ZWERFTOCHTEN DOOR
MEXICO
De
tevreden
roman van een
huwelijk
LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
VAN DE
Woensdag 116 October 11940, No. 17700.
ONTGOOCHELING
IMPRESSIE VAN PUEBLA
Letterkundige Kroniek
De jeugd critiseert
scherp
HET ZIEKE MEISJE
b.4.p.l
ook
toch
ge
en de ziel is de
Greetje
om, kijkt me ver-
oh,
JOHAN KONING,
Mevr. J. C. Soewarno-van der Kaaden.
(Foto-archief)
tig-levende werkelijkheid uit, zuiver ge
observeerd en misschien sterker uitge
drukt door het gevoel-van-het-leven dan
door de macht van het woord. Wat dit
laatste betreft, verrast mevr. Soewarno
zelden; in haar laatste boek bereidt zij
zelfs den lezer op dit punt menige te-
„Twee en twintig”, door J.
C. Soewarno-van der Kaaden.
Uitg. N.V. Uitg. Mij. C.
A. J. van Dishoeck, Bus-
sum.
22-jarige is waargenomen, vertoont. Nel
en Vivian zijn bijzonder levendig ge-
teekend; de ietwat exotische, levens-
felle, in haar muziek opgaande en toch
ook mondaine Vivian en de stille, vast
beraden, altijd studeerende Nel vormen
twee scherpe contrasten, die beide, zoo-
als gezegd, op gelukkige wijze levens
echt zijn uitgebeeld, met weinig hulp
middelen, veeleer met korte rake trek
jes, die het zieleleven raken en dus van
wezenlijke waarde zijn. Vooral de wijze,
waarop Nel George voor haar tracht te
herwinnen, nadat Vivian naar Engeland
is teruggekeerd, is psychologisch bij
zonder knap beschreven.
Wij hebben gesproken van een roman
van een „tevreden huwelijk”. Het huwe
lijk van George en Nel vult echter in
dit boek, aan het slot, slechts enkele
bladzijden. Zij hebben dan reeds twee
groote levenswijze kinderen, die on
barmhartig scherp de beteekenis van
het huwelijk hunner ouders kwalificee-
ren. Het boek zelf geeft het „voorspel”,
uit den tijd der twee-en-twintig jaren.
Compositorisch is dit een origineele
vondst, die haar juiste behandeling
heeft gevonden, want de kritiek op het
huwelijk, die de kinderen zoo vrijmoe
dig geven, is er volkomen aanvaard
baar door geworden.
Fred en Lien, de bijna achttienjarige
kinderen van den dokter, wiens „love-
story” uit zijn 22ste jaar we dan juist
gelezen hebben, verwijten hem, dat hij
en Nel, z’n vrouw, nooit eens ruzie heb
ben. Lien vertelt haar vader, dat ze
naar een film is geweest, „Love Affair”,
maar dat van jou en moeder, zegt ze,
is géén „love affair”.
begint pijnlijk te
Dag Greet,
kind?
Ze draait zich
rast aan. Dag Mevrouw, wat fijn,
dat u zoo gauw bij me komt,
auw...!
Ik trek het krampend mager lijfje
scherp psychologisch inzicht, dat aan
haar karakterteekeningen een bijzonder
relief gaf. Men zou er niet over denken,
mevrouw Soewarno-van der Kaaden in 1
te deelen bij de groep van „schrijvende
vrouwen”, waarmede men die categorie
van schrijvende dames in Nederland
aanduidt, wier literaire productie uit
sluitend voor de leesbibliotheek be
stemd blijft Daarvoor is zij te origineel
in denken en schrijven, daarvoor heeft
zij ook te veel te zeggen. Haar boeken
zijn niet van die vriendelijke verhalen
over dames en heeren die in allerlei be
dachte gevallen verwikkeld raken, maar
die niets innig-menschelijks hebben en
wier groote en kleine levensgebeurtenis
sen ons onverschillig laten. Zij weet al
tijd onze aandacht te boeien; zij brengt
ons in een wereld die ons uiterlijk be
kend kan zijn, maar waarin de inner
lijke drijfveeren worden belicht op een
wijze, die voor den lezer een openbaring
is Het banale, het gewone, het alle-
daagsche ligt mevrouw Soewarno niet;
het innige menschelijke, zooals zij het
beschouwt, kan nooit alledaagsch zijn.
