De slimme boekhouder HOLLAND’S GLORIE LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT VAN DE OPERATIE Letterkundige Kroniek Dinsdag 112 November 1940, No. 17723. b p-3- 1 P. H. DE WIT, h« in stierf TOEGEZONDEN BOEKEN liep leerden. zeesleep- Hollands glorie Naar verre oorden met een droogdok. Jan de Hartog. Else- vier’s Uitg. Mij., Amsterdam „Varen, varen, God! laat me varen over je wijde woeste zee”. Ik hem den hik, ik hem hem dik Ik heb hem nauw, ik geef hem aan jou, Ik geef hem aan Jan, die hem dragen kan. schoot Achter „Nancy's Ideaal" door Grace S. Richmond Uitg. Mij. J. Philip, Kruseman, alhier. Dit is een ander runnersrijmpje. Van dit varen (zelf was hij- stuurman en hij maakte ook verscheidene reizen aan boord van zeesleepers), weet de Hartog te vertellen. En daar zal menige lezer hem dankbaar voor zijn, al trekt hij zich bescheiden terug achter den rug van kapitein Moerman van den Helder, wien hij alle hulde brengt, want zonder hem zou de roman niet geschreven zijn. Het moge zijn. Maar al zijn verhalen, moeten ook een pen vinden. En die heb ben zij gevonden! booten zijn zeelieden, prima zeelieden, wien het varen in het bloed zit, al hun keren ze naar den wal, naar moeder de vrouw, de kinderen of het meisje, als de reis over de Oceanen wat al te een tonig wordt. Wat ze vast hebben, heb ben ze vast en het verlies van een vaar tuig voelen ze als het verlies van een arm of een been. Het is alsof hun iets ontnomen is, dat nimmer meer vervan gen kan worden. Hollands glorie! Zij zijn het niet zoo zeer, trotsch op den goeden naam als zeesleepers! Dat zijn wij eerder. Want zij, als ze na een moedige reis terug komen en door heeren met zwarte pakjes en hooge hoed op gehuldigd worden,door journalisten uitgeperst om toch maar alle sensationeele gebeurtenissen in de kranten te kunnen vermelden, zij wen- schen er liefst maar stiekum tusschenuit te knijpen, om zoo gauw mogelijk thuis Een oude rader sleepboot, waarop onze zeesleepers langs de kust hun gevaarvol beroep Prachtige figuren heeft de Hartog in dezen roman, die veel weg heeft van „Varen zonder vrouw, die thuis op [je wacht, Is varen zonder licht in een [hardstikke nacht. Al wie ter zeesleepvaart wil gaan, Moet eerst gearmd voor de preekstoel staan.” den etl zeiden, dat ze voorloopig niet mear op zijn kantoor kwamen. Wat dééd je buiten de vele boeiende beschrijvingen van krachtige stormen en worstelingen met de elementen een van de hoogte punten in dezen roman. Jan zal echter niet alleen blijven. Dan komt Riekie in zijn leven, de dochter van een sleep- boot-eigenaar. Zij is zijn goede genius. Zij schenkt hem vertrouwen. En als hij. na vele jaren van harden strijd zelf sleepbooten en contracten heeft en de sleepreis van een dok weet te bemach tigen, niet omdat hij de laagste in prijs is, maar de beste, dan gaat zij mee op reis, zijns ondanks, omdat zij sabotage vermoedt. Met haar leven te offeren, redt zij het leven van haar man. Twee vrouwen in het leven van kapitein Wan delaar en wat voor vrouwen. Vrouwen beteekenen veel in het leven van den zeeman, hoeveel wordt in het volgende runnersrijmpje duidelijk gezegd: „Menschen tusschen Wad en Wou den”, R. Brolsma. H. P. Leopold’s Uitgeversmaatschappij, alhier. Het zal niet veel voorkomen, dat een roman eerst in het Friesch en later in het Nederlandsch verschijnt. De roman ..Men schen tusschen Wad en Wouden” is zulk een zeldzaam voorkomende verschijning. De schrijver zelf verzorgde de Nederland- sche vertaling en hij heeft er goed aan gedaan. Want zijn roman is een echt boek van het Friesche land, dat nog te weinig bekendheid geniet in Holland. Trekken wij een vergelijking tusschen Evert Zandstra’s laatsten roman ,.De vlam mende heide" en