EEN TIBETAANSCHE ROMAN De boomen waren nog wit LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT VAN DE Zaterdag ill Januari 11941, No. 117772. b 4 p 8- MET GELIJKE MUNT Letterkundige Kroniek DE EXTRA-EDITIE Een boeiend en diep- boek zinnig De Lama der vijf Wijsheden ge- Het beeld nam vasteren vorm aan. lichten, lang- JOHAN KONING die den tekst Engelsche paar hem Wilt u niet uw sigaartje opsteken? vroeg Bart- Zeker, zeker, zei oom Henk. Vertelt u het ons, tante Clara, zei Catrientje ineens. ’n Anderen keer! zei tante Clara. Maar even staarde ze daarbij over het blonde hoofd van Bart heen in den mist naar buiten, en door dien mist kwam een beeld naar voren, tinkelden Mijn sigarenhandelaar is een zeer correct en een zeer wellevend man. Ik heb nog nooit eenige opdringerig heid bij hem geconstateerd en hij heeft ook nog nooit getracht mij iets te smeren”; hij verkoopt mij, wat ik vraag en daarmee uit. Des te meer was ik verbaasd over zijn houding tegenover een klant, toen ik gistermiddag bij hem binnenstapte om de vijf stuks van mijn merk en mijn doosje sigaretten te halen. Juist toen ik binnenkwam, stopte de man vijf sigaren in zijn koker en legde een rijksdaalder op de toonbank neer. In plaats van hem, zooals steeds zijn ge woonte was, direct terug te betalen, hield meneer Hendriks, mijn sigaren winkelier, den rijksdaalder in zijn hand en vragend keek hij zijn klant aan. Moet u nog niet een pittig Vor- stenlandertje, meneer? vroeg hij, juist een nieuwe oogst, werkelijk een geurig sigaartje voor zes cent. Zal ik er vijf voor u inpakken? De klant schudde ontkennend het hoofd. Nee, aan deze vijf heb ik voorloo- pig wel genoeg, zei hij. Ik meende, dat meneer Hendriks hem nu wel zijn wisselgeld zou geven, maar tot mijn verwondering haalde hij een kistje sigaren te voorschijn. Kijkt u eens naar dit dekblad, wat een prachtige kleur, niet? Dit is Sumatra, meer naar uw smaak, geloof veel aan contemplatie, zoodat het ver haal dan ook boeiend is gebleven tot op de laatste bladzijde. De ontluikende liefde in de beide kinderen, Dolma en Mipam, wordt met een zekere mate van dichterlijkheid beschreven en het kin derlijke geloof van Dolma in wonderen wordt den lezer even aannemelijk ge maakt als haar onderworpenheid aan den wil van haar vader, waardoor zij, op het laatste oogenblik, er toe komt Mipam, dien zij lief heeft, alleen te laten gaan. Mipam wordt kluizenaar in het klooster, waarheen zijn levensweg onder alle gebeurtenissen geleid heeft. Daar wordt hij zich bewust van de waarheid een reïncarnatie te zijn „van de lama’s van Ngarong, daar immers dezelfde geest van goedheid, hetzelfde verlangen om lijden te bestrijden, dat hen had bezield, in hem leefde en hij geroepen was om hun werk voort te zetten”. Het einde van den roman sluit aan op het begin: Wonderteekenen be geleidden zijn geboorte. Voor zonsop gang had zich een bovennatuurlijk licht tusschen de hooge boomen ver spreid van het bosch, aan welks zoom de primitieve woning van Mipam’s ouders stond. Er steken een paar vogels met gouden kuiven op het stroodak neer ofschoon het niet het jaargetijde voor hun trekken was. Na een langen tijd van droogte, die de dorstige planten en de schepselen, die voor hun voedsel daarvan afhankelijk waren, schrikkelijk had geteisterd, werd geheel onverwacht hoewel de zon scheen, de aarde door vertaald. Als iets unieks, als iets „zeer bijzonders” zou de boekverkooper dit werk in zijn uitstalkast kunnen aanprij zen. Dit zijn echter slechts bijkomstige omstandigheden, het boek heeft ook in nerlijke waarden, die zeer bijzonder zijn en niet alleen, voor hen die een zwak hebben voor occultisme, voor Oostersche wijsheid in het algemeen en voor de Heilige