Toch beelden haar boeken een waarach-
hem blijft uitoefenen; wat het hem
toch, in de jaren des onderscheids aan
geland, blijft toefluisteren met vreem
de stemmen: een geheim klooster; ge
heime gangen; geheime deuren en
dan al dit geheime: onder de aarde
van het eeuwenoude Puebla,..
Wel was of het hart van den dwaler
door al die geheimzinnigheid vol
stroomde van een huiverachtige be
wondering voor wat versterving aan
het lichaam aan ziel en geest kan be
reiken en van bewondering voor de
exquise schoonheid van wat, aan bid
den gewende handen uit steen en mer
gel tooverden.
Deze wonderbaarlijke stad Puebla
verlatende, wierp ik een blik over het
slagveld, waar het laatste Azteeksche
brons smolt onder het staal van Cortez
den veroveraar...
Mevrouw Soewarno-van der Kaaden
heeft, als wij ons niet vergissen, drie
romans op haar naam staan „Het Hoog
lied”, „De oogen van Roosje Radena",
en „Nonna Dokter”. „Twee en twintig”
is haar vierde boek. Het is niet het
heste van de vier; „Nonna Dokter”
5Pant verre de kroon. Wij hebben dezen
voortreffelijken roman destijds op deze
Plaats besproken en er zonder voorbe
houd onze waardeering voor kunnen
’ritspreken. Het boek heeft zijn weg ge-
vonden; „Nonna Dokter” beleefde reeds
2ijn derden druk. Mevrouw Soewarno
hewees met dit doek te zijn een roman-
cière met bijzondere kwaliteiten, een
goed vertelster, iemand met een diep en
Na lang zoeken beland ik eindelijk
bjj de straat waar Greetje woont. Het
is een klein huisje in de oude binnen
stad. Door een smal gangetje komt
men in de kleine benauwde voorka
mer. In een van de wanden bevindt
zich een bedstee. Als ik erin gluur,
ontdek ik slordig omgewoelde dekens
en een spreitje, achterin op het hoekje
van een kussen, ligt een koortsig snoet
je.
Greet, mijn morgenmeisje, is plot
seling ziek geworden. Een buurvrouw
bracht me de boodschap en zei erbij:
Ze vraagt of u eens komen wilt,
het kind ligt bij mij, ze kon niet
alleen wezen.
Als ik haar daar zoo zie liggen, krijg
ik diep medelijden met dit moederloos
meisje. Ze is de jongste van zes
broers en zusters, die verder allemaal
uit huis zijn. Haar vader is den hee-
len dag weg en Greet verzorgt het
kleine huishoudinkje als ze bij mij
klaar is. Als haar hartelijke buur
vrouw zich niet over haar had ont
fermd, was ze geheel zonder verple
ging geweest.
Plotseling komt er beweging in de
slordige massa beddegoed:
kreunen.
heb je zoo’n pijn,
Tasco, het schoone
Jean de la Borda, de Franschman,
die zilver delven kwam uit de mijnen
van Tasco; de stoutmoedige avontu
rier, die in het groote huis te Guerna-
vaca woonde en daar omheen de tui
nen en de vijvers aanlegde, waar de
arme keizer Maximiliaan zijn weinige
lieve Mexicaansche nachten mocht
verdroomen Jean de la Borda had
eens al zijn geld verloren. Toen ging
hij in het kleine, landelijke kerkje van
Tasco bidden. Hij bad: „Wanneer ik
wéér rijk word, zal ik hier de schoon
ste kerk van heel het land bouwen”.
Jean de la Borda wérd rijk. En Jean
de la Borda hield zijn belofte. Zoo
staat in Tasco met twee hooge to
rens en met een front zóó rijk
beeldhouwd dat het een verrukking
voor de oogen
schoonste kerk van Mexico.
