De slimme boekhouder
HOLLAND’S GLORIE
LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
VAN DE
OPERATIE
Letterkundige Kroniek
Dinsdag 112 November 1940, No. 17723. b p-3-
1
P. H. DE WIT,
h«
in
stierf
TOEGEZONDEN BOEKEN
liep
leerden.
zeesleep-
Hollands glorie Naar verre oorden met een droogdok.
Jan de Hartog. Else-
vier’s Uitg. Mij., Amsterdam
„Varen, varen, God! laat me varen
over je wijde woeste zee”.
Ik hem den hik, ik hem hem dik
Ik heb hem nauw, ik geef hem
aan jou,
Ik geef hem aan Jan, die hem
dragen kan.
schoot
Achter
„Nancy's Ideaal" door Grace S.
Richmond Uitg. Mij. J. Philip,
Kruseman, alhier.
Dit is een ander runnersrijmpje. Van
dit varen (zelf was hij- stuurman en
hij maakte ook verscheidene reizen aan
boord van zeesleepers), weet de Hartog
te vertellen. En daar zal menige lezer
hem dankbaar voor zijn, al trekt hij
zich bescheiden terug achter den rug
van kapitein Moerman van den Helder,
wien hij alle hulde brengt, want zonder
hem zou de roman niet geschreven zijn.
Het moge zijn. Maar al zijn verhalen,
moeten ook een pen vinden. En die heb
ben zij gevonden!
booten zijn zeelieden, prima zeelieden,
wien het varen in het bloed zit, al hun
keren ze naar den wal, naar moeder de
vrouw, de kinderen of het meisje, als
de reis over de Oceanen wat al te een
tonig wordt. Wat ze vast hebben, heb
ben ze vast en het verlies van een vaar
tuig voelen ze als het verlies van een
arm of een been. Het is alsof hun iets
ontnomen is, dat nimmer meer vervan
gen kan worden.
Hollands glorie! Zij zijn het niet zoo
zeer, trotsch op den goeden naam als
zeesleepers! Dat zijn wij eerder. Want
zij, als ze na een moedige reis terug
komen en door heeren met zwarte pakjes
en hooge hoed op gehuldigd worden,door
journalisten uitgeperst om toch maar
alle sensationeele gebeurtenissen in de
kranten te kunnen vermelden, zij wen-
schen er liefst maar stiekum tusschenuit
te knijpen, om zoo gauw mogelijk thuis
Een oude rader sleepboot, waarop onze zeesleepers langs de kust hun gevaarvol
beroep
Prachtige figuren heeft de Hartog in
dezen roman, die veel weg heeft van
„Varen zonder vrouw, die thuis op
[je wacht,
Is varen zonder licht in een
[hardstikke nacht.
Al wie ter zeesleepvaart wil gaan,
Moet eerst gearmd voor de
preekstoel staan.”
den
etl
zeiden, dat ze voorloopig niet mear
op zijn kantoor kwamen. Wat dééd je
buiten de vele boeiende beschrijvingen
van krachtige stormen en worstelingen
met de elementen een van de hoogte
punten in dezen roman. Jan zal echter
niet alleen blijven. Dan komt Riekie
in zijn leven, de dochter van een sleep-
boot-eigenaar. Zij is zijn goede genius.
Zij schenkt hem vertrouwen. En als hij.
na vele jaren van harden strijd zelf
sleepbooten en contracten heeft en de
sleepreis van een dok weet te bemach
tigen, niet omdat hij de laagste in prijs
is, maar de beste, dan gaat zij mee op
reis, zijns ondanks, omdat zij sabotage
vermoedt. Met haar leven te offeren,
redt zij het leven van haar man. Twee
vrouwen in het leven van kapitein Wan
delaar en wat voor vrouwen. Vrouwen
beteekenen veel in het leven van den
zeeman, hoeveel wordt in het volgende
runnersrijmpje duidelijk gezegd:
„Menschen tusschen Wad en Wou
den”, R. Brolsma. H. P. Leopold’s
Uitgeversmaatschappij, alhier.