Geschriften van Tibet in het bijzonder. Het feit dat de hoofd persoon in dit boek, Mipam, verwant is aan den „hemelschen Heer der Onein dige Erbarming”, noopt den lezer er reeds in den aanvang toe, zich in te stellen op een gedachtensfeer die hem als romanlezer vreemd gebleven is. Nu moet men bij min of meer exotische boeken als dit voorzichtig zijn met „sfeer” en „stemming”. Bij de meeste hebben sfeer en stemming niet meer beteekenis dan die, welke de schmink heeft voor den tooneelspeler. Het boek van Lama Yongden is er echter geheel van doortrokkeri en de lezer kan zich niet onttrekken aan de macht welke ervan uitgaat. „Mipam” werd, lezen wij in een aan kondiging van den uitgever, geschreven een overvloedige stortbui verblijd. Een groot luipaard vertoonde zich dichtbij) het huis, kalm en waardig en onbe vreesd, dat met oplettende oogen het venster beschouwde, van de kamer, waarin het kind bezig was ter wereld te komen en de moeder van het pas gebo ren kind verklaarde, dat zij overal om. zich heen het gezang van onzichtbare wezens had gehoord. De vertaling van dezen merkwaardi- gen roman is van de hand van mevrouw M. de Gelder-Jansen, heeft gevolgd van de Engelsche en Fransche uitgave. De taak der vertaal ster is zeker niet gemakkelijk geweest De Senator kwam verder het ver trek in. Heeren, zei hij met omfloerste stem. Ik kom namens den Senaat met het verzoek of u ons meer in lichtingen kunt verschaffen dan welke wij reeds hebben. Hebben? vroegen Dickson en Nor man tegelijk. Zeker! antwoordde de Senator, pijnlijk sprekende. We ontvingen het ontzettende bericht vijf minuten, voordat uw extra-editie uitkwam. De President is met zijn vliegtuig in zee gestort. Het is precies zooals uw blad het weergeeft. We ontvingen het be richt per radio en waren juist van plan het aan het persbureau door te geven, toen uw extrablad al uitkwam. Twee dagen later werd Sr Lesley Sinclair mededirecteur en dat hij niet achterlijk was, liet hij duidelijk blij ken, toen hij met een knipoogje op Norman en Dickson zei: Het was een gewaagd nummertje heeren, maar ik geloof, dat het voor de tweede maal niet noodig zal zijn, tenminste als ik zoo eens naar die stapels brieven van nieuwe abonné’s en adverteerders kijk. Amerikaansche durf, zei Dickson tevreden en Norman kauwde verge noegd op het stompje van zijn sigaar. zijn merkwaardig verweven zijn met de onzienlijke wereld en de daarin ge wortelde occulte verschijnselen. In een korte voorrede vertelt de Ti- betaansche auteur hoe hij tot het schrij ven van zijn roman is gekomen. Of schoon lezen wij daar, altijd in den geest innig gehecht aan mijn land en de leeringen mijner Meesters zoo wel aan hen, die tot de kloosters be hoorden, waarin ik heb vertoefd als hen aan wier voeten ik heb gezeten, in hun kluizen, „op het dak der wereld” (dat is Tibet) heb ik in vele landen gereisd en ben ik met de vreemdelin gen in het Westen in contact gekomen... Op deze reizen heeft de auteur een ontstellend gebrek aan kennis van zijn land en volk ontmoet, waarover hij de meest onwaarschijnlijke verhalen en extravagante beschrijvingen heeft aan getroffen. In zijn land teruggekeerd, kwam hij er toe, zooals reeds gezegd, op aandringen van Alexandra David Neel, de bekende ontdekkingsreizig- ster, een getrouwe beschrijving van zijn volk en zijn zeden te geven in den vorm van een roman. Deze taak heeft Lama Yongden met toewijding en ta lent volbracht. Men ontvangt geen oogenblik den indruk dat het hanteeren van den romanvorm bijzondere moei lijkheden heeft veroorzaakt aan dezen auteur in een land, waarin de meditatie een zoo voorname rol vervult. Ofschoon het geestelijke element er sterk in ver tegenwoordigd is, lijdt het verloop van den roman