dezen, dan valt deze ech ter in het nadeel van de laatste uit. Mis schien wel omdat Jan Brunja, al is hij nog zoo zeer aan den grond verknocht, een sukkelaar en geen krachtige stoere boer is. al is hij een harde werker. De boeren bedrijfjes in beide romans kunnen het niet houden, doch zeker zal de sympathie niet al te zeer naar Jan uitgaan, die zijn zoons en dochter niet kan regeeren. zoomin als hij de tong van zijn vrouw kon be dwingen Doch ook hier is weer hoop in de toe komst als Richt, de dochter toch haar ge luk ziet in den zoon van den groot-boer, die getoond heeft zoo niet op het ijs, dan toch met het woord de meerdere van zijn kameraden te zijn. te zijn. Elke minuut hun ontnomen is diefstal van hun intieme huiselijke sfeer, hun familieleven, dat ze zoo vaak en lang ontberen. Zij vinden het niets bijzonders. Zij deden trouw hun plicht. „Toos houdt moed", door A M. Nachenius-Roegholt. Uitg. Mij. Gebr. Kluitman, Alkmaar. In de meisjesroman-serie (boeken voor oudere meisjes) verscheen van bovenge noemde schrijfster, die zich wel in zeer korten tijd een vooraanstaande plaats veroverd heeft onder de populaire schrijf sters met een aantal uitstekende jeugd romans, „Toos houdt moed”. Van de vier kinderen van Langen, Gijs, W’ies, Toos en Dik, is Toos de hoofdpersoon in dit verhaal. Deze is in nerlijk het evenbeeld van moeder, die door haar tact en goede zorgen een hech ten band onder haar bijna volwassen kinderen heeft gesmeed. Toos koestert een warme genegenheid voor den boe zemvriend van haar oudsten broer Gijs, die haar aanvankelijk als baby be schouwt, doch die. vóór het te laat is. inziet, dat zij het meisje van zijn droo- men is. De illustraties zijn van Hans Borrebach. in hij zijn reputatie als zeeman stevig vestigde. Hoe kostelijk is het verhaal Abeltje, die op het sentiment van den Rus Sjemenow weet te werken, den kapitein met den baard, een pracht- type, een vondst. Als Abeltje met zijn „luizenpletter zit te hibelehiën”, wat zeggen wil de droefgeestigste liederen aan zijn harmonica zit te ontlokken, is hij er zeker van, bij de eerstvolgende haven, en die is dan meestal reeds in zicht, verlof te krijgen om te passagie ren. een tendenzroman en toestanden hekelt, die vroeger zouden hebben bestaan, ge schilderd. Dan is daar in de eerste plaats Jan Wandelaar, maar ook kapi tein Sjemenow, Abeltje, Bout en kapi tein van der Gast. Maar ook zijn on zichtbare aartsvijand Kwel is een figuur, die voor ons leeft, al maken wij er pas heel laat kennis mee. Niet alleen het harde leven op zee leert de Hartog ons kennen, ook dat aan den wal. En dit is niet voor de poes, al spaart hij zijn lezers details, die zijn roman terecht alleen maar grof zouden kunnen maken. De schrijver heeft dit bijzonder goed gevoeld, maar vertelt toch zoo een en ander zonder dik doenerij. Zijn roman is alles met alles een brok realiteit, doorspekt met humor. Het is geen boek voor jonge juffers, al moet men er ook weer niet om blozen. Trou wens deze blozen in onzen modernen tijd niet meer om eenige ziltigheid. Dit moet echter volmondig erkend worden, dat de Hartog’s realiteit binnen de per ken blijft, en toch dat weergeeft, wat de schrijver wenscht te zeggen. Het is een roman vol levendigheid, afwisseling, branie, fel en giftig soms, als hij uitvalt tegen de uitbuiterij van het personeel, teederheid als hij schrijft over de vrou wen en kinderen, trots als hij schrijft over het kunnen van onze zeesleepers en weemoedigheid als hij schrijft over het verre vaderland. Bernard Dinters schoof ongeduldig heen en weer op zijn schrijftafel. Die boekhouder van ’m had altijd wèt. Voor drie maanden was hij twee we ken thuis gebleven met ’n gezwollen voet, daarna had hij ’n paar dagen vrij