Het zal niet veel voorkomen, dat een
roman eerst in het Friesch en later in het
Nederlandsch verschijnt. De roman ..Men
schen tusschen Wad en Wouden” is zulk
een zeldzaam voorkomende verschijning.
De schrijver zelf verzorgde de Nederland-
sche vertaling en hij heeft er goed aan
gedaan. Want zijn roman is een echt boek
van het Friesche land, dat nog te weinig
bekendheid geniet in Holland.
Trekken wij een vergelijking tusschen
Evert Zandstra’s laatsten roman ,.De vlam
mende heide" en dezen, dan valt deze ech
ter in het nadeel van de laatste uit. Mis
schien wel omdat Jan Brunja, al is hij nog
zoo zeer aan den grond verknocht, een
sukkelaar en geen krachtige stoere boer is.
al is hij een harde werker. De boeren
bedrijfjes in beide romans kunnen het
niet houden, doch zeker zal de sympathie
niet al te zeer naar Jan uitgaan, die zijn
zoons en dochter niet kan regeeren. zoomin
als hij de tong van zijn vrouw kon be
dwingen
Doch ook hier is weer hoop in de toe
komst als Richt, de dochter toch haar ge
luk ziet in den zoon van den groot-boer,
die getoond heeft zoo niet op het ijs, dan
toch met het woord de meerdere van zijn
kameraden te zijn.
te zijn. Elke minuut hun ontnomen is
diefstal van hun intieme huiselijke
sfeer, hun familieleven, dat ze zoo vaak
en lang ontberen. Zij vinden het niets
bijzonders. Zij deden trouw hun plicht.
„Toos houdt moed", door A M.
Nachenius-Roegholt. Uitg.
Mij. Gebr. Kluitman, Alkmaar.
In de meisjesroman-serie (boeken voor
oudere meisjes) verscheen van bovenge
noemde schrijfster, die zich wel in zeer
korten tijd een vooraanstaande plaats
veroverd heeft onder de populaire schrijf
sters met een aantal uitstekende jeugd
romans, „Toos houdt moed”.
Van de vier kinderen van Langen,
Gijs, W’ies, Toos en Dik, is Toos de
hoofdpersoon in dit verhaal. Deze is in
nerlijk het evenbeeld van moeder, die
door haar tact en goede zorgen een hech
ten band onder haar bijna volwassen
kinderen heeft gesmeed. Toos koestert
een warme genegenheid voor den boe
zemvriend van haar oudsten broer Gijs,
die haar aanvankelijk als baby be
schouwt, doch die. vóór het te laat is.
inziet, dat zij het meisje van zijn droo-
men is. De illustraties zijn van Hans
Borrebach.
in hij zijn reputatie als zeeman
stevig vestigde. Hoe kostelijk is het
verhaal Abeltje, die op het sentiment
van den Rus Sjemenow weet te werken,
den kapitein met den baard, een pracht-
type, een vondst. Als Abeltje met zijn
„luizenpletter zit te hibelehiën”, wat
zeggen wil de droefgeestigste liederen
aan zijn harmonica zit te ontlokken, is
hij er zeker van, bij de eerstvolgende
haven, en die is dan meestal reeds in
zicht, verlof te krijgen om te passagie
ren.
een tendenzroman en toestanden hekelt,
die vroeger zouden hebben bestaan, ge
schilderd. Dan is daar in de eerste
plaats Jan Wandelaar, maar ook kapi
tein Sjemenow, Abeltje, Bout en kapi
tein van der Gast. Maar ook zijn on
zichtbare aartsvijand Kwel is een
figuur, die voor ons leeft, al maken wij
er pas heel laat kennis mee.
Niet alleen het harde leven op zee
leert de Hartog ons kennen, ook dat
aan den wal. En dit is niet voor de poes,
al spaart hij zijn lezers details, die zijn
roman terecht alleen maar grof zouden
kunnen maken. De schrijver heeft dit
bijzonder goed gevoeld, maar vertelt
toch zoo een en ander zonder dik
doenerij.
Zijn roman is alles met alles een brok
realiteit, doorspekt met humor. Het is
geen boek voor jonge juffers, al moet
men er ook weer niet om blozen. Trou
wens deze blozen in onzen modernen
tijd niet meer om eenige ziltigheid. Dit
moet echter volmondig erkend worden,
dat de Hartog’s realiteit binnen de per
ken blijft, en toch dat weergeeft, wat de
schrijver wenscht te zeggen. Het is een
roman vol levendigheid, afwisseling,
branie, fel en giftig soms, als hij uitvalt
tegen de uitbuiterij van het personeel,
teederheid als hij schrijft over de vrou
wen en kinderen, trots als hij schrijft
over het kunnen van onze zeesleepers
en weemoedigheid als hij schrijft over
het verre vaderland.
Bernard Dinters schoof ongeduldig
heen en weer op zijn schrijftafel. Die
boekhouder van ’m had altijd wèt.
Voor drie maanden was hij twee we
ken thuis gebleven met ’n gezwollen
voet, daarna had hij ’n paar dagen
vrij gekregen voor de bruiloft van
zijn zoon en in 't begin van de maand
was hij zóó verschrikkelijk verkouden
geweest, dat al z’n klanten van
weeromstuit begonnen te niezen
zeiden, dat ze
Daarbij raakte hij z’n patroon eer
biedig even met de vingers aan. Doch
’t hielp niet.
Doe het nog eens, moedigde Din
ters hem aan, die er plezier in kreeg.
Hij zag in eens z’n jongen tijd terug
en dat knapte hem op. Zoo’n verzetje
□er Prinz Eugen, Walter Elze.
Deutsche Verlags-Anstalt, Stutt
gart Berlin.
dit geschiedkundige werk, dat tot
Marlborough, de deelgenoot van zijn plan
nen, was in ongenade gevallen. Nog wilde
Eugenius doorzetten en een beslissenden
veldtocht tegen Frankrijk beginnen, maar
de Engelsche troepen lieten hem in den
steek. Engeland onttrok zich aan zijn taak
in Europa en volgde de politiek van het
verlammende evenwicht op het vasteland.
Na den vrede van Utrecht en dien van
Rostalt moest Eugenius zich ertoe bepalen
al zijn krachten te wijden aan de groot
heid der Donau-monarchie.
Uitvoerige documenten, ontleend aan
het door het k.k. oorlogs-archief uitge
geven werk „Feldzüge des Prinzen Eugen
von Savoyen” besluiten dit boek.
Ik kan ’t haast met denken,
bracht Burkman er onderworpen te
gen in. Hóé zou dat nu...
Ga weg! beval Dinters en
snakte naar adem.
Haastig verdween de boekhouder uit
het kantoor.
Volle vijf minuten bleef Dinters door
hikken. Hij werd er angstig van. Had
hij niet wel eens gehoord, dat iemand
er drie dagen en nachten aan één stuk
mee behept was? Dat zou hij niét
overleven. Hij was z’n einde al nabij,
voelde hij.
Daar ging de telefoon. Dinters zig
zagde er op af.
Hier hik Dinters, kon hij
zich nog verstaanbaar maken.
’n Onbekende stem en hij had
de gewaarwording, dat z’n haren ten
berge rezen deelde hem mee:
Weet u dat de bankier Lusma er
van door is?
Dinters stond als aan den grond ge
nageld. Lusma, Lusma, in wien ieder
zoo’n onbegrensd vertrouwen had!
Maar, sprak Dinters, toen hij
z’n geluid eindelijk terug had, werk
tuigelijk: Hoe kan dat, hoe kan
dat? Maar dan ben ik alles kwijt, al
les kwijt! En nog méér zei hij, zon
der ’t zelf goed te weten.
Aan den anderen kant van de tele
foon bleef het stil.
Wie is u? vroeg Dinters gespan
nen.
Dan hoorde hij z’n boekhouder, die
niet langer met veranderde stem
sprak, zeggen:
- U bent maar één ding kwijt, me
neer. En weet u wat dat is? De hik!
wurm, die niets anders had dan zyn
vurige ijver om wat te bereiken in het
vak, dat zijn volle liefde had. Mis
schien als ik toen wat flinker was ge
weest, als ik van me afgebeten had,
dat dan...
Maar ik
Deze interessante roman is de geschie
denis van een jong medicus, dr. Lynn Po-
ruce, die na in den grooten oorlog ernstig
gewend te zijn, geknakt naar lichaam en
geest, als invalide naar Amerika terug
keerde, zonder belangstelling voor zijn
beroep, een plaag voor zijn omgeving.
Zijn nichtje Nancy, een jonge oorlogswe-
duwe, besluit de schier hopelooze taak op
zich te nemen hem uit zijn moedelooze on
verschilligheid wakker te schudden, en
zijn belangstelling te wekken, voor haar
ideaal. Een ideaal, hetwelk na veel strijd
en het overwinnen van tallooze moeilijk
heden, bereikt wordt.
Een mooi boek, vlot en boeiend ge
schreven, met een goede vertaling van
J. A. W. van Hacht.
Maar dit is slechts een heel klein on
derdeel van dezen roman. Want de
groote kern is eigenlijk de strijd van
Jan Wandelaar tegen de firma Kwel uit
Rotterdam. Kwel wil de zeesleepvaart
beheerschen. Het personeel wordt er
slecht betaald. Er heerschen toestanden,
die meer dan slecht zijn. Kwel koopt
de firma van Munster op. Jan mis
draagt zich, krijgt ondanks zijn capaci
teiten zijn congé en wordt eerst weer
aangenomen als hij heelemaal murw is.
Toch is dit maar oogenschijnlijk. Want
weer krijgt hij de gelegenheid om los te
komen van Kwel. Intusschen is zijn
vrouw overleden. Het verhaal hoe hij
het simpele bericht van het overlijden
onder oogen krijgt, is grootsch. Het is,
kón niet. Misschien was
het, dat ze in mij was teleurgesteld,
mogelijk ook voelde ze meer voor den
knapperen Bolkestein, in ieder ge
val... ik verloor haar.
Tenslotte verdween Bolkestein van
de universiteit. Hij ging in den han
del. Later hoorde ik, dat hij met haar
was getrouwd. Uit mijn gezichtskring
was hij verdwenen, maar hét gif van
den haat was in me achtergebleven.
In weinige seconden ging dat alles
door mijn hoofd. Mijn collega van
Marie lichtte mij in omtrent zijn toe
stand. Verzocht mij, zijn diagnose te
controleeren.
Het zweet parelde mij op het voor
hoofd. Laat dr. de Vrij halen, stel
de ik voor, ik kan niet.
Verwonderd keek mijn collega mij
aan. Ónmogelijk! zei hij, hier
dient onmiddellijk te worden ingegre
pen. Iedere minuut kan fataal zijn.
Hij begreep mijn aarzeling niet.
Hoe zou hij ook gekund hebben? En
toen ik daar zoo werkeloos stond, zag
ik, dat zijn verwondering tot een lich
ten wrevel werd. Zooiets had hij van
mij nog nooit gezien.
Het gaat om een menschenleven,
zei hij, scherper dan tevoren, als
iemand hier redden kan, dan ben jij
het.
Goed! zei ik toonloos, ik zal
het doen.
bleek te falen.
Hij zat weer, hikte. Daar
Dinters plots iets te binnen.
Burkman’s rug nam hij ’n paar kolos
saal zware boeken op en liet die on
verwachts vallen. Burkman dacht ’n
oogenblik, dat hij er van den schrik
in bleef. Maar den hik was hij kwijt.
Dat ik daar niet eerder aan ge
dacht heb, sprak Dinters en hij wreef
zich in de handen. Iemand laten
schrikken, dat is de manier.
Burkman zweeg. Maar in z’n bin
nenste kankerde hij. Wat z’n patroon
hem daar had aangedaan! Hij had
er iets van kunnen krijgen, ’t Was ge
woonweg ’n schandaal.