geen oogenblik aan een te- „Mipam”, Tibetaansche roman door Lama Yongden, Van Loghum Slaterus, Uitgevers maatschappij, Arnhem. Jack Norman, de oudste directeur van „The Chicago Kornet” kauwde zenuwachtig op het stompje van zijn sigaar en krabde zich achter het oor. Met zijn andere hand maakte hij een snelle beweging en een oude, af- tandsche actentasch vloog naar den overkant van de tafel. Alstublieft, onverbeterlijke opti mist, zei hij met een pijnlijk lachje tegen Mr. Dickson. Als jij kans ziet, deze sorteering onbetaalde reke ningen met succes te laten verdwij nen, dan zal ik je optimisme gelooven. Mr. Alex Dickson worstelde ruim een kwartier door de papieren, schud de nu en dan meewarig het hoofd en gaf het toen op. Wij zitten op den rand van een vulkaan, Jack. Ik wist niet, dat het zoo erg was. Norman knikte en glimlachte nog pijnlijker. En het aantal abonné’s vermin dert met den dag. Het eenige wat er op zit is, dat we onze goede oude Kornet verkoopen. Met het geld, dat Sir Lesley Sinclair geboden heeft, kun nen we tenminste de voornaamste schulden dekken. Dickson’s optimisme scheen bij het zien van al die rekeningen geheel en al verdwenen, althans hij knikte goed keurend. En de andere schulden? Norman haalde de schouders op. Laten we daar niet aan denken, Lex, zei hij somber. De hoofdzaak is, dat we voorloopig gered zijn. Dickson beet op zijn nagels. Zijn oogen begonnen ondeugend te glinste ren en zijn spookgedachten over fail lissementen en gijzelingen gingen ver dwijnen. op aansporing van de bekende ontdek- kingsreizigster David NeeL Nog nooit tevoren had een Tibetaansche lama een roman geschreven en zeker niet spe ciaal voor Westerlingen. Het is een even interessant en boeiend, als fijn- en diep zinnig verhaal geworden; het is het le ven van Mipam, die, door rijk gescha keerde lotgevallen heen, tenslotte zijn innerlijke bestemming vindt; hij blijkt de reïncarnatie te zijn van een beroemd heilige en wijze. De schrijver heeft deze vervulling van Mipam’s bestemming la ten voortvloeien uit het uiterlijke ver loop van diens leven. Zijn opleiding als leerling-waarzegger, zijn verblijf aan het hof van een weinig beteekenend vorstje zijn vlucht van daar met Dolma, het meisje van wie hij houdt, zijn verre koopmansreizen teneinde voldoende rijk dom te verzamelen, om de hand van Dol ma te vragen, de mislukte schaking als er zich tenslotte toch hinderpalen voor doen, dit alles, schijnbaar slechts een romantisch verhaal, blijkt de buiten kant van een innerlijk proces, waarin Mipam’s ware wezen zich verwerke lijkt. Slechts zoo nu en dan breekt deze innerlijke wereld door de uiterlijke ge beurtenissen heen. Ook voor wie ge neigd is deze teekenen eer als zinnebeel den te beschouwen, heeft het verhaal een diepen zin. Tegelijkertijd geeft het boek een veel kleurig beeld van het leven in Tibet, met zijn bijgeloof, door den schrij ver met nauw merkbare ironie ook als zoodanig aangeduid, maar ook in ten. Het was een Coup de Théatre voor Norman en Dickson. De dollars stroomden binnen toen ze elkaar ver genoegd aankeken, hun inwendigen angst voor de gevolgen verbergend. Maar het succes was verzekerd. In heel Chicago en ver daarbuiten was groote ontsteltenis. Men hijgde en stond verpletterd bij de vreeselijke tijding van het vliegongeluk. Men ver slond het nieuws en wachtte ongedul dig op nadere berichten. Norman en Dickson zaten met onge duld en in hoogspanning te wachten op Sir Lesley Sinclair en toen ze voet stappen op de trap hoorden, legde Dickson waarschuwend zijn vinger te gen den mond. Stil... laat mij het woord maar doen. Ik weet wel, hoe iemand als Sir Lesley aangepakt moet worden. Er werd geklopt, maar geen van beide directeuren kreeg