HET HUIS OP DEN HEUVEL De Idee HAAGSCHE COURANT Een studie over Albert Verwey de Dichter en Letterkundige Kroniek Het Paradijs van Java Verwey in zijn werk en in zijn persoonlijkheid «Woendag 6 November 1940, No. 17718 b p 8 DE VERRASSING DE VREEMDE ONTMOETING De Bruin verwijderde toen hij den inhoud las: E. OBERSTADT Weledele Heer, stem hem zacht het angst drukkende liet met verschuldigde hoogachting, SOEMEDANG ge- aan Het nog gebeuren JOHAN KONING. Albert Verwey (Foto-archief) spreidde er moest iets N.V. Engroshandel Kinderspeelgoed. de een ge- - re orders, en de verlichte kooi gleed weg uit mijn gezichtsveld. Wij zwegen beklemd. Zij haar vingers voor zich uit en keek naar, als bezon zij zich. Toen zei zij een dergelijk Jantje van Leiden af te maken. Hij heeft den dichter samenge bracht met de Idee; het tweede hoofd stuk van zijn boek is daarom verreweg het belangrijkste. Hij begint daar met na te gaan op welke wijze het Tachtiger individualisme zichzelf om en na 1900 heeft overwonnen, of zich althans diepgaand gewijzigd heeft en wanneer men de problemen die zich daarbij voordoen, nader beschouwt, dan komt men tot oplossingen, dié kunnen worden aangeduid met de namen Gorter, Bon tens, en Verwey. Over Gorter en Bou- tens komt hij dan tot deze kernconclu- sie van zijn uitgebreid en alleszins lezenswaard betoog, dat Verwey zich nooit heeft vrij kunnen maken van een vorm van Ideëenpoëzie, die de Idee neertrok tot de discursieve gedachte en de levende objectiviteit van het beeld tot de normatieve objectiviteit van het begrip. Vestdijk’s monumentale studie, de be langrijkste, die wellicht ooit is geschre ven over de latente tegenstrijdigheid tusschen kunst en rede, teekent Verwey in zijn worsteling met de Idee, een wor steling, waarin hij zich Hollander toont in den besten zin van het woord. Zijn karakteristiek is knag, zij is mensche- lijk en zij is literair-historisch volkomen verantwoord. Vestdijk’s critische geest heeft een indrukwekkend werk voortge bracht, dat aan een groot en veel-om- streden Nederlander de juiste plaats heeft aangewezen in de geschiedenis onzer Letteren. Bijzonder fraai door „Elsevier” ty pografisch verzorgd, heeft de bekende Indische kunstfotograaf Wijnand Kerkhoff, die zich na zijn repatriee- ring op huize „Priangan” in Leid- schendam gevestigd heeft, een album met tachtig fotografische opnamen uitgegeven onder den titel: „Het Pa radijs van Java”. Indië is zóó rijk aan natuurschoon, dat men er gemak- kelijk vele „paradijzen” kan aariwij- zen, maar het paradijs van den heer Wijnand Kerkhoff is de afdeeling Soe- medang, in West-Java, de meest Oös- telijke afdeeling van de Preanger, door wereldtoeristen het „Italië van het Oosten” genoemd. Het Soemedang- sche, met zijn nijvere bevolking, met zijn vruchtbare sawahs, met zijn schaduwrijke wegen en zyn indruk wekkend massief van den Tampomas is inderdaad een uitverkoren oord. Als kunstzinnig fotograaf vond heer Wijnand Kerkhoff hier prachtig arbeidsveld. Dit album tuigt op schitterende wijze van wat hij daar waargenomen heeft. Hij ziet den nijveren landman, die met zijn dierbaar span karbouwen de sawah beploegt, of hij ziet den kunst- nijvere, die met zijn primitieve hulp middelen wonderlijke dingen van vorm en kleur vervaardigt of hij ziet de be plante sawahs en het malsche groen der kweekbedden of de boombouquet- ten, welke schaduw spreiden over de kleine huizen en over het erf, waar de Soemedangsche vrouwen met rust en gratie haar werk doen. In waarlijk artistieke opnamen heeft de heer Wijnand Kerkhoff dit alles vastgelegd. Het zijn unieke foto’s, welke nog nimmer eerder werden ge publiceerd en die hier, op deze wijze bijeengebracht, een stuk schoonheids- propaganda voor Indië beteekenen van ongemeene waarde, te meer waar