HAAGSCHE COURANT
Gerard
Hulzen herdacht
van
4^
LETTERKUNDIG BIJBLAD
Vóór zestig jaar beleefde
’s-Gravenhage spannende
dagen
^7
VAN DE
4“
t-
/Donderdag 24 October 1940, No. 117707.
Letterkundige Kroniek
Een kinderontvoering
1880
Gedachten aller tijden
LnltlJ oh
in
ft
i L
l/VV
Iv L.
1 1 f
iuUhb" 76
De enveloppe van den brief, dien
de Jongh aan den vader van zijn
Slachtoffer schreef (Foto-archief)
l Een der beste vertegen
woordigers van onze
realistische letter
kunde
Facsimilé van den brief aan den heer Boogaerdt, geschreven door
den moordenaar Foto-archief)
C
M ijdele - 5 t
C-. U
b.2.p.3.
ma
ge-
’F"’
<w
T
i
C llr C-v
t.
I'U
had
met
een
zich
der
pak en voorzien van een stok, mis
schien degenstok”.
De
de
Hoe meer zand uit den zandlooper
van ons leven is nedergedaald, des te
helderder moeten wij door het ledige
glas kunnen zien.
die
ge-
c)i C
n» -
Gerard van Hulzen.
(Foto-archief)
ontvallen is. Zijn sterk sociaal voelend
hart klopte nog heftig en warm. Hij
wilde er niet van hooren, dat hij „op
de thuisreis” was, trouwens, toen
men hem dat zei, was hij al zeventig
geworden Hij voelde zich nog jeugdig
van hart en staande midden in het
werd, maar hoe groot de beroering
was welke vóór zestig jaren in ons
land werd gewekt, door de ontvoering
en vermoording van den 13-jarigen
Frederik Marius Boogaardt, moge wel
blijken uit het feit dat de toenmalige
koning zich regelmatig door den Pro-
cureur-Generaal, jhr. mr. A. J. T. H.
van den Bergh, over het verloop van
het onderzoek liet inlichten, terwijl de
ordonnans-officier baron van Heem-
I stra namens den Koning een bezoek
I van rouwbeklag bij de zwaar beproef-
I de ouders kwam afleggen. Waren de
I omstandigheden waaronder dit mis
drijf werd gepleegd reeds alleszins in
staat de verbeelding van het publiek
wakker te maken, de duizelingwekken
de bedragen welke de vader van het
slachtoffer als belooning uitloofde om
het opsporingswerk naar den dader te
vergemakkelijken, lieten al evenmin
na, de fantasie te prikkelen. Tiendui
zend gulden loofde de heer Boogaardt
uit voor de aanhouding van den dader
en zelfs een getuige die onvindbaar
scheen, werd een bedrag van 500 gul
den in uitzicht gesteld, wanneer deze
zich maar wilde melden.
Vrijdag 24 September vernamen de
Hagenaars door middel van een be
kendmaking welke aan alle politiebu-
reaux en posthuizen werd aangeplakt,
indenken in de literair-sentimenteele
periode, sentimenteel in tweede edi
tie waarin het op het papier werd
gebracht.
„Keesje” van v. Hulzen, daarentegen
zal boven alle letterkundige smaken
uit steeds blijven staan, als levend
wezen, voor het geestes-gezicht en het
voelend begrijpen óók van menschen,
die heelemaal niets meer weten zou
den van dezen tijd, waar de schrijver
in leeft.
Dat komt, omdat hij nevens alle indi-
vidueele fijnheid en preciesheid-van-de-
tail, toch het echte, algemeen-mensche-
lijke, dat niet maar een spelletje van
één geslacht is, als diep-voelbaren ach
tergrond en innerlijke hoofdzaak vast
heeft gehouden van zijn sterke en zui
vere kunst.