gelegenheid „binnen” te roepen. Twee heeren tra den binnen, maar Lesley Sinclair was er niet bij. Wie van u is de eigenaar van The Chicago Kornet? vroeg hij met een stem, waarin duidelijk een be paalde gejaagdheid viel te constatee- ren. Allebei, zei Mr. Dickson angstig en plotseling besefte hij de groote verantwoordelijkheid, die ze op zich geladen hadden. Maar het was te laat. Hij had senator Willy Walker herkend. We zijn beiden verantwoordelijk, onder het toen nog te dunne ijs, waar zij doorheen was gezakt, vandaan ge trokken. Zij kwamen druipnat thuis, kregen eerst een flink standje waar over men haast vergat de jongens die in den nood te hulp waren gesprongen, te prijzen. Maar toch, nadat Henk had verteld, dat zijzelf al heelemaal blauw had ge zien, werd er een haast angstige zorg aan haar gewijd. Ze werd dadelijk door haar moeder in bed gestopt en zelfs werd de dokter geroepen. Als Henk nu achter het touw stond, zou hij denken: Nu waagt zij zich weer op glad ijs, op ijs, waarop het water tot een duimdik is gestegen. Toch zou hij trotsch op haar zijn. Voort ging het..voort! Gedreven door de kracht van den ijskampioen voelde zij geen angst. Een paar uur tevoren had deze haar op de baan gezien en dacht: Wat rijdt die kleine! Nu toetste hij haar. Soms liet hij haar los, dan was zij geen licht, als voortge dreven wolkje meer, maar het scheen haar toe, alsof zij zelf wieken had. Dan zwaaiden zij weer naar elkander geluiden als vanuit een groote verte... toe. En toen, opnieuw bij het loslaten der handen, gebeurde het. Maar het was niet het elfjarig meisje, dat viel, het was de groote Noor, die op zijn kunstschaatsen plotseling zwikte, uit gleed en achterover in het nat viel. Er klonk gelach. Met een boog vloog zij terug naar .hem toe, op haar beurt stak zij in- viteerend haar hand uit. zij glim lachten elkander toe. Oom Henk zat nu in een zware rook wolk gehuld. Door die wolk heen, zag tante^ Clara een breedgeschouderden-, waaghalzerigen jongen, die eens in den nood achter haar stond. Buiten flikkerde hier en daar een lichtje, vonkjes werpend door den haast somberen dag. Werd van het eene licht je naar het andere een boodschap ge zonden? Een boodschap van eeuwen her, gekomen bij het rijzen van een ster, in het Oosten? Boodschap van zuiveren, eeuwigen dans? Door den nog zwaar hangenden mist naderde haar als vanuit een groote verte een klein meisje. En het was vreemd, zij had het ge voel,'als zouden zij elkander eens wer kelijk naderen, en dan een zijn. De lichtjes vonkten. De boomen waren nog'wit. E. OBERSTADT. Over die abonné’s, Jack. Weet je hoe dat komt? Ben jij zoo helderziende? We zijn achterlijk, dat is alles, zei Dickson wijsgeerig. Dank je, zei Norman hatelijk. Hebben we daarvoor hoogescholen, lycea, universiteiten en weet ik wat alles doorloopen? Weet jij een middel om die achterlijkheid kwijt te raken? Dickson lachte kwijnend, terwijl hij de drie haren op het centrum van zijn hoofd voor de tiende maal telde. Ik bedoel niet, dat we achterlijk van geest zijn. Verre van dat. Ik tenminste niet, want ik weet wel een middel om geld te verdienen. Norman scheerde door het vertrek, liep van louter vreugde een paar stoe len omver en kwam toen voor zijn compagnon te staan. Vertel op! Onze abonné’s loopen weg, Jack, omdat ons blad niet in staat is den wedloop van de groote kranten om sensatienieuws te brengen, bij te hou den. Dat is onze achterlijkheid. Als we daar verandering in kunnen bren gen, dan... Dat wist ik tien jaar geleden al, boy, zei Norman teleurgesteld. Dan had je er naar moeten han delen. Dan had je een jaar geleden al moeten doen, wat ik je nu ga voor stellen. Maar... Dickson legde geheimzinnig zijn vinger tegen zijn