Maar wat hoorde hij nu? Burkman
spitste de ooren. Nee, hij had zich
niet vergist. Z’n patroon hikte.
Burkman verkneukelde zich van de
pret, al liet hij het niet merken. Net
z’n verdiende loon! Zoo kwam Boon
tje om z’n loontje.
Hik-hik, liet Dinters hooren
met steeds korter tusschenpoozen. Hij
had ’t op zijn beurt geweldig te pak
ken. Burkman beleefde een volkomen
triomf.
Dat heb ik hik van
jou! beklaagde Dinters zich. ’t Is
hik verschrikkelijk. Hoe kom ik
er van af?
Burkman keek rond. Nee, zoo kon
hij z’n patroon niet laten zitten. En
z’n blik bleef rusten op de zware kan
toorboeken, die op ’n rij tegen den
wand naast ’m stonden.
Maar Dinters zag, waar hij naar
keek.
Dat lap je ’m
niet, waarschuwde hij hem. Daar
kan ik hik niet tegen. Ik ben
in m’n jeugd hik van een plof
geschrokken hik dat ik er naar
aan hik toe ben geweest. Burk
man, pas hik op hoor!
Burkman begreep, dat hij dat z’n
patroon niet mocht aandoen, ’t Speet
hem anders wel. ’t Was zoo’n aardige
wraakneming geweest!
Dinters kreeg ’t intusschen met de
minuut zwaarder te verantwoorden.
Je kont ’t haast geen hikken meer
noemen, wat hij deed, ’t Was iets
veel hevigers. Of ’n mitrailleur in
z’n keel voortdurend schoten afzond!
Je hebt me hik aange
stoken, hakkelde Dinters. Ga weg!
Doe die hik boodschap voor me
bij hik van Hasteren. Wie weet
hik lucht ’t me wat op!
Hollands glorie! Dat is de zeesleep
vaart. Over het leven van den zeeman
aan wal, aan boord, over de zee is reeds
vaak geschreven, doch over den Hol-
landschen zeesleeper nog niet. Wel ken
nen wij den Franschen roman „Cyclone”
nog niet zoo lang geleden in het
Nederlandsch vertaald, doch deze ro
man bepaalde zich meer in het bijzon
der tot het bergingswerk. Dat de roman
eens moest komen, dat was duidelijk.
De epos van de zeesleepvaart heeft zijn
auteur gevonden in Jan de Hartog. Jan
de Hartog heeft reeds bekendheid ver
worven met zijn tooneelstuk „De onder
gang van de Vrijheid”, zich eveneens in
de zeesleepvaart afspelende, een too
neelstuk met een „Op hoop van Zegen”-
motief, dat den Van der Viesprijs voor
1939 verwierf. Hij schreef het scenario
voor de film „Ergens in Nederland” en
speelde er een hoofdrol in. Verder
schreef hij „Het huis met de handen”,
„Oompje Owadi” en wat menigeen niet
bekend zal zijn onder het ondeugende
pseudoniem F. R. Eckmar (spreek het
maar eens uit als één woord de voor
namen en familienaam!) eenige boeien
de detective-romans, zooals „Een linker
been gezocht” en „Spoken op zolder”,
smeuiïge boeken, met onmiskenbaren
humor en sappige taal. De auteur van
de detective-romans herkennen wij wat
plastische uitdrukkingen betreft, onmid
dellijk weer in zijn lijvigen roman,
waarin hij kernachtig den lof van
de zeesleepvaart bejubelt en op welk
een meesterlijke wijze.
De avonturen van Jan Wandelaar zijn
er vele. Jan Wandelaar heeft, op kosten
van de firma van Munster, een sleepbe
drijf in den Helder, voor stuurman ge
studeerd. Hij is met hart en ziel aan van
Munster verknocht. Reeds dadelijk
geeft hij de bewijzen van een groot zee
man te zijn. Welk een boeiend relaa
is het sleepreisje met de ..Scottish Ma.
den”, een sleepreisje. dat een gevecht
met de elementen is geworden en waar- j
eigenlijk met zoo’n boekhouder? Dien
gaf je langs ’n zacht lijntje z’n con
gé. Ja, de menschen hadden mooi pra
ten. Maar hij kon. dien verwenschten
Burkman niet missen. Die kende zijn
I zaak op z’n duimpje, wist er haast
nog meer van dan hij zelf. Met dien
Burkman behoefde hij nooit iets na te
slaan. Die had ’n geheugen, waar je
versteld van stond. En actief als
hij was en eerlijk! Nee, Dinters zat
voor z’n leven aan hem vast, voelde
hij. Al zou die hem hij wist niet wat
aandoen, dan liet hij hem nóg niet
gaan.
Maar nu ergerde Burkman ’m toch
al heel bijzonder; hij had op schrik
barendé wijze den hik. En niet maar
zoo’n doodgewonen hik, als ieder
mensCh op z’n tijd kan hebben. Nee,
dit was ’n voortgezette, eindelooze,
zich tot in eeuwigheid repeteerende
hik. Als je er naar luisterde en
dat móést hij wel werd je er op
den duur stapel van.
Hoe kómt u daar toch aan? riep
Dinters na ’n kwartier wanhopig uit.
Wéét-ik-niet, hikte Burkman en
hij keek geslagen naar zijn patroon.
Misschien- verslikt.
't Hield niet op. Op ’t laatst scheen
’t zelfs, of ook Burkman’s schrijfma
chine hikte. Telkens als de boekhou
der weer zoo’n scheut kreeg, schokte
ook 't tik-instrument mee door de hor
tende beweging van zijn bespeler. Het
was niet meer om aan te hooren.
Is daar geen middel tegen? vroeg
Dinters buiten zichzelf en hij sprong
van z’n stoel op. Er moet toch
iets aan te doen zijn!
Nooit van gehoord, hikte
Burkman en hij staarde dof voor zich
uit.
Wacht eens! herinnerde Dinters
zich en hij liep nadenkend heen en
weer. Er bestaat een rijmpje... Ik
heb de hik, ik heb hem dik... Hoe
was het ook weer?
O, viel Burkman ’m nu bij, nu
u ’t zegt. Ik hik-weet ’t ja.
Als u hik permitteert?
Burkman stond eveneens op,
naar z’n patroon toe en bracht er met
horten en stooten uit:
zig was een goeden naam te vestigen
en dat ik succes had. En het heeft
iedereen verwonderd, dat ik plotseling
mijn werk, waar ik van hield, heb
neergelegd, en nu alleen nog maar ar
tikelen schrijf in medische bladen of
een enkel boek uitgeef. Eén avond
heeft die ommekeer gebracht!
Of misschien is het verkeerd, van
één avond te spreken. Want er was al
zooveel aan voorafgegaan. Misschien
heeft dat, wat voorafging, den eigen
lijken stoot ertoe gegeven. Maar ik
doe beter, wat regelmatiger te vertel
len.
Zijn blik vestigde zich op een voor
werp in het vertrek, als las hij daar
van het verleden af. En terwijl hij
met zijn zachte, duidelijke stem ver
telde, deed hij zoo nu en dan een lich
ten haal aan zijn sigaar, werktuigelijk,
als putte hij daaruit de stof van zijn
verhaal.
Het was op den avond van den
vijf-en-twintigsten Februari, nu zeven
jaar geleden, begon hij, en ik her
inner mij dien avond als den dag van
heden. Ik had dienst in het groote zie
kenhuis en het liep al tegen tien uur,
toen de hoofdzuster bij me binnen
kwam.
Dr. Greve, zei ze, er is zoo
juist een ernstige gewonde binnen ge
dragen. Auto-ongeluk. Dr. van Marie
heeft den man onderzocht en hij acht
onmiddellijke operatie hoogst noodza
kelijk. Wilt u komen?