gekregen voor de bruiloft van zijn zoon en in 't begin van de maand was hij zóó verschrikkelijk verkouden geweest, dat al z’n klanten van weeromstuit begonnen te niezen zeiden, dat ze Daarbij raakte hij z’n patroon eer biedig even met de vingers aan. Doch ’t hielp niet. Doe het nog eens, moedigde Din ters hem aan, die er plezier in kreeg. Hij zag in eens z’n jongen tijd terug en dat knapte hem op. Zoo’n verzetje □er Prinz Eugen, Walter Elze. Deutsche Verlags-Anstalt, Stutt gart Berlin. dit geschiedkundige werk, dat tot Marlborough, de deelgenoot van zijn plan nen, was in ongenade gevallen. Nog wilde Eugenius doorzetten en een beslissenden veldtocht tegen Frankrijk beginnen, maar de Engelsche troepen lieten hem in den steek. Engeland onttrok zich aan zijn taak in Europa en volgde de politiek van het verlammende evenwicht op het vasteland. Na den vrede van Utrecht en dien van Rostalt moest Eugenius zich ertoe bepalen al zijn krachten te wijden aan de groot heid der Donau-monarchie. Uitvoerige documenten, ontleend aan het door het k.k. oorlogs-archief uitge geven werk „Feldzüge des Prinzen Eugen von Savoyen” besluiten dit boek. Ik kan ’t haast met denken, bracht Burkman er onderworpen te gen in. Hóé zou dat nu... Ga weg! beval Dinters en snakte naar adem. Haastig verdween de boekhouder uit het kantoor. Volle vijf minuten bleef Dinters door hikken. Hij werd er angstig van. Had hij niet wel eens gehoord, dat iemand er drie dagen en nachten aan één stuk mee behept was? Dat zou hij niét overleven. Hij was z’n einde al nabij, voelde hij. Daar ging de telefoon. Dinters zig zagde er op af. Hier hik Dinters, kon hij zich nog verstaanbaar maken. ’n Onbekende stem en hij had de gewaarwording, dat z’n haren ten berge rezen deelde hem mee: Weet u dat de bankier Lusma er van door is? Dinters stond als aan den grond ge nageld. Lusma, Lusma, in wien ieder zoo’n onbegrensd vertrouwen had! Maar, sprak Dinters, toen hij z’n geluid eindelijk terug had, werk tuigelijk: Hoe kan dat, hoe kan dat? Maar dan ben ik alles kwijt, al les kwijt! En nog méér zei hij, zon der ’t zelf goed te weten. Aan den anderen kant van de tele foon bleef het stil. Wie is u? vroeg Dinters gespan nen. Dan hoorde hij z’n boekhouder, die niet langer met veranderde stem sprak, zeggen: - U bent maar één ding kwijt, me neer. En weet u wat dat is? De hik! wurm, die niets anders had dan zyn vurige ijver om wat te bereiken in het vak, dat zijn volle liefde had. Mis schien als ik toen wat flinker was ge weest, als ik van me afgebeten had, dat dan... Maar ik Deze interessante roman is de geschie denis van een jong medicus, dr. Lynn Po- ruce, die na in den grooten oorlog ernstig gewend te zijn, geknakt naar lichaam en geest, als invalide naar Amerika terug keerde, zonder belangstelling voor zijn beroep, een plaag voor zijn omgeving. Zijn nichtje Nancy, een jonge oorlogswe- duwe, besluit de schier hopelooze taak op zich te nemen hem uit zijn moedelooze on verschilligheid wakker te schudden, en zijn belangstelling te wekken, voor haar ideaal. Een ideaal, hetwelk na veel strijd en het overwinnen van tallooze moeilijk heden, bereikt wordt. Een mooi boek, vlot en boeiend ge schreven, met een goede vertaling van J. A. W. van Hacht. Maar dit is slechts een heel klein on derdeel van dezen roman. Want de groote kern is eigenlijk de strijd van Jan Wandelaar tegen de firma Kwel uit Rotterdam. Kwel wil de zeesleepvaart beheerschen. Het personeel wordt er slecht betaald. Er heerschen toestanden, die meer dan slecht zijn. Kwel koopt de firma van Munster op. Jan mis draagt zich, krijgt ondanks zijn capaci teiten zijn congé en wordt eerst weer aangenomen als hij heelemaal murw is. Toch is dit maar oogenschijnlijk. Want weer krijgt hij de gelegenheid om los te komen van Kwel. Intusschen is zijn vrouw overleden. Het verhaal hoe hij het simpele bericht van het overlijden onder oogen krijgt, is grootsch. Het is, kón niet. Misschien was het, dat ze in mij was teleurgesteld, mogelijk ook voelde ze meer voor den knapperen Bolkestein, in ieder ge val... ik verloor haar. Tenslotte verdween Bolkestein van de universiteit. Hij ging in den han del. Later hoorde ik, dat hij met haar was getrouwd. Uit mijn gezichtskring was hij verdwenen, maar hét gif van den haat was in me achtergebleven. In weinige seconden ging dat alles door mijn hoofd. Mijn collega van Marie lichtte mij in omtrent zijn toe stand. Verzocht mij, zijn diagnose te controleeren. Het zweet parelde mij op het voor hoofd. Laat dr. de Vrij halen, stel de ik voor, ik kan niet. Verwonderd keek mijn collega mij aan. Ónmogelijk! zei hij, hier dient onmiddellijk te worden ingegre pen. Iedere minuut kan fataal zijn. Hij begreep mijn aarzeling niet. Hoe zou hij ook gekund hebben? En toen ik daar zoo werkeloos stond, zag ik, dat zijn verwondering tot een lich ten wrevel werd. Zooiets had hij van mij nog nooit gezien. Het gaat om een menschenleven, zei hij, scherper dan tevoren, als iemand hier redden kan, dan ben jij het. Goed! zei ik toonloos, ik zal het doen. bleek te falen. Hij zat weer, hikte. Daar Dinters plots iets te binnen. Burkman’s rug nam hij ’n paar kolos saal zware boeken op en liet die on verwachts vallen. Burkman dacht ’n oogenblik, dat hij er van den schrik in bleef. Maar den hik was hij kwijt. Dat ik daar niet eerder aan ge dacht heb, sprak Dinters en hij wreef zich in de handen. Iemand laten schrikken, dat is de manier. Burkman zweeg. Maar in z’n bin nenste kankerde hij. Wat z’n patroon hem daar had aangedaan! Hij had er iets van kunnen krijgen, ’t Was ge woonweg ’n schandaal. Maar wat hoorde hij nu? Burkman spitste de ooren. Nee, hij had zich niet vergist. Z’n patroon hikte. Burkman verkneukelde zich van de pret, al liet hij het niet merken. Net z’n verdiende loon! Zoo kwam Boon tje om z’n loontje. Hik-hik, liet Dinters hooren met steeds korter tusschenpoozen. Hij had ’t op zijn beurt geweldig te pak ken. Burkman beleefde een volkomen triomf. Dat heb ik hik van jou! beklaagde Dinters zich. ’t Is hik verschrikkelijk. Hoe kom ik er van af? Burkman keek rond. Nee, zoo kon hij z’n patroon niet laten zitten. En z’n blik bleef rusten op de zware kan toorboeken, die op ’n rij tegen den wand naast ’m stonden. Maar Dinters zag, waar hij naar keek. Dat lap je ’m niet, waarschuwde hij hem. Daar kan ik hik niet tegen. Ik ben in m’n jeugd hik van een plof geschrokken hik dat ik er naar aan hik toe ben geweest. Burk man, pas hik op hoor! Burkman begreep, dat hij dat z’n patroon niet mocht aandoen, ’t Speet hem anders wel. ’t Was zoo’n aardige wraakneming geweest! Dinters kreeg ’t intusschen met de minuut zwaarder te verantwoorden. Je kont ’t haast geen hikken meer noemen, wat hij deed, ’t Was iets veel hevigers. Of ’n mitrailleur in z’n keel voortdurend schoten afzond! Je hebt me hik aange stoken, hakkelde Dinters. Ga weg! Doe die hik boodschap voor me bij hik van Hasteren. Wie weet hik lucht ’t me wat op! Hollands glorie! Dat is de zeesleep vaart. Over het leven van den zeeman aan wal, aan boord, over de zee is reeds vaak geschreven, doch over den Hol- landschen zeesleeper nog niet. Wel ken nen wij den Franschen roman „Cyclone” nog niet zoo lang geleden in het Nederlandsch vertaald, doch deze ro man bepaalde zich meer in het bijzon der tot het bergingswerk. Dat de roman eens moest komen, dat was duidelijk. De epos van de zeesleepvaart heeft zijn auteur gevonden in Jan de Hartog. Jan de Hartog heeft reeds bekendheid ver worven met zijn tooneelstuk „De onder gang van de Vrijheid”, zich eveneens in de zeesleepvaart afspelende, een too neelstuk met een „Op hoop van Zegen”- motief, dat den Van der Viesprijs voor 1939 verwierf. Hij schreef het scenario voor de film „Ergens in Nederland” en speelde er een hoofdrol in. Verder schreef hij „Het huis met de handen”, „Oompje Owadi” en wat menigeen niet bekend zal zijn onder het ondeugende pseudoniem F. R. Eckmar (spreek het maar eens uit als één woord de voor namen en familienaam!) eenige boeien de detective-romans, zooals „Een linker been gezocht” en „Spoken op zolder”, smeuiïge boeken, met onmiskenbaren humor en sappige taal. De auteur van de detective-romans herkennen wij wat plastische uitdrukkingen betreft, onmid dellijk weer in zijn lijvigen roman, waarin hij kernachtig den lof van de zeesleepvaart bejubelt en op welk een meesterlijke wijze. De avonturen van Jan Wandelaar zijn er vele. Jan Wandelaar heeft, op kosten van de firma van Munster, een sleepbe drijf in den Helder, voor stuurman ge studeerd. Hij is met hart en ziel aan van Munster verknocht. Reeds dadelijk geeft hij de bewijzen van een groot zee man te zijn. Welk een boeiend relaa is het sleepreisje met de ..Scottish Ma. den”, een sleepreisje. dat een gevecht met de elementen is geworden en waar- j eigenlijk met zoo’n boekhouder? Dien gaf je langs ’n zacht lijntje z’n con gé. Ja, de menschen hadden mooi pra ten. Maar hij kon. dien verwenschten Burkman niet missen. Die kende zijn I zaak op z’n duimpje, wist er haast nog meer van dan hij zelf. Met dien Burkman behoefde hij nooit iets na te slaan. Die had ’n geheugen, waar je versteld van stond. En actief als hij was en eerlijk! Nee, Dinters zat voor z’n leven aan hem vast, voelde hij. Al zou die hem hij wist niet wat aandoen, dan liet hij hem nóg niet gaan. Maar nu ergerde Burkman ’m toch al heel bijzonder; hij had op schrik barendé wijze den hik. En niet maar zoo’n doodgewonen hik, als ieder mensCh op z’n tijd kan hebben. Nee, dit was ’n voortgezette, eindelooze, zich tot in eeuwigheid repeteerende hik. Als je er naar luisterde en dat móést hij wel werd je er op den duur stapel van. Hoe kómt u daar toch aan? riep Dinters na ’n kwartier wanhopig uit. Wéét-ik-niet, hikte Burkman en hij keek geslagen naar zijn patroon. Misschien- verslikt. 't Hield niet op. Op ’t laatst scheen ’t zelfs, of ook Burkman’s schrijfma chine hikte. Telkens als de boekhou der weer zoo’n scheut kreeg, schokte ook 't tik-instrument mee door de hor tende beweging van zijn bespeler. Het was niet meer om aan te hooren. Is daar geen middel tegen? vroeg Dinters buiten zichzelf en hij sprong van z’n stoel op. Er moet toch iets aan te doen zijn! Nooit van gehoord, hikte Burkman en hij staarde dof voor zich uit. Wacht eens! herinnerde Dinters zich en hij liep nadenkend heen en weer. Er bestaat een rijmpje... Ik heb de hik, ik heb hem dik... Hoe was het ook weer? O, viel Burkman ’m nu bij, nu u ’t zegt. Ik hik-weet ’t ja. Als u hik permitteert? Burkman stond eveneens op, naar z’n patroon toe en bracht er met horten en stooten uit: zig was een goeden naam te vestigen en dat ik succes had. En het heeft iedereen verwonderd, dat ik plotseling mijn werk, waar ik van hield, heb neergelegd, en nu alleen nog maar ar tikelen schrijf in medische bladen of een enkel boek uitgeef. Eén avond heeft die ommekeer gebracht! Of misschien is het verkeerd, van één avond te spreken. Want er was al zooveel aan voorafgegaan. Misschien heeft dat, wat voorafging, den eigen lijken stoot ertoe gegeven. Maar ik doe beter, wat regelmatiger te vertel len. Zijn blik vestigde zich op een voor werp in het vertrek, als las hij daar van het verleden af. En terwijl hij met zijn zachte, duidelijke stem ver telde, deed hij zoo nu en dan een lich ten haal aan zijn sigaar, werktuigelijk, als putte hij daaruit de stof van zijn verhaal. Het was op den avond van den vijf-en-twintigsten Februari, nu zeven jaar geleden, begon hij, en ik her inner mij dien avond als den dag van heden. Ik had dienst in het groote zie kenhuis en het liep al tegen tien uur, toen de hoofdzuster bij me binnen kwam. Dr. Greve, zei ze, er is zoo juist een ernstige gewonde binnen ge dragen. Auto-ongeluk. Dr. van Marie heeft den man onderzocht en hij acht onmiddellijke operatie hoogst noodza kelijk. Wilt u komen? Ik had dien dag drie operaties ver richt. die alle goed waren verloopen, en ik was moe. Maar het gebeurde wel vaker, dat ik, ook na een drukken dag, dergelijke spoedgevallen behan delde. Dus volgde ik de zuster. Toen ik bij den patiënt kwam, stond dr. van Marie over hem heengebogen, zoodat ik hem niet direct zag. Pas toen mijn collega zich oprichtte, keek ik hem in het gezicht, en ik kan op dit oogenblik nog precies navoelen, wat er toen door me heen ging... Daar voor me lag Bolkestein. Bol kestein, de ouderejaarsstudent, die mij ontgroend had, toen ik als jong broekje college ging loopen, die me getreiterd en vernederd hart, zoolang hij op de universiteit was Geen gele genheid liet hij na, me te sarren, en het is mogelijk, dat ik de sul, de slap peling was, waar alle andere studen ten mij al spoedig voor hielden, toen ik niet wist, hoe mij tegen hem te verzetten. Ik duldde al dat getreiter, ik onderging alle vernederingen en tenslotte de minachting van vrijwel al mijn mede-studenten. Bolkestein was een even groote bolleboos in het bedenken van allerlei plagerijen, als hij een nietsnut was tijdens de colle ges. Hij boemelde en pierewaaide, en van zijn studie kwam weinig. Wanneer het daar slechts bij geble ven was, zou het misschien nog niet zoo heel erg geweest zijn. Maar ik had in dien tijd kennis gemaakt met een meisje, dat voor mij het ideaal, de vervulling van mijn leven betee- kende. Vrienden had ik niet, en des te meer hechtte ik mij aan haar. Dat kwam Bolkestein ter oore. Het was één van zijn slechtste „grappen”, toen hij zijn pogingen begon, mij ook dit te ontnemen. En het gelukte hem helaas. Hij had, ik moet het bekennen, zijn uiterlijk mee. Tegenover anderen kon hij heel innemend zijn, en het kostte hem niet eens zoo erg veel moeite, mij in haar oogen belachelijk te ma ken. Ik was immers belachelijk, ik was een lafaard, die zich liet tiranni- seeren, die niet op kon tegen zijn bru tale kracht, zijn schampere ironie, ik stond een beetje onbeholpen in het le ven. Hij was de viveur, de getapte student... ik de stakker, de boeken- op je kantoor kon je best gebruiken. ...Ik heb den hik, ik heb hik hem dik... begon Burkman weer, maar hield er dan mee op. ’t Middel Hoe komt het toch, dokter? vroeg de nieuweling in het gezelschap, dat u geen praktijk meer uitoefent? U is toch nog niet zoo oud, een jaar of zes, zeven geleden, had u zulk een uitstekenden naam als chi rurg! Er viel een plotselinge stilte. Men vermeed het den dokter aan te zien, die zich een weinig nerveus over het voorhoofd streek, een pijnlijk glim lachje om den mond. De gastvrouw zette haar kopje neer, en haar ner veuze handen stietten het lepeltje van het bordje. Rinkelend viel het op den grond. Iemand kuchte, een ander be woog zich onrustig op zijn stoel heen en weer. De vrager besefte, dat hij een onderwerp had aangeroerd, waar men in dit gezelschap altijd pijnlijk over gezwegen had. Pardon, zei hij kleurend, ik wist niet... het is misschien onbeschei den... het is beter, dat... Maar dr. Greve maakte een afwe rende beweging. Zijn grijze oogen stonden ernstig, maar zijn stem was rustig, toen hij antwoordde: Och nee, meneer Heimans, uw vraag was heel gewoon. Het is inderdaad vreemd dat ik destijds een carrière opgaf, die zoo veelbelovend scheen. Ik heb het altijd gerespecteerd, dat mijn vrienden intuitief hebben gevoeld, dat ik er liever niet over sprak. Misschien door mijn houding gewaarschuwd... Maar nu, het is al weer zoo lang ge leden, en ik geloof wel, dat ik er thans over kan spreken, zonder dat het me nog iets doet; zonder al te veel pijn. Opnieuw streek hij zich over het voorhoofd, en dan keek hij den kring rond. Tja, zei hij dan met een lichten zucht, mijn reputatie was aan het groeien, ik geloof zonder zelfover schatting te mogen zeggen, dat ik be- „Hollands glorie” is geen roman van roemrijke wapenfeiten, al wordt er in dit verhaal fel gestreden, doch een ro man van de Nederlandsche zeesleep vaart, wijd en zijd in de wereld bekend. Onze Nederlandsche zeesleepbooten dobberen op alle zeeën, brengen dokken een halve wereld rond, hoppers en zandzuigers naar ik weet niet waar, tin- baggermolens naar Indië; zij vliegen er bij storm en ontij op uit om in nood verkeerende schepen binnen te sleepen en deinzen er niet voor terug om- niet bevaren wrakken op sleeptouw te nemen, uitgebrand, gebroken, ja zelfs gedeelten van schepen en deze dan in veilige haven te brengen waar de op drachtgever zulks wenscht. Want de jongens van onze In ondertitel draagt „Sein Weg, sein Werk und Englands Verrat” geeft de schrijver een levend beeld van den levensloop van Prins Eugenius (18 Oct 166321 April 1736) en van zijn beteekenis als staats man en veldheer. Prins Eugenius, die drie Habsburgsche keizers heeft gediend, stond het ideaal voor oogen van het Groot- Duitsche Rijk, dat de heerschappij zou hebben op het vasteland van Europa, in nauwe samenwerking met Engeland als beheerscher der wereldzeeën Hij verste vigde de positie van den keizer, behaalde overwinningen op de Turken en bracht het verband met Engeland en Holland tot stand. Dan volgen de overwinningen op Frankrijk en Eugenius’ plan otn, samen met Engeland, te komen tot een nieuwe ordening in Europa, scheen verwezenlijkt te zullen worden. Doch in 1711 knoopte Engeland in het geheim onderhandelingen met Frankrijk aan. Prins Eugenius maak te een vergeefsche reis naar Londen. We troffen alle voorbereidingen. Van mijn kant ging alles in een roes. Maar toen het critieke moment geko men was, was mijn hoofd koel en mijn hand vast. Dr. Greve hield even op. In de ka mer was het schemerduister en zijn trekken waren niet zoo duidelijk meer te onderscheiden. Alleen aan de lichte trilling in zijn stem was te constatee- ren, dat hij bewogen was, toen hij ver der ging. De operatie mislukte. Bolkestein onder mijn handen. Ik zweer, dat ik alles deed om hem te redden, dat ik den vasten wil had het tot een goed einde te brengen. En ik had moeilijker gevallen dan dit met suc ces behandeld. Toch stierf Bolke stein! Toen is in mij die twijfel geko men! Die vernietigende twijfel. Of ik misschien toch, onderbewust, zijn dood gewild had... Of... waren mijn capaciteiten te kort geschoten? Die gedachten ondermijnden het vertrou wen in mezelf. Ik durfde het risico niet meer te nemen, een operatie te verrichten. Altijd... altijd zou ik Bol kestein weer voor me hebben gezien... Daarom heb ik mijn praktijk er aan gegeven. En ik verbeeld mij, dat ik me nu nuttiger kan maken met het schrijven van medische verhandelin gen en boeken. Iets wil ik toch nog doen! Dr. Greve lachte, maar het was geen verlossende lach, en de stilte in de kamer was beklemmend, even be klemmend, als het verhaal van den dokter was geweest. V I Af Bh - X., PrZ

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1940 | | pagina 7