mond en ging voort: bevend. We moeten Lesley Sinclair een J rad voor de oogen draaien. Hij moet in de veronderstelling gebracht wor den, dat ons blad een der prominenten is op zijn gebied en dan... Zal hij lachend de trap afgaan en ons het beste wenschen met The Chicago Kornet. Of denk je, dat Sin clair even achterlijk is als wij? Dickson sloeg met zijn vuist op het schrijfbureau. Laat me toch uitspreken. We zullen het bewijzen, maar je moet niet bang zijn. Bang?... Waarvoor?... We lanceeren in ons eerstvolgen de nummer een sensatiebericht, zei de ander laconiek, maar Norman was een meester in het sarcasme. O juist! Precies... een sensatie bericht. Prachtig verzonnen... Een klap op het hoofd van Jut. Die raak is, galmde Norman te rug, en dan moeten we binnen en kele dagen de registers van de abon né’s sluiten, omdat we teveel abon né’s krijgen. En dan nog niet eens gesproken over de advertentie-con- tracten. Hij haalde diep adem,Dus een sensatiebr-icht, zeg je? Waar haal je dat vandaan? Dickson stak zijn rechterduim om hoog en hield hem vlak voor Nor mans gezicht. Hieruit! Louter leugens. Maar een leu gentje om bestwil. Een oogenblik dacht hij na, daarna vervolgde hij gewichtig: Wat zou je denken van een revolutie ergens op een eiland in de Zuidzee of zoo? Veel te ver weg, meende Nor- „aan man Daar interesseeren de men- schen zich niet voor. Een kabinetscrisis in Tjilatjap of een sitdown-staking in Hollywood? Geen kwestie van. Als je dan met alle geweld iets griezeligs wil, dan laten we den President van de'Repu bliek bij een vliegtocht verongelukken. Erg gewaagd, meende Dickson. Bovendien zal de President onmid dellijk laten blijken, dat hij nog springlevend is en nog lang niet van plan om dood te gaan. Dan komt hij ons verantwoording vragen, we gaan de gevangenis in en dan... Je bent een suffert, Lex, zei Norman eerlijk gemeend. Daar wachten we natuurlijk niet op, maar door het ontzettende bericht vliegen onze extra edities met millioenen weg en geen enkel ander blad noteert zoo veel nieuwe abonné’s als wij. Sir Les ley Sinclair komt met zijn snelste auto en koopt The Chicago Kornet voor het dubbele bedrag, dat gij he boden heeft. Een uur later was de teerling ge worpen. Geheel Chicago werd over stroomd door krantenjongens, die in derdaad de extra-editie van The Chi cago Kornet bij tienduizenden verkoch- De boomen waren nog wit... Maar zachtjes, zachtjes aan vielen de druppels. Op de vroolijke, druk be zochte ijsbaan van een stadje in het Noorden, stoorde men zich niet aan het ook zachtjes wegsmelten van de bovenijsvlakte Opwekkende muziek klonk en op de groote tent wapperden vlaggen. Om de gespannen touwen was het nog zwart van de baantjesrijders. Er was een belangrijke wedstrijd ge weest. Eerst hardrijden en daarna een wedstrijd in het schoontijden. Ook uit het buitenland waren mededingers voor dezen wedstrijd in het stadje opgeko men, waar men de schaatsenrijders- sport elk jaar opnieuw met werkelijken hartstochtelijken ijver beoefende. Dien middag had een bekend kampioen uit Noorwegen den eersten prijs behaald, zoowel met hardrijden als met schoon tijden. Het was tegen half vijf, de dooi viel sterker in. Het water stond een halven duim op het ijs. Wie zou zich daardoor laten afschrikken? Plotseling schoot vanonder het touw de groote Noor over de afgeschoten vlakte te voorschijn, had behoefte zich nog even in de ruimte uit te leven en als een vogel scheerde hij over het ijs, dat nu was als een groote, glimmende waterspiegel. Men staakte het baantje- rijden. Al spoedig stond een opeenge pakte menigte achter het touw en keek toe. En tusschen die opeengepakte me nigte stond een elfjarig meisje; een grijze mof hield ze stijf tegen