G. van Hulzen’s „Getrouwd”
alle eigenschappen om in onze roman
literatuur „klassiek” te worden. Dit
boek was ook een brok kranig door
werkte kunst, een brok leven, objectief
gezien, een serieuze en waardevolle
schepping. Van Hulzen heeft zich nooit
met diep-subtiele psychische problemen
bezig gehouden, in zijn romanwerk niet
en ook niet in zijn schetsen. Die schet
sen van van Hulzen zijn altijd nog de
moeite van het herlezen waard, tteze
objectieve, volkomen-eerlijke. trouw
het leven teekenende kunst zal men al
tijd blijven waardeeren. Ln „De man
uit de slop” en in „Van den zelfkant der
samenleving” heeft hij het treffendst
zijn meesterschap getoond. Ondanks een
soberheid van dictie en van alle taal
middelen is er veel in het werk van van
Hulzen, dat ons bijgebleven is, veel
dat langer dan een generatie zal leven.
Want het werd doordrongen van de in
wijsheid en bezinning gerijpte liefde
voor het leven, een liefde die met zijn
diepe en waarachtige menschelijkheid
van Hulzen’s kostbaarste bezit zijn ge-
weest. JOHAN KONING.
rW GIjmv
r’.-G
h (•- O -
Hij is bewonderenswaardig, die de
kracht bezit, het leven nog eens te
leven, nadat hij het veracht heeft.
de eerste bijzonderheden over deze
ontvoering:
„Gistermiddag 3 uur is uit s-Gra-
venhage weggevoerd met rijtuig
Marius Boogaardt, oud 13 jaar,
klein, mager, levendige donkere
oogen, donker blond haar, hangen
de over het voorhoofd, gekleed
donker grijs buisje en broek, kap
laarzen, zwart laken pet, door een
onbekend heer, gekleed donker
bruine jas en broek, zwart laag
hoedje, bruinen stok, circa 25 jaar
oud, lengte middelmatig, bleek,
tenger, donker uiterlijk. Zijn va
der looft 2000 gulden uit voor de
terugbezorging”.
Toen de kleine Marius, die leerling
was aan het Instituut van den heer
Bouscholte aan de Koninginnegracht
22, dien Donderdagmiddag niet op den
gewonen tijd in de ouderlijke woning
aan het Plein 1813 no. 3 was terugge
keerd, lieten de ouders aan het insti
tuut informeeren, waar hun zoontje
bleef. Zij vernamen daar, dat Marius
omstreeks 3 uur door een onbekenden
heer met een rijtuig was afgehaald.
Een niets kwaads vermoedende hulp
onderwijzer had den knaap toestem
ming gegeven met den vreemdeling
mee te gaan. Aanstonds stelde de
heer Boogaardt de politie van het ge
beurde in kennis, die op haar beurt
naar alle groote gemeenten en grens
plaatsen het bericht doorgaf. In de
stad zelf begon een uitgebreid onder
zoek naar den koetsier van het rijtuig,
waarmee de onbekende man en Ma
rius waren weggereden. Reeds in den
loop van den avond werd deze belang
rijke getuige opgespoord. Het bleek
een knecht te zijn van den rijtuigver
huurder Looijenstein. Bij het station
Rhijnspoor, het tegenwoordige Staats
spoor station, was hij aangeroepen
door een onbekend heer, die verzocht
hem naar de Koninginnegracht te
brengen. Nadat de kleine Marius in
gestapt was, kreeg hij opdracht de
Laan van Meerdervoort af te rijden.
Het was dezer dagen zestig jaar ge
leden, dat onze toen zoo rustige en
voorname stad de twijfelachtige eer
genoot de plaats te zijn waar, naar de
kranten in die dagen schreven „Een
ontzettende misdaad werd gepleegd
zooals er misschien in geheel Neder
land nog nooit is voorgevallen”. De
tijden veranderen en de menschen met
hen, maar ook in later jaren, toen in
Amerika „kidnapping” door de gang
sters tot een loonend „bedrijf” was ge
maakt, verwekte de ontvoering van
een kind steeds weer de diepste ver
ontwaardiging en ontzetting. Met af
schuw en walging werd de wereld ver
vuld toen desensationeele ontvoering
I van den baby van Lindbergh bekend
leven. Dat konden we van hem getuigen
toen hij zestig werd en later toen hij
zeventig was geworden. Tot de „be
lijdenis der stilte” is hij zelfs op den
hoogen leeftijd, waarop hij ons ver
laten heeft, niet gekomen In voortdu
rende vernieuwing bleef zijn geest on
uitputtelijk. Zoo bleef ook zijn literaire
potentie op zéér ver gevorderden leef
tijd nog volkomen intact Het publiek
wil tegenwoordig „het nieuwste boek”
gelezen hebben, maar „het beste boek”
is lang niet altijd „het nieuwste". Heel
wat romans van Gerard van Hulzen
kunnen met eere een plaats innemen
naast die van de jongste generatie, die
hemelhoog geprezen zijn. Door zijn
waarachtige menschelijkheid is van
Hulzen’s werk aan eiken invloed van
het getij ontkomen, ook al was er in
later werk dan ook wel eens even iets
van den „weemoed van avondrood en
schemering”.