En ik geloof dat Tasco, het stadje
gestapeld op de bergterrassen, het
stadje van de zilvermijn waar nu nóg
uit gedolven wordt, het stadje met de
honderd zilversmeden wier driftige
hamers van den vroegen morgen tot
den avond echoën in de nauwe
straatjes ik geloof dat Tasco het
mooiste stadje van heel Mexico is.
Zóó iets schoons, zoo iets schilder
achtigs en zoo iets onwezenlijks óók
heb ik nog nooit gezien. Het is alsof
ge dwaalt in een droom, wanneer ge
dwaalt door dit warrige net van
kleine huizen en kromme, enge
straatjes, die boven en onder elkaar
liggen, zóó steil zijn de bergflanken
waar Tasco tegenaan ligt.
Het is als een tooneel-décor. Het is
als een speelsche gril. Als een verruk
king, die ge in u tracht op te nemen,
doch die ge niet heelemaal begrijpen
kunt. De kathedraal, door den rijken
Jean gebouwd, beheerscht Tasco. Zij
ligt aan de plaza. De plaza is vier
kant. En gezellig. Mannen met breede
hoeden en in kleurige doeken rooken en
zwijgen onder de eeuwen-oude boomen.
Den heelen dag schijnt er de zon. En
’s avonds is er muziek. De vlugge,
muziek van
ren geleden. In de tuintjes onder de
groen-en-oranje appelsienen-boomen,
gaan verwaande kalkoenen en zeugen
zijn zorgzaam voor haar kleine kroost
en half-na akte kinderen spelen in de
zon en zoo loopen wij door het
stadje en achter iedere bocht van elk
straatje is een verrukte verrassing
van wéér een doorkijkje en wéér een
stijgend straatje waar een man in de
zon loopt met een blauw-en-gele doek
om de schouders; en wéér een dalend
straatje met een nobele, kleine gale
rij, duister tegen het felle, witte licht,
maar erboven wiegt de vurige, roode
bougainville tegen de klare blauwe
lucht en het is of alles in Tasco
schoon moet zijn, of alles bouwsel
en element is van het volmaakt-ver-
rukkende dat dit stadje is.
Ik kom over een klein plein. Met een
donkere cypres tegen een wit huis.
Met een boom bloeiend in pinkster-
blauw. Met een ronde fontein in fel
geel. Een vrouw heeft water geput.
Een vrouw in zwart. Zij toeft nog even
bij de koelte van het klaterende wa
ter. Zij heeft de aarden kruik in de
ronding van haar arm op den rand
van de fontein gesteund. .Dit kleine
schouwspel is zoo zuiver dat ik stil
sta en den adem inhoudt.
Zóó is héél Tasco.
Zoo zijn z’n tuinen en zijn huizen,
zijn kathedraal en zijn kleine, sobere,
witte kerken, zoo is zijn stijgen en zijn
dalen, zijn witte zilver en zjjn roode
en blauwe bloemen, trossend over zijn
grijze muren.
Zoo is zijn kleine markt. Onder de
machtige grootschheid van de kathe
draal in de hoogte. Een kleine markt
vol felheid. Van de zon. Van de kleu
rige vruchten. Van de gele en roode
en giftig-groene glazen vaten met limo
nade. Van de doeken die er gestapeld
liggen. Van de aarden kruiken en de
koperen potten. Van de heete, roode
sausen, pruttelend en ziedend in pan
nen op ’t vuur. De felle, kleine markt
van Tasco. Met de kathedraal er bo
ven. En allemaal smalle straatjes
over bogen en trappen, die naar dat
marktje komen dalen. Met mannen en
vrouwen, die niet weten hoe schilder
achtig zij zijn.
Zoo ga ik, een ganschen heeten dag,
door de heerlijkheid van het oude
Tasco.
En ’s avonds in de koelte op
de plaza tusschen rookende en zwij
gende mannen luister ik naar mu
ziek en zang, naar laat hoevengeklots
van paardjes over de gladde stee
nen naar het beieren van de klok
ken en dan begint het blaffen van de
duizend honden van Tasco.
een pleintje. Die ansicht zag er oud
en onfrisch uit en was afgrijselijk bont
en niet beschreven. Grootmoeder lach
te even in herinnering en zei toen:
Rity, kan je je indenken, dat ik
door deze prentbriefkaart eens een
bittere ontgoocheling had?
Hoe kwam dat, Grootmoeder?
Bekijk deze kaart eens goed? en
Oma reikte mij het kleurenmengsel
over.
Niet mooi, Oma.
Zeg maar leelijk, erg leelijk. Wat
een kleuren door elkaar, groene daken
en het standbeeld helblauw! En die
kaart heb ik nu al zooveel jaren be
waard. Toen ik jouw leeftijd had, wa
ren prentbriefkaarten, tegenwoordig
heeten ze ansichten hè, niet zoo alge
meen als nu, ze verkeerden nog in
hun opkomst en de keuze was beperkt.
Die gekleurde kaarten waren heel vaak
leelijk, zooals deze. De bedelaars ston
den toen met veters en lucifers en
maar zelden met prentbriefkaarten
aan den weg. Nu gingen mijn zuster
en ik dikwijls naar de stad, soms met
de paardetram, meestal te voet.
Maar altijd passeerden we een bede
lares in de Hoofdstraat, een nog jonge
vrouw in een grijzen mantel vol gaten
en stoppen en scheuren, ze stond met
een armoedigen kinderwagen, waarin
twee zielige kleintjes, vuil en armoe
dig onder een gesleten dekentje lagen.
Het was een inzielig groepje. De vrouw
hield eenige prentbriefkaarten in haar
hand en bood deze aan met een klage
lijke bedelstem. Mijn zuster en ik von
den dit tafreeltje altijd zoo dieptra
gisch, zoo armoedig en zielig als die
vrouw eruit zag in dien totaal opgesle
ten mantel en die stakkerige kleintjes
onder dat oude dekentje. Trouw ga
ven we haar een geldstukje. Op een
dag ging ik alleen naar de stad op
een uur, waarop ik anders nooit ging,
de vrouw stond weer op haar eeuwige
plaatsje in haar armoedigen mantel en
ik bedacht me, hoe moe ze toch wor
den moest, altijd daar maar staan, in
regen en wind. Ze bood mij een prent
briefkaart te koop aan: Och dame,
koopt u er een van me, ik verkocht
vandaag nog niets en mijn kinderen
hebben geen eten!
Ik gaf haar een dubbeltje en nam
onnadenkend de kaart aan, die jij nu
in je hand hebt. Juist liep ik verder,
toen een vriendin me staande hield
en we bleven staan praten op den hoek
van een stil zijstraatje, dat op de
Hoofdstraat uitkwam. Daar stopte de
paardetram en daarin zat mijn ont
goocheling. Uit die tram stapte een
jonge vrouw in een netten blauwen man
tel, die tot aan haar enkels reikte, je
weet korte rokken droegen de vrou
wen toen niet. De mantel was keurig,
maar verder maakte de vrouw een
goren indruk. Ze liep regelrecht naar
mijn bedelares toe, die blijkbaar haar
zuster was. Ze liepen tezamen met den
kinderwagen met den zieligen inhoud
het stille straatje in en toen bleef ik
ontsteld staan kijken. De bedelares
deed haar armelijke gelapte mantel
uit en de pas aangekomene haar netten
mantel en toen verwisselden de beide
dames deze kleedingstukken. Mijn
bedelares kamde haar haren op, zette
een muts, die ze uit den wagen haal
de op, sloot den blauwen mantel en met
een armzwaai tot groet vertrok ze
naar de paardetram, die juist aan
kwam en stapte in. De laatst aange
komen dame had den armoedmantel
aangetrokken en haalde haar haren in
pieken over haar voorhoofd. Toen
nam ze het pakje met kaarten in haar
hand, reed den kinderwagen met den
zieligen inhoud naar de vaste plaats in
de Hoofdstraat en stelde zich daar op.:
Och dame, koopt u toch een kaart
van mij alstublieft, klonk haar gerou
tineerde bedelstem, ik heb nog niks
verkocht vandaag en mijn kinderen
hebben nog niets gegeven.
Grootmoedertje lachte, zooals oude
menschen een glimlach kunnen laten
gaan over hun verre jeugd.
Zie je Rity, het was een com
pagnonschap tusschen die twee dames,
ieder had vaste uren. Maar voor mij
was het destijds een ontgoocheling, dat
verzeker ik je! En die kaart heb ik
altijd bewaard!
Ge stapt in Mexico-stad om negen
uur 's ochtends in de auto en om
twaalf uur bereikt ge Puebla. De
meeste Noord - Amerikaansche toe
risten werpen een vluggen Noord-
Amerikaanschen blik op en in de ka
thedraal, die een van de merkwaar
digste van de duizenden merkwaar
dige kathedralen van dit land is
met een heerlijkheid van gebeeld
houwde steen, die u vervult met stille,
eerbiedige bewondering voor den
mensch van vier eeuwen her. De mees
te Noord-Amerikaansche bezoekers
loopen dan haastig door het wonder
mooie klooster van Santa Monica,
door Cholulas kerk-met-de-negen-en-
veertig koepels en rollen dan voor
cocktail en bridge terug naar de
hoofdstad. Er zijn er zelfs die hun
boterhammen in een papiertje mee
brengen in plaats van de heerlijke
kreeften, de jaibas rellenas te genieten,
di.' door Senora Victoria Gutierez van
het Café Ritz zoo voortreffelijk worden
toebereid.
Al deze haast-toeristen bezoeken de
bibliotheek van Puebla niet. Zij weten
zelfs niet, dat deze bibliotheek bestaat
Alleen in die bibliotheek van Puebla
zou ik een maand willen toeven. Daar
staan 24.000 manuscripten en prijs-
looze wiegedrukken bij honderdtallen.
In Perus hoofdstad Lima is de oudste
bibliotheek van heel het werelddeel
Amerika; in Mexico-stad de tweede in
jaren, en deze, van Puebla, is de
derde. Zij dagteekent van 1648 en niets
is er veranderd de drie eeuwen
oude boekenkasten zijn er nog in ge
bruik. De klok tikt er honderdtwintig
jaar. Ik zag er een atlas van Plantijn,
die in 1584 is gedrukt...
Het was moeilijk, na vier uren zwer
ven door dien rijkdom, tot de werke
lijkheid van de twintigste eeuw terug
te keeren.
En dan is er, in dit zelfde wonder
laarlijke Puebla het klooster van
Santa Monica. Dat is ontdekt in... 1934.
Iedereen heeft altijd gedacht, dat dit
een particulier huis was. Maar zes
jaar geleden heeft de politie er een
geheime deur ontdekt... een deur, die
naar een klooster leidde. En toen wer
den er meer mysteriën geopenbaard:
gangen# die naar een kerk voerden en
naar vele deelen van de stad. Hier
hebben nonnen, onopgemerkt door de
wereld, gewerkt en hier zijn zij ge
storven, juist zooals haar voorgang
sters hadden gedaan... anderhalve
eeuw lang.
De regeering van het huidige Mexi
co, anti-kerksch als nauwelijks een
andere ter wereld, heeft er volgens
haar idee een soort „afschrikwek
kend voorbeeld” van gemaakt, een
„gruwelkabinet”...
Doch voor mij was het een vreemd
en stil oord van vroomheid waar ik,
nadat de luidruchtige toeristenscharen
met gids uit de koele refters en gangen
waren verdwenen, nog een uur ben
blijven ronddwalen in een vreemde
stemming van verhevenheid, mysterie
en Stilte.
Het is verwonderlijk zoo dacht
ik zoo weinig als de mensch, rei
kend naar de middaghoogte van het
leven, veranderd is sedert de dagen
van zijn jeugd. Welk een vreemde,
huiverende bekoring het geheim op
leurstelling. Een enkele geestigheid, een
humoristische noot, zijn niet voldoende
om de vlakheid van dit te boek gestel
de verhaal van een tevreden huwelijk
op te fleuren.
„Twee en twintig” is de hoofdpersoon
in dit boek, die op dien leeftijd medisch
student aan de Amsterdamsche univer-
siteit is, maar dien wij aan het slot
terugvinden als een gezeten en zeer be
kend medicus met een groote pracfijk,
gehuwd met Nel, die óók zoo om en
nabij de twee-en-twintig was en ook
medisch studente, hard-werkend, in
haar studie opgaand en eerder en vlot-
j ter haar examens doend dan hij, die
midden in zijn studie verliefd wordt op
i Vivian, een Engelsche, die piano stu
deert aan het Amsterdamsche Conser
vatorium en die met Nel samen een
paar appartementen bewoont.
Mevr. Soewarno, zelf dokteres, kent
de medische wereld op haar duimpje,
zij weet ook wat er leeft in de harten
van jonge medische studenten. Maar
mevr. Soewarno is behalve dokteres,
ook vrouw en wanneer een vrouw een
mannenfiguur creëert, zooals dit hier
het geval is, want de twee-en-twintig-
jarige George voert zij steeds sprekende
en denkende op dan is zoo’n karak-
terteekening van ’n zeer aparte vrouwe
lijke optiek. Daarmede is niets kwaads
gezegd; het is een vrij algemeen bekend
verschijnsel bij vrouwelijke auteurs.
Men voelt het verschil hier echter wel
bijzonder sterk, omdat buiten George,
twee vrouwenfiguren, die van Nel en
Vivian, het verhaal beheerschen en de
„optiek” ten aanzien van deze beide een
scherpe nuance met die waarmede den
Er zijn van die voorvallen in je
leven, die je toch nooit vergeet! zei
Grootmoeder glimlachend. Ik keek op
van mijn borduurwerk, waaraan ik
werkte, alsof mijn leven ervan af hing,
zooals Grootmoeder een paar dagen
tevoren had opgemerkt. Eigenlijk zou
ik niet hebben kunnen zeggen, waar
om ik met zoo’n dieseltreinvaart'aan
het ontbijtlaken zat te werken, dat
bestemd was als huwelijksgeschenk
voor een vriendin, die pas over drie
maanden tot deze gewichtigen Stap zou
overgaan, maar het was een feit, dat
ik tijdens de logeerpartij bij Groot
moeder erg ijverig was. Misschien
kende ik toch wel de reden voor mijn
ijver! Grootmoeder zat nooit met lee-
ge handen, was steeds bezig en als
zoo’n lieve oude dame altijd iets om
handen had, stond het toch te gek,
dat ik met mijn 18 jaar, stil zat met
mijn handen in den schoot.
Je treft het dit jaar wel heel
slecht met het weer! had Grootmoe
der bijna iederen morgen aan het ont
bijt herhaald, als de regen weer lustig
langs de serreruiten stroomde. Mijn
Grootouders woonden in een huis, dat
midden in het bosch stond. Wat had
ik als kind niet genoten van die logeer
partijtjes, al die oude boeken vol pla
ten, dames met hoepelrokken en hee
ren met pruiken, van al de heerlijke
schatten, die uit de kisten op den groo-
ten zolder kwamen. Op meerdere
schoolfeestjes, waar we tooneelspeel-
den, had ik me kunnen tooien met
de meest fantastische costuums, die
de jaloesie opwekten van mijn klasse-
genootjes, costuums, te voorschijn ge
komen uit de kisten en koffers op
Grootmoeders zolder, dat alles was nu
voorbij! Ik was nu een uitgaande jon
gedame, die stille verwachtingen koes
terde omtrent de bewuste „Ware Ja
cob” die te Leiden in de rechten stu
deerde. Ik had me wel eens afge
vraagd, waarom Grootouders toch zoo
alles bewaarden en ik had eens op
een bal, toen ik veel danste met een
neef van mijn vriendin, dit onderwerp
met hem besproken en hij had met
aplomb geantwoord: Dat is een
teeken van hun tijd, wij hebben die
groote huizen niet meer met die ge
weldige zolders, ons geslacht is prac-
tischer, we interesseeren ons voor zoo
veel andere dingen, het leven gaat
sneller daardoor, de vrouwen studee-
ren, werken. En tenslotte, wat heb
je aan al dien rommel? Hun nage
slacht mag het eenmaal opruimen!
Later had hij hierover nog eens thuis
gesproken en toen had zijn vader goe
dig geglimlacht en gezegd:
Jongmensch, als onze voorvade
ren niet zooveel met piëteit hadden
bewaard, zouden we nu geen musea
bezitten, die een onuitputtelijke bron
zijn om het leven van vroegere ge
slachten beter te leeren kennen. En
terwjjl de zon dezen zomer voor eeu
wig op reis scheen te zijn en ik ver
woed werkte aan het ontbijtlaken, dat
dienen moest voor de vriendin, die met
haar „Ware Jacob” ten stadhuize zou
tijgen, moest ik aan dit gesprek den
ken. Want Grootmoeder scheen dien
dag haar schrijfbureautje op te willen
ruimen, d.w.z. alles ging weer precies
in de laadjes terug, een enkele brief
of enveloppe werd slechts verscheurd.
En bij Grootmoeders opmerking, dat
er voorvallen in je leven zijn, die je
niet vergeet, zag ik, dat ze een hel
gekleurde ansicht in haar hand had,
een afbeelding van een standbeeld op
vroolijke, weemoedige
Mexico.
Naar de plaza dalen en stijgen en
kronkelen van de bergen op en van de
bergen af, de straatjes. Langs de
straatjes staan de huizen. In de
straatjes klimmen en dalen de mannen
van Tasco, zwijgend en kleurig en de
vrouwen van Tasco, stil en vroom on
der haar hoofddoeken. Uit de huizen
klinkt het tikken van hamers op zil
ver. Geuren de tortillas, de boonen en
de pulque. Over de muren tusschen de
huizen staan de ezeltjes van Tasco te
slapen. De honden van Tasco liggen
op het heete plaveisel: ronde steenen
in mooie figuren gelegd, honderden ja-
Van mij en je moeder? Die zoo
goed voor me is? Je bent niet wijs!
Ha, ha, ha! Daar hèb ik je. Die zoo
goéd voor me is. Dat is het nu juist,
wat zoo deprimeerend werkt, dat goeie
van jullie. Ik vind jullie alle twee schat
ten, ieder apart zijn jullie zoo fijn. En
daarom vind ik het zoo jammer, dat
jullie niet allebei een anderen partner.
Het wordt den dokter even te mach
tig:
Ik ben héél tevreden met je moe
der, zeg ik kortaf.
Tevreden, tevreden, dat is het nu
juist. Je moést niet tevreden zijn, maar
blij, verrukt, lévend in elk geval.Ik
zou nog liever iederen dag ruzie heb
ben dan die suffe vrede van jullie!.
En je liegt nog ook, want je bént niet
tevreden, maar hier bukt zij zich
naar mijn oor en fluistert: je bent on
verschillig!
Het vonnis over het huwelijksleven
van den dokter, die Vivian nóóit heeft
kunnen vergeten, is geveld. Er blijft
een ondelgbaar verlangen naar Vivian
en naar zijn twee en twintig jaren.
Anna van Gogh Kaulbach heeft
schrijnender de geschiedenis van een
mislukt of van een schijn-gelukkig hu
welijk geschreven. Schrijnend is het
boek van dr. Soewarno-van der Kaaden
niet, maar het is er niet minder zuiver
en niet minder realistisch om. Banaal is
't zeer zeker niet. Het geeft als boeiend
verhaal de realiteit van een huwelijk,
gezien door een superieuren geest en
op een origineele wijze.
terug komen, ook al duurt het heel
lang?
Ik beloof het haar.
Nou, laten ze me dan maar weg
halen, ik wil nou wel. Ze moeten me
dan maar opereeren ook, dan ben ik
weer gauw beter...
Eindelijk ontspant zich haar onwil
lig gezichtje. Er komt rust in haar
koortsachtige oogen. Ze gaat kalm
achterover liggen.
Dag Greetje, ik zal vragen of
dokter nog even naar je wil komen kij
ken en dan kom ik morgen weer...
Twee armpjes komen boven ’t dek
uit, ze trekken mijn gezicht tegen een
kletsnatte wang aan...
tegen me aan, probeer haar wat te
troosten. Greetje rolt zich tegen me
aan, ze is zoo ontroerend klein en hul
peloos, zooals ze daar ligt in haar
nette, witte nachtpon met lange mou
wen. Na een poosje zakt de pijnaan-
val, ze heeft waarschijnlijk een
niersteen maar haar gezicht blijft
angstig en nerveus.
