Na de jaarwisseling
DE ONTMOETING
Twee auteurs
op reis
HAAGSCHE COURANT
VAN DE
DE KALKOEN
Letterkundige Kroniek
De landen om en nabij
de Levant
Zaterdag 4 Januari 11941, No. 117766
,,In jJen Nevel
Origineeie impressies van oude
cultuur en primitieve zeden
„Zeewaarts-Zuidwaarts” dqor H.
1
b.3.p.3
baantje rijden
hij
hij
ger.
steviger.
vroeg
ze
’k Heb
meisjes.
Laura’s
jij
mee te
van
ge-
J. B. C.
Illustratie uit „Zeewaarts-Zuidwaarts”.
niet bleek te deelen. En ze had het bij
j wrang,
voor
het
van zal zingen...
En u, die er naar luisteren zult
uitgehou-
en akelig
om een
wachten
gaat dat over oude en zeer bekende ge
bieden.
En dan is er de zee, de onuitputtelijke.
De zeeman, de held.
Het schip, de wereld.,
De aarde is niet eens en voorgoed
ontdekt, zij zal eiken dag opnieuw ont
dekt worden.
Want zij is levend. En het leven is
eeuwig, oud, anders en immer nieuw.
En immer is er de schrijver, die er
van vertellen zal en de dichter’ die er
is niet goed, om alleen te zijn. Maar
als je een heel bescheiden salaris hebt,
dan is het meestal noodzaak. Er zijn
zoo weinig vrouwen, die dan je lot wil
len deelen-
Er zijn tegenwoordig duizenden
menschen, die van bescheiden salaris
sen leven. Lou
Laura, bedoel je
Ze drukte zijn hand wat
Toen Het ze deze los en zij glipte de
hoteldeur binnen. Even bleef ze in de
geopende deur staan.
Tot... vanmiddag, Lou! zei ze.
Lou’s hospita werd om half twee in
den pacht met schrik wakker. Het was
voor de eerste maal in haar leven, dat
ze haar „kostganger” midden in den
nacht neuriënd de trap op hoorde
komen
zwerver over den wereldbol als een
soort phenomeen gold, en het literaire,
publiek in ons land verbaasde, dat van
zijn schrijvers niet gewend was, dat zij
ver van huis gingen, nog véél verder
dan Brussel, Keulen, of Parijs Met niet
één van deze vele boeken is „Zee-
waarts-Zuidwaarts" te vergelijken al
ware het alleen maar vanwege zijn
luchitigheid, die oppervlakkigheid uit
sluit. Er zit iets van den Franschen
esprit in deze reisbladzijden. geestig,
vlot, origineel, raak met een vagen on
dergrond van wijsgeerigheid. maar wan
neer zij op een door eeuwenoude cul
tuur gewijden bodem komen, dan danki
men het lot, dat deze auteurs daar
bracht, want zelfs door hun meest be
knopte impressies, vaart dan toch de
geest der eeuwige dingen eener be-
M van Randwijk en Jan H. de
Groot Uitg. J M Meulenhoff,
Amsterdam.
Als deel (j m „De nieuwe Meulenhoft-
\Editie” zag een reisverhaal het licht, te
boek gesteld door twee jonge begaafde
Nederlandsche auteurs, die gelegenheid
hebben gehad met een vrachtschip
verschillende landen te bezoeken rond
om de Middellandsche Zee en die van
hun op deze reis opgedane ervaringen
den lezer op geestige en boeiende wijze
deelgenoot maken. Geestig en boeiend,
dat zijn wel de twee voornaamste ken
merken van dit met artistieke teekenin-
gen verluchte reisverhaal; als derde
kenmerk zou men nog den origineelen
«ijk kunnen aanvoeren op landen en
volken, waarvan beide schrijvers,
ieder naar eigen geaardheid, getuigen.
Zij maakten deze reis naar de Middel-
iandsche Zee. de Egeïsche en de Zwarte
letterkundig bijblad
Zee in dep zomer van 1939, enkele we
ken na hun terugkeer brak de oorlog
uit. De te boek gestelde ervaringen heb
ben dus betrekking op vooroorlogsche
toestanden, maar dit neemt niet weg,
dat hun indrukken van, bijvoorbeeld,
verschillende Balkan-havens, en Bal
kans teden, evenals hun ontmoetingen
met Bulgaren, Grieken, Turken en nog
zoovele andere bewoners van den Bal
kan en de Levant min of meer actueele
beteekenls hebben. In een enkel gesprek
komt soms meer van den waren volks
aard tot uiting dan in een gedocumen
teerd opstel over land en volk.
Men moet bij dit reisverhaal niet den
ken, aan de twee dikke deelen van het
reisdagboek van Graf Hermann Key-
serling, die trouwens zijn reizen veel
verder heeft uitgestrekt dan van Rand
wijk en de Groot, want hun boek mist
ten eenenmale de gedegenheid en 't filo
sofische karakter van dezen Duitschen
globetrotter. Waldemar Bonsels, die in
het zwerverstype op aarde den waren
dichter wilde zien, staat dichter bij hen;
er zit een poëtisch element in deze blad
zijden van een reis, die met geestdrift
en uit zucht tot zwerven ondernomen,
werd. Er zijn in onze taal verscheidene
„boeken van de reis” verschenen sedert
Maurits Wagen voort als schrijvende
zocht Greet door het kille en nog bijna
donkere huis haar weg naar de keuken,
waar ze haar dagtaak wilde beginnen
met de melk uit de koelkast te halen
en op het vuur te zetten. Nauwelijks
had ze evenwel het deurtje geopend
of ze wera aoor een panischen schrik
bevangen. Luid kakelend stond daar de
schimmige kalkoen en zocht in het
duister van de gang een heenkomen.
Greet gaf een serie rauwe gillen en
liet de volle kan tegen de vloertegels
in gruizels gaan. Dit was genoeg om
Paul en Evelien uit hun bedden naar
beneden te doen stuiven. De hevige
schrik was Greet wel wat rauw op
haar nuchtere maag, met het gevolg
dat- zij de eerste oogenblikken maar
wat brabbelde. Evelien is in dergclijke
dingen erg kordaat en kent geen
grapjes. Ze stond op het punt mannen
taal te bezigen, toen het al niet meer
noodig was, want luid klokkend wan
delde de verpersoonlijkte kaalheid de
keuken binnen.
Zoover ik weet moet op dezen mor
gen de eerste hevige ontstemming tus-
schen de echtelieden geregistreerd wor
den. Het hielp geen zier of Paul zielig
keek, hij kreeg er ongenadig van langs
en ik geloof werkelijk, dat hij zijn
idee fixe, behoudens eenige kleine uit
barstingen aardig onder de knie heeft
Om nu op den kalkoen terug te ko
men. Alle zin om feestmaaltijden met
de aterling aan te richten, was ver
gaan, dus diepte Paul een oud wol
len vest op, de krat werd weer tevoor
schijn gehaald, met stroo gevuld en
de vriend kreeg zijn kalkoen, hetzij
wat geschonden, terug met het verhaal
van de wederwaardigheden.
Toen we dezen zomer gezamenlijk
een tocht naar de Veluwe maakten,
kwamen we in de buurt van den kal
koen en konden onze nieuwsgierigheid
niet bedwingen. Hij had weer een vol
ledig veeren jasje, hoewel wat pluize-
rig en of hij Paul herkend heeft, weet
ik niet. Hij werd erg boos en liep
hard scheldend weg.
Maar kalkoenen worden zoo dikwijls
boos.
honderd meter van den top zijn verwijderd,
glijden de wolken van ons af. net alsof we
een omhulling van dikke watten van ons
aftrekken We zijn er bovenuit! En het
laatste stukje trekken we onder een stra.
lend blauwen hemel verder, tot we den top
bereikt hebben. Daar rusten we. overwel
digd door het ongelooflijk heerlijke uit
zicht naar alle kanten. Daar het massief
van de Zugspitze, daar de Madlenergroep,
het Wettersteingebergte. de Karwendel.
bergen. En alles onder den wolkenloozen
hemel, in de stralende zon. Enkel glans en
enkel licht. En in die grandioze eenzaam
heid van het hooggebergte ons kleine
groepje nietige menschen. tusschen al die
besneeuwde toppen.
En zie. daar ligt ook het Edmund-
Probsthaus, nu in de heldere zon. En het
schrikaanjagende en gevaarlijke pad is, nu
we er op terugzien, ineens gemakkelijk
en licht en vroolijk
’t Was er overweldigend schoon. We had.
den er wel willen blijven. Maar we moeten
terug. En bleef het nu verder licht en
mooi F Dat hadden we wel gewild, maar al
gauw gleden de wolken weer over ons heen
e" hulden ons in die compacte massa, die
je nergens kunt aanvatten en die toch be.
klemmender is dan wat ook.
Voorzichtigheidshalve wordt ons gezel
schap in kleine groepjes gesplitst ieder
met een gids. Eén dame is er bij, die, om
dat ze niet skiën kan, met sneeuwkoepels
onder de schoenen den tocht meemaakt.
Ze is het spoor bijster geworden en ver.
dwaald En 't is inmiddels half drie
geworden in den dikken nevel is het
onmogelijk een paar meter ver te zien.
Hier blijven staan, beveelt ons de gids,
en hij gaat haar zoeken. Na eenigen tijd
is het verloren schaap terug en bereiken
wij allen met elkaar het beschuttende huis.
Is dét nu de moeite waard ons bij de
jaarwisseling, die wij zoo juist gehad heb
ben, te vertellen, zult ge vragen. Och
nee, voor een ander is die tocht ook niet
gewichtig, maar voor m ij was die tocht
heel belangrijk, omdat ik daarin een stuk
van mijn eigen leven zag.
Een voorttrekken door de duisternis.
Dqor het onbegrepene en ongrijpbare.
Wat al benauwende raadselen óm ons en
in ons. Het „waarom” wordt voor velen
een martelende vraag. Bij deze jaarwis
seling zitten velen in een dikken nev»i
Naar de hier te boek gestelde ver
halen, waarvoor deze „geloofbelijdenis”
geschreven werd, zal man met groote
aandacht luisteren, vaak met een scha
terlach als bij de onvervalschte zee-
mansvertelsels, soms ook ontroerd en
met het gevoel dat iets onvermoeds,
plotseling aan u geopenbaard wordt,
Tusschen twee schaterlachen in is op
eens de dichter aan het woord. Zoo on
dergaat men bij het lezen van dit boek
veie stemmingen, maar dat is nu een
maal zoo op reis en zeker wanneer men
op reis is in gezelschap van twee
auteurs, die sterk en vaak op verras
send origineele wijze reageeren op de
dingen, die zij zien en op wat zij onder
vinden en die daarbij meermalen een
verrukkelijke blijheid openbaren, om
dat zij zich, een der grootste zege
ningen, en weldaden van het reizen!
niet meer belast voelen, met den druk
der conventies,
„De vertellingen van het achterdek”
zijn gezond voor den lever, de indrukken
van Griekenland, van den Bosporus,
van Bulgarije zeggen den lezer, die
toeschouwer is van het huidige wereld
gebeuren iets, somwijlen véél. Een ge
voel van weemoed welt in hem op, wan
neer hij Spanjaarden en Italianen, Grie
ken, en Bulgaren over Holland hoort
spreken. Zij zijn het allen eens op één
punt: la Hollande, heureux pays.
Wanneer niemand minder dan Pascal
en Omar Khayjam, de fictieve reisge-
nooten der beide schrijvers worden, ko
men de dichter en de filosoof aan het
woord, maar toch altijd binnen het ka
der. dat het geheele reisverhaal omsluit,
dat van luchtigheid, en geest en met die
heerlijke afwezigheid van alles, dat
het leven, en het lezen! vaak zoo
vermoeiend maken kan. Deze beide
schrijvers zijn inderdaad ingewijden, die
reizen moesten, zooals een dichter ver
zen schrijven moet! Zij- hebben deze
reisverhalen niet te boek gesteld om
nuttige kennis van verre en vreemde
landen en volkeren te verspreiden, en
evenmin om zich aan wijsgeerige be
sprekingen te buiten te kunnen gaan.
Men moet niet naar gevoelskracht gaan
speuren in hun lyrische ontboezemin
gen of naar een verheven stemming,
.waartoe men geraakt door op te gaan
in het mysterieuze van de natuur. Dit
zou bepaald hinderlijk en schadelijk
zijn voor het waardeeren van de luch
tige poëzie van deze vlotte en ongekun
stelde reisimpressies. „Zeewaarts-Zuid-
waarts” vormt een aparte verschijning
onder de vele reisverhalen. Omdat deze
zijn geschreven door twee zwervers,
die naar het woord van Waldemar Boo
sels, de dichters dezer, aarde zijn.
JOHAN KONING
Kerstmis een mooien kalkoen te zullen
sturen. Twee dagen voor het feest
arriveerde deze ook inderdaad en zijn
komst veroorzaakte een mengsel van
teleurstelling en schrik.
Wij stadsmenschen verwachten van
een kalkoen, die aan de voordeur
wordt afgeleverd, dat hij netjes ge
plukt en opgevouwen is. Wat zoudt
u zeggen een krat thuis gestuurd te
krijgen, waar na eenige handgrepen
een monstergroot beest uit tevoorschijn
springt, met een tintelende vitaliteit,
vuurroode strijdlustige lellen en gelui
den uitstootend, die in een flat hoogst
onaangenaam klinken 1 Dadelijk drong
zich de nijpende vraag op „Hoe krij
gen we dat panklaar
Terwijl deze vriendelijke
melt van experts, die daar
hand voor omdraaien, maar
nek, werd deze methode
Was zeven jaar geleden, in.Oberst-
Tel-
„ski-zuigelingen” beloofd
't Was zeven jaar geleden, in,C
dorf, een plaatsje in Zuid-Beieren.
kens was ons „J_l
als 't een mooie dag is. gaan we den Ne-
belhorn op Eerst met de bergbaan tot het
Edmund-Probsthaus. en dan op
laatste 500 meter, tot den top.
Maar de Nebelhorn deed zijn naam ear
aan: hoe we ook tuurden, het Edmund-
Probsthaus bleef achter de wolken verbor
gen en de tocht werd zóó dikwijls uitge.
steld, dat we afstel vreesden
Dan het zóó maar gewaagd, zeiden onze
instructeurs, en met geschouderde ski’s
gingen we naar de Drahtseilbahn. Op el
kaar gepropt in den kleinen wagon, die aan
een dikken staaldraad boven den afgrond
zweefde, hadden we aanvankelijk een mooi
uitzicht, maar al gauw kwamen we midden
in de wolken en waren in een melkachtige
duisternis gehuld. Boven aangekomen,
werd^i de ski’s aangegespt en trokken we
er op uit. Maar nauwelijks een paar minu.
ten van het beschermende huis verwijderd,
durfden wij, die wat vooruitgegaan waren,
niet verder,
We konden, hoewel het s middags 12
uur was, geen drie meter voor ons uit
zien. Moeten we links of rechts? Welk
spoor moeten we volgen? Er zijn er zoo
veel. Is daar even verder een sterke heL
ling, een ravijn misschien? Zullen wij. on.
ervaren ski.ers, niet van den smallen rand
duikelen? We wachten. Daar hooren we
stemmen, ’t Zijn de gidsen van ons gezel
schap
Achter ons aan, in ons sjooor voort
gaan klinkt het bevel. En hoewel we nóg
niets zien, is ineens een gevoel van groote
veiligheid over ons gekomen. De gids weet
het, die zal er ons wel brengen, hij zal
ons niet aan gevaren blootstellen, waar we
niet tegen opgewassen zijn.
En we gaan achter hem aan. Ook al zien
we hem niet meer, we zien toch zijn
spoor, als we daarin blijven, gaan we vei.
lig En zoo ‘rekken we verder, telkens nog
bij een misstap een eind' wegzinkend, tel.
kens struikelend of vallend, maar we ka
men er toch. We zien niets, maar we
volgen
Tot het heerlijke gebeurt. Als we een
dig verschijnsel onder bovenaangeduide
categorie is mijn vriend Paul, die met
zijn bekoorlijke Eveline en een achter-
heeksehe gedienstige Greet een com
fortabele flat bewoont. Zijn eenige
grief tegen de flat is zijn nieuwheid,
waardoor er bijna nooit iets kapot is.
Hij heeft geen bepaalde hobby, maar
vindt het prettig zijn handen te ge
bruiken. Dat deze handen niet goed
staan, komt misschien, doordat hij zich
in z’jn jeugd te weinig geoefend heeft,
at mogelijk doordat hij zooiets als han
digheid niet geërfd heeft, waar ik
meer voor vrees. Als hij niet zpo’n
allervriendelijkst karakter had en tel
kens na zijn vele mislukkingen op dit
gebied zoo kinderlijk hulpeloos kon
kijken, ben ik ervan overtuigd, dat
zeer krachtige verstoringen zijn huise-
lijken vrede in de war zouden brengen.
Tot nu toe heeft Evelientje haar
humeur in bedwang weten te houden
en booze woorden zijn slechts drup
pelsgewijs over haar roze lipjes
huppeid.
Tot de kalkoen kwam.
Eén hunner vrienden woont in een
groot huis op het land en heeft op zijn
ruime erf verscheidene soorten pluim
vee rondstappen. Hij schreef hun een
h-lofi <mnkondieinp "<>rw
Maar als we dwalen' door de duisternis
komt de gids, van wien we met Kerstmis
hebben gezongen, dat Hij het licht der
wereld is. Die geeft óók geen antwoord,
maar Hij zegt: Volg mij na. En we gaan,
struikelende, vallende, weer opstaande,
maar we gaan achter hem aan
Nu eens zien we Hem, dan weer niet.
Zagen we Hem maar altijd, maar onze
oogen zijn dikwijls dicht en onze harten
gesloten. Toch gaan we veilig, als we
maar in zijn spoor blijven. En na een
langen, langen tocht door de duisternis kan
het zijn, dat plotseling oneindige verge
zichten voor ons opengaan.
Dan is alles overgoten met stralenden
glans. Als ik in de Kerstgeschiedenis lees
van de herders: En de heerlijkheid des
Heeren omscheen hen, dan denk ik altijd
aan de witte straling daar op den bergtop.
Zeker, ik weet wel, dat de velden van
Efratha zeer verschillen van een Beiersch
berglandschap, maar ik was overweldigd
van groot geluk, van niet uit te zeggen
zaligheid, toen ik het pad ,dat ik totnogtoe
zoo moeizaam en sukkelend had afgelegd,
daar zag in stralenden glans. Is dèt nu de
weg, waar ik zoo heb loopen tobben? Hoe
is ’t mogelijk, dat het me zoo’n moeite
kostte Wat schrik aanjoeg, is verdwenen.
Zijn dan de vragen opgelost, die me
zoo hebben benauwd? Neen, maar er is
iets veel beters gebeurd de vragen zélf
zijn verdwenen. Want het is alles licht en
alles glans en Mies warmte en blijdschap.
Ook het lijden, óók de dood. En alle dis
sonanten zijn opgelost in die groote har
monie. in het machtige koor, dat zingt:
„Lof, eer en aanbidding zij U, Heer, van
eeuwigheid tot eeuwigheid”
Als het maar zoo bleef! Maar we moe
ten na deze uitzonderlijke oogenblikken
weer terug, wéér den nevel in, weer in de
moeilijkheden, in de donkerheid. Maar de
gids gaat ons voor Als we verdwaald zijn,
zoekt Hij zoolang tot Hij ons gevonden
heeft. In allen angst hebben we toch de
herinnering aan die stralende toppen, aan
een plotseling hóóg-uitgeheven worden bo
ven alle aardsche benauwenis, boven alle
kwellende zorgen voor heden of toekomst.
Zijn de uiterlijke omstandigheden dan
veranderd? Neen, alles is precies eender
gebleven en het is toch fundamenteel an
ders geworden. Want we staan er an
ders tegenover. In onze harten trilt de
dankbaarheid voor dat ééne oogenblik,
waarop alle zorg en nood verdwenen was
en we weten, dat onze uiteindelijke be
stemming is, altijd zoo te zijn. Wij wéten
met volkomen zekerheid, ook in 1941, dat
als wij in blind vertrouwen onzen gids
volgen, zelfs door den dikken nevel, door
de vallei van de doodsschaduwen heen, Hij
ons zal brengen naar het Licht.
J. H. S.
Onder uw kennissen zullen zich on
getwijfeld lieden bevinden, die er een
vermaak in scheppen dingen te doen,
waar ze volstrekt geen verstand van
hebben. Zoo zijn er menschen. die elee-
trische kronen willen monteeren. Als
ze niet van de trapleer afslaan, zoodat
ze minstens voor een paar weken inva
lide zijn, vergeten ze toch zeker de
hoofdleiding af te sluiten en krijgen
een pracht van een klaf> als aange
name herinnering Of de nieuwe kost
bare lamp ontglipt hun ongeoefende
vingers met alle gevolgen van dien.
Ook ken ik er, die er dol op zijn
nieuwe leertjes in waterkranen te zet
ten zoodat ze ongewilde waterballet-
ten doen ontspringen. Eén mijner
vrienden hij had volgens zijn zeggen
binnenhuisarchitect moeten worden
bevolkt zijn beperkte woonruimte met
vreemd gedachte en nog vreemder
uitgevoerde gebruiksvoorwerpen.
Is dit voor zulke maniakken een
aanleiding om hun leven te beteren
en een boekje te koopen, getiteld
„Hoe leer ik in drie weken perfect
meubelmaken Niets daarvan, ze vol
harden meer dan ooit Ken moCrwaür-
Blauwrood van de kou was Lou
Kamstra thuisgekomen en zoo goed als
het ging verwarmde hij zijn verkleum
de vingers bij het armetierige pot
kacheltje op zijn pensionkamer, dat
hongerig om de kolen schreeuwde, die
het door de hospita te kort was gedaan.
Hondenleven! mopperde Kamstra
in zichzelf en meer dan ooit vond hij
vandaag, dat zijn zelfbeklag reden had.
In de donkere dagen rond Kerstmis had
Lou Kamstra al heel wat gemopperd,
’s Morgens, als hij bibberend opstond
en zijn kijk op de wereld beperkt bleef
tot zijn schamele pensionkamer, door
dat de felle vorst zijn ramen wit be
pleisterd had; z’n tweede verwensching
gold het kraantje van de vaste wasch-
tafel, dat hardnekkig weigerde z’n na
tuurlijke functie te verrichten en water
te verschaffen. Een ijsgolf kwam hem
tegemoet, als hij zijn kamerdeur opende
en naar zijn hospita om water brulde.
Als deze inleidende misère achter den
rug was, en hij een paar boterhammen,
gemeubileerd met vettige kaas of worst
naar binnen had gespoeld, een en ander
met behulp van een kopje lauwe thee,
ving zijn martelaarsgang naar het kan
toor aan.
Nu was het Oudejaar en het vroor
nog steeds, dat het kraakte. Oudejaar,
dacht Kamstra schamper, ook zooiets
heerlijks, als je alleen was.
Hij zag tegen den avond op als tegen
een berg. Familie had hij hier niet in
de stad en om bij zijn hospita te blijven
zitten, zooals die hem had voorgesteld,
dat leek hem een bezoeking. Ergens in
een kroeg een borrel en dan maar voor
twaalven naar bed, dat leek hem nog
het eenige.
an vanmiddag? Toch maar eens een
keertje schaatsenrijden? Veel aardig
heid was daar ook niet aan, want een
flinken tocht kon je niet maken, omdat
er overal karrevrachten sneeuw op het
ijs lag. Een baantje rijden, anders bleef
er niet over. Op zijn vrienden behoefde
hij vandaag niet te rekenen, want je
kon er nog zoo dik inzitten, op Oude
jaar stond je moederziel alleen, ieder
een zocht het dan in zjjn eigen familie
kring.
Mopperend zocht hij zijn schaatsen op.
Het viel hem mee, dat ze scherp waren
en niet verroest. Alia, hij zou dan maar
eens naar de ijsclub gaan.
Druk was het bezoek er niet bepaald.
Maar enfin, dan kon hij zijn beenen
tenminste eens flink uitslaan. Drie, vier
banen reed hij met forschen slag en
dat deed zjjn bloed weer wat sneller
stroomen. Verleerd was hij het toch nog
niet. Zoo, nu kon hij tenminste eens
even stilstaan, zonder dat hij moest
vreezen, in een ijspegel te veranderen
Hallo!
Verbaasd keek hij het meisje aan, dat
hem met een lach in de oogen en uit
gestoken hand tegemoet trad. Twee se
conden later had hij haar herkend:
Laura, drommels, hoe kom jij hier
in de kou? Ik dacht, dat je hoog en
droog, maar vooral warm, in Indië zat!
Zat ik ook, Lou, maar ik ben weer
terug.
Zwijgend bekeek hij haar. Weinig
veranderd was ze. Indië had zijn stem
pel nog niet op haar gedrukt, ze zag
er frisch en jong uit, zooals hij haar
gekend had, vóór ze vertrok. Dat was
vijf jaar geleden en haar vertrek met
Wim Constands was voor hem de
grootste desillusie van zijn leven ge
weest.
Hij had zich nu eenmaal verbeeld,
dat Laura z’n levensdoel was en de
deceptie was groot, toen zij z’n inzicht
schaving die Uit een nauwelijks na
speurbaar verleden stamt.
Vroeger, bekennen de beide
auteurs zelf, kon een reiziger den
burger nog wel eens verbluft doen staan
als hij zijn beleefde en niet beleefde be
levenissen opdischte. Maar sinds de
heele wereld ontdekt is en titels van
boeken als: Naar het dak der aarde, of:
Op zoek naar het hart van Afrika, op
het ontvankelijke gemoed van het pu
bliek niet den minsten indruk meer ma
ken, heeft de moderne man die verre
reizen doet, in tegenstelling met dien uit
minder beschaafde tijden, niets meer te
verhalen. Hij is uitgepraat. Wat hij te
vertellen heeft staat al lang in boeken
en wat niet in boeken staat, heeft de
lezer zelf mee gemaakt.
Maar dit is toch maar een halve
waarheid. Men kan het geheel eens
zijn met de beide auteurs van „Zee-
waarts-Zuidwaarts”. wanneer zij zeggen
dat het niet eerlijk is, dat de reisverha-
ler zou moeten achterstaan bij den dich
ter en den romancier
Immers, de dichter van elke generatie
schrijft liefdesverzen, ofschoon de poë
ten door alle eeuwen heen de liefde al
bezongen hebben en men er ook op dit
gebied eigenlijk niets meer over te
zingen heeft.
En alle denkbare onderwerpen ter
wereld zijn door de romanschrijvers
reeds behandeld, desondanks blijven er
romanciers geboren worden en hun pro
ducten verschijnen.
Er moeten dus oude geschiedenissen
zijn, die immer nieuw blijven. En dit
geldt ook voor het reisverhaal, ook al
stad we-
niet hun
wel den
door Paul
dadelijk als barbaarsch van de hand
gewezen. Een zwakke poging Greet er
toe te krijgen de handeling toe te
passen, stuitte op een wild verzet
harerzijds. Het alternatief van een
goede levende gedienstige of een goeden
dooden kalkoen was doorslaggevend,
zoodat Paul tot het onzalige plan
kwam het dier te vergassen. Dus werd
de gasslang van het fornuis afgepeu-
tera, over den bek van het inmiddels
geknevelde slachtoffer gestulpt en de
kraan ging open. Iedereen verwijderde
zich en toen ze na tien minuten kwa
men kijken, vonden ze een keuken,
waar volgens aller meening een paard
het geen tien minuten had
den, terwijl de kalkoen stijf
neerlag.
Nu is de eenige manier
kalkoen te plukken, niet te
nadat hij naar de eeuwige jachtvelden
verhuisd is, maar hem dadelijk daarna
rijkelijk met gloeiend water te begie
ten, wat dan ook door Greet gedaan
werd.
in afwachting ging hij kaal in de
frigidaire en dien avond stapte Paul in
bed, meer dan ooit overtuigd, dat als
je iets goed gedaan wilt hebben, je dit
zelf hoort te doen.
Den volgenden morgen om half acht
het rechte eind gehad, dacht hij
want met z’n tweeduizend gulden sala
ris zou hij op het oogenblik wel een
slaan tegenover
heel pover figuur
Constands.
Zullen
ski’s de
we een
stelde ze voor.
Even was het, of de tijd wegviel.
Precies zoo vroeg ze het hem vroeger
vaak, toen ze nog samen in de „vijfde”
zaten. En toen ze, direct goed op slag-
samen over het ijs gleden, kwam er
even een gevoel van vreugde over
hem, alsof er niet zooveel jaren tus
schen lagen en ze niet getrouwd was
met Wim Constands.
Ze lachte. Net als vroeger, zei ze
en juist dat gezegde bracht hem tot de
werkelijkheid terug.
Is je man niet hier 1 vroeg
kort.
Hij zag den lach uit haar oogen ver
dwijnen. Ik ben hier alleen. Weet
je het dan niet
Verwonderd keek hij haar aan.
Twee jaar geleden gestorven, ging
ze verder, auto-ongeluk. Ik ben nog
een paar jaar in Indië blijven hangen,
kon er niet toe besluiten terug te gaan
naar Holland. Maar nu ben ik
goed weer hier. Voorloopig in
Excelsior-hotel. ’k Moet nog uitzien
naar een woning.
Hij wist niet zoo gauw iets te zeg
gen. ’t Was wel wat laat om nu nog
te condoleeren. Beroerd voor je
Stom klonk dat, maar hij wist niet zoo
vlug iets anders. Een vlot causeur was
hij nooit geweest.
Tja zei ze. En dan Maar jij,
Lou, hoe gaat het met jou
Oh, deed hij luchtig, ’t kon
slechter. Vrij aardige baan, alleen dat
kosthuisdeven, dat is niet allemaal
rozengeur en maneschijn,
Dus niet getrouwd
zacht,
Nee! hij lachte geforceerd. Ze
willen me niet, de
blijkbaar m’n type niet mee, Laura.
Nou ja, daar weet
praten.
Ze kleurde waarachtig, maar ze ne
geerde zijn toespeling. Wat doe je
vanavond vroeg ze plotseling, zonder
hem aan te kijken. Heb je een af
spraak 't Is misschien onbescheiden,
maar anders
Maar anders vorschte hij.
Ik ben vanavond heelemaal al
leen. Je weet, dat mijn ouders gestor
ven zijn. En met Wim's famiile ben
ik een beetje gebrouilleerd. Zoo’n
oudejaarsavond vind ik iets triestigs,
Lou. ik zie er tegenop als tegen een
berg. Heb je dat óók, dat op Oudejaar
alle treurige herinneringen op je af
komen, dat je alleen maar denkt aan
wat zwart en naar en onaangenaam
was in je verleden. Dat de oogenblik
ken van geluk je zoo heel kort voor
komen en het leed onnoemelijk lang
Hij knikte. Je lijdt dus ook aan
de ziekte, die men pessimisme noemt.
Misschien zouden wë dan vanavond el
kaar wat kunnen opmonteren, Laura
Ergens dineeren en daarna kunnen we
nog verder zien. Wat denk je ervan
Graagkwam ze spontaan.
’k Had je hetzelfde willen voorstel
len. Kom dan naar mijn hotel, Lou,
’t eten is er niet kwaad. Enwel
bedankt.
Met een breeden zwaai brak hij hun
baantje af.
Dat is dan afgesproken, Laura
Tegen een uur qf acht zal ik er we
zen. Laten we dan nu afscheid nemen,
want ik wou me graag wat opknap-
pen. En bij een verwaarloosd vrijgezel
als ik, neemt dat tijd
Hij drukte haar hand.
Daaaaaaaag zei ze met een uit
haaltje. En ook dat klonk weer net als
vroeger
Lou Kamstra had zich met extra
zorg gekleed ’t Had heel wat voeten
in de aarde gehad, voor hij tevreden was
met z’n uiterlijk. Z’n smoking was in
jaren niet gebruikt, zijn overhemds-
knoopjes wilden niet, maar met behulp
van een uiterste nieuwsgierige hospita
was hij er dan toch in geslaagd zich
toonbaar te maken.
Zoo zaten ze bij het gedempte licht
van een tafellampje en dronken cham
pagne. Het was stil in hotel Excelsior,
maar het paste bij hun stemming. Ze
hadden besloten, hier maar te blijven,
ze wilden graag eens praten en een
dancing trok hen niet aan.
Rijkelijk had de champagne ge
vloeid, want Lou Kamstra had er des
noods een maand salaris voor over,
een goeden indruk te maken. Bij alles
wat hij deed, was hij er op gespitst
niet achter te staan bij Wim Constands
Natuurlijk zou Laura vergelijken en
zijn trots gedoogde het niet, dat
dan de nederlaag zou lijden. Zelfs nu
nog niet, nu Wim gestorven was.
Gek, vond Laura, nu we sa
men zijn, hebben we enkel nog maar
prettige herinneringen opgehaald, Lou.
Hoe zou het toch komen, dat een
mensch op zulke dagen, als hij alleen
is, alleen den somberen Jtant van het
leven ziet Ik geloof, dat het niet
goed is, om alleen te zijn. Het maakt
van een mensch een isegrim. Ze lachte
luid. Dat doet me opeens denken
aan Bartels, weet je nog, onzen leeraar
in de geschiedenis. Dien noemden we
ook de isegrim. Die was ook alleen,
als ik 't me goed herinner.
Lou schonk de glazen nog eens vol.
Ernstig keek hij haar aan. Alleen
zijn is erg, Laura. Dikwijls tenminste.
Ik ben heel vaak eenzaam geweest.
Dan dacht Ik, net als jij, ook aan vroe-
Aan wat ik me van het leven
had voorgesteld, en wat het gewor
den is.
Bruusk nam hij zijn glas op. Ach
wat, kwam hij luchtig, nou zou ik
waarachtig toch nog gaan kniezen en
sentimenteel worden. Kijk eens op de
klok, Laura Nog een jaar seconden,
dan is het twaalf uur. Laten we klin
ken op jouw geluk.
Twaalf slagen galmden door de kleine
zaal. Ze keken elkaar in de oogen,
Cheerio zei ze.
Chéerio I
Ze dronken hun glazen ad fundum.
Lou, stelde ze toen voor, ik
wil naar buiten. Ik wil de stad zien in
den Nieuwjaarsnacht.
Samen liepen ze even om.
Toqn ze terugkwamen bij
hotel namen ze afscheid. Hij hield haar
hand vast.
Ik heb nagedacht over wat je
zooeven zei. Laura. Je hebt gelijk. Het