Zoo mocht van Hulzen in de laatste
twintig jaren van zijn werkzaam leven
dan al „op de thuisreis” zijn, de wee
moed van den avond, als de lichten
dwalen over de aarde, overviel hem niet
en hij kende den angst niet voor de
eenzaamheid, welke den mensch be
dreigt wanneer hij de grenzen nadert
tusschen verwerping en aanvaarding.
Er is iets in den mensch en in zijn
menschelijkheid, en dat is de troost
en het wonder van dit leven dat
niet ouderwetsch is of modern, dat on
veranderlijk is maar altijd onuitputte
lijk in zijn nuanceering voor hen, die
het doorschouwen kunnen, onverschillig
of zij op de uitreis zijn of op de thuis
reis. Vergissen wij ons niet, dan was
het dezen zomer vijf-en-veertig jaar
geleden, dat Gerard van Hulzen in
„De Nieuwe Gids” debuteerde Maar
zijn „Zwervers” en .De zwarte wagen”
bevatten die volle levende en mensche-
lijke substantie, welke men vaak ver-
/N 'TT r K
X-xi 14* <x-r‘-
ft I ‘v'l Jiet
-i -1 -I -vU C CZ l 4/ -
moorden had hij niet, maar toen hij
zich wilde verwijderen, zou het kind
geroepen hebben: Ik ken je wel, ik
heb je dikwijls in het Willemspark zien
loopen”.
Daardoor angstig geworden had hij
met de dolk van zijn degenstok het
kind om het leven gebracht.
Bij de behandeling van deze rucht-
makende zaak op 24 December 1880
voor het Haagsche Gerechtshof, waren
de wegen naar de rechtszaal door mi
litaire posten afgezet. Een brigadier-
majoor en een dienaar van de Rijks-
veldwacht, alsmede een peloton
rechaussee escorteerden den gevan
genwagen.
De Procureur-Generaal had 50
tuigen gedagvaard en de verdediger
vier. Bij het verhoor van den beklaag
de richtte de president mr. W. F. G. L<
Francois zich met de volgende woor
den tot de Jongh:
Zeg het, wat is er in U omge
gaan, ontlast Uw gemoed, was
brief een plotseling opgekomen
dachte of de vrucht van een langdu
rig overleg met U zelf?
Het antwoord van den verdachte
roept herinneringen op aan den stijl
van de allergoedkoopste colportage ro
mannetjes: A
Ik werd beheerscht, zoo zeide hij,
door de slechte zucht die wel eens
meer zich van iemand meester maakt.
Na een fel requisitoir eischte de Pro
cureur levenslange tuchthuisstraf.
Mr. W. van Rossum Bzn., die de ver
dediging voerde, poogde in zijn plei
dooi aan te toonen, dat de Jongh den
moord niet met voorbedachten rade
had gepleegd. Het Gerechtshof veroor
deelde den verdachte echter overeen
komstig den eisch. Bij de behandeling
voor den Hoogen Raad werd de Jongh
tot 25 jaar tuchthuisstraf veroordeeld.
Eenige jaren voor zijn invrijheids-
stelling diende de Jongh bij den Hoo
gen Raad een revisie-verzoek in, waar
bij mr. Pieter Jelles Troelstra zijn
raadsman was. Het verzoek werd ech
ter afgewezen. Enkele jaren later
keerde de Jongh in de maatschappij
terug.