Is buurvrouw lief voor je, en lig
je hier wel goed? vraag ik.
Greet zegt dat ze allemaal best
voor haar zorgen, Vader komt hier
nu ook eten zoolang ik niet voor hem
kan koken.
Ineens zegt ze: En ik ga toch
niet, de buurvrouwen zeggen dat ik
vast geopereerd worden moet, en dan
ga ik vast dood... ik wil niet naar
het ziekenhuis toe... dokters verteUen
ons nooit iets!
Ik zeg haar, dat dokters nu een
maal niet aan iederen patiënt kunnen
gaan uitleggen, wat hun precies man
keert; dat zou veel te veel tijd ne
men, bovendien begreep je er toch
maar heel weinig van.
Waarom zou een gezond jong
ding nu doodgaan, zelfs al werd je
geopereerd, dan was daar nog geen
sprake van. Toe Greet, wees nu flink,
het zou voor jezelf eigenlijk ook veel
prettiger zijn om naar het ziekenhuis
te gaan. Daar kom je alleen in een
frisch ledikant, (nu slaapt dikke buur
vrouw naast haar, buurman slaapt
nu met het zesjarig dochtertje) en de
zusters doen alles om het jou naar
den zin te maken. Verzet er jezelf nu
niet tegen, als de dokter je wil laten
opnemen. De buurvrouw heeft
genoeg werk met haar eigen gezin.
Als je ’t graag wil, ga ik mee om
je weg te brengen.
Ja maar Mevrouw, als het van
avond nu eens moet?
Dan mag je me laten opbellen,
vraag maar of dokter dat wil doen.
Je weet ons telefoonnummer
nog wel hè?
Zeg Greet, weet je nog wel hoe ake
lig je het eerst vond als je door de
telefoon moest antwoorden toen je
pas bij me was? Met het dienstmeis
je, zei je dan, niet bij wie je dienst
meisje was, weet je nog? probeér ik
af te leiden.
Het kind blijft onrustig, het is dui
delijk te zien dat ze ergens over ligt
te tobben.
Greet, heb je nachtgoed genoeg,
is al je goed zoo netjes als dit pon
netje, anders wil ik je graag met iets
helpen hoor!
Ja mevrouw, dat is allemaal in
orde, mat komt het eruit. Zou het
lang duren denkt u, in het ziekenhuis?
Kind, dat weet ik niet. Als je
alleen voor onderzoek wördt opgeno
men, niet. Als de dokters je moeten
helpen, dan zal het wat langer duren,
misschien een paar weken.
Langer dan twee weken?
Dat weet ik toch ook niet. Reken
maar langer, dan valt het mee.
En dan ineens snikt ze ’t uit. Ze
gooit zich in haar bed om en slaat
met haar armen om zich heen.
Buurvrouw komt binnenstappen en
loopt op t bed toe: Maar meid,
nog an toe, schaam je wat! Heb je
weer zoon pijn, doe anders niet zoo
onbeschoft als je Mevrouw je komt
opzoeken! Wat moet die wel van je
denken zoo?
Ga toch weg, snikt Greet. Zie
je nou wel, het duurt vast langer dan
twee weken en dan hoeft mevrouw
niet langer op me te wachten en dan
neemt ze een ander en dan ben ik mijn
betrekking kwijt en ik vind het er
juist zoo fijn en dan... oh, oh, ik heb
ook altijd zoo’n ellende... En nieuw
gejammer volgt.
Dus dat is het. Ze is bang dat ik
niet op haar zal wachten. Het is toch
een prettige gewaarwording te weten
dat dit kind met plezier voor me
werkt en graag bij ons wil blijven.
Maar Greetje, ik zal wel op je
wachten hoor! Denk je nu dat ik ie
mand in mijn nieuwe boeltje ver
trouw, en bovendien, wie is er nu zoo
lief voor onze honden als jij? Nee
hoor, tob jij daar maar niet over. Ik
red me wel met een tijdelijke hulp
zoolang jij niet kunt komen.
Greet houdt op met huilen en kijkt
me opgelucht aan: Mag ik heusch