Na de jaarwisseling DE ONTMOETING Twee auteurs op reis HAAGSCHE COURANT VAN DE DE KALKOEN Letterkundige Kroniek De landen om en nabij de Levant Zaterdag 4 Januari 11941, No. 117766 ,,In jJen Nevel Origineeie impressies van oude cultuur en primitieve zeden „Zeewaarts-Zuidwaarts” dqor H. 1 b.3.p.3 baantje rijden hij hij ger. steviger. vroeg ze ’k Heb meisjes. Laura’s jij mee te van ge- J. B. C. Illustratie uit „Zeewaarts-Zuidwaarts”. niet bleek te deelen. En ze had het bij j wrang, voor het van zal zingen... En u, die er naar luisteren zult uitgehou- en akelig om een wachten gaat dat over oude en zeer bekende ge bieden. En dan is er de zee, de onuitputtelijke. De zeeman, de held. Het schip, de wereld., De aarde is niet eens en voorgoed ontdekt, zij zal eiken dag opnieuw ont dekt worden. Want zij is levend. En het leven is eeuwig, oud, anders en immer nieuw. En immer is er de schrijver, die er van vertellen zal en de dichter’ die er is niet goed, om alleen te zijn. Maar als je een heel bescheiden salaris hebt, dan is het meestal noodzaak. Er zijn zoo weinig vrouwen, die dan je lot wil len deelen- Er zijn tegenwoordig duizenden menschen, die van bescheiden salaris sen leven. Lou Laura, bedoel je Ze drukte zijn hand wat Toen Het ze deze los en zij glipte de hoteldeur binnen. Even bleef ze in de geopende deur staan. Tot... vanmiddag, Lou! zei ze. Lou’s hospita werd om half twee in den pacht met schrik wakker. Het was voor de eerste maal in haar leven, dat ze haar „kostganger” midden in den nacht neuriënd de trap op hoorde komen zwerver over den wereldbol als een soort phenomeen gold, en het literaire, publiek in ons land verbaasde, dat van zijn schrijvers niet gewend was, dat zij ver van huis gingen, nog véél verder dan Brussel, Keulen, of Parijs Met niet één van deze vele boeken is „Zee- waarts-Zuidwaarts" te vergelijken al ware het alleen maar vanwege zijn luchitigheid, die oppervlakkigheid uit sluit. Er zit iets van den Franschen esprit in deze reisbladzijden. geestig, vlot, origineel, raak met een vagen on dergrond van wijsgeerigheid. maar wan neer zij op een door eeuwenoude cul tuur gewijden bodem komen, dan danki men het lot, dat deze auteurs daar bracht, want zelfs door hun meest be knopte impressies, vaart dan toch de geest der eeuwige dingen eener be- M van Randwijk en Jan H. de Groot Uitg. J M Meulenhoff, Amsterdam. Als deel (j m „De nieuwe Meulenhoft- \Editie” zag een reisverhaal het licht, te boek gesteld door twee jonge begaafde Nederlandsche auteurs, die gelegenheid hebben gehad met een vrachtschip verschillende landen te bezoeken rond om de Middellandsche Zee en die van hun op deze reis opgedane ervaringen den lezer op geestige en boeiende wijze deelgenoot maken. Geestig en boeiend, dat zijn wel de twee voornaamste ken merken van dit met artistieke teekenin- gen verluchte reisverhaal; als derde kenmerk zou men nog den origineelen «ijk kunnen aanvoeren op landen en volken, waarvan beide schrijvers, ieder naar eigen geaardheid, getuigen. Zij maakten deze reis naar de Middel- iandsche Zee. de Egeïsche en de Zwarte letterkundig bijblad Zee in dep zomer van 1939, enkele we ken na hun terugkeer brak de oorlog uit. De te boek gestelde ervaringen heb ben dus betrekking op vooroorlogsche toestanden, maar dit neemt niet weg, dat hun indrukken van, bijvoorbeeld, verschillende Balkan-havens, en Bal kans teden, evenals hun ontmoetingen met Bulgaren, Grieken, Turken en nog zoovele andere bewoners van den Bal kan en de Levant min of meer actueele beteekenls hebben. In een enkel gesprek komt soms meer van den waren volks aard tot uiting dan in een gedocumen teerd opstel over land en volk. Men moet bij dit reisverhaal niet den ken, aan de twee dikke deelen van het reisdagboek van Graf Hermann Key- serling, die trouwens zijn reizen veel verder heeft uitgestrekt dan van Rand wijk en de Groot, want hun boek mist ten eenenmale de gedegenheid en 't filo sofische karakter van dezen Duitschen globetrotter. Waldemar Bonsels, die in het zwerverstype op aarde den waren dichter wilde zien, staat dichter bij hen; er zit een poëtisch element in deze blad zijden van een reis, die met geestdrift en uit zucht tot zwerven ondernomen, werd. Er zijn in onze taal verscheidene „boeken van de reis” verschenen sedert Maurits Wagen voort als schrijvende zocht Greet door het kille en nog bijna donkere huis haar weg naar de keuken, waar ze haar dagtaak wilde beginnen met de melk uit de koelkast te halen en op het vuur te zetten. Nauwelijks had ze evenwel het deurtje geopend of ze wera aoor een panischen schrik bevangen. Luid kakelend stond daar de schimmige kalkoen en zocht in het duister van de gang een heenkomen. Greet gaf een serie rauwe gillen en liet de volle kan tegen de vloertegels in gruizels gaan. Dit was genoeg om Paul en Evelien uit hun bedden naar beneden te doen stuiven. De hevige schrik was Greet wel wat rauw op haar nuchtere maag, met het gevolg dat- zij de eerste oogenblikken maar wat brabbelde. Evelien is in dergclijke dingen erg kordaat en kent geen grapjes. Ze stond op het punt mannen taal te bezigen, toen het al niet meer noodig was, want luid klokkend wan delde de verpersoonlijkte kaalheid de keuken binnen. Zoover ik weet moet op dezen mor gen de eerste hevige ontstemming tus- schen de echtelieden geregistreerd wor den. Het hielp geen zier of Paul zielig keek, hij kreeg er ongenadig van langs en ik geloof werkelijk, dat hij zijn idee fixe, behoudens eenige kleine uit barstingen aardig onder de knie heeft Om nu op den kalkoen terug te ko men. Alle zin om feestmaaltijden met de aterling aan te richten, was ver gaan, dus diepte Paul een oud wol len vest op, de krat werd weer tevoor schijn gehaald, met stroo gevuld en de vriend kreeg zijn kalkoen, hetzij wat geschonden, terug met het verhaal van de wederwaardigheden. Toen we dezen zomer gezamenlijk een tocht naar de Veluwe maakten, kwamen we in de buurt van den kal koen en konden onze nieuwsgierigheid niet bedwingen. Hij had weer een vol ledig veeren jasje, hoewel wat pluize- rig en of hij Paul herkend heeft, weet ik niet. Hij werd erg boos en liep hard scheldend weg. Maar kalkoenen worden zoo dikwijls boos. honderd meter van den top zijn verwijderd, glijden de wolken van ons af. net alsof we een omhulling van dikke watten van ons aftrekken We zijn er bovenuit! En het laatste stukje trekken we onder een stra. lend blauwen hemel verder, tot we den top bereikt hebben. Daar rusten we. overwel digd door het ongelooflijk heerlijke uit zicht naar alle kanten. Daar het massief van de Zugspitze, daar de Madlenergroep, het Wettersteingebergte. de Karwendel. bergen. En alles onder den wolkenloozen hemel, in de stralende zon. Enkel glans en enkel licht. En in die grandioze eenzaam heid van het hooggebergte ons kleine groepje nietige menschen. tusschen al die besneeuwde toppen. En zie. daar ligt ook het Edmund- Probsthaus, nu in de heldere zon. En het schrikaanjagende en gevaarlijke pad is, nu we er op terugzien, ineens gemakkelijk en licht en vroolijk ’t Was er overweldigend schoon. We had. den er wel willen blijven. Maar we moeten terug. En bleef het nu verder licht en mooi F Dat hadden we wel gewild, maar al gauw gleden de wolken weer over ons heen e" hulden ons in die compacte massa, die je nergens kunt aanvatten en die toch be. klemmender is dan wat ook. Voorzichtigheidshalve wordt ons gezel schap in kleine groepjes gesplitst ieder met een gids. Eén dame is er bij, die, om dat ze niet skiën kan, met sneeuwkoepels onder de schoenen den tocht meemaakt. Ze is het spoor bijster geworden en ver. dwaald En 't is inmiddels half drie geworden in den dikken nevel is het onmogelijk een paar meter ver te zien. Hier blijven staan, beveelt ons de gids, en hij gaat haar zoeken. Na eenigen tijd is het verloren schaap terug en bereiken wij allen met elkaar het beschuttende huis. Is dét nu de moeite waard ons bij de jaarwisseling, die wij zoo juist gehad heb ben, te vertellen, zult ge vragen. Och nee, voor een ander is die tocht ook niet gewichtig, maar voor m ij was die tocht heel belangrijk, omdat ik daarin een stuk van mijn eigen leven zag. Een voorttrekken door de duisternis. Dqor het onbegrepene en ongrijpbare. Wat al benauwende raadselen óm ons en in ons. Het „waarom” wordt voor velen een martelende vraag. Bij deze jaarwis seling zitten velen in een dikken nev»i Naar de hier te boek gestelde ver halen, waarvoor deze „geloofbelijdenis” geschreven werd, zal man met groote aandacht luisteren, vaak met een scha terlach als bij de onvervalschte zee- mansvertelsels, soms ook ontroerd en met het gevoel dat iets onvermoeds, plotseling aan u geopenbaard wordt, Tusschen twee schaterlachen in is op eens de dichter aan het woord. Zoo on dergaat men bij het lezen van dit boek veie stemmingen, maar dat is nu een maal zoo op reis en zeker wanneer men op reis is in gezelschap van twee auteurs, die sterk en vaak op verras send origineele wijze reageeren op de dingen, die zij zien en op wat zij onder vinden en die daarbij meermalen een verrukkelijke blijheid openbaren, om dat zij zich, een der grootste zege ningen, en weldaden van het reizen! niet meer belast voelen, met den druk der conventies, „De vertellingen van het achterdek” zijn gezond voor den lever, de indrukken van Griekenland, van den Bosporus, van Bulgarije zeggen den lezer, die toeschouwer is van het huidige wereld gebeuren iets, somwijlen véél. Een ge voel van weemoed welt in hem op, wan neer hij Spanjaarden en Italianen, Grie ken, en Bulgaren over Holland hoort spreken. Zij zijn het allen eens op één punt: la Hollande, heureux pays. Wanneer niemand minder dan Pascal en Omar Khayjam, de fictieve reisge- nooten der beide schrijvers worden, ko men de dichter en de filosoof aan het woord, maar toch altijd binnen het ka der. dat het geheele reisverhaal omsluit, dat van luchtigheid, en geest en met die heerlijke afwezigheid van alles, dat het leven, en het lezen! vaak zoo vermoeiend maken kan. Deze beide schrijvers zijn inderdaad ingewijden, die reizen moesten, zooals een dichter ver zen schrijven moet! Zij- hebben deze reisverhalen niet te boek gesteld om nuttige kennis van verre en vreemde landen en volkeren te verspreiden, en evenmin om zich aan wijsgeerige be sprekingen te buiten te kunnen gaan. Men moet niet naar gevoelskracht gaan speuren in hun lyrische ontboezemin gen of naar een verheven stemming, .waartoe men geraakt door op te gaan in het mysterieuze van de natuur. Dit zou bepaald hinderlijk en schadelijk zijn voor het waardeeren van de luch tige poëzie van deze vlotte en ongekun stelde reisimpressies. „Zeewaarts-Zuid- waarts” vormt een aparte verschijning onder de vele reisverhalen. Omdat deze zijn geschreven door twee zwervers, die naar het woord van Waldemar Boo sels, de dichters dezer, aarde zijn. JOHAN KONING Kerstmis een mooien kalkoen te zullen sturen. Twee dagen voor het feest arriveerde deze ook inderdaad en zijn komst veroorzaakte een mengsel van teleurstelling en schrik. Wij stadsmenschen verwachten van een kalkoen, die aan de voordeur wordt afgeleverd, dat hij netjes ge plukt en opgevouwen is. Wat zoudt u zeggen een krat thuis gestuurd te krijgen, waar na eenige handgrepen een monstergroot beest uit tevoorschijn springt, met een tintelende vitaliteit, vuurroode strijdlustige lellen en gelui den uitstootend, die in een flat hoogst onaangenaam klinken 1 Dadelijk drong zich de nijpende vraag op „Hoe krij gen we dat panklaar Terwijl deze vriendelijke melt van experts, die daar hand voor omdraaien, maar nek, werd deze methode Was zeven jaar geleden, in.Oberst- Tel- „ski-zuigelingen” beloofd 't Was zeven jaar geleden, in,C dorf, een plaatsje in Zuid-Beieren. kens was ons „J_l als 't een mooie dag is. gaan we den Ne- belhorn op Eerst met de bergbaan tot het Edmund-Probsthaus. en dan op laatste 500 meter, tot den top. Maar de Nebelhorn deed zijn naam ear aan: hoe we ook tuurden, het Edmund- Probsthaus bleef achter de wolken verbor gen en de tocht werd zóó dikwijls uitge. steld, dat we afstel vreesden Dan het zóó maar gewaagd, zeiden onze instructeurs, en met geschouderde ski’s gingen we naar de Drahtseilbahn. Op el kaar gepropt in den kleinen wagon, die aan een dikken staaldraad boven den afgrond zweefde, hadden we aanvankelijk een mooi uitzicht, maar al gauw kwamen we midden in de wolken en waren in een melkachtige duisternis gehuld. Boven aangekomen, werd^i de ski’s aangegespt en trokken we er op uit. Maar nauwelijks een paar minu. ten van het beschermende huis verwijderd, durfden wij, die wat vooruitgegaan waren, niet verder, We konden, hoewel het s middags 12 uur was, geen drie meter voor ons uit zien. Moeten we links of rechts? Welk spoor moeten we volgen? Er zijn er zoo veel. Is daar even verder een sterke heL ling, een ravijn misschien? Zullen wij. on. ervaren ski.ers, niet van den smallen rand duikelen? We wachten. Daar hooren we stemmen, ’t Zijn de gidsen van ons gezel schap Achter ons aan, in ons sjooor voort gaan klinkt het bevel. En hoewel we nóg niets zien, is ineens een gevoel van groote veiligheid over ons gekomen. De gids weet het, die zal er ons wel brengen, hij zal ons niet aan gevaren blootstellen, waar we niet tegen opgewassen zijn. En we gaan achter hem aan. Ook al zien we hem niet meer, we zien toch zijn spoor, als we daarin blijven, gaan we vei. lig En zoo ‘rekken we verder, telkens nog bij een misstap een eind' wegzinkend, tel. kens struikelend of vallend, maar we ka men er toch. We zien niets, maar we volgen Tot het heerlijke gebeurt. Als we een dig verschijnsel onder bovenaangeduide categorie is mijn vriend Paul, die met zijn bekoorlijke Eveline en een achter- heeksehe gedienstige Greet een com fortabele flat bewoont. Zijn eenige grief tegen de flat is zijn nieuwheid, waardoor er bijna nooit iets kapot is. Hij heeft geen bepaalde hobby, maar vindt het prettig zijn handen te ge bruiken. Dat deze handen niet goed staan, komt misschien, doordat hij zich in z’jn jeugd te weinig geoefend heeft, at mogelijk doordat hij zooiets als han digheid niet geërfd heeft, waar ik meer voor vrees. Als hij niet zpo’n allervriendelijkst karakter had en tel kens na zijn vele mislukkingen op dit gebied zoo kinderlijk hulpeloos kon kijken, ben ik ervan overtuigd, dat zeer krachtige verstoringen zijn huise- lijken vrede in de war zouden brengen. Tot nu toe heeft Evelientje haar humeur in bedwang weten te houden en booze woorden zijn slechts drup pelsgewijs over haar roze lipjes huppeid. Tot de kalkoen kwam. Eén hunner vrienden woont in een groot huis op het land en heeft op zijn ruime erf verscheidene soorten pluim vee rondstappen. Hij schreef hun een h-lofi <mnkondieinp "<>rw Maar als we dwalen' door de duisternis komt de gids, van wien we met Kerstmis hebben gezongen, dat Hij het licht der wereld is. Die geeft óók geen antwoord, maar Hij zegt: Volg mij na. En we gaan, struikelende, vallende, weer opstaande, maar we gaan achter hem aan Nu eens zien we Hem, dan weer niet. Zagen we Hem maar altijd, maar onze oogen zijn dikwijls dicht en onze harten gesloten. Toch gaan we veilig, als we maar in zijn spoor blijven. En na een langen, langen tocht door de duisternis kan het zijn, dat plotseling oneindige verge zichten voor ons opengaan. Dan is alles overgoten met stralenden glans. Als ik in de Kerstgeschiedenis lees van de herders: En de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, dan denk ik altijd aan de witte straling daar op den bergtop. Zeker, ik weet wel, dat de velden van Efratha zeer verschillen van een Beiersch berglandschap, maar ik was overweldigd van groot geluk, van niet uit te zeggen zaligheid, toen ik het pad ,dat ik totnogtoe zoo moeizaam en sukkelend had afgelegd, daar zag in stralenden glans. Is dèt nu de weg, waar ik zoo heb loopen tobben? Hoe is ’t mogelijk, dat het me zoo’n moeite kostte Wat schrik aanjoeg, is verdwenen. Zijn dan de vragen opgelost, die me zoo hebben benauwd? Neen, maar er is iets veel beters gebeurd de vragen zélf zijn verdwenen. Want het is alles licht en alles glans en Mies warmte en blijdschap. Ook het lijden, óók de dood. En alle dis sonanten zijn opgelost in die groote har monie. in het machtige koor, dat zingt: „Lof, eer en aanbidding zij U, Heer, van eeuwigheid tot eeuwigheid” Als het maar zoo bleef! Maar we moe ten na deze uitzonderlijke oogenblikken weer terug, wéér den nevel in, weer in de moeilijkheden, in de donkerheid. Maar de gids gaat ons voor Als we verdwaald zijn, zoekt Hij zoolang tot Hij ons gevonden heeft. In allen angst hebben we toch de herinnering aan die stralende toppen, aan een plotseling hóóg-uitgeheven worden bo ven alle aardsche benauwenis, boven alle kwellende zorgen voor heden of toekomst. Zijn de uiterlijke omstandigheden dan veranderd? Neen, alles is precies eender gebleven en het is toch fundamenteel an ders geworden. Want we staan er an ders tegenover. In onze harten trilt de dankbaarheid voor dat ééne oogenblik, waarop alle zorg en nood verdwenen was en we weten, dat onze uiteindelijke be stemming is, altijd zoo te zijn. Wij wéten met volkomen zekerheid, ook in 1941, dat als wij in blind vertrouwen onzen gids volgen, zelfs door den dikken nevel, door de vallei van de doodsschaduwen heen, Hij ons zal brengen naar het Licht. J. H. S. Onder uw kennissen zullen zich on getwijfeld lieden bevinden, die er een vermaak in scheppen dingen te doen, waar ze volstrekt geen verstand van hebben. Zoo zijn er menschen. die elee- trische kronen willen monteeren. Als ze niet van de trapleer afslaan, zoodat ze minstens voor een paar weken inva lide zijn, vergeten ze toch zeker de hoofdleiding af te sluiten en krijgen een pracht van een klaf> als aange name herinnering Of de nieuwe kost bare lamp ontglipt hun ongeoefende vingers met alle gevolgen van dien. Ook ken ik er, die er dol op zijn nieuwe leertjes in waterkranen te zet ten zoodat ze ongewilde waterballet- ten doen ontspringen. Eén mijner vrienden hij had volgens zijn zeggen binnenhuisarchitect moeten worden bevolkt zijn beperkte woonruimte met vreemd gedachte en nog vreemder uitgevoerde gebruiksvoorwerpen. Is dit voor zulke maniakken een aanleiding om hun leven te beteren en een boekje te koopen, getiteld „Hoe leer ik in drie weken perfect meubelmaken Niets daarvan, ze vol harden meer dan ooit Ken moCrwaür- Blauwrood van de kou was Lou Kamstra thuisgekomen en zoo goed als het ging verwarmde hij zijn verkleum de vingers bij het armetierige pot kacheltje op zijn pensionkamer, dat hongerig om de kolen schreeuwde, die het door de hospita te kort was gedaan. Hondenleven! mopperde Kamstra in zichzelf en meer dan ooit vond hij vandaag, dat zijn zelfbeklag reden had. In de donkere dagen rond Kerstmis had Lou Kamstra al heel wat gemopperd, ’s Morgens, als hij bibberend opstond en zijn kijk op de wereld beperkt bleef tot zijn schamele pensionkamer, door dat de felle vorst zijn ramen wit be pleisterd had; z’n tweede verwensching gold het kraantje van de vaste wasch- tafel, dat hardnekkig weigerde z’n na tuurlijke functie te verrichten en water te verschaffen. Een ijsgolf kwam hem tegemoet, als hij zijn kamerdeur opende en naar zijn hospita om water brulde. Als deze inleidende misère achter den rug was, en hij een paar boterhammen, gemeubileerd met vettige kaas of worst naar binnen had gespoeld, een en ander met behulp van een kopje lauwe thee, ving zijn martelaarsgang naar het kan toor aan. Nu was het Oudejaar en het vroor nog steeds, dat het kraakte. Oudejaar, dacht Kamstra schamper, ook zooiets heerlijks, als je alleen was. Hij zag tegen den avond op als tegen een berg. Familie had hij hier niet in de stad en om bij zijn hospita te blijven zitten, zooals die hem had voorgesteld, dat leek hem een bezoeking. Ergens in een kroeg een borrel en dan maar voor twaalven naar bed, dat leek hem nog het eenige. an vanmiddag? Toch maar eens een keertje schaatsenrijden? Veel aardig heid was daar ook niet aan, want een flinken tocht kon je niet maken, omdat er overal karrevrachten sneeuw op het ijs lag. Een baantje rijden, anders bleef er niet over. Op zijn vrienden behoefde hij vandaag niet te rekenen, want je kon er nog zoo dik inzitten, op Oude jaar stond je moederziel alleen, ieder een zocht het dan in zjjn eigen familie kring. Mopperend zocht hij zijn schaatsen op. Het viel hem mee, dat ze scherp waren en niet verroest. Alia, hij zou dan maar eens naar de ijsclub gaan. Druk was het bezoek er niet bepaald. Maar enfin, dan kon hij zijn beenen tenminste eens flink uitslaan. Drie, vier banen reed hij met forschen slag en dat deed zjjn bloed weer wat sneller stroomen. Verleerd was hij het toch nog niet. Zoo, nu kon hij tenminste eens even stilstaan, zonder dat hij moest vreezen, in een ijspegel te veranderen Hallo! Verbaasd keek hij het meisje aan, dat hem met een lach in de oogen en uit gestoken hand tegemoet trad. Twee se conden later had hij haar herkend: Laura, drommels, hoe kom jij hier in de kou? Ik dacht, dat je hoog en droog, maar vooral warm, in Indië zat! Zat ik ook, Lou, maar ik ben weer terug. Zwijgend bekeek hij haar. Weinig veranderd was ze. Indië had zijn stem pel nog niet op haar gedrukt, ze zag er frisch en jong uit, zooals hij haar gekend had, vóór ze vertrok. Dat was vijf jaar geleden en haar vertrek met Wim Constands was voor hem de grootste desillusie van zijn leven ge weest. Hij had zich nu eenmaal verbeeld, dat Laura z’n levensdoel was en de deceptie was groot, toen zij z’n inzicht schaving die Uit een nauwelijks na speurbaar verleden stamt. Vroeger, bekennen de beide auteurs zelf, kon een reiziger den burger nog wel eens verbluft doen staan als hij zijn beleefde en niet beleefde be levenissen opdischte. Maar sinds de heele wereld ontdekt is en titels van boeken als: Naar het dak der aarde, of: Op zoek naar het hart van Afrika, op het ontvankelijke gemoed van het pu bliek niet den minsten indruk meer ma ken, heeft de moderne man die verre reizen doet, in tegenstelling met dien uit minder beschaafde tijden, niets meer te verhalen. Hij is uitgepraat. Wat hij te vertellen heeft staat al lang in boeken en wat niet in boeken staat, heeft de lezer zelf mee gemaakt. Maar dit is toch maar een halve waarheid. Men kan het geheel eens zijn met de beide auteurs van „Zee- waarts-Zuidwaarts”. wanneer zij zeggen dat het niet eerlijk is, dat de reisverha- ler zou moeten achterstaan bij den dich ter en den romancier Immers, de dichter van elke generatie schrijft liefdesverzen, ofschoon de poë ten door alle eeuwen heen de liefde al bezongen hebben en men er ook op dit gebied eigenlijk niets meer over te zingen heeft. En alle denkbare onderwerpen ter wereld zijn door de romanschrijvers reeds behandeld, desondanks blijven er romanciers geboren worden en hun pro ducten verschijnen. Er moeten dus oude geschiedenissen zijn, die immer nieuw blijven. En dit geldt ook voor het reisverhaal, ook al stad we- niet hun wel den door Paul dadelijk als barbaarsch van de hand gewezen. Een zwakke poging Greet er toe te krijgen de handeling toe te passen, stuitte op een wild verzet harerzijds. Het alternatief van een goede levende gedienstige of een goeden dooden kalkoen was doorslaggevend, zoodat Paul tot het onzalige plan kwam het dier te vergassen. Dus werd de gasslang van het fornuis afgepeu- tera, over den bek van het inmiddels geknevelde slachtoffer gestulpt en de kraan ging open. Iedereen verwijderde zich en toen ze na tien minuten kwa men kijken, vonden ze een keuken, waar volgens aller meening een paard het geen tien minuten had den, terwijl de kalkoen stijf neerlag. Nu is de eenige manier kalkoen te plukken, niet te nadat hij naar de eeuwige jachtvelden verhuisd is, maar hem dadelijk daarna rijkelijk met gloeiend water te begie ten, wat dan ook door Greet gedaan werd. in afwachting ging hij kaal in de frigidaire en dien avond stapte Paul in bed, meer dan ooit overtuigd, dat als je iets goed gedaan wilt hebben, je dit zelf hoort te doen. Den volgenden morgen om half acht het rechte eind gehad, dacht hij want met z’n tweeduizend gulden sala ris zou hij op het oogenblik wel een slaan tegenover heel pover figuur Constands. Zullen ski’s de we een stelde ze voor. Even was het, of de tijd wegviel. Precies zoo vroeg ze het hem vroeger vaak, toen ze nog samen in de „vijfde” zaten. En toen ze, direct goed op slag- samen over het ijs gleden, kwam er even een gevoel van vreugde over hem, alsof er niet zooveel jaren tus schen lagen en ze niet getrouwd was met Wim Constands. Ze lachte. Net als vroeger, zei ze en juist dat gezegde bracht hem tot de werkelijkheid terug. Is je man niet hier 1 vroeg kort. Hij zag den lach uit haar oogen ver dwijnen. Ik ben hier alleen. Weet je het dan niet Verwonderd keek hij haar aan. Twee jaar geleden gestorven, ging ze verder, auto-ongeluk. Ik ben nog een paar jaar in Indië blijven hangen, kon er niet toe besluiten terug te gaan naar Holland. Maar nu ben ik goed weer hier. Voorloopig in Excelsior-hotel. ’k Moet nog uitzien naar een woning. Hij wist niet zoo gauw iets te zeg gen. ’t Was wel wat laat om nu nog te condoleeren. Beroerd voor je Stom klonk dat, maar hij wist niet zoo vlug iets anders. Een vlot causeur was hij nooit geweest. Tja zei ze. En dan Maar jij, Lou, hoe gaat het met jou Oh, deed hij luchtig, ’t kon slechter. Vrij aardige baan, alleen dat kosthuisdeven, dat is niet allemaal rozengeur en maneschijn, Dus niet getrouwd zacht, Nee! hij lachte geforceerd. Ze willen me niet, de blijkbaar m’n type niet mee, Laura. Nou ja, daar weet praten. Ze kleurde waarachtig, maar ze ne geerde zijn toespeling. Wat doe je vanavond vroeg ze plotseling, zonder hem aan te kijken. Heb je een af spraak 't Is misschien onbescheiden, maar anders Maar anders vorschte hij. Ik ben vanavond heelemaal al leen. Je weet, dat mijn ouders gestor ven zijn. En met Wim's famiile ben ik een beetje gebrouilleerd. Zoo’n oudejaarsavond vind ik iets triestigs, Lou. ik zie er tegenop als tegen een berg. Heb je dat óók, dat op Oudejaar alle treurige herinneringen op je af komen, dat je alleen maar denkt aan wat zwart en naar en onaangenaam was in je verleden. Dat de oogenblik ken van geluk je zoo heel kort voor komen en het leed onnoemelijk lang Hij knikte. Je lijdt dus ook aan de ziekte, die men pessimisme noemt. Misschien zouden wë dan vanavond el kaar wat kunnen opmonteren, Laura Ergens dineeren en daarna kunnen we nog verder zien. Wat denk je ervan Graagkwam ze spontaan. ’k Had je hetzelfde willen voorstel len. Kom dan naar mijn hotel, Lou, ’t eten is er niet kwaad. Enwel bedankt. Met een breeden zwaai brak hij hun baantje af. Dat is dan afgesproken, Laura Tegen een uur qf acht zal ik er we zen. Laten we dan nu afscheid nemen, want ik wou me graag wat opknap- pen. En bij een verwaarloosd vrijgezel als ik, neemt dat tijd Hij drukte haar hand. Daaaaaaaag zei ze met een uit haaltje. En ook dat klonk weer net als vroeger Lou Kamstra had zich met extra zorg gekleed ’t Had heel wat voeten in de aarde gehad, voor hij tevreden was met z’n uiterlijk. Z’n smoking was in jaren niet gebruikt, zijn overhemds- knoopjes wilden niet, maar met behulp van een uiterste nieuwsgierige hospita was hij er dan toch in geslaagd zich toonbaar te maken. Zoo zaten ze bij het gedempte licht van een tafellampje en dronken cham pagne. Het was stil in hotel Excelsior, maar het paste bij hun stemming. Ze hadden besloten, hier maar te blijven, ze wilden graag eens praten en een dancing trok hen niet aan. Rijkelijk had de champagne ge vloeid, want Lou Kamstra had er des noods een maand salaris voor over, een goeden indruk te maken. Bij alles wat hij deed, was hij er op gespitst niet achter te staan bij Wim Constands Natuurlijk zou Laura vergelijken en zijn trots gedoogde het niet, dat dan de nederlaag zou lijden. Zelfs nu nog niet, nu Wim gestorven was. Gek, vond Laura, nu we sa men zijn, hebben we enkel nog maar prettige herinneringen opgehaald, Lou. Hoe zou het toch komen, dat een mensch op zulke dagen, als hij alleen is, alleen den somberen Jtant van het leven ziet Ik geloof, dat het niet goed is, om alleen te zijn. Het maakt van een mensch een isegrim. Ze lachte luid. Dat doet me opeens denken aan Bartels, weet je nog, onzen leeraar in de geschiedenis. Dien noemden we ook de isegrim. Die was ook alleen, als ik 't me goed herinner. Lou schonk de glazen nog eens vol. Ernstig keek hij haar aan. Alleen zijn is erg, Laura. Dikwijls tenminste. Ik ben heel vaak eenzaam geweest. Dan dacht Ik, net als jij, ook aan vroe- Aan wat ik me van het leven had voorgesteld, en wat het gewor den is. Bruusk nam hij zijn glas op. Ach wat, kwam hij luchtig, nou zou ik waarachtig toch nog gaan kniezen en sentimenteel worden. Kijk eens op de klok, Laura Nog een jaar seconden, dan is het twaalf uur. Laten we klin ken op jouw geluk. Twaalf slagen galmden door de kleine zaal. Ze keken elkaar in de oogen, Cheerio zei ze. Chéerio I Ze dronken hun glazen ad fundum. Lou, stelde ze toen voor, ik wil naar buiten. Ik wil de stad zien in den Nieuwjaarsnacht. Samen liepen ze even om. Toqn ze terugkwamen bij hotel namen ze afscheid. Hij hield haar hand vast. Ik heb nagedacht over wat je zooeven zei. Laura. Je hebt gelijk. Het

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 11