zich aan gedrukt. Zij wrong zich tusschen de menschen door tot zij vlak achter het touw stond. De groote Noor reed niet maar zweefde voorbij.dan was hij weer veraf, dan weer plotseling angstig dichtbij. Hij maakte nu cirkels, draaide en kele oogenblikken als een tol op de punt van zijn schaats. Het meisje achter het touw hield haar gezichtje opgeheven. Op haar wan gen lag een zacht, rozig dons. Daar kwam hij opnieuw, het slanke, lange bovenlichaam gebogen, als met vleugelen op de hooge kunstschaatsen. Een zwaai! Was het werkelijkheid? Hij stond voor haar en stak invitee- rend zijn hand uit: Als gehypnotiseerd kroop ze onder het touw door: Van een kleine outsider. Van achter het gespannen touw, dat het heiligdom van de afgescheiden vlak te alleen voor de uitverkorenen open stelde, was zij een van die uitverkore nen geworden. Hij nam haar eerst voor zich, zette de handen tegen haar figuurtje en voort vloog het. Dit was het leven! Dit was het zich wagen en zich storten in de ruimte, dit was de zuiver ste. reinste blijheid, dit was de le vensvreugd! Als een dansend klein wolkje in ijle lucht voortgedreven. Zou Henk achter het touw staan? Nog geen tien dagen tevoren had hij haar, met nog een kameraad, van- Het was stil in de kamer. Op een klein tafeltje stond ergens in een hoek een kerstmandje, waarvan de kaarsjes nog niet waren aangestoken, alleen de oranjeappels blonken er in. Onder de lamp hing wat hulst. Buiten hing een grijze mist... Tante Clara lag onder de schemer lamp met een boek op haar rustbank. Zij dacht, dat er dien middag wel nie mand zou komen. Ineens werd er hard gebeld. Zij sprong haastig op: een oogenblik later was haar kamer vol jeugd en beweging. Het was de jongste generatie van de familie, die zijn op wachting kwam maken. Bart, de oudste van het troepje, een lang, opgeschoten jongmensch in een keurig gestreept pak, waarnaar hij ter sluiks even in den spiegel keek, schreeuwde wat in haar oor. Waarom schreeuw je zoo? vroeg Lieneke, die op hem volgde. Ik kom van oom Henk! Hij heeft mij een paar glaasjes wijn gegeven. Op dit uur? vroeg tante Clara. Ben je daarom zoo vroolijk? vroeg de zestienjarige Catrientje. Tante, zullen we thee voor u zetten? De allerjongste, een tweejarig na komertje, hadden ze ook meegebracht. Daar waren ze nu ineens! En allen hadden stralende gezichten. Wat ging het leven snel, peinsde tante Clara. Zij keek naar de twee oudsten, haast volwassen menschen ineens! Hoe ging het oom Henk vandaag? Best, tante, best! Een poosje ge leden was hij immers niet zoo goed? Een beroerte, was het niet, tante? Hoe kom je er bij? zei Catrientje verontwaardigd. Een licht aanvalletje, dacht ik. Een duizeling was het, zei Ca trientje. Anders niet! Als je achter in de vijftig bent, zei Bart wat bedenkelijk. Vandaag had ik jelui eigenlijk niet verwacht, zei tante Clara. Zij begon een roode kaars aan te steken en de oogen van het nakomertje begonnen te schitteren. Wel verwacht te ik juist oom Henk vanmiddag. Hij volgt mij op den voet, tante, zei Henk. Hij moest zich alleen nog scheren. Een klop op de deur: Daar was oom Henk! Er ging een hoeratje op. Vandaag dacht tante, dat u alleen zou komen, en nu komen we ineens allemaal tegelijk. Ik dacht, dat de jeugd vandaag op het ijs zou zijn. Het dooit erg, tante, zei Catrien tje. Er valt zelfs een licht mot regent je. Wat zeg jelui? vroeg oom Henk met de hand aan zijn oor. Ze zeggen, zei Bart, dat het vandaag geen weer is om schaatsen te rijden. Geen weer! bromde oom Henk. In onzen tijd was het altijd wéér, zoolang er nog ijs was. En je tante Clara... Hij maakte den zin niet af, maar keek haar daarbij aan. Dat herinnert me ineens... Was het niet juist zoo’n dag als vandaag? De