de tekst der onderschriften in niet min der dan zeven talen staat aangegeven. de, diep bewust van een gebeuren, waarvan de herinnering in het geheele verdere leven zou bijblijven. Er sloeg een klok... Toen keken zij elkander, als ont waakten zij uit een, tot uit het hart gesproken gebed als verdwaasd aan: De laatste vernieling aanbrengende windhoos had langs het dal den weg naar beneden gevonden. Ergens scheurden opeengepakte wol kenmassa’s uiteen. Het was morgen! Het huis op den heuvel had stand gehouden. tijdvak, dat zonder voorbehoud literair- historisch van de grootste beteekenis is Men kan allerminst zeggen, dat de heer Vestdijk Verwey met dit omvang rijke werk, waarin hij het ontleedmes heeft gehanteerd op de wijze, zooals hij het elders óók vaak meesterlijk heeft gedaan, den dichter „binnen het bereik van iedereen” heeft gebracht. Den gewonen poëzie-lezer zal dit boek niet veel wijzer maken dan hij is als hij het leest, dan „doorworstelt” hij het. Maar toch zal er iets blijven hangen, dat voor hem waarde heeft. Voor den literatuur-historicus echter is dit boek van buitengewoon groote waarde. Prof, van Eyck is bezig aan een werk over Verwey, wiens opvolger hij is aan de Leidsche academie het zal den Leidschen hoogleeraar moeilijk vallen een werk te laten verschijnen, hetwelk dit van Vestdijk evenaren kan. Men kan moeilijk aannemen, dat de studie van Verwey’s dichterschap nog fijner gedifferentieerd kan worden dan thans is geschied. langzaam en moeilijk: Die lift is een paar seconden later neergestort op den bodem van de schacht en allen, die er in waren, zijn gedood. Het waren twaalf menschen. De tijd is reeds lang voorbij, dat Ver wey de lievelingsdichter van velen was; op het oogenblik wordt Verwey, mee nen wij, niet of bijna niet meer gelezen, hetgeen echter niet wil zeggen, dat het niet de moeite waard zou zijn óver Verwey te lezen. Voor de vrienden onzer letteren is dit boek van Vestdijk in ieder geval zéér de moeite van het lezen waard. In klaren stijl geschreven, in heldere betoogen, in logische berede- neering werd nog nimmer een betere karakteristiek van Verwey’s poëzie ge geven. In vijf omvangrijke hoofdstuk ken heeft Vestdijk, die immers zelf tot de groote dichters en essayisten van onzen tijd gerekend mag worden, zijn uitgebreide stof verdeeld. Het eer st» hoofdstuk beschouwt „het gedicht als sneeuwbal”, Vestdijk’s sneeuw- bal-theorie is werkelijk een trouvaille en draagt niet weinig bij tot verhelde ring. „Het kristal en zijn facetten” is de titel van het tweede hoofdstuk, waarin hij nader de idee en den dich ter, de idee en het gedicht en de idee en de realiteit beschouwt. Het derde hoofdstuk geeft Verwey als maker van beelden, het vierde behandelt de wor ding der sneeuwkristallen en het vijfde en laatste hoofdstuk gaat tenslotte in dringend en afdoende in op het twee zijdig dichterschap van de groote fi guur van de „Beweging”, die ten tijde van Kloos’ grootste strijdvaardigheid zijn eigen richting insloeg. Kloos en Verwey” daarover zou een afzonderlijk boekdeel te schrijven zijn. Vestdijk heeft er niet meer aandacht aan besteed dan noodig was in ver band met de beweging van *80. De wijze waarop Kloos in de negentiger jaren met Verwey heeft gesold, heeft hij niet al te zwaar laten gelden, of schoon hij meermalen de moeite heeft genomen, Verwey’s poëzie te analysee- ren, daar waar Kloos botweg van „ge brekkig gestamel" of „ongelooflijk ge- „Albert Verwey en de Idee”, door S. Vestdijk. Uitg. A. A. M. Stols, Rijswijk (Z.H.). genoegen uw ont- bestelde vers, ons binnenkort weer met een dergelijke order zult willen ver- eeren. Ter vergelijking voegen wij hierbij tevens het exemplaar, waarvan onze vertegenwoordi ger tijdens zijn bezoek ten uwent de eer had, u de werking te verklaren, en waarvoor uw zoo’n vriendelijke belangstelling aan den dag legde. Ons aanbevelend voor uw waardeerde verdere teekenen wij, Het deed ons prachtige order te mogen vangen. Bijgaand zenden wij de door u 2000 speelgoedrevol- de hoop uitsprekend, dat u ten baard. Hij hield zijn strakken, vreemden blik op haar gevestigd, als wilde hij haar vasthouden op haar plaats. Ademloos wachtte zij af. Met een verontschuldigend’ gebaar duidde hij dan op de lijkkoets achter hem en glimlachte weemoedig. Zij werd aangegrepen door een bijna lichamelijken weerzin. De bange span ning brak in een kreet van afkeer en schrik. Zij struikelde achteruit en liet het gordijn los, stond in het beschei den schemerdonker van héar kamer met bonzend hart te wachten, tot het kraken van het grint, het doffe stap pen van de paarden haar vertelden, dat de wagen verder reed; zij ver moedde achter om het huis heen... Aan het ontbijt kon zij haar won derlijke ervaring niet voor zich hou den. Ik heb vanmorgen iets heel vreemds gezien en dat zoo vroeg! begon zij als terloops. Zij hoorde zelf hoe valsch de geforceerde toon van opgewektheid klonk in haar wat be vende stem. Bevreemd keek de gast vrouw haar aan en noodde haar ver der te spreken. Zij vertelde en trachtte tevergeefs de ontzetting te verbergen, die haar nog in haar greep hield. Men luister de verwonderd en ongeloovig. Je hebt natuurlijk gedroomd, glimlachte de heer des huizes, Een nachtmerrie! Zij ontkende heftig: Is het niet mogelijk, dat zoo’n wagen... Uit het dorp... Via een ach terweg... Langs jouw raam loopt de oprij laan dood achter het huis! verzeker de de gastvrouw, Trouwens, ik was vandaag óók vroeg wakker en ik heb niets gehoord. Terwijl wij aan denzelf- den kant slapen als jij! We zullen het eens aan het per soneel vragen... Niemand had iets vreemds be merkt. En mijlenver in den omtrek was geen stalhouderij en ook geen lijkkoets te vinden, verzekerde haar later de tuinman, die haar hielp zoe ken naar sporen in het grint. Sporen, die zij niet konden vinden. Zij slaagde er in zichzelf er van te overtuigen, dat zij gedroomd hebben. Doch het afscheid had beklemmends. Tot zoover vertelde ik u haar ge schiedenis, zooals zij die ons vertelde, nu jaren geleden. Het was in den win ter, het late uur maakte vertrouwe lijk. En ik kan mij nog vrijwel nauw keurig' herinneren hoe zij het slot van haar wonderlijke ervaring onder woorden bracht, wat bevangen, zooals menschen spreken, die betwijfelen, of men hen wel zal gelooven: Maar ik kon zijn tragische oogen toch nooit vergeten, al dacht ik er bewust weinig aan. Ik onderdrukte het, maar ergens binnen in mij bleef het. Jullie begrijpt wel wat ik bedoel. Maanden gingen erover heen, het was een Zaterdagmiddag, ik winkelde wat rond, je vergeet den tijd en op eens ontdekte ik, dat ik hard moest voortmaken, wilde ik niet een belang rijke afspraak verzuimen. Ik haastte me naar de lift, die stond juist op het punt af te dalen, maar de lift boy zag mij aankomen en deed het schuifhek nog even open. Er stapte een heer uit, hij maakte een gebaar, dat ik voort moest ma ken. Op hetzelfde oogenblik herkende ik hem. Ik weet niet wat ik deed, ik geloof, dat ik férugdeinsde. En toen sprak hij die woorden, die ik nooit meer zal kunnen vergeten, ik hoor ze nóg, zijn diepe stem en de vriende lijke, uitnoodigende toon: Stap in, mevrouw, er is plaats! Ik heb niets gezegd en ben blijven staan. Ik kon mij niet verroeren. Be vreemd keek hij my aan. Toen haal de hij zijn schouders op en ging weer in de lift, het schuifhek ratelde dicht omlaag, Het was een donkere reis, die zij maakte. Een zware slagregen kletter de onophoudelijk tegen de ruiten van den bus, zoo zwaar en kletterend, dat er oogenblikken waren, waarin zij dacht, dat die ruiten onder den haast onhoudbaren druk zouden bezwijken. Zulk noodweer kende men in Holland niet! Een vreemde, kwam over haar. Was dit, omdat zij naar een ster vende ging? Of voelde zij de geheim zinnige dreiging, die over de kust streek hing, waar zij langs reed? Wist zij het al, dat de elementen zouden losbreken en een als razend geworden wind er op los zou beuken, en dan alles wat hem nog in den weg stond, zou wegscheren? Edward had het met zijn reis beter getroffen. Na het telegram, dat de toestand van zijn vader verergerd was, was hij op stel en sprong vertrokken, waar zijzelve nog het een en ander moest regelen en een dag later zou komen. Bij het grauwe ochtendgloren was de regen iets minder hevig, het huis op den heuvel nam vanuit de beslagen vensters langzamerhand vorm aan. Edward en zij waren nu een half jaar getrouwd en Amerika, dat groote, in duizenden opzichten zoo interessan te land, was nu ook haar vaderland geworden. Gedragen door zijn steun en haar jong, stralend geluk, had zij zich in een nieuwe omgeving, waar zij beiden hun werk hadden, aan een geheel an dere levenswijze aangepast en deze gevonden. Soms vroeg zij zich wel eens af of het wel goed was, maar zij voelde er zich bijna trotsch op een Amerikaansche te zijn. Zij was nu aan het begin van den aanplant van het huis van haar schoonvader. Bijna alles had de ster vende hier eens zelf aangelegd. Grillige paden slingerden zich tus schen dicht struikgewas. Er waren perken met verregende najaarsbloe- men, geknakte rozen, verstrooide vruchten... De eens zoo kleine, teere stammen op dit terrein waren reeds lang tot boomen opgegroeid. Zij was aangekomen. In de verte dreigden verraderlijke, in elkaar geperste wolken, met een giftige, groen koperen kleur afgezet. Maar nauwelijks was de huisdeur achter haar gesloten, of zij voelde de haast tastbare stilte, die paste, waar een van hen voor goed van het aard- sche leven afscheid zou nemen. Bij de verpleging had men elkaar afgewisseld. Toen zij kwam, was de zieke nauw bij bewustzijn. Even sloeg hij de oogen naar haar op en vroeg: Who is this? Op haar dringend verzoek stond men haar toe, ondanks de vermoeiende reis, die zij achter zich had, toch enke le uren nachtzuster te zijn. In die stille uren voelde zij, hoe lief zij dat oude hoofd had, dat daar zoo roerloos op het kussen lag te rusten. Het geheim van geboorte en dood! Wie zou het ooit kunnen doorgronden? In dienzelfden nacht brak de orkaan los, die in de geheele streek rond hen verwoesting zou aanrichten en waarover alle couranten van de we reld, bericht zouden geven. Rondom het huis op den heuvel, waarvan elke steen met zooveel liefde en toewijding was gemetseld, brak plotseling de hel los. De wind brulde en beukte de vensters. Alles rammelde! De ramp was, ondanks de waarschu- eigenhandig de emballage. Boven op de kist lag een brief, die hij wild openscheurde. Zijn gezicht werd vuurrood van woe de, toen hij den inhoud las: ruwe hand schudde. - oogen uit, en keek toen een loop van een revolver! Hij maakte een beweging van schrik, maar on middellijk kwam de revolver dreigend nader, terwijl een stem hem zacht toebeet Geen beweging maken! En niets zeggen, voor ik er toestemming voor geef, begrepen? De Bruin knikte bevestigend, waar op de gemaskerde kalm een cigaret opstak, intusschen de Bruin scherp in het oog houdend. Op z’n gemakje schoof de inbreker een stoel bij het bed en nam daarop plaats. Noncha lant knipte hij de asch van zijn ciga ret, deed een paar diepe halen en ves tigde toen zijn oogen met doordringen den blik op de Bruin’s gezicht. Je bent een schurk, een beul en een onaangenaam mensch voor je om geving! zei hij eindelijk op een toon, alsof hij naar de Bruin’s gezondheid informeerde. En daarom heb ik be sloten, je een lesje te geven. Angstig hield de Bruin de revolver in het oog, die dreigend op hem ge richt bleef. Dit was dus een situatie, zooals hij ze zoo vaak in detective verhalen gelezen had. Met belangstel ling had hij altijd dergelijke verhalen verslonden, genoten van de brutaliteit der misdadigers, of van een schitte renden inval, waardoor het slachtoffer zich uit zoo’n impasse wist te redden. Eigenlijk diende hij zich nu met bra- vour op den schurk te werpen, hem diens revolver te ontwringen en de po litie op te bellen. Maar... hij was geen held, hij besefte integendeel, dat hij geen greintje moed bezat. Het angst zweet prikte hem op het hoofd en hij durfde dit zelfs niet afwisschen uit vrees, dat de ander dit voor een aan val zijnerzijds zou aanzien en hem een kogel door het hoofd zou jagen. Steeds hield de Bruin zijn schichtige oogen op de revolver gevestigd, waarmee zijn belager toch al zoo ge vaarlijk speelde. Verbeeld je, dat het ding eens plotseling buiten diens wil afging... hij mocht er niet aan den ken! En waarom bleef de kerel zoo Blang zwijgen? Was dat misschien om zijn zenuwen tot het uiterste te prikke len? De Bruin voelde het als een soort verlichting, toen de inbreker tenslotte weer begon te spreken met een ver beten trek om den mond. Ik ben geen beroeps-inbreker, hoorde de Bruin hem zeggen, en ik zal zelfs mijn incognito opheffen. Ik ben... de reiziger, dien je vanmiddag op een hondsche wijze uit je kantoor hebt doen smijten. Zooals je alles op een hondsche wijze doet. Vanmiddag wilde je me zelfs niet aanhooren, gaf je mij geen gelegenheid het artikel, waarmee ik toch m’n brood moet ver dienen, aan te prijzen. Tóén was je heer en meester... nu zijn de rollen omgekeerd. Thans wensch ik mijn goede woorden niet meer aan je te verspillen. Bedachtzaam doofde de inbreker zijn cigaret uit, en haalde toen langzaam een papier uit zijn zak. Hij reikte dit de Bruin toe, gaf hem daarna een vul penhouder. Teeken dit papier! zei hij op een dreigenden toon. Je behoeft het niet te lezen, want of je ermee accoord gaat of niet, aan het teekenen ervan zal je toch niet ontkomen! De vulpenhouder trilde in de Bruin’s hand en even nog wierp hij een hulpeloozen blik in het rond. Maar opnieuw naderde het zwarte gaatje van den revolverloop, die dood en verderf kon braken, zijn bezweet voorhoofd, en snel plaatste hij zijn nandteekening op het hem toegereikte papier. Met een vlugge beweging griste zijn tegenstander het papier weg, bekeek nauwkeurig de handtee- kening en lachte toen grimmig. Dat’s voldoende! bromde hij vol- Een bijzonder fraaie uitgave, die wij daan. Toen trok hij zich langzaam te- in vele handen wenschen. fabelachtig rijke winkelier de ..i hieruit kunt u al constatee- dat dit verhaal in het grijze ver leden plaats vond, want tegenwoordig zijn er geen fabelachtig rijke winke liers meer, werd wakker, doordat een „J hem bij den schouder Verbaasd wreef hij zich de - -i knipperend in gemaskerd gezicht, en... in den van een beweging wing van koperkleur aan den hemel, nog zoo onverwacht, dat men zich nauwelijks realiseerde, wat er gebeur de. De anderen waren nu weer ruw van uit de voor hen zoo noodige rust van enkele uren opgeschrikt, en kwamen opnieuw bijeen en staarden elkander met verwezen gezichten aan. Was dit het einde van alles? Temidden van de verwoesting rond de vensters leek de herinnering aan de veiligheid van het vreedzame Hol- landsche landschap, met het rustig, zilveren, kronkelend riviertje, waar zij haar jeugd had geleefd, een on wezenlijke droom. Zij voelde een knagend heimwee... Neen! Zij hoorde nu hier. Wat er ook gebeurde, zij was een van hen. Zij bleven samen, in leven en ster ven. Er waren oogenblikken, dat zij allen naar de keuken vluchtten, waar men het geraas en het gebrul het minste hoorde. Maar buiten zag men de boomen als lucifers afknappen en opnieuw klemde men zich aan elkander vast, en zij dachten: Dit is het eind! Ook het stevig gebouwde huis zou het niet houden. Het zou naar beneden geslingerd worden en zij allen zouden mede ver zinken, al dieper en dieper... Een vreeselijk gekraak volgde. Was het binnen of buiten? Zij vlogen terug naar de sterfkamer. De kastanjeboom! prevelde Ed ward’s moeder. Een zaklantaarn verlichtte grillig de muren van de ziekenkamer en ver der was het nu in het huis stikdonker. Alle verbinding met de buitenwereld was verbroken. Elk jaar verheugde hij zich op nieuw in het plotseling uitschieten van de blaren en later in de witte trossen, die hingen tot in het raam. Weer een dof, verschrikkelijk kraak! Op dat oogenblik kwam de sterven de bij bewustzijn en had zijn laatste opflikkering. Hij sloeg de oogen naar hen op, als met een vol, geestelijk bewustzijn; zijn lippen bewogen zich zacht: Waarom... zoo bang? Elk van hen was het, alsof het eigen hart een oogenblik ophield met klop pen. Zijn oogen werden toen als van een groote toegevende liefde voor de men schen met al hun angsten, al hun vree- zen en met al hun dwaasheid. Een voor een omsloot hij hen met zijn glimlach, als zegende hij hen allen. Toen prevelde hij zachtjes: Jullie maakt je toch niet te moe? De jonge vrouw klemde zich haar man vast. Bijna was het alsof zij dacht: leven is ontzettend en zalig. Nog even flakkerde er over de zacht prevelende lippen een glimlach... Het was voorbij! Dat de oude kastanjeboom geknakt was kon hem, die was heengegaan, niet meer deren. Ergens zouden de voorjaarstrossen zijn als witte, rechte kaarsen... Niets van het aardsche kon hem meer aandoen. Waar was hij dan nu? En waren zij allen nu in een kerk, waarvan het gewelf hemelhoog was? Hij was nog hier, vlak bij, misschien hadden zij hem nog nooit zoo... zoo dichtbij gevoeld. En toch was hij uitgetreden. Roerloos stonden zij rond zijn spon- Een werk van meer dan tweehonderd bladzijden compact gedrukt over Al bert Verwey, waarin zijn dichterschap wordt belicht, méér dan belichtont leed en uiteengerafeld, getoetst en ge keurd. brengt direct de vraag op de lippen of voor den dichter Verwey nog een zoo groote belangstelling levendig '61 dat de uitgave van een dergelijk w-k er d°°r Serechtvaardigd wordt! Of heeft men deze uitgave alleen te eschouwen als een literair-weten- scnappeiijke, als een werk voor de in gewijden en voor die kleine groep van vrienden der Nederlandsche Letteren voor wie het welkom materiaal kan men bij hun studie van een literair De fabelachtig rijke winkelier Bruin en ren, rug, den zenuwachtigen de Bruin toe bijtend, dat hij zich minstens een kwartier „koest” moest houden en verdween door het open raam... Twee dagen verliepen, dagen, waar in de Bruin in een nerveuse spanning verkeerde. Toen werd een buitenge woon groote kist bezorgd, die door drie mannen naar zijn magazijn ge dragen werd. Het was nog heel vroeg, toen zij in groote logeerbed wakker werd. Zij zag het aan het aarzelende licht, dat door de gordijnen waasde, zij hoorde het aan de afwachtende stilte buiten. Een enkele vogel slechts zich zwakjes hooren. Soezerig richtte zij zich een beetje op, duwde het groote kussen stevig in haar rug. Zoo bleef zij zitten peinzen, een beetje treurig, omdat het de laat ste dag was van haar logeerpartij op het gastvrije buitengoed. De prettige dagen duren altijd kort, bedacht zij wijs. En juist vandaag beloofde het, na enkele dagen melancholiek na jaarsweer, zonnig en windstil te wor den. Een grauwe morgen kondigde zich aan met andere geluiden. Zij keek op haar horloge; het was nog heel vroeg, te vroeg nog om op te kunnen staan. Over een paar uur pas zou het personeel haar komen wekken, doch zij had geen slaap meer. Het was een van die oogenblikken, dat de mensch voor den tijd staat als voor een onoverkomelijke hindernis; onbe hagelijk voelde zij de gebondenheid van het logée-zijn. Was zij thuis ge weest, zij zou nu opstaan en een wan deling gaan maken door de prille klaarte van den herfst. Terwijl zij bijna onbewust dit alles overlegde, beving haar opeens een vaag verlangen naar haar drukke grootestads-leven van jonge, werkende vrouw; „Morgen weer aan den slag!”, zei ze zachtjes in zichzelve. En haar onbestemde treurigheid maakte plaats voor een blij der en lichter ge voel. Zij wist niet hoe lang zij zoo had zitten droomen, toen het scherpe knar sen van zware wagenwielen over het grint van de oprijlaan haar aandacht trok. Het verwarde geluid van lang- zaam-stappende paardenhoeven, het piepen van leeren tuigen, zij hoorde het in de zuivere stilte duidelijk en nadrukkelijk. In een impuls sprong zij het bed uit, huiverde even in de ochtendkoelte, toen Zij’met haar bloote voeten op het kille zeil stond. Zachtjes liep zij naar het venster, tilde het gordijn wat op en keek nieuwsgierig naar buiten... Het was een lijkwagen, die lang zaam, schommelend, in het kleurlooze morgenlicht het huis naderde. De paarden knikten, al gaande, gelijkma tig de zwart-omfloerste hoofden op en neer op de maat van hun bedacht zame passen. De man op den bok, blootshoofds, liet losjes de teugels hangen, als kenden zijn dieren den weg beter dan hij. In geschrokken verbazing zag zij het sombere gevaarte naderen, zag hoe het een flauwe bocht beschreef en afboog, zoo dadelijk zou het vlak on der haar venster voorbijgaan. Zij stootte het raam open om den wagen beter te kunnen volgen en bedekte, even huiverig, haar blooten hals met de hand. Zoo stond zij daar, een beetje gebogen over de vensterbank, in bange afwachting. Toen de lijkkoets naderde, zag zij, dat de man op den bok diep in zijn jaskraag gedoken zat. Hij verroerde zich niet en staarde als in gedachten verdiept voor zich uit. Vlak onder haar venster hield hij eindelijk de paarden in en keek om hoog, haar recht in het gelaat. Zij zag zijn bleek en bedroefd gezicht, omlijst door een kort-geknipten, zwar- knoei” heeft gesproken. Wanneer wij in een bespreking van Verwey’s „In Memoriam Alberdingk Thijm" door Kloos, diens uitspraak lezen „Verwey is ten slotte op ’t verstand ternêerge- komen, en al die lyrische gedroomde grootheid van vroeger is vervangen door een solietï Hollandsch inzicht in het menschelijk bedrijf”, dan zegt ons een dergelijke uitspraak van den toen- maligen grooten Kloos niet veel. Vest dijk daarentegen neemt de moeite Ver wey’s ontwikkelingsgang op den voet te volgen en hij beschrijft in alle details ieder proces, dat zijn dichtkunst heeft doorgemaakt. Gemakkelijk als „onderwerp” is Ver wey zeer zeker niet. Iedere beoefenaar der Nederlandsche letteren weet, dat hij als mensch en dichter over een samen stel van eigenschappen beschikte, die het uitermate moeilijk maakten tot zijn eigenlijke wezen door te dringen. Een studie van Verwey levert altijd histo riografische verrassingen op; het groote werk van Vestdijk maakt daarop geen uitzondering. Kloos heeft vaak gespro ken van Verwey’s „eigen Ik” en van zijn .geleende Ik” en daarmede in verband bracht hij de omstandigheid waarin het onderwerp zich aan den dichter opdrong en die waarin de dichter zich opdrong aan het onderwerp, zooals bijvoor beeld, bij Verwey’s „Johan van Olden- barnevelt” het geval zou zijn geweest. In het eene geval heeft men te doen met dichtkunst, geboren uit emotie, in het andere geval met verstandelijk maakwerk. Vestdijk heeft het zeer te recht beneden zich geacht er zich met 1 ft k letterkundig bijblad VAN DE

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 7