HET HUIS OP DEN HEUVEL
De Idee
HAAGSCHE COURANT
Een studie over Albert Verwey
de Dichter
en
Letterkundige Kroniek
Het Paradijs van
Java
Verwey in zijn werk en in
zijn persoonlijkheid
«Woendag 6 November 1940, No. 17718 b p 8
DE VERRASSING
DE VREEMDE
ONTMOETING
De Bruin verwijderde
toen hij den inhoud las:
E. OBERSTADT
Weledele Heer,
stem hem zacht
het
angst
drukkende
liet
met verschuldigde hoogachting,
SOEMEDANG
ge-
aan
Het
nog
gebeuren
JOHAN KONING.
Albert Verwey
(Foto-archief)
spreidde
er
moest
iets
N.V. Engroshandel
Kinderspeelgoed.
de
een
ge-
-
re
orders,
en de verlichte kooi gleed
weg uit mijn gezichtsveld.
Wij zwegen beklemd. Zij
haar vingers voor zich uit en keek
naar, als bezon zij zich. Toen zei zij
een dergelijk Jantje van Leiden af te
maken. Hij heeft den dichter samenge
bracht met de Idee; het tweede hoofd
stuk van zijn boek is daarom verreweg
het belangrijkste. Hij begint daar met
na te gaan op welke wijze het Tachtiger
individualisme zichzelf om en na 1900
heeft overwonnen, of zich althans
diepgaand gewijzigd heeft en wanneer
men de problemen die zich daarbij
voordoen, nader beschouwt, dan komt
men tot oplossingen, dié kunnen worden
aangeduid met de namen Gorter, Bon
tens, en Verwey. Over Gorter en Bou-
tens komt hij dan tot deze kernconclu-
sie van zijn uitgebreid en alleszins
lezenswaard betoog, dat Verwey zich
nooit heeft vrij kunnen maken van een
vorm van Ideëenpoëzie, die de Idee
neertrok tot de discursieve gedachte en
de levende objectiviteit van het beeld
tot de normatieve objectiviteit van het
begrip.
Vestdijk’s monumentale studie, de be
langrijkste, die wellicht ooit is geschre
ven over de latente tegenstrijdigheid
tusschen kunst en rede, teekent Verwey
in zijn worsteling met de Idee, een wor
steling, waarin hij zich Hollander toont
in den besten zin van het woord. Zijn
karakteristiek is knag, zij is mensche-
lijk en zij is literair-historisch volkomen
verantwoord. Vestdijk’s critische geest
heeft een indrukwekkend werk voortge
bracht, dat aan een groot en veel-om-
streden Nederlander de juiste plaats
heeft aangewezen in de geschiedenis
onzer Letteren.
Bijzonder fraai door „Elsevier” ty
pografisch verzorgd, heeft de bekende
Indische kunstfotograaf Wijnand
Kerkhoff, die zich na zijn repatriee-
ring op huize „Priangan” in Leid-
schendam gevestigd heeft, een album
met tachtig fotografische opnamen
uitgegeven onder den titel: „Het Pa
radijs van Java”. Indië is zóó rijk
aan natuurschoon, dat men er gemak-
kelijk vele „paradijzen” kan aariwij-
zen, maar het paradijs van den heer
Wijnand Kerkhoff is de afdeeling Soe-
medang, in West-Java, de meest Oös-
telijke afdeeling van de Preanger,
door wereldtoeristen het „Italië van
het Oosten” genoemd. Het Soemedang-
sche, met zijn nijvere bevolking, met
zijn vruchtbare sawahs, met zijn
schaduwrijke wegen en zyn indruk
wekkend massief van den Tampomas
is inderdaad een uitverkoren oord.
Als kunstzinnig fotograaf vond
heer Wijnand Kerkhoff hier
prachtig arbeidsveld. Dit album
tuigt op schitterende wijze van wat hij
daar waargenomen heeft.