boomen waren nog wit, maar over al rond de ijsvlakte begon het zachtjes te druppen. Was dat niet je groote dag met den Noor? Even flakkerde het lucifertje in tante Clara’s hand, waarmee ze de laatste kaars aanstak. Waar heeft u het nu ineens over? vroeg Lieneke. Wat weten wij van Tibet en zijn be woners? Zoo nu en dan lezen wij, en dit is dan ook nog zeer sporadisch ietwat wonderlijke verhalen over den Dalai Lama van dit merkwaardige land in zijn fantastisch paleis en een enkele maal treffen we in de journalen van ontdekkingsreizigers losse aanteekenin- gen over land en volk aan. De gemid delde boekenlezer weet bitter weinig van Tibet en voor hem zal deze roman van Lama Yongden een openbaring zijn Hij levert een zeer welkome afwis seling voor den romanlezer op, want zoo heel veel variatie is er tenslotte niet in de romanlectuur, oorspronkelijk of en de wijze, waarop zij haar taak heeft vervuld, verdient onvoorwaardelijk lof. De Nederlandsche tekst is volkomen gaaf en de hier en daar gegeven toe lichtingen op Tibetaansche woorden begrippen maken het den lezer gemak kelijk zich in de wereld te verplaatsen, welke in dit boek wordt opgeroepen- Een wonderlijke wereld van droom en daad openbaart zich in dit boek, dat een literaire kunstschepping omdat het een eeuwig element bezit, op zinnelijkheid alleen immers, laat geen kunstwerk grondvesten. „In dichters droomt de menschheid” heeft Hebbel ergens geschreven en in dezen zin moet men den Lama Yongden zien, die, met al zijn bekwaamheden van ro" mancier, toch een dichter-wijsgeer is» die tusschen waken en droomen zijn levensweg aflegt. ik. Tegen een schandelijk lagen prjjs verkoop ik die dingen, meneer San- derse, vijf cent, ’t is waarachtig haast te geef. U neemt er zeker een paar van mee? Eh nee... vandaag maar niet. En de man hield zijn hand op om zijn geld terug te ontvangen. Maar Hendriks negeerde die opende hand totaal. Hij draaide zich om en greep een pakje tabak. Heerlijke tabak, meneer Sander- se, kan ik u ten zeerste aanbevelen. Fijne krul, u rookt er een geurig pijp je van. Wat zegt u, rookt u geen pijp? Maar meneer Sanderse, dan moet u daar toch werkelijk eens aan beginnen. Een man, die geen pijp rookt! Hier, kijkt u eens, hier heb ik een prima pijpje voor beginners. Niet al te groot, en een echte droogrooker. Bovendien niet al te duur, als u er niet aan zou kunnen wennen, is er nog niet veel verloren. Intusschen waren nog enkele ande re vaste klanten binnen gekomen, die evenals ik met stomme verbazing het tooneeltje aanschouwden. We keken elkaar eens aan en schudden het hoofd. Was dat de correcte, altijd be leefde en vriendelijke Hendriks? Het was niet te gelooven... Meneer Sanderse stond klaarblijke lijk op heete kolen. Nee, werkelijk, ik heb vroeger al eens geprobeerd, een pijp bevalt me niet. Eh... vijf van zes waren het, meneer Hendriks, dan krijg ik dus twee-twintig van u terug. Hendriks scheen dien laatsten zin niet gehoord te hebben. Akbar, echte import, vijfentwintig cent de twintig. Wilt u die niet eens een keertje pro- beeren? Of rookt u liever Turksch? Niet? Dan liever een gesausd Ame- rikaantje? Daar heb ik weer drie nieuwe merken van, die vliegen ge woon weg, dat zal u zeker smaken, meneer Sanderse, heusch! Mag ik er een paar doosjes van inpakken? Meneer Sanderse wischte zich het voorhoofd af. Hij had het kennelijk warm en schudde opnieuw het hoofd. Twee gulden twintig... zei hij heel zacht en weer verstond de siga renhandelaar hem blijkbaar niet. Dan neemt u toch natuurlijk een sigaretje mee voor mevrouw. Ik heb prima-prima, eerste kwaliteit. Rookt uw vrouw niet? O, maar ik weet ze ker, dat uw dochter rookt, die zag ik I laatst zelfs inhaleeren, meneer San derse, ