HAAGSCHE COURANT Gerard Hulzen herdacht van 4^ LETTERKUNDIG BIJBLAD Vóór zestig jaar beleefde ’s-Gravenhage spannende dagen ^7 VAN DE 4“ t- /Donderdag 24 October 1940, No. 117707. Letterkundige Kroniek Een kinderontvoering 1880 Gedachten aller tijden LnltlJ oh in ft i L l/VV Iv L. 1 1 f iuUhb" 76 De enveloppe van den brief, dien de Jongh aan den vader van zijn Slachtoffer schreef (Foto-archief) l Een der beste vertegen woordigers van onze realistische letter kunde Facsimilé van den brief aan den heer Boogaerdt, geschreven door den moordenaar Foto-archief) C M ijdele - 5 t C-. U b.2.p.3. ma ge- ’F"’ <w T i C llr C-v t. I'U had met een zich der pak en voorzien van een stok, mis schien degenstok”. De de Hoe meer zand uit den zandlooper van ons leven is nedergedaald, des te helderder moeten wij door het ledige glas kunnen zien. die ge- c)i C n» - Gerard van Hulzen. (Foto-archief) ontvallen is. Zijn sterk sociaal voelend hart klopte nog heftig en warm. Hij wilde er niet van hooren, dat hij „op de thuisreis” was, trouwens, toen men hem dat zei, was hij al zeventig geworden Hij voelde zich nog jeugdig van hart en staande midden in het werd, maar hoe groot de beroering was welke vóór zestig jaren in ons land werd gewekt, door de ontvoering en vermoording van den 13-jarigen Frederik Marius Boogaardt, moge wel blijken uit het feit dat de toenmalige koning zich regelmatig door den Pro- cureur-Generaal, jhr. mr. A. J. T. H. van den Bergh, over het verloop van het onderzoek liet inlichten, terwijl de ordonnans-officier baron van Heem- I stra namens den Koning een bezoek I van rouwbeklag bij de zwaar beproef- I de ouders kwam afleggen. Waren de I omstandigheden waaronder dit mis drijf werd gepleegd reeds alleszins in staat de verbeelding van het publiek wakker te maken, de duizelingwekken de bedragen welke de vader van het slachtoffer als belooning uitloofde om het opsporingswerk naar den dader te vergemakkelijken, lieten al evenmin na, de fantasie te prikkelen. Tiendui zend gulden loofde de heer Boogaardt uit voor de aanhouding van den dader en zelfs een getuige die onvindbaar scheen, werd een bedrag van 500 gul den in uitzicht gesteld, wanneer deze zich maar wilde melden. Vrijdag 24 September vernamen de Hagenaars door middel van een be kendmaking welke aan alle politiebu- reaux en posthuizen werd aangeplakt, indenken in de literair-sentimenteele periode, sentimenteel in tweede edi tie waarin het op het papier werd gebracht. „Keesje” van v. Hulzen, daarentegen zal boven alle letterkundige smaken uit steeds blijven staan, als levend wezen, voor het geestes-gezicht en het voelend begrijpen óók van menschen, die heelemaal niets meer weten zou den van dezen tijd, waar de schrijver in leeft. Dat komt, omdat hij nevens alle indi- vidueele fijnheid en preciesheid-van-de- tail, toch het echte, algemeen-mensche- lijke, dat niet maar een spelletje van één geslacht is, als diep-voelbaren ach tergrond en innerlijke hoofdzaak vast heeft gehouden van zijn sterke en zui vere kunst. G. van Hulzen’s „Getrouwd” alle eigenschappen om in onze roman literatuur „klassiek” te worden. Dit boek was ook een brok kranig door werkte kunst, een brok leven, objectief gezien, een serieuze en waardevolle schepping. Van Hulzen heeft zich nooit met diep-subtiele psychische problemen bezig gehouden, in zijn romanwerk niet en ook niet in zijn schetsen. Die schet sen van van Hulzen zijn altijd nog de moeite van het herlezen waard, tteze objectieve, volkomen-eerlijke. trouw het leven teekenende kunst zal men al tijd blijven waardeeren. Ln „De man uit de slop” en in „Van den zelfkant der samenleving” heeft hij het treffendst zijn meesterschap getoond. Ondanks een soberheid van dictie en van alle taal middelen is er veel in het werk van van Hulzen, dat ons bijgebleven is, veel dat langer dan een generatie zal leven. Want het werd doordrongen van de in wijsheid en bezinning gerijpte liefde voor het leven, een liefde die met zijn diepe en waarachtige menschelijkheid van Hulzen’s kostbaarste bezit zijn ge- weest. JOHAN KONING. rW GIjmv r’.-G h (•- O - Hij is bewonderenswaardig, die de kracht bezit, het leven nog eens te leven, nadat hij het veracht heeft. de eerste bijzonderheden over deze ontvoering: „Gistermiddag 3 uur is uit s-Gra- venhage weggevoerd met rijtuig Marius Boogaardt, oud 13 jaar, klein, mager, levendige donkere oogen, donker blond haar, hangen de over het voorhoofd, gekleed donker grijs buisje en broek, kap laarzen, zwart laken pet, door een onbekend heer, gekleed donker bruine jas en broek, zwart laag hoedje, bruinen stok, circa 25 jaar oud, lengte middelmatig, bleek, tenger, donker uiterlijk. Zijn va der looft 2000 gulden uit voor de terugbezorging”. Toen de kleine Marius, die leerling was aan het Instituut van den heer Bouscholte aan de Koninginnegracht 22, dien Donderdagmiddag niet op den gewonen tijd in de ouderlijke woning aan het Plein 1813 no. 3 was terugge keerd, lieten de ouders aan het insti tuut informeeren, waar hun zoontje bleef. Zij vernamen daar, dat Marius omstreeks 3 uur door een onbekenden heer met een rijtuig was afgehaald. Een niets kwaads vermoedende hulp onderwijzer had den knaap toestem ming gegeven met den vreemdeling mee te gaan. Aanstonds stelde de heer Boogaardt de politie van het ge beurde in kennis, die op haar beurt naar alle groote gemeenten en grens plaatsen het bericht doorgaf. In de stad zelf begon een uitgebreid onder zoek naar den koetsier van het rijtuig, waarmee de onbekende man en Ma rius waren weggereden. Reeds in den loop van den avond werd deze belang rijke getuige opgespoord. Het bleek een knecht te zijn van den rijtuigver huurder Looijenstein. Bij het station Rhijnspoor, het tegenwoordige Staats spoor station, was hij aangeroepen door een onbekend heer, die verzocht hem naar de Koninginnegracht te brengen. Nadat de kleine Marius in gestapt was, kreeg hij opdracht de Laan van Meerdervoort af te rijden. Het was dezer dagen zestig jaar ge leden, dat onze toen zoo rustige en voorname stad de twijfelachtige eer genoot de plaats te zijn waar, naar de kranten in die dagen schreven „Een ontzettende misdaad werd gepleegd zooals er misschien in geheel Neder land nog nooit is voorgevallen”. De tijden veranderen en de menschen met hen, maar ook in later jaren, toen in Amerika „kidnapping” door de gang sters tot een loonend „bedrijf” was ge maakt, verwekte de ontvoering van een kind steeds weer de diepste ver ontwaardiging en ontzetting. Met af schuw en walging werd de wereld ver vuld toen desensationeele ontvoering I van den baby van Lindbergh bekend leven. Dat konden we van hem getuigen toen hij zestig werd en later toen hij zeventig was geworden. Tot de „be lijdenis der stilte” is hij zelfs op den hoogen leeftijd, waarop hij ons ver laten heeft, niet gekomen In voortdu rende vernieuwing bleef zijn geest on uitputtelijk. Zoo bleef ook zijn literaire potentie op zéér ver gevorderden leef tijd nog volkomen intact Het publiek wil tegenwoordig „het nieuwste boek” gelezen hebben, maar „het beste boek” is lang niet altijd „het nieuwste". Heel wat romans van Gerard van Hulzen kunnen met eere een plaats innemen naast die van de jongste generatie, die hemelhoog geprezen zijn. Door zijn waarachtige menschelijkheid is van Hulzen’s werk aan eiken invloed van het getij ontkomen, ook al was er in later werk dan ook wel eens even iets van den „weemoed van avondrood en schemering”. Zoo mocht van Hulzen in de laatste twintig jaren van zijn werkzaam leven dan al „op de thuisreis” zijn, de wee moed van den avond, als de lichten dwalen over de aarde, overviel hem niet en hij kende den angst niet voor de eenzaamheid, welke den mensch be dreigt wanneer hij de grenzen nadert tusschen verwerping en aanvaarding. Er is iets in den mensch en in zijn menschelijkheid, en dat is de troost en het wonder van dit leven dat niet ouderwetsch is of modern, dat on veranderlijk is maar altijd onuitputte lijk in zijn nuanceering voor hen, die het doorschouwen kunnen, onverschillig of zij op de uitreis zijn of op de thuis reis. Vergissen wij ons niet, dan was het dezen zomer vijf-en-veertig jaar geleden, dat Gerard van Hulzen in „De Nieuwe Gids” debuteerde Maar zijn „Zwervers” en .De zwarte wagen” bevatten die volle levende en mensche- lijke substantie, welke men vaak ver- /N 'TT r K X-xi 14* <x-r‘- ft I ‘v'l Jiet -i -1 -I -vU C CZ l 4/ - moorden had hij niet, maar toen hij zich wilde verwijderen, zou het kind geroepen hebben: Ik ken je wel, ik heb je dikwijls in het Willemspark zien loopen”. Daardoor angstig geworden had hij met de dolk van zijn degenstok het kind om het leven gebracht. Bij de behandeling van deze rucht- makende zaak op 24 December 1880 voor het Haagsche Gerechtshof, waren de wegen naar de rechtszaal door mi litaire posten afgezet. Een brigadier- majoor en een dienaar van de Rijks- veldwacht, alsmede een peloton rechaussee escorteerden den gevan genwagen. De Procureur-Generaal had 50 tuigen gedagvaard en de verdediger vier. Bij het verhoor van den beklaag de richtte de president mr. W. F. G. L< Francois zich met de volgende woor den tot de Jongh: Zeg het, wat is er in U omge gaan, ontlast Uw gemoed, was brief een plotseling opgekomen dachte of de vrucht van een langdu rig overleg met U zelf? Het antwoord van den verdachte roept herinneringen op aan den stijl van de allergoedkoopste colportage ro mannetjes: A Ik werd beheerscht, zoo zeide hij, door de slechte zucht die wel eens meer zich van iemand meester maakt. Na een fel requisitoir eischte de Pro cureur levenslange tuchthuisstraf. Mr. W. van Rossum Bzn., die de ver dediging voerde, poogde in zijn plei dooi aan te toonen, dat de Jongh den moord niet met voorbedachten rade had gepleegd. Het Gerechtshof veroor deelde den verdachte echter overeen komstig den eisch. Bij de behandeling voor den Hoogen Raad werd de Jongh tot 25 jaar tuchthuisstraf veroordeeld. Eenige jaren voor zijn invrijheids- stelling diende de Jongh bij den Hoo gen Raad een revisie-verzoek in, waar bij mr. Pieter Jelles Troelstra zijn raadsman was. Het verzoek werd ech ter afgewezen. Enkele jaren later keerde de Jongh in de maatschappij terug. De sergeant Musketier, die een belangrijk aandeel had gehad in de op lossing van deze zaak, werd op voor dracht van den Koning ingedeeld by het instructie bataljon te Kampen, be stemd om opgeleid te worden tot of ficier. Later vertrok hij naar Indië. Tijdens een gesprek met eenige vrien den te Modjokerto werd hem verweten zijn vriend de Jongh te hebben ver raden. Musketier, die in Holland de belooning van 10.000 gulden had ge weigerd, trok zich dit verwijt zoo aan, dat hij in een ravijn sprong, waarbij hij jammerlijk om het leven kwam. Zooals in dien tijd gebruikelijk was, werden tal van liederen vervaardigd met betrekking tot de zaak de Jongh. Er was zelfs een „Nieuw Lied van de Verschrikkelijke Kindermoord, ge pleegd op een 13-jarig knaapje, voor gevallen nabij ’s Gravenhage”, welk lied naar de dichter aangaf, „op een fraaie wijs” gezongen diende te wor den. Geheel in modernen stijl was echter de reactie van eenige uitgevers, die er een voordeelig zaakje in zagen om foto’s van den moordenaar en van Mus ketier in den handel te brengen, welke grif aftrek vonden. Volkomen begrijpe lijk is het echter, dat de vader van het jeugdige slachtoffer iedere poging om ook het portret van zijn kind in den handel te brengen van de hand wees. Het einde daarvan bevond zich toen maals ongeveer ter hoogte van de... Waldeck Pyrmontkade. De vreemde ling betaalde voor dezen rit 2 gulden en verdween met den knaap aan de hand tusschen de tuinen, in de richting van de daarachter gelegen duinen. Tot zoo ver was het onderzoek ge vorderd toen de post ’s avonds om streeks acht uur aan de woning van de familie Boogaardt een brief bezorg de, welke in weerwil van het ver draaide handschrift elf dagen later tot de aanhouding van den ontvoerder zou leiden. Weliswaar was op de enveloppe tot tweemaal met potlood het woord Spoed geschreven, maar daar had de post zich niet om bekommerd. De zonderlinge inhoud van het schrijven, welke typeerend genoemd mag worden voor de mentaliteit van den dader, gaf den radeloozen ouders nog een sprankje hoop hun kind terug te krijgen, wanneer zij slechts een be drag van 75.000 gulden lieten brengen naar de Hoefkade, waar, tusschen de aan weerszijden gelegen weilanden, de overdracht moest plaats vinden. „Poog niet iets te ontdekken, want ge kunt niets snappen, en ’t in kennis stellen aan de politie, zou uw zoon dooden, omdat ik dan ’t geld niet zon der moeite zou krijgen”, zoo luidde het in het schrijven. Nog voor men de aanwijzingen van den briefschrijver kon opvolgen, nam de zaak een dramatischen keer, door dat men tegen het middaguur van den volgenden dag in een duinpan van het z.g. Dekkersduin, dat zich achter de voormalige buitenplaats Houtrust be vond, het met een groen koord aan handen en voeten gebonden lijk vond van het ontvoerde kind. De school- tasch zat nog op den rug gegespt en over het met bloedig schuim bedekte gezichtje had de dader de pet van het kind getrokken. Zeven dolksteken in de hartstreek hadden een eind gemaakt aan het onbezorgde leven van een on schuldig wezen, dat het ongeluk had gehad, als kind van fabelachtig rijke ouders ter wereld te komen. Nog denzelfden middag werden be kendmakingen aangeplakt van den vol genden inhoud: „Voor de ontdekking en aanhou ding van den dader van den op gisteren onder ’s-Gravenhage ge- pleegden moord is uitgeloofd een premie van 2000 gulden. Signale ment van den vermoedelijken da der fatsoenlijk gekleed persoon van 25-jarigen leeftijd, middelma tige lengte, min uiterlijk, baarde loos of gladgeschoren, plat laag hoedje, gekleed met donkerbruin <i „de ijverige justitie den schrijver van den brief aan den heer Boo gaardt heeft gevonden. De schrij ver is Willem Marianus de Jongh, oud-sergeant van het Oost-Indi- sche leger, thans schrijver op het Departement van Koloniën, aangehoudene heeft bekend schrijver van den brief te zijn”. Deze de Jongh was door de politie in verband met diens treffende gelij kenis met het signalement reeds eeni ge malen gehoord, maar weer op vrije voeten gesteld, tot men op 3 October over zoo bezwarend materiaal beschik te, dat tot zijn arrestatie kon worden overgegaan. Een vriend van de Jongh, de ser geant Musketier van de Grenadiers en Jagers, was eenige dagen met verlof in Utrecht geweest. Toen hij Zondag 3 October terugkeerde, zag hij in de krant toevalligerwijze den afdruk van den dreigbrief. Onmiddellijk viel hem een verrassende gelijkenis op met eenige brieven, welke hij vroeger uit Indië had gekregen van zijn vriend de Jongh, die eenige jaren als sergeant in Indië was geweest, maar daar in 1879 was afgekeurd en sedertdien als schrijver aan het Departement van Koloniën was werkzaam gesteld. Kort na den moord had hij de Jongh gesproken, maar deze ontweek ieder gesprek over deze zaak, terwijl hij ook een afspraak met Musketier om elkaar in het Gouden Hoofd te ontmoeten niet nakwam. Alhoewel hij aanvankelijk nog aar zelde, meende Musketier de politie toch van zijn ontdekking in kennis te moeten stellen. Met de brieven begaf hij zich naar het politiebureau. Nog denzelfden avond belde inspecteur Du- bel aan het huis van de Jongh, die, met zijn moeder, in de Nieuwe School straat woonde. Om geen argwaan te wekken, verzocht de politieman de Jongh even mee te gaan, zoogenaamd om tegen een verdachte te getuigen. Goedsmoeds ging de Jongh mee, doch al spoedig zou hem duidelijk wor den, dat de politie ervan overtuigd was met hem den dader van dezen gruwe- lijken moord te hebben gearresteerd. Aanvankelijk bleef hij ontkennen en omstreeks half elf in den avond werd hij voorloopig naar de gevangenis overgebracht. Den volgenden morgen om tien uur werd hij wederom aan een verhoor on derworpen en ditmaal bekende hij den brandbrief te hebben geschreven. Direct na het bekend worden van de arrestatie van den briefschrijver stroomde het publiek naar het politie bureau en daar moest men zijn toe vlucht nemen tot een list om te voor komen dat de opgewonden menigte zich van den arrestant zou meester maken. Een zwaar bewaakte gevan genwagen werd voor den hoofdingang van het gebouw geréden, onderwijl de Jongh langs een andere deur naar een vigilante werd geleid, waarmee hij weer naar de gevangenis werd terug gebracht. Slechts enkele dagen later, op 6 October, bekende hij ook de da der van den lafhartigen moord te zijn. In de Hollandsche Illustratie, een in die dagen veel gelezen blad had hij, naar hij zeide, den roman „De Twee Moeders’ gelezen, in den aanvang waarvan de ontvoering van een kind voorkomt, met het oog op de erfenis. Dit had hem op het idee gébracht het zoontje van den heer Boogaardt te ont voeren, met het doel een groot losgeld te eischen, om zoo aan zijn financieele moeilijkheden een einde te maken. Thuis had hij zijn moeder wel eens over de familie Boogaardt hooren spreken, daar zij samen met de moe der van het knaapje op school was ge weest. Op den verjaardag van zijn moeder had de Jongh zijn snood plan ten uit voer gebracht. Daartoe had hij het knaapje ontvoerd en in de duinen ge kneveld. Het voornemen hem te ver geefs zoekt in het werk van hen, die op de uitreis zijn „Zwervers” bracht destijds Willem Kloos direct tot de erkenning van van Hulzen’s groot realistisch schrijvers talent. De verschijning van dezen bun del schetsen noemde hij „bijna een da tum in onze kunst”. De schepper van deze schetsen ziet precies datgene wat hij zien moet, en voelt tegelijkertijd óók, wat hij ziet, met het echte, ’t waarachtige gevoel, uit het geval zelf, ’t geval alleen geboren, zonder hinder lijke subjectiviteit. Gerard van Hulzen is iemand, schreef Kloos die niet alleen klaar en precies observeert, wat hij wil schrijven, maar die tegelijkertijd ook voelt, wat hij maakt. Dat beteekent: hij legt geenszins zijn persoonlijke emotie buiten-op de dingen, die hij neer schrijft, vast gelijk een minderwaardig auteur dat doen zou, neen, hij voelt in tegendeel, zooals een goed auteur be hoort te werken, den waren toestand, het zuivere wezen van alles, zooals het uit en door zichzelven is. Hij dringt door met volkomen objectief-ge- houden, accuraat en krachtig meevoe len in het zieleleven der figuren zijner innerlijk en uiterlijk goedgeziene schep ping, en geeft dan ook, wat hij voelt, omdat het onverbiddelijk gevoeld moest worden, niet weer door lyriek van hem den schrijver. Neen, hij laat het den lezer zien, gelijk het werkelijk is, door tal van kleine trekjes en toetsjes, ter wijl hij zich toch het geheel zijner schepping, in-’t-groot gezien als zichzelf gelijk blijvende eenheid, voor de niet- afdwalende oogen houdt. Want hij denkt niet aan zichzelven, hij voelt zijn eigen, menschelijke Ik niet, op het oogenblik, dat hij schrijft, hij voelt en ziet uitsluitend datgene, wat hij tot leven brengen wil. Vergelijken is dikwijls dienstig voor Op hoogen leeftijd is hier ter stede, waar hij reeds jaren gevestigd was, de romanschrijver en criticus G. van Hulzen overleden. Bij het bericht van zijn heengaan hebben wij in ons blad een overzicht van zijn voornaamste werken gegeven. Maandag hebben zijn vrienden hem naar zijn laatste rust plaats gebracht. In de Tachtiger Beweging was van Hulzen een groote en krachtige figuur. Zijn opkomst viel in den tijd, waarin het realisme in onze letterkunde zijn intree deed, het realisme, zooals ook Netscher en Frans Coenen het hebben gediend, die echter beiden door van Hulzen ver in de schaduw werden ge steld. Van Hulzen was eigenlijk niemand te vergelijken. Hij was onafhankelijke geest, hij plaatste altijd fel tegenover het wereldje Wederzijdsche waardeering in ons let terkundig leven, hij was wel een man van de Tachtigers, maar hij was toch geen man van de „beweging” als zoo danig. Hij heeft zich altijd buiten alle literaire stroomingen, scholen en be wegingen gehouden Van Hulzen schreef nog op een leef tijd waarop aan velen reeds de pen LVV» -v 'Vv'vu Cl. yl <JU4V C L if-cdi kilt Awii-ix-x-x- 4.-«.z. i P t Daar men niets ongemoeid wildeda- ten om den moordenaar op het spoor te komen, werden ’s middags toch de aanwijzingen van den dreigbriefschrij- ver opgevolgd. Met in haar hand een pakje met 5 briefjes van duizend gul den, begaf de vrouw van één der koet siers van den heer Boogaardt zich op het vastgestelde tijdstip langs de aan gegeven route naar de Hoefkade. De politie zorgde voor een goede bewa king door rechercheurs en alhoewel de moedige vrouw bijna twee-en-een-half uur bleef wachten, kwam er niemand opdagen. Dien avond verdrong zich een talrijke menigte voor het huis van de familie Boogaardt, zoodat de politie zich genoodzaakt zag een einde te ma ken aan deze pijnlijke manifestatie van leedgevoel. In de bladen brak een felle cam pagne uit tegen hen, die verantwoor delijk werden geacht voor de, tien jaar tevoren doorgevoerde, afschaf fing van de doodstraf. De „Maat schappij wordt bedreigd”, „Geen ho tels meer voor uitschot”, zoo heette het. Van het oogenblik af waarop het signalement van den vermoedelijken dader bekend was gemaakt, waren er tal van jongemannen die het slacht offer werden van een vermoede gelij kenis met den dader. Het ernstigst gedupeerd werd wel een jongeman uit de provincie, die zich van het station naar een school aan de Oude Molstraat spoedde, om daar examen te doen voor de onder- wijzers-acte. Daar hij zich verlaat had vreesde hij niet tijdig op het examen aanwezig te zijn. Zijn ge haastheid werd hem noodlottig. Reeds op den Stationsweg werd hij door eeni ge politiemannen aangehouden de inmiddels tot 10.000 gulden verhoogde belooning was aan dit overijlde optre den niet vreemd en naar het poli tiebureau geleid. Toen hij na een lang durig verhoor weer werd vrij gelaten was de candidaat zoo overstuur, dat hij... voor het examen zakte. Daar men het niet uitgesloten acht te, dat iemand het handschrift van den moordenaar zou herkennen, besloot de politie den brief en de enveloppe in de dagbladen te publiceeren. Weinig vermoedde men toen dat deze hope loos lijkende zaak daardoor haar snelle ontknooping zou tegemoet gaan. Reeds op 4 October verschenen in de stad bulletins met het verheugende nieuws dat: wie ernstig begrijpen wil. En men kan geen zuiverder begrip verkrijgen van den diep ingrijpenden omzwaai, dien het verhalend proza, ook ten onzent, in de laatste vijftig jaren heeft gemaakt, dan door een stuk, als b.v. „Keesje” van G. van Hulzen, te leggen, voor een oogenblik, naast het bekende Diaken- huis-mannetje, uit de „Camera Obs cura” van Beets. Leest men het laatste, dan voeltt men in de allereerste plaats den schrijver den gemoedelijk-grappigen hier en daar een beetje erg-wijs doenden ach- teraf-redeneerenden en alle dingen oe- schouwenden schrijver, die ons op zachte keuvel-manier, een aangenaam- gestelde opvatting vertoont. Men zou ’t niet willen gelooven, maar toch is de voortreffelijke Camera Obscura, diep- in bekeken, eenigermate een reflectief- lyrisch, en niet in de eerste plaats een episch gewrocht. Niet de dingen-zelf spreken bij Hildebrand, zooals zij krachtens-zich-zelven, zijn, neen, de schrijver in eigen persoon, met zijn, ge lijk van ieder mensch, subjectief wezen is hier, direct, zoowel als indirect, aan 't woord. Daardoor geeft Beets ons, ondanks een voor zijn tijd, merkwaardige nei ging, alleen-maar-niet al te sterk vol gehouden, voor het karakteristieke, in ’t klein-reëele, meer toch een zacht-ge voelig gedane, wat men kan noemen, lieve verbeelding, dan wel een waarlijk- levendo figuur. Terwijl het daarentegen bij van Hul zen’s Keesje, is. of wij zelf het manne tje waarnemen, zooals het in de heusche werkelijkheid leeft, maar dan gezien met de scherpe observatie en het geheel en al bij-de-zaak-blijvend fijne voelen van den uitnemenden rea list- die hij is. „Keesje” van Beets begint in ons verbeelden te leven, als wij ons tege lijkertijd intuïtief maar even willen i V 1 l oi «-TC (J—V-1 x 14. C' v- U n i t p V f T A. t n c"< ->->X ->

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 7