Hij ziet den nijveren landman, die
met zijn dierbaar span karbouwen de
sawah beploegt, of hij ziet den kunst-
nijvere, die met zijn primitieve hulp
middelen wonderlijke dingen van vorm
en kleur vervaardigt of hij ziet de be
plante sawahs en het malsche groen
der kweekbedden of de boombouquet-
ten, welke schaduw spreiden over de
kleine huizen en over het erf, waar de
Soemedangsche vrouwen met rust en
gratie haar werk doen.
In waarlijk artistieke opnamen heeft
de heer Wijnand Kerkhoff dit alles
vastgelegd. Het zijn unieke foto’s,
welke nog nimmer eerder werden ge
publiceerd en die hier, op deze wijze
bijeengebracht, een stuk schoonheids-
propaganda voor Indië beteekenen van
ongemeene waarde, te meer waar de
tekst der onderschriften in niet min
der dan zeven talen staat aangegeven.
de, diep bewust van een gebeuren,
waarvan de herinnering in het geheele
verdere leven zou bijblijven.
Er sloeg een klok...
Toen keken zij elkander, als ont
waakten zij uit een, tot uit het hart
gesproken gebed als verdwaasd aan:
De laatste vernieling aanbrengende
windhoos had langs het dal den weg
naar beneden gevonden.
Ergens scheurden opeengepakte wol
kenmassa’s uiteen.
Het was morgen!
Het huis op den heuvel had stand
gehouden.
tijdvak, dat zonder voorbehoud literair-
historisch van de grootste beteekenis
is Men kan allerminst zeggen, dat de
heer Vestdijk Verwey met dit omvang
rijke werk, waarin hij het ontleedmes
heeft gehanteerd op de wijze, zooals
hij het elders óók vaak meesterlijk
heeft gedaan, den dichter „binnen het
bereik van iedereen” heeft gebracht.
Den gewonen poëzie-lezer zal dit boek
niet veel wijzer maken dan hij is als
hij het leest, dan „doorworstelt” hij
het. Maar toch zal er iets blijven
hangen, dat voor hem waarde heeft.
Voor den literatuur-historicus echter is
dit boek van buitengewoon groote
waarde. Prof, van Eyck is bezig aan
een werk over Verwey, wiens opvolger
hij is aan de Leidsche academie het
zal den Leidschen hoogleeraar moeilijk
vallen een werk te laten verschijnen,
hetwelk dit van Vestdijk evenaren kan.
Men kan moeilijk aannemen, dat de
studie van Verwey’s dichterschap nog
fijner gedifferentieerd kan worden dan
thans is geschied.
langzaam en moeilijk:
Die lift is een paar seconden later
neergestort op den bodem van de
schacht en allen, die er in waren, zijn
gedood. Het waren twaalf menschen.
De tijd is reeds lang voorbij, dat Ver
wey de lievelingsdichter van velen was;
op het oogenblik wordt Verwey, mee
nen wij, niet of bijna niet meer gelezen,
hetgeen echter niet wil zeggen, dat het
niet de moeite waard zou zijn óver
Verwey te lezen. Voor de vrienden
onzer letteren is dit boek van Vestdijk
in ieder geval zéér de moeite van het
lezen waard. In klaren stijl geschreven,
in heldere betoogen, in logische berede-
neering werd nog nimmer een betere
karakteristiek van Verwey’s poëzie ge
geven. In vijf omvangrijke hoofdstuk
ken heeft Vestdijk, die immers zelf
tot de groote dichters en essayisten
van onzen tijd gerekend mag worden,
zijn uitgebreide stof verdeeld. Het eer
st» hoofdstuk beschouwt „het gedicht
als sneeuwbal”, Vestdijk’s sneeuw-
bal-theorie is werkelijk een trouvaille
en draagt niet weinig bij tot verhelde
ring. „Het kristal en zijn facetten” is
de titel van het tweede hoofdstuk,
waarin hij nader de idee en den dich
ter, de idee en het gedicht en de idee
en de realiteit beschouwt. Het derde
hoofdstuk geeft Verwey als maker van
beelden, het vierde behandelt de wor
ding der sneeuwkristallen en het vijfde
en laatste hoofdstuk gaat tenslotte in
dringend en afdoende in op het twee
zijdig dichterschap van de groote fi
guur van de „Beweging”, die ten tijde
van Kloos’ grootste strijdvaardigheid
zijn eigen richting insloeg.
Kloos en Verwey” daarover zou een
afzonderlijk boekdeel te schrijven zijn.
Vestdijk heeft er niet meer aandacht
aan besteed dan noodig was in ver
band met de beweging van *80. De
wijze waarop Kloos in de negentiger
jaren met Verwey heeft gesold, heeft
hij niet al te zwaar laten gelden, of
schoon hij meermalen de moeite heeft
genomen, Verwey’s poëzie te analysee-
ren, daar waar Kloos botweg van „ge
brekkig gestamel" of „ongelooflijk ge-
„Albert Verwey en de Idee”,
door S. Vestdijk. Uitg. A. A.
M. Stols, Rijswijk (Z.H.).
genoegen uw
ont-
bestelde
vers,
ons binnenkort weer met een
dergelijke order zult willen ver-
eeren.
Ter vergelijking voegen wij
hierbij tevens het exemplaar,
waarvan onze vertegenwoordi
ger tijdens zijn bezoek ten uwent
de eer had, u de werking te
verklaren, en waarvoor uw zoo’n
vriendelijke belangstelling aan
den dag legde.
Ons aanbevelend voor uw
waardeerde verdere
teekenen wij,
Het deed ons
prachtige order te mogen
vangen.
Bijgaand zenden wij de door u
2000 speelgoedrevol-
de hoop uitsprekend, dat u
ten baard. Hij hield zijn strakken,
vreemden blik op haar gevestigd, als
wilde hij haar vasthouden op haar
plaats. Ademloos wachtte zij af.
Met een verontschuldigend’ gebaar
duidde hij dan op de lijkkoets achter
hem en glimlachte weemoedig.
Zij werd aangegrepen door een bijna
lichamelijken weerzin. De bange span
ning brak in een kreet van afkeer en
schrik. Zij struikelde achteruit en liet
het gordijn los, stond in het beschei
den schemerdonker van héar kamer
met bonzend hart te wachten, tot het
kraken van het grint, het doffe stap
pen van de paarden haar vertelden,
dat de wagen verder reed; zij ver
moedde achter om het huis heen...
Aan het ontbijt kon zij haar won
derlijke ervaring niet voor zich hou
den.
Ik heb vanmorgen iets heel
vreemds gezien en dat zoo vroeg!
begon zij als terloops. Zij hoorde zelf
hoe valsch de geforceerde toon van
opgewektheid klonk in haar wat be
vende stem. Bevreemd keek de gast
vrouw haar aan en noodde haar ver
der te spreken.
Zij vertelde en trachtte tevergeefs
de ontzetting te verbergen, die haar
nog in haar greep hield. Men luister
de verwonderd en ongeloovig.
Je hebt natuurlijk gedroomd,
glimlachte de heer des huizes, Een
nachtmerrie!
Zij ontkende heftig:
Is het niet mogelijk, dat zoo’n
wagen... Uit het dorp... Via een ach
terweg...
Langs jouw raam loopt de oprij
laan dood achter het huis! verzeker
de de gastvrouw, Trouwens, ik was
vandaag óók vroeg wakker en ik heb
niets gehoord. Terwijl wij aan denzelf-
den kant slapen als jij!
We zullen het eens aan het per
soneel vragen...
Niemand had iets vreemds be
merkt. En mijlenver in den omtrek
was geen stalhouderij en ook geen
lijkkoets te vinden, verzekerde haar
later de tuinman, die haar hielp zoe
ken naar sporen in het grint. Sporen,
die zij niet konden vinden.
Zij slaagde er in zichzelf er van te
overtuigen, dat zij gedroomd
hebben. Doch het afscheid had
beklemmends.
Tot zoover vertelde ik u haar ge
schiedenis, zooals zij die ons vertelde,
nu jaren geleden. Het was in den win
ter, het late uur maakte vertrouwe
lijk. En ik kan mij nog vrijwel nauw
keurig' herinneren hoe zij het slot van
haar wonderlijke ervaring onder
woorden bracht, wat bevangen, zooals
menschen spreken, die betwijfelen, of
men hen wel zal gelooven:
Maar ik kon zijn tragische oogen
toch nooit vergeten, al dacht ik er
bewust weinig aan. Ik onderdrukte
het, maar ergens binnen in mij bleef
het. Jullie begrijpt wel wat ik bedoel.
Maanden gingen erover heen, het
was een Zaterdagmiddag, ik winkelde
wat rond, je vergeet den tijd en op
eens ontdekte ik, dat ik hard moest
voortmaken, wilde ik niet een belang
rijke afspraak verzuimen. Ik haastte
me naar de lift, die stond juist op
het punt af te dalen, maar de lift
boy zag mij aankomen en deed het
schuifhek nog even open.
Er stapte een heer uit, hij maakte
een gebaar, dat ik voort moest ma
ken. Op hetzelfde oogenblik herkende
ik hem. Ik weet niet wat ik deed, ik
geloof, dat ik férugdeinsde. En toen
sprak hij die woorden, die ik nooit
meer zal kunnen vergeten, ik hoor ze
nóg, zijn diepe stem en de vriende
lijke, uitnoodigende toon:
Stap in, mevrouw, er is
plaats!
Ik heb niets gezegd en ben blijven
staan. Ik kon mij niet verroeren. Be
vreemd keek hij my aan. Toen haal
de hij zijn schouders op en ging weer
in de lift, het schuifhek ratelde dicht
omlaag,
Het was een donkere reis, die zij
maakte. Een zware slagregen kletter
de onophoudelijk tegen de ruiten van
den bus, zoo zwaar en kletterend, dat
er oogenblikken waren, waarin zij
dacht, dat die ruiten onder den haast
onhoudbaren druk zouden bezwijken.
Zulk noodweer kende men in Holland
niet!
Een vreemde,
kwam over haar.
Was dit, omdat zij naar een ster
vende ging? Of voelde zij de geheim
zinnige dreiging, die over de kust
streek hing, waar zij langs reed? Wist
zij het al, dat de elementen zouden
losbreken en een als razend geworden
wind er op los zou beuken, en dan
alles wat hem nog in den weg stond,
zou wegscheren?
Edward had het met zijn reis beter
getroffen.
Na het telegram, dat de toestand
van zijn vader verergerd was, was hij
op stel en sprong vertrokken, waar
zijzelve nog het een en ander moest
regelen en een dag later zou komen.
Bij het grauwe ochtendgloren was
de regen iets minder hevig, het huis
op den heuvel nam vanuit de beslagen
vensters langzamerhand vorm aan.
Edward en zij waren nu een half
jaar getrouwd en Amerika, dat groote,
in duizenden opzichten zoo interessan
te land, was nu ook haar vaderland
geworden.
Gedragen door zijn steun en haar
jong, stralend geluk, had zij zich in
een nieuwe omgeving, waar zij beiden
hun werk hadden, aan een geheel an
dere levenswijze aangepast en deze
gevonden. Soms vroeg zij zich wel
eens af of het wel goed was, maar
zij voelde er zich bijna trotsch op een
Amerikaansche te zijn.
Zij was nu aan het begin van den
aanplant van het huis van haar
schoonvader. Bijna alles had de ster
vende hier eens zelf aangelegd.
Grillige paden slingerden zich tus
schen dicht struikgewas. Er waren
perken met verregende najaarsbloe-
men, geknakte rozen, verstrooide
vruchten...
De eens zoo kleine, teere stammen
op dit terrein waren reeds lang tot
boomen opgegroeid.
Zij was aangekomen.
In de verte dreigden verraderlijke,
in elkaar geperste wolken, met een
giftige, groen koperen kleur afgezet.
Maar nauwelijks was de huisdeur
achter haar gesloten, of zij voelde de
haast tastbare stilte, die paste, waar
een van hen voor goed van het aard-
sche leven afscheid zou nemen.
Bij de verpleging had men elkaar
afgewisseld.
Toen zij kwam, was de zieke nauw
bij bewustzijn. Even sloeg hij de oogen
naar haar op en vroeg: Who is this?
Op haar dringend verzoek stond men
haar toe, ondanks de vermoeiende
reis, die zij achter zich had, toch enke
le uren nachtzuster te zijn. In die
stille uren voelde zij, hoe lief zij dat
oude hoofd had, dat daar zoo roerloos
op het kussen lag te rusten.
Het geheim van geboorte en dood!
Wie zou het ooit kunnen doorgronden?
In dienzelfden nacht brak de orkaan
los, die in de geheele streek rond
hen verwoesting zou aanrichten en
waarover alle couranten van de we
reld, bericht zouden geven.
Rondom het huis op den heuvel,
waarvan elke steen met zooveel liefde
en toewijding was gemetseld, brak
plotseling de hel los. De wind brulde
en beukte de vensters.
Alles rammelde!
De ramp was, ondanks de waarschu-
eigenhandig
de emballage. Boven op de kist lag
een brief, die hij wild openscheurde.
Zijn gezicht werd vuurrood van woe
de, toen hij den inhoud las:
ruwe hand
schudde. -
oogen uit, en keek toen
een
loop van een revolver! Hij maakte
een beweging van schrik, maar on
middellijk kwam de revolver dreigend
nader, terwijl een stem hem zacht
toebeet
Geen beweging maken! En niets
zeggen, voor ik er toestemming voor
geef, begrepen?
De Bruin knikte bevestigend, waar
op de gemaskerde kalm een cigaret
opstak, intusschen de Bruin scherp in
het oog houdend. Op z’n gemakje
schoof de inbreker een stoel bij het
bed en nam daarop plaats. Noncha
lant knipte hij de asch van zijn ciga
ret, deed een paar diepe halen en ves
tigde toen zijn oogen met doordringen
den blik op de Bruin’s gezicht.
Je bent een schurk, een beul en
een onaangenaam mensch voor je om
geving! zei hij eindelijk op een toon,
alsof hij naar de Bruin’s gezondheid
informeerde. En daarom heb ik be
sloten, je een lesje te geven.
Angstig hield de Bruin de revolver
in het oog, die dreigend op hem ge
richt bleef. Dit was dus een situatie,
zooals hij ze zoo vaak in detective
verhalen gelezen had. Met belangstel
ling had hij altijd dergelijke verhalen
verslonden, genoten van de brutaliteit
der misdadigers, of van een schitte
renden inval, waardoor het slachtoffer
zich uit zoo’n impasse wist te redden.
Eigenlijk diende hij zich nu met bra-
vour op den schurk te werpen, hem
diens revolver te ontwringen en de po
litie op te bellen. Maar... hij was geen
held, hij besefte integendeel, dat hij
geen greintje moed bezat. Het angst
zweet prikte hem op het hoofd en hij
durfde dit zelfs niet afwisschen uit
vrees, dat de ander dit voor een aan
val zijnerzijds zou aanzien en hem een
kogel door het hoofd zou jagen.
Steeds hield de Bruin zijn schichtige
oogen op de revolver gevestigd,
waarmee zijn belager toch al zoo ge
vaarlijk speelde. Verbeeld je, dat het
ding eens plotseling buiten diens wil
afging... hij mocht er niet aan den
ken! En waarom bleef de kerel zoo
Blang zwijgen? Was dat misschien om
zijn zenuwen tot het uiterste te prikke
len? De Bruin voelde het als een soort
verlichting, toen de inbreker tenslotte
weer begon te spreken met een ver
beten trek om den mond.
Ik ben geen beroeps-inbreker,
hoorde de Bruin hem zeggen, en ik
zal zelfs mijn incognito opheffen. Ik
ben... de reiziger, dien je vanmiddag
op een hondsche wijze uit je kantoor
hebt doen smijten. Zooals je alles op
een hondsche wijze doet. Vanmiddag
wilde je me zelfs niet aanhooren, gaf
je mij geen gelegenheid het artikel,
waarmee ik toch m’n brood moet ver
dienen, aan te prijzen. Tóén was je
heer en meester... nu zijn de rollen
omgekeerd. Thans wensch ik mijn
goede woorden niet meer aan je te
verspillen.
Bedachtzaam doofde de inbreker zijn
cigaret uit, en haalde toen langzaam
een papier uit zijn zak. Hij reikte dit
de Bruin toe, gaf hem daarna een vul
penhouder.
Teeken dit papier! zei hij op een
dreigenden toon. Je behoeft het niet
te lezen, want of je ermee accoord
gaat of niet, aan het teekenen ervan
zal je toch niet ontkomen!
De vulpenhouder trilde in de
Bruin’s hand en even nog wierp hij
een hulpeloozen blik in het rond.
Maar opnieuw naderde het zwarte
gaatje van den revolverloop, die dood
en verderf kon braken, zijn bezweet
voorhoofd, en snel plaatste hij zijn
nandteekening op het hem toegereikte
papier. Met een vlugge beweging
griste zijn tegenstander het papier
weg, bekeek nauwkeurig de handtee-
kening en lachte toen grimmig.
Dat’s voldoende! bromde hij vol- Een bijzonder fraaie uitgave, die wij
daan. Toen trok hij zich langzaam te- in vele handen wenschen.
fabelachtig rijke winkelier de
..i hieruit kunt u al constatee-
dat dit verhaal in het grijze ver
leden plaats vond, want tegenwoordig
zijn er geen fabelachtig rijke winke
liers meer, werd wakker, doordat een
„J hem bij den schouder
Verbaasd wreef hij zich de
- -i knipperend in
gemaskerd gezicht, en... in den
van een
beweging
wing van koperkleur aan den hemel,
nog zoo onverwacht, dat men zich
nauwelijks realiseerde, wat er gebeur
de.
De anderen waren nu weer ruw van
uit de voor hen zoo noodige rust van
enkele uren opgeschrikt, en kwamen
opnieuw bijeen en staarden elkander
met verwezen gezichten aan.
Was dit het einde van alles?
Temidden van de verwoesting rond
de vensters leek de herinnering aan
de veiligheid van het vreedzame Hol-
landsche landschap, met het rustig,
zilveren, kronkelend riviertje, waar
zij haar jeugd had geleefd, een on
wezenlijke droom.
Zij voelde een knagend heimwee...
Neen!
Zij hoorde nu hier.
Wat er ook gebeurde, zij was een
van hen.
Zij bleven samen, in leven en ster
ven.
Er waren oogenblikken, dat zij allen
naar de keuken vluchtten, waar men
het geraas en het gebrul het minste
hoorde.
Maar buiten zag men de boomen
als lucifers afknappen en opnieuw
klemde men zich aan elkander vast,
en zij dachten: Dit is het eind!
Ook het stevig gebouwde huis zou
het niet houden.
Het zou naar beneden geslingerd
worden en zij allen zouden mede ver
zinken, al dieper en dieper...
Een vreeselijk gekraak volgde. Was
het binnen of buiten?
Zij vlogen terug naar de sterfkamer.
De kastanjeboom! prevelde Ed
ward’s moeder.
Een zaklantaarn verlichtte grillig
de muren van de ziekenkamer en ver
der was het nu in het huis stikdonker.
Alle verbinding met de buitenwereld
was verbroken.
Elk jaar verheugde hij zich op
nieuw in het plotseling uitschieten van
de blaren en later in de witte trossen,
die hingen tot in het raam.
Weer een dof, verschrikkelijk
kraak!
Op dat oogenblik kwam de sterven
de bij bewustzijn en had zijn laatste
opflikkering. Hij sloeg de oogen naar
hen op, als met een vol, geestelijk
bewustzijn; zijn lippen bewogen zich
zacht: Waarom... zoo bang?
Elk van hen was het, alsof het eigen
hart een oogenblik ophield met klop
pen.
Zijn oogen werden toen als van een
groote toegevende liefde voor de men
schen met al hun angsten, al hun vree-
zen en met al hun dwaasheid. Een
voor een omsloot hij hen met zijn
glimlach, als zegende hij hen allen.
Toen prevelde hij zachtjes: Jullie
maakt je toch niet te moe?
De jonge vrouw klemde zich
haar man vast.
Bijna was het alsof zij dacht:
leven is ontzettend en zalig.
Nog even flakkerde er over de
zacht prevelende lippen een glimlach...
Het was voorbij!
Dat de oude kastanjeboom geknakt
was kon hem, die was heengegaan,
niet meer deren. Ergens zouden de
voorjaarstrossen zijn als witte, rechte
kaarsen...
Niets van het aardsche
kon hem meer aandoen.
Waar was hij dan nu?
En waren zij allen nu in een kerk,
waarvan het gewelf hemelhoog was?
Hij was nog hier, vlak bij, misschien
hadden zij hem nog nooit zoo... zoo
dichtbij gevoeld.
En toch was hij uitgetreden.
Roerloos stonden zij rond zijn spon-
Een werk van meer dan tweehonderd
bladzijden compact gedrukt over Al
bert Verwey, waarin zijn dichterschap
wordt belicht, méér dan belichtont
leed en uiteengerafeld, getoetst en ge
keurd. brengt direct de vraag op de
lippen of voor den dichter Verwey nog
een zoo groote belangstelling levendig
'61 dat de uitgave van een dergelijk
w-k er d°°r Serechtvaardigd wordt!
Of heeft men deze uitgave alleen te
eschouwen als een literair-weten-
scnappeiijke, als een werk voor de in
gewijden en voor die kleine groep van
vrienden der Nederlandsche Letteren
voor wie het welkom materiaal kan
men bij hun studie van een literair
De fabelachtig rijke winkelier
Bruin en
ren,
rug, den zenuwachtigen de Bruin toe
bijtend, dat hij zich minstens een
kwartier „koest” moest houden en
verdween door het open raam...
Twee dagen verliepen, dagen, waar
in de Bruin in een nerveuse spanning
verkeerde. Toen werd een buitenge
woon groote kist bezorgd, die door
drie mannen naar zijn magazijn ge
dragen werd.
Het was nog heel vroeg, toen zij in
groote logeerbed wakker werd.
Zij zag het aan het aarzelende licht,
dat door de gordijnen waasde, zij
hoorde het aan de afwachtende stilte
buiten. Een enkele vogel slechts
zich zwakjes hooren.
Soezerig richtte zij zich een beetje
op, duwde het groote kussen stevig in
haar rug. Zoo bleef zij zitten peinzen,
een beetje treurig, omdat het de laat
ste dag was van haar logeerpartij op
het gastvrije buitengoed. De prettige
dagen duren altijd kort, bedacht zij
wijs. En juist vandaag beloofde het,
na enkele dagen melancholiek na
jaarsweer, zonnig en windstil te wor
den. Een grauwe morgen kondigde
zich aan met andere geluiden.
Zij keek op haar horloge; het was
nog heel vroeg, te vroeg nog om op
te kunnen staan. Over een paar uur
pas zou het personeel haar komen
wekken, doch zij had geen slaap meer.
Het was een van die oogenblikken, dat
de mensch voor den tijd staat als voor
een onoverkomelijke hindernis; onbe
hagelijk voelde zij de gebondenheid
van het logée-zijn. Was zij thuis ge
weest, zij zou nu opstaan en een wan
deling gaan maken door de prille
klaarte van den herfst.
Terwijl zij bijna onbewust dit alles
overlegde, beving haar opeens een
vaag verlangen naar haar drukke
grootestads-leven van jonge, werkende
vrouw; „Morgen weer aan den slag!”,
zei ze zachtjes in zichzelve. En haar
onbestemde treurigheid maakte
plaats voor een blij der en lichter ge
voel.
Zij wist niet hoe lang zij zoo had
zitten droomen, toen het scherpe knar
sen van zware wagenwielen over het
grint van de oprijlaan haar aandacht
trok. Het verwarde geluid van lang-
zaam-stappende paardenhoeven, het
piepen van leeren tuigen, zij hoorde
het in de zuivere stilte duidelijk en
nadrukkelijk.
In een impuls sprong zij het bed uit,
huiverde even in de ochtendkoelte,
toen Zij’met haar bloote voeten op het
kille zeil stond. Zachtjes liep zij naar
het venster, tilde het gordijn wat op
en keek nieuwsgierig naar buiten...
Het was een lijkwagen, die lang
zaam, schommelend, in het kleurlooze
morgenlicht het huis naderde. De
paarden knikten, al gaande, gelijkma
tig de zwart-omfloerste hoofden op en
neer op de maat van hun bedacht
zame passen. De man op den bok,
blootshoofds, liet losjes de teugels
hangen, als kenden zijn dieren den weg
beter dan hij.
In geschrokken verbazing zag zij
het sombere gevaarte naderen, zag
hoe het een flauwe bocht beschreef en
afboog, zoo dadelijk zou het vlak on
der haar venster voorbijgaan. Zij
stootte het raam open om den wagen
beter te kunnen volgen en bedekte,
even huiverig, haar blooten hals met
de hand. Zoo stond zij daar, een
beetje gebogen over de vensterbank,
in bange afwachting.
Toen de lijkkoets naderde, zag zij,
dat de man op den bok diep in zijn
jaskraag gedoken zat. Hij verroerde
zich niet en staarde als in gedachten
verdiept voor zich uit.
Vlak onder haar venster hield hij
eindelijk de paarden in en keek om
hoog, haar recht in het gelaat. Zij
zag zijn bleek en bedroefd gezicht,
omlijst door een kort-geknipten, zwar-
knoei” heeft gesproken. Wanneer wij
in een bespreking van Verwey’s „In
Memoriam Alberdingk Thijm" door
Kloos, diens uitspraak lezen „Verwey
is ten slotte op ’t verstand ternêerge-
komen, en al die lyrische gedroomde
grootheid van vroeger is vervangen
door een solietï Hollandsch inzicht in
het menschelijk bedrijf”, dan zegt ons
een dergelijke uitspraak van den toen-
maligen grooten Kloos niet veel. Vest
dijk daarentegen neemt de moeite Ver
wey’s ontwikkelingsgang op den voet
te volgen en hij beschrijft in alle
details ieder proces, dat zijn dichtkunst
heeft doorgemaakt.
Gemakkelijk als „onderwerp” is Ver
wey zeer zeker niet. Iedere beoefenaar
der Nederlandsche letteren weet, dat hij
als mensch en dichter over een samen
stel van eigenschappen beschikte, die
het uitermate moeilijk maakten tot zijn
eigenlijke wezen door te dringen. Een
studie van Verwey levert altijd histo
riografische verrassingen op; het groote
werk van Vestdijk maakt daarop geen
uitzondering. Kloos heeft vaak gespro
ken van Verwey’s „eigen Ik” en van zijn
.geleende Ik” en daarmede in verband
bracht hij de omstandigheid waarin het
onderwerp zich aan den dichter opdrong
en die waarin de dichter zich opdrong
aan het onderwerp, zooals bijvoor
beeld, bij Verwey’s „Johan van Olden-
barnevelt” het geval zou zijn geweest.
In het eene geval heeft men te doen
met dichtkunst, geboren uit emotie, in
het andere geval met verstandelijk
maakwerk. Vestdijk heeft het zeer te
recht beneden zich geacht er zich met
1
ft k
letterkundig bijblad
VAN DE