Ik had dien dag drie operaties ver
richt. die alle goed waren verloopen,
en ik was moe. Maar het gebeurde
wel vaker, dat ik, ook na een drukken
dag, dergelijke spoedgevallen behan
delde. Dus volgde ik de zuster.
Toen ik bij den patiënt kwam, stond
dr. van Marie over hem heengebogen,
zoodat ik hem niet direct zag. Pas
toen mijn collega zich oprichtte, keek
ik hem in het gezicht, en ik kan op
dit oogenblik nog precies navoelen,
wat er toen door me heen ging...
Daar voor me lag Bolkestein. Bol
kestein, de ouderejaarsstudent, die
mij ontgroend had, toen ik als jong
broekje college ging loopen, die me
getreiterd en vernederd hart, zoolang
hij op de universiteit was Geen gele
genheid liet hij na, me te sarren, en
het is mogelijk, dat ik de sul, de slap
peling was, waar alle andere studen
ten mij al spoedig voor hielden, toen
ik niet wist, hoe mij tegen hem te
verzetten. Ik duldde al dat getreiter,
ik onderging alle vernederingen en
tenslotte de minachting van vrijwel
al mijn mede-studenten. Bolkestein
was een even groote bolleboos in het
bedenken van allerlei plagerijen, als
hij een nietsnut was tijdens de colle
ges. Hij boemelde en pierewaaide, en
van zijn studie kwam weinig.
Wanneer het daar slechts bij geble
ven was, zou het misschien nog niet
zoo heel erg geweest zijn. Maar ik
had in dien tijd kennis gemaakt met
een meisje, dat voor mij het ideaal,
de vervulling van mijn leven betee-
kende. Vrienden had ik niet, en des te
meer hechtte ik mij aan haar. Dat
kwam Bolkestein ter oore. Het was
één van zijn slechtste „grappen”, toen
hij zijn pogingen begon, mij ook dit te
ontnemen. En het gelukte hem helaas.
Hij had, ik moet het bekennen, zijn
uiterlijk mee. Tegenover anderen kon
hij heel innemend zijn, en het kostte
hem niet eens zoo erg veel moeite,
mij in haar oogen belachelijk te ma
ken. Ik was immers belachelijk, ik
was een lafaard, die zich liet tiranni-
seeren, die niet op kon tegen zijn bru
tale kracht, zijn schampere ironie, ik
stond een beetje onbeholpen in het le
ven. Hij was de viveur, de getapte
student... ik de stakker, de boeken-
op je kantoor kon je best gebruiken.
...Ik heb den hik, ik heb hik
hem dik... begon Burkman weer,
maar hield er dan mee op. ’t Middel
Hoe komt het toch, dokter? vroeg
de nieuweling in het gezelschap,
dat u geen praktijk meer uitoefent?
U is toch nog niet zoo oud, een
jaar of zes, zeven geleden, had u
zulk een uitstekenden naam als chi
rurg!
Er viel een plotselinge stilte. Men
vermeed het den dokter aan te zien,
die zich een weinig nerveus over het
voorhoofd streek, een pijnlijk glim
lachje om den mond. De gastvrouw
zette haar kopje neer, en haar ner
veuze handen stietten het lepeltje van
het bordje. Rinkelend viel het op den
grond. Iemand kuchte, een ander be
woog zich onrustig op zijn stoel heen
en weer. De vrager besefte, dat hij
een onderwerp had aangeroerd, waar
men in dit gezelschap altijd pijnlijk
over gezwegen had.
Pardon, zei hij kleurend, ik
wist niet... het is misschien onbeschei
den... het is beter, dat...
Maar dr. Greve maakte een afwe
rende beweging. Zijn grijze oogen
stonden ernstig, maar zijn stem was
rustig, toen hij antwoordde: Och
nee, meneer Heimans, uw vraag was
heel gewoon. Het is inderdaad vreemd
dat ik destijds een carrière opgaf,
die zoo veelbelovend scheen. Ik heb
het altijd gerespecteerd, dat mijn
vrienden intuitief hebben gevoeld, dat
ik er liever niet over sprak. Misschien
door mijn houding gewaarschuwd...
Maar nu, het is al weer zoo lang ge
leden, en ik geloof wel, dat ik er
thans over kan spreken, zonder dat
het me nog iets doet; zonder al te
veel pijn.
Opnieuw streek hij zich over het
voorhoofd, en dan keek hij den kring
rond.
Tja, zei hij dan met een lichten
zucht, mijn reputatie was aan het
groeien, ik geloof zonder zelfover
schatting te mogen zeggen, dat ik be-
„Hollands glorie” is geen roman van
roemrijke wapenfeiten, al wordt er in
dit verhaal fel gestreden, doch een ro
man van de Nederlandsche zeesleep
vaart, wijd en zijd in de wereld bekend.
Onze Nederlandsche zeesleepbooten
dobberen op alle zeeën, brengen dokken
een halve wereld rond, hoppers en
zandzuigers naar ik weet niet waar, tin-
baggermolens naar Indië; zij vliegen er
bij storm en ontij op uit om in nood
verkeerende schepen binnen te sleepen
en deinzen er niet voor terug om- niet
bevaren wrakken op sleeptouw te
nemen, uitgebrand, gebroken, ja zelfs
gedeelten van schepen en deze dan in
veilige haven te brengen waar de op
drachtgever zulks wenscht.
Want de jongens van onze
In
ondertitel draagt „Sein Weg, sein Werk
und Englands Verrat” geeft de schrijver
een levend beeld van den levensloop van
Prins Eugenius (18 Oct 166321 April
1736) en van zijn beteekenis als staats
man en veldheer. Prins Eugenius, die drie
Habsburgsche keizers heeft gediend, stond
het ideaal voor oogen van het Groot-
Duitsche Rijk, dat de heerschappij zou
hebben op het vasteland van Europa, in
nauwe samenwerking met Engeland als
beheerscher der wereldzeeën Hij verste
vigde de positie van den keizer, behaalde
overwinningen op de Turken en bracht
het verband met Engeland en Holland tot
stand. Dan volgen de overwinningen op
Frankrijk en Eugenius’ plan otn, samen
met Engeland, te komen tot een nieuwe
ordening in Europa, scheen verwezenlijkt
te zullen worden. Doch in 1711 knoopte
Engeland in het geheim onderhandelingen
met Frankrijk aan. Prins Eugenius maak
te een vergeefsche reis naar Londen.
We troffen alle voorbereidingen.
Van mijn kant ging alles in een roes.
Maar toen het critieke moment geko
men was, was mijn hoofd koel en mijn
hand vast.
Dr. Greve hield even op. In de ka
mer was het schemerduister en zijn
trekken waren niet zoo duidelijk meer
te onderscheiden. Alleen aan de lichte
trilling in zijn stem was te constatee-
ren, dat hij bewogen was, toen hij ver
der ging.
De operatie mislukte. Bolkestein
onder mijn handen. Ik zweer,
dat ik alles deed om hem te redden,
dat ik den vasten wil had het tot een
goed einde te brengen. En ik had
moeilijker gevallen dan dit met suc
ces behandeld. Toch stierf Bolke
stein! Toen is in mij die twijfel geko
men! Die vernietigende twijfel. Of ik
misschien toch, onderbewust, zijn
dood gewild had... Of... waren mijn
capaciteiten te kort geschoten? Die
gedachten ondermijnden het vertrou
wen in mezelf. Ik durfde het risico
niet meer te nemen, een operatie te
verrichten. Altijd... altijd zou ik Bol
kestein weer voor me hebben gezien...
Daarom heb ik mijn praktijk er aan
gegeven. En ik verbeeld mij, dat ik
me nu nuttiger kan maken met het
schrijven van medische verhandelin
gen en boeken. Iets wil ik toch nog
doen!
Dr. Greve lachte, maar het was
geen verlossende lach, en de stilte in
de kamer was beklemmend, even be
klemmend, als het verhaal van den
dokter was geweest.
V
I Af
Bh - X.,
PrZ