantel en ik bedacht me, hoe moe ze toch wor den moest, altijd daar maar staan, in regen en wind. Ze bood mij een prent briefkaart te koop aan: Och dame, koopt u er een van me, ik verkocht vandaag nog niets en mijn kinderen hebben geen eten! Ik gaf haar een dubbeltje en nam onnadenkend de kaart aan, die jij nu in je hand hebt. Juist liep ik verder, toen een vriendin me staande hield en we bleven staan praten op den hoek van een stil zijstraatje, dat op de Hoofdstraat uitkwam. Daar stopte de paardetram en daarin zat mijn ont goocheling. Uit die tram stapte een jonge vrouw in een netten blauwen man tel, die tot aan haar enkels reikte, je weet korte rokken droegen de vrou wen toen niet. De mantel was keurig, maar verder maakte de vrouw een goren indruk. Ze liep regelrecht naar mijn bedelares toe, die blijkbaar haar zuster was. Ze liepen tezamen met den kinderwagen met den zieligen inhoud het stille straatje in en toen bleef ik ontsteld staan kijken. De bedelares deed haar armelijke gelapte mantel uit en de pas aangekomene haar netten mantel en toen verwisselden de beide dames deze kleedingstukken. Mijn bedelares kamde haar haren op, zette een muts, die ze uit den wagen haal de op, sloot den blauwen mantel en met een armzwaai tot groet vertrok ze naar de paardetram, die juist aan kwam en stapte in. De laatst aange komen dame had den armoedmantel aangetrokken en haalde haar haren in pieken over haar voorhoofd. Toen nam ze het pakje met kaarten in haar hand, reed den kinderwagen met den zieligen inhoud naar de vaste plaats in de Hoofdstraat en stelde zich daar op.: Och dame, koopt u toch een kaart van mij alstublieft, klonk haar gerou tineerde bedelstem, ik heb nog niks verkocht vandaag en mijn kinderen hebben nog niets gegeven. Grootmoedertje lachte, zooals oude menschen een glimlach kunnen laten gaan over hun verre jeugd. Zie je Rity, het was een com pagnonschap tusschen die twee dames, ieder had vaste uren. Maar voor mij was het destijds een ontgoocheling, dat verzeker ik je! En die kaart heb ik altijd bewaard! Ge stapt in Mexico-stad om negen uur 's ochtends in de auto en om twaalf uur bereikt ge Puebla. De meeste Noord - Amerikaansche toe risten werpen een vluggen Noord- Amerikaanschen blik op en in de ka thedraal, die een van de merkwaar digste van de duizenden merkwaar dige kathedralen van dit land is met een heerlijkheid van gebeeld houwde steen, die u vervult met stille, eerbiedige bewondering voor den mensch van vier eeuwen her. De mees te Noord-Amerikaansche bezoekers loopen dan haastig door het wonder mooie klooster van Santa Monica, door Cholulas kerk-met-de-negen-en- veertig koepels en rollen dan voor cocktail en bridge terug naar de hoofdstad. Er zijn er zelfs die hun boterhammen in een papiertje mee brengen in plaats van de heerlijke kreeften, de jaibas rellenas te genieten, di.' door Senora Victoria Gutierez van het Café Ritz zoo voortreffelijk worden toebereid. Al deze haast-toeristen bezoeken de bibliotheek van Puebla niet. Zij weten zelfs niet, dat deze bibliotheek bestaat Alleen in die bibliotheek van Puebla zou ik een maand willen toeven. Daar staan 24.000 manuscripten en prijs- looze wiegedrukken bij honderdtallen. In Perus hoofdstad Lima is de oudste bibliotheek van heel het werelddeel Amerika; in Mexico-stad de tweede in jaren, en deze, van Puebla, is de derde. Zij dagteekent van 1648 en niets is er veranderd de drie eeuwen oude boekenkasten zijn er nog in ge bruik. De klok tikt er honderdtwintig jaar. Ik zag er een atlas van Plantijn, die in 1584 is gedrukt... Het was moeilijk, na vier uren zwer ven door dien rijkdom, tot de werke lijkheid van de twintigste eeuw terug te keeren. En dan is er, in dit zelfde wonder laarlijke Puebla het klooster van Santa Monica. Dat is ontdekt in... 1934. Iedereen heeft altijd gedacht, dat dit een particulier huis was. Maar zes jaar geleden heeft de politie er een geheime deur ontdekt... een deur, die naar een klooster leidde. En toen wer den er meer mysteriën geopenbaard: gangen# die naar een kerk voerden en naar vele deelen van de stad. Hier hebben nonnen, onopgemerkt door de wereld, gewerkt en hier zijn zij ge storven, juist zooals haar voorgang sters hadden gedaan... anderhalve eeuw lang. De regeering van het huidige Mexi co, anti-kerksch als nauwelijks een andere ter wereld, heeft er volgens haar idee een soort „afschrikwek kend voorbeeld” van gemaakt, een „gruwelkabinet”... Doch voor mij was het een vreemd en stil oord van vroomheid waar ik, nadat de luidruchtige toeristenscharen met gids uit de koele refters en gangen waren verdwenen, nog een uur ben blijven ronddwalen in een vreemde stemming van verhevenheid, mysterie en Stilte. Het is verwonderlijk zoo dacht ik zoo weinig als de mensch, rei kend naar de middaghoogte van het leven, veranderd is sedert de dagen van zijn jeugd. Welk een vreemde, huiverende bekoring het geheim op leurstelling. Een enkele geestigheid, een humoristische noot, zijn niet voldoende om de vlakheid van dit te boek gestel de verhaal van een tevreden huwelijk op te fleuren. „Twee en twintig” is de hoofdpersoon in dit boek, die op dien leeftijd medisch student aan de Amsterdamsche univer- siteit is, maar dien wij aan het slot terugvinden als een gezeten en zeer be kend medicus met een groote pracfijk, gehuwd met Nel, die óók zoo om en nabij de twee-en-twintig was en ook medisch studente, hard-werkend, in haar studie opgaand en eerder en vlot- j ter haar examens doend dan hij, die midden in zijn studie verliefd wordt op i Vivian, een Engelsche, die piano stu deert aan het Amsterdamsche Conser vatorium en die met Nel samen een paar appartementen bewoont. Mevr. Soewarno, zelf dokteres, kent de medische wereld op haar duimpje, zij weet ook wat er leeft in de harten van jonge medische studenten. Maar mevr. Soewarno is behalve dokteres, ook vrouw en wanneer een vrouw een mannenfiguur creëert, zooals dit hier het geval is, want de twee-en-twintig- jarige George voert zij steeds sprekende en denkende op dan is zoo’n karak- terteekening van ’n zeer aparte vrouwe lijke optiek. Daarmede is niets kwaads gezegd; het is een vrij algemeen bekend verschijnsel bij vrouwelijke auteurs. Men voelt het verschil hier echter wel bijzonder sterk, omdat buiten George, twee vrouwenfiguren, die van Nel en Vivian, het verhaal beheerschen en de „optiek” ten aanzien van deze beide een scherpe nuance met die waarmede den Er zijn van die voorvallen in je leven, die je toch nooit vergeet! zei Grootmoeder glimlachend. Ik keek op van mijn borduurwerk, waaraan ik werkte, alsof mijn leven ervan af hing, zooals Grootmoeder een paar dagen tevoren had opgemerkt. Eigenlijk zou ik niet hebben kunnen zeggen, waar om ik met zoo’n dieseltreinvaart'aan het ontbijtlaken zat te werken, dat bestemd was als huwelijksgeschenk voor een vriendin, die pas over drie maanden tot deze gewichtigen Stap zou overgaan, maar het was een feit, dat ik tijdens de logeerpartij bij Groot moeder erg ijverig was. Misschien kende ik toch wel de reden voor mijn ijver! Grootmoeder zat nooit met lee- ge handen, was steeds bezig en als zoo’n lieve oude dame altijd iets om handen had, stond het toch te gek, dat ik met mijn 18 jaar, stil zat met mijn handen in den schoot. Je treft het dit jaar wel heel slecht met het weer! had Grootmoe der bijna iederen morgen aan het ont bijt herhaald, als de regen weer lustig langs de serreruiten stroomde. Mijn Grootouders woonden in een huis, dat midden in het bosch stond. Wat had ik als kind niet genoten van die logeer partijtjes, al die oude boeken vol pla ten, dames met hoepelrokken en hee ren met pruiken, van al de heerlijke schatten, die uit de kisten op den groo- ten zolder kwamen. Op meerdere schoolfeestjes, waar we tooneelspeel- den, had ik me kunnen tooien met de meest fantastische costuums, die de jaloesie opwekten van mijn klasse- genootjes, costuums, te voorschijn ge komen uit de kisten en koffers op Grootmoeders zolder, dat alles was nu voorbij! Ik was nu een uitgaande jon gedame, die stille verwachtingen koes terde omtrent de bewuste „Ware Ja cob” die te Leiden in de rechten stu deerde. Ik had me wel eens afge vraagd, waarom Grootouders toch zoo alles bewaarden en ik had eens op een bal, toen ik veel danste met een neef van mijn vriendin, dit onderwerp met hem besproken en hij had met aplomb geantwoord: Dat is een teeken van hun tijd, wij hebben die groote huizen niet meer met die ge weldige zolders, ons geslacht is prac- tischer, we interesseeren ons voor zoo veel andere dingen, het leven gaat sneller daardoor, de vrouwen studee- ren, werken. En tenslotte, wat heb je aan al dien rommel? Hun nage slacht mag het eenmaal opruimen! Later had hij hierover nog eens thuis gesproken en toen had zijn vader goe dig geglimlacht en gezegd: Jongmensch, als onze voorvade ren niet zooveel met piëteit hadden bewaard, zouden we nu geen musea bezitten, die een onuitputtelijke bron zijn om het leven van vroegere ge slachten beter te leeren kennen. En terwjjl de zon dezen zomer voor eeu wig op reis scheen te zijn en ik ver woed werkte aan het ontbijtlaken, dat dienen moest voor de vriendin, die met haar „Ware Jacob” ten stadhuize zou tijgen, moest ik aan dit gesprek den ken. Want Grootmoeder scheen dien dag haar schrijfbureautje op te willen ruimen, d.w.z. alles ging weer precies in de laadjes terug, een enkele brief of enveloppe werd slechts verscheurd. En bij Grootmoeders opmerking, dat er voorvallen in je leven zijn, die je niet vergeet, zag ik, dat ze een hel gekleurde ansicht in haar hand had, een afbeelding van een standbeeld op vroolijke, weemoedige Mexico. Naar de plaza dalen en stijgen en kronkelen van de bergen op en van de bergen af, de straatjes. Langs de straatjes staan de huizen. In de straatjes klimmen en dalen de mannen van Tasco, zwijgend en kleurig en de vrouwen van Tasco, stil en vroom on der haar hoofddoeken. Uit de huizen klinkt het tikken van hamers op zil ver. Geuren de tortillas, de boonen en de pulque. Over de muren tusschen de huizen staan de ezeltjes van Tasco te slapen. De honden van Tasco liggen op het heete plaveisel: ronde steenen in mooie figuren gelegd, honderden ja- Van mij en je moeder? Die zoo goed voor me is? Je bent niet wijs! Ha, ha, ha! Daar hèb ik je. Die zoo goéd voor me is. Dat is het nu juist, wat zoo deprimeerend werkt, dat goeie van jullie. Ik vind jullie alle twee schat ten, ieder apart zijn jullie zoo fijn. En daarom vind ik het zoo jammer, dat jullie niet allebei een anderen partner. Het wordt den dokter even te mach tig: Ik ben héél tevreden met je moe der, zeg ik kortaf. Tevreden, tevreden, dat is het nu juist. Je moést niet tevreden zijn, maar blij, verrukt, lévend in elk geval.Ik zou nog liever iederen dag ruzie heb ben dan die suffe vrede van jullie!. En je liegt nog ook, want je bént niet tevreden, maar hier bukt zij zich naar mijn oor en fluistert: je bent on verschillig! Het vonnis over het huwelijksleven van den dokter, die Vivian nóóit heeft kunnen vergeten, is geveld. Er blijft een ondelgbaar verlangen naar Vivian en naar zijn twee en twintig jaren. Anna van Gogh Kaulbach heeft schrijnender de geschiedenis van een mislukt of van een schijn-gelukkig hu welijk geschreven. Schrijnend is het boek van dr. Soewarno-van der Kaaden niet, maar het is er niet minder zuiver en niet minder realistisch om. Banaal is 't zeer zeker niet. Het geeft als boeiend verhaal de realiteit van een huwelijk, gezien door een superieuren geest en op een origineele wijze. terug komen, ook al duurt het heel lang? Ik beloof het haar. Nou, laten ze me dan maar weg halen, ik wil nou wel. Ze moeten me dan maar opereeren ook, dan ben ik weer gauw beter... Eindelijk ontspant zich haar onwil lig gezichtje. Er komt rust in haar koortsachtige oogen. Ze gaat kalm achterover liggen. Dag Greetje, ik zal vragen of dokter nog even naar je wil komen kij ken en dan kom ik morgen weer... Twee armpjes komen boven ’t dek uit, ze trekken mijn gezicht tegen een kletsnatte wang aan... tegen me aan, probeer haar wat te troosten. Greetje rolt zich tegen me aan, ze is zoo ontroerend klein en hul peloos, zooals ze daar ligt in haar nette, witte nachtpon met lange mou wen. Na een poosje zakt de pijnaan- val, ze heeft waarschijnlijk een niersteen maar haar gezicht blijft angstig en nerveus. Is buurvrouw lief voor je, en lig je hier wel goed? vraag ik. Greet zegt dat ze allemaal best voor haar zorgen, Vader komt hier nu ook eten zoolang ik niet voor hem kan koken. Ineens zegt ze: En ik ga toch niet, de buurvrouwen zeggen dat ik vast geopereerd worden moet, en dan ga ik vast dood... ik wil niet naar het ziekenhuis toe... dokters verteUen ons nooit iets! Ik zeg haar, dat dokters nu een maal niet aan iederen patiënt kunnen gaan uitleggen, wat hun precies man keert; dat zou veel te veel tijd ne men, bovendien begreep je er toch maar heel weinig van. Waarom zou een gezond jong ding nu doodgaan, zelfs al werd je geopereerd, dan was daar nog geen sprake van. Toe Greet, wees nu flink, het zou voor jezelf eigenlijk ook veel prettiger zijn om naar het ziekenhuis te gaan. Daar kom je alleen in een frisch ledikant, (nu slaapt dikke buur vrouw naast haar, buurman slaapt nu met het zesjarig dochtertje) en de zusters doen alles om het jou naar den zin te maken. Verzet er jezelf nu niet tegen, als de dokter je wil laten opnemen. De buurvrouw heeft genoeg werk met haar eigen gezin. Als je ’t graag wil, ga ik mee om je weg te brengen. Ja maar Mevrouw, als het van avond nu eens moet? Dan mag je me laten opbellen, vraag maar of dokter dat wil doen. Je weet ons telefoonnummer nog wel hè? Zeg Greet, weet je nog wel hoe ake lig je het eerst vond als je door de telefoon moest antwoorden toen je pas bij me was? Met het dienstmeis je, zei je dan, niet bij wie je dienst meisje was, weet je nog? probeér ik af te leiden. Het kind blijft onrustig, het is dui delijk te zien dat ze ergens over ligt te tobben. Greet, heb je nachtgoed genoeg, is al je goed zoo netjes als dit pon netje, anders wil ik je graag met iets helpen hoor! Ja mevrouw, dat is allemaal in orde, mat komt het eruit. Zou het lang duren denkt u, in het ziekenhuis? Kind, dat weet ik niet. Als je alleen voor onderzoek wördt opgeno men, niet. Als de dokters je moeten helpen, dan zal het wat langer duren, misschien een paar weken. Langer dan twee weken? Dat weet ik toch ook niet. Reken maar langer, dan valt het mee. En dan ineens snikt ze ’t uit. Ze gooit zich in haar bed om en slaat met haar armen om zich heen. Buurvrouw komt binnenstappen en loopt op t bed toe: Maar meid, nog an toe, schaam je wat! Heb je weer zoon pijn, doe anders niet zoo onbeschoft als je Mevrouw je komt opzoeken! Wat moet die wel van je denken zoo? Ga toch weg, snikt Greet. Zie je nou wel, het duurt vast langer dan twee weken en dan hoeft mevrouw niet langer op me te wachten en dan neemt ze een ander en dan ben ik mijn betrekking kwijt en ik vind het er juist zoo fijn en dan... oh, oh, ik heb ook altijd zoo’n ellende... En nieuw gejammer volgt. Dus dat is het. Ze is bang dat ik niet op haar zal wachten. Het is toch een prettige gewaarwording te weten dat dit kind met plezier voor me werkt en graag bij ons wil blijven. Maar Greetje, ik zal wel op je wachten hoor! Denk je nu dat ik ie mand in mijn nieuwe boeltje ver trouw, en bovendien, wie is er nu zoo lief voor onze honden als jij? Nee hoor, tob jij daar maar niet over. Ik red me wel met een tijdelijke hulp zoolang jij niet kunt komen. Greet houdt op met huilen en kijkt me opgelucht aan: Mag ik heusch

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 13