De sergeant Musketier, die een
belangrijk aandeel had gehad in de op
lossing van deze zaak, werd op voor
dracht van den Koning ingedeeld by
het instructie bataljon te Kampen, be
stemd om opgeleid te worden tot of
ficier. Later vertrok hij naar Indië.
Tijdens een gesprek met eenige vrien
den te Modjokerto werd hem verweten
zijn vriend de Jongh te hebben ver
raden. Musketier, die in Holland de
belooning van 10.000 gulden had ge
weigerd, trok zich dit verwijt zoo aan,
dat hij in een ravijn sprong, waarbij
hij jammerlijk om het leven kwam.
Zooals in dien tijd gebruikelijk was,
werden tal van liederen vervaardigd
met betrekking tot de zaak de Jongh.
Er was zelfs een „Nieuw Lied van de
Verschrikkelijke Kindermoord, ge
pleegd op een 13-jarig knaapje, voor
gevallen nabij ’s Gravenhage”, welk
lied naar de dichter aangaf, „op een
fraaie wijs” gezongen diende te wor
den.
Geheel in modernen stijl was echter
de reactie van eenige uitgevers, die
er een voordeelig zaakje in zagen om
foto’s van den moordenaar en van Mus
ketier in den handel te brengen, welke
grif aftrek vonden. Volkomen begrijpe
lijk is het echter, dat de vader van
het jeugdige slachtoffer iedere poging
om ook het portret van zijn kind in
den handel te brengen van de hand
wees.
Het einde daarvan bevond zich toen
maals ongeveer ter hoogte van de...
Waldeck Pyrmontkade. De vreemde
ling betaalde voor dezen rit 2 gulden en
verdween met den knaap aan de hand
tusschen de tuinen, in de richting van
de daarachter gelegen duinen.
Tot zoo ver was het onderzoek ge
vorderd toen de post ’s avonds om
streeks acht uur aan de woning van
de familie Boogaardt een brief bezorg
de, welke in weerwil van het ver
draaide handschrift elf dagen later tot
de aanhouding van den ontvoerder zou
leiden. Weliswaar was op de enveloppe
tot tweemaal met potlood het woord
Spoed geschreven, maar daar had de
post zich niet om bekommerd.
De zonderlinge inhoud van het
schrijven, welke typeerend genoemd
mag worden voor de mentaliteit van
den dader, gaf den radeloozen ouders
nog een sprankje hoop hun kind terug
te krijgen, wanneer zij slechts een be
drag van 75.000 gulden lieten brengen
naar de Hoefkade, waar, tusschen de
aan weerszijden gelegen weilanden, de
overdracht moest plaats vinden.
„Poog niet iets te ontdekken, want
ge kunt niets snappen, en ’t in kennis
stellen aan de politie, zou uw zoon
dooden, omdat ik dan ’t geld niet zon
der moeite zou krijgen”, zoo luidde
het in het schrijven.
Nog voor men de aanwijzingen van
den briefschrijver kon opvolgen, nam
de zaak een dramatischen keer, door
dat men tegen het middaguur van den
volgenden dag in een duinpan van het
z.g. Dekkersduin, dat zich achter de
voormalige buitenplaats Houtrust be
vond, het met een groen koord aan
handen en voeten gebonden lijk vond
van het ontvoerde kind. De school-
tasch zat nog op den rug gegespt en
over het met bloedig schuim bedekte
gezichtje had de dader de pet van het
kind getrokken. Zeven dolksteken in de
hartstreek hadden een eind gemaakt
aan het onbezorgde leven van een on
schuldig wezen, dat het ongeluk had
gehad, als kind van fabelachtig rijke
ouders ter wereld te komen.
Nog denzelfden middag werden be
kendmakingen aangeplakt van den vol
genden inhoud:
„Voor de ontdekking en aanhou
ding van den dader van den op
gisteren onder ’s-Gravenhage ge-
pleegden moord is uitgeloofd een
premie van 2000 gulden. Signale
ment van den vermoedelijken da
der fatsoenlijk gekleed persoon
van 25-jarigen leeftijd, middelma
tige lengte, min uiterlijk, baarde
loos of gladgeschoren, plat laag
hoedje, gekleed met donkerbruin
<i
„de ijverige justitie den schrijver
van den brief aan den heer Boo
gaardt heeft gevonden. De schrij
ver is Willem Marianus de Jongh,
oud-sergeant van het Oost-Indi-
sche leger, thans schrijver op het
Departement van Koloniën,
aangehoudene heeft bekend
schrijver van den brief te zijn”.
Deze de Jongh was door de politie
in verband met diens treffende gelij
kenis met het signalement reeds eeni
ge malen gehoord, maar weer op vrije
voeten gesteld, tot men op 3 October
over zoo bezwarend materiaal beschik
te, dat tot zijn arrestatie kon worden
overgegaan.
Een vriend van de Jongh, de ser
geant Musketier van de Grenadiers en
Jagers, was eenige dagen met verlof
in Utrecht geweest. Toen hij Zondag
3 October terugkeerde, zag hij in de
krant toevalligerwijze den afdruk van
den dreigbrief. Onmiddellijk viel hem
een verrassende gelijkenis op met
eenige brieven, welke hij vroeger uit
Indië had gekregen van zijn vriend de
Jongh, die eenige jaren als sergeant
in Indië was geweest, maar daar in
1879 was afgekeurd en sedertdien als
schrijver aan het Departement van
Koloniën was werkzaam gesteld.
Kort na den moord had hij de Jongh
gesproken, maar deze ontweek ieder
gesprek over deze zaak, terwijl hij ook
een afspraak met Musketier om elkaar
in het Gouden Hoofd te ontmoeten niet
nakwam.
Alhoewel hij aanvankelijk nog aar
zelde, meende Musketier de politie
toch van zijn ontdekking in kennis te
moeten stellen. Met de brieven begaf
hij zich naar het politiebureau. Nog
denzelfden avond belde inspecteur Du-
bel aan het huis van de Jongh, die,
met zijn moeder, in de Nieuwe School
straat woonde. Om geen argwaan te
wekken, verzocht de politieman de
Jongh even mee te gaan, zoogenaamd
om tegen een verdachte te getuigen.
Goedsmoeds ging de Jongh mee, doch
al spoedig zou hem duidelijk wor
den, dat de politie ervan overtuigd was
met hem den dader van dezen gruwe-
lijken moord te hebben gearresteerd.
Aanvankelijk bleef hij ontkennen en
omstreeks half elf in den avond werd
hij voorloopig naar de gevangenis
overgebracht.
Den volgenden morgen om tien uur
werd hij wederom aan een verhoor on
derworpen en ditmaal bekende hij den
brandbrief te hebben geschreven.
Direct na het bekend worden van de
arrestatie van den briefschrijver
stroomde het publiek naar het politie
bureau en daar moest men zijn toe
vlucht nemen tot een list om te voor
komen dat de opgewonden menigte
zich van den arrestant zou meester
maken. Een zwaar bewaakte gevan
genwagen werd voor den hoofdingang
van het gebouw geréden, onderwijl de
Jongh langs een andere deur naar een
vigilante werd geleid, waarmee hij
weer naar de gevangenis werd terug
gebracht. Slechts enkele dagen later,
op 6 October, bekende hij ook de da
der van den lafhartigen moord te zijn.
In de Hollandsche Illustratie, een in
die dagen veel gelezen blad had hij,
naar hij zeide, den roman „De Twee
Moeders’ gelezen, in den aanvang
waarvan de ontvoering van een kind
voorkomt, met het oog op de erfenis.
Dit had hem op het idee gébracht het
zoontje van den heer Boogaardt te ont
voeren, met het doel een groot losgeld
te eischen, om zoo aan zijn financieele
moeilijkheden een einde te maken.
Thuis had hij zijn moeder wel eens
over de familie Boogaardt hooren
spreken, daar zij samen met de moe
der van het knaapje op school was ge
weest.
Op den verjaardag van zijn moeder
had de Jongh zijn snood plan ten uit
voer gebracht. Daartoe had hij het
knaapje ontvoerd en in de duinen ge
kneveld. Het voornemen hem te ver
geefs zoekt in het werk van hen, die
op de uitreis zijn
„Zwervers” bracht destijds Willem
Kloos direct tot de erkenning van van
Hulzen’s groot realistisch schrijvers
talent. De verschijning van dezen bun
del schetsen noemde hij „bijna een da
tum in onze kunst”. De schepper van
deze schetsen ziet precies datgene wat
hij zien moet, en voelt tegelijkertijd
óók, wat hij ziet, met het echte, ’t
waarachtige gevoel, uit het geval zelf,
’t geval alleen geboren, zonder hinder
lijke subjectiviteit.
Gerard van Hulzen is iemand,
schreef Kloos die niet alleen klaar
en precies observeert, wat hij wil
schrijven, maar die tegelijkertijd ook
voelt, wat hij maakt. Dat beteekent: hij
legt geenszins zijn persoonlijke emotie
buiten-op de dingen, die hij neer
schrijft, vast gelijk een minderwaardig
auteur dat doen zou, neen, hij voelt in
tegendeel, zooals een goed auteur be
hoort te werken, den waren toestand,
het zuivere wezen van alles,
zooals het uit en door zichzelven is. Hij
dringt door met volkomen objectief-ge-
houden, accuraat en krachtig meevoe
len in het zieleleven der figuren zijner
innerlijk en uiterlijk goedgeziene schep
ping, en geeft dan ook, wat hij voelt,
omdat het onverbiddelijk gevoeld moest
worden, niet weer door lyriek van hem
den schrijver. Neen, hij laat het den
lezer zien, gelijk het werkelijk is, door
tal van kleine trekjes en toetsjes, ter
wijl hij zich toch het geheel zijner
schepping, in-’t-groot gezien als zichzelf
gelijk blijvende eenheid, voor de niet-
afdwalende oogen houdt.
Want hij denkt niet aan zichzelven,
hij voelt zijn eigen, menschelijke Ik niet,
op het oogenblik, dat hij schrijft, hij
voelt en ziet uitsluitend datgene, wat hij
tot leven brengen wil.
Vergelijken is dikwijls dienstig voor
Op hoogen leeftijd is hier ter stede,
waar hij reeds jaren gevestigd was,
de romanschrijver en criticus G. van
Hulzen overleden. Bij het bericht van
zijn heengaan hebben wij in ons blad
een overzicht van zijn voornaamste
werken gegeven. Maandag hebben zijn
vrienden hem naar zijn laatste rust
plaats gebracht.
In de Tachtiger Beweging was van
Hulzen een groote en krachtige figuur.
Zijn opkomst viel in den tijd, waarin
het realisme in onze letterkunde zijn
intree deed, het realisme, zooals ook
Netscher en Frans Coenen het hebben
gediend, die echter beiden door van
Hulzen ver in de schaduw werden ge
steld. Van Hulzen was eigenlijk
niemand te vergelijken. Hij was
onafhankelijke geest, hij plaatste
altijd fel tegenover het wereldje
Wederzijdsche waardeering in ons let
terkundig leven, hij was wel een man
van de Tachtigers, maar hij was toch
geen man van de „beweging” als zoo
danig. Hij heeft zich altijd buiten alle
literaire stroomingen, scholen en be
wegingen gehouden
Van Hulzen schreef nog op een leef
tijd waarop aan velen reeds de pen
LVV»
-v 'Vv'vu Cl. yl
<JU4V C L if-cdi
kilt
Awii-ix-x-x- 4.-«.z. i P t
Daar men niets ongemoeid wildeda-
ten om den moordenaar op het spoor
te komen, werden ’s middags toch de
aanwijzingen van den dreigbriefschrij-
ver opgevolgd. Met in haar hand een
pakje met 5 briefjes van duizend gul
den, begaf de vrouw van één der koet
siers van den heer Boogaardt zich op
het vastgestelde tijdstip langs de aan
gegeven route naar de Hoefkade. De
politie zorgde voor een goede bewa
king door rechercheurs en alhoewel de
moedige vrouw bijna twee-en-een-half
uur bleef wachten, kwam er niemand
opdagen. Dien avond verdrong zich
een talrijke menigte voor het huis van
de familie Boogaardt, zoodat de politie
zich genoodzaakt zag een einde te ma
ken aan deze pijnlijke manifestatie
van leedgevoel.
In de bladen brak een felle cam
pagne uit tegen hen, die verantwoor
delijk werden geacht voor de, tien
jaar tevoren doorgevoerde, afschaf
fing van de doodstraf. De „Maat
schappij wordt bedreigd”, „Geen ho
tels meer voor uitschot”, zoo heette
het.
Van het oogenblik af waarop het
signalement van den vermoedelijken
dader bekend was gemaakt, waren er
tal van jongemannen die het slacht
offer werden van een vermoede gelij
kenis met den dader.
Het ernstigst gedupeerd werd wel
een jongeman uit de provincie, die
zich van het station naar een school
aan de Oude Molstraat spoedde, om
daar examen te doen voor de onder-
wijzers-acte. Daar hij zich verlaat
had vreesde hij niet tijdig op het
examen aanwezig te zijn. Zijn ge
haastheid werd hem noodlottig. Reeds
op den Stationsweg werd hij door eeni
ge politiemannen aangehouden de
inmiddels tot 10.000 gulden verhoogde
belooning was aan dit overijlde optre
den niet vreemd en naar het poli
tiebureau geleid. Toen hij na een lang
durig verhoor weer werd vrij gelaten
was de candidaat zoo overstuur, dat
hij... voor het examen zakte.
Daar men het niet uitgesloten acht
te, dat iemand het handschrift van
den moordenaar zou herkennen, besloot
de politie den brief en de enveloppe in
de dagbladen te publiceeren. Weinig
vermoedde men toen dat deze hope
loos lijkende zaak daardoor haar
snelle ontknooping zou tegemoet
gaan.
Reeds op 4 October verschenen in de
stad bulletins met het verheugende
nieuws dat:
wie ernstig begrijpen wil. En men kan
geen zuiverder begrip verkrijgen van
den diep ingrijpenden omzwaai, dien
het verhalend proza, ook ten onzent, in
de laatste vijftig jaren heeft gemaakt,
dan door een stuk, als b.v. „Keesje”
van G. van Hulzen, te leggen, voor een
oogenblik, naast het bekende Diaken-
huis-mannetje, uit de „Camera Obs
cura” van Beets.
Leest men het laatste, dan voeltt men
in de allereerste plaats den schrijver
den gemoedelijk-grappigen hier en
daar een beetje erg-wijs doenden ach-
teraf-redeneerenden en alle dingen oe-
schouwenden schrijver, die ons op
zachte keuvel-manier, een aangenaam-
gestelde opvatting vertoont. Men zou
’t niet willen gelooven, maar toch is de
voortreffelijke Camera Obscura, diep-
in bekeken, eenigermate een reflectief-
lyrisch, en niet in de eerste plaats een
episch gewrocht. Niet de dingen-zelf
spreken bij Hildebrand, zooals zij
krachtens-zich-zelven, zijn, neen, de
schrijver in eigen persoon, met zijn, ge
lijk van ieder mensch, subjectief wezen
is hier, direct, zoowel als indirect, aan
't woord.
Daardoor geeft Beets ons, ondanks
een voor zijn tijd, merkwaardige nei
ging, alleen-maar-niet al te sterk vol
gehouden, voor het karakteristieke, in
’t klein-reëele, meer toch een zacht-ge
voelig gedane, wat men kan noemen,
lieve verbeelding, dan wel een waarlijk-
levendo figuur.
Terwijl het daarentegen bij van Hul
zen’s Keesje, is. of wij zelf het manne
tje waarnemen, zooals het in de
heusche werkelijkheid leeft, maar dan
gezien met de scherpe observatie en
het geheel en al bij-de-zaak-blijvend
fijne voelen van den uitnemenden rea
list- die hij is.
„Keesje” van Beets begint in ons
verbeelden te leven, als wij ons tege
lijkertijd intuïtief maar even willen
i
V 1 l oi «-TC
(J—V-1 x 14. C'
v- U n i t p
V f
T A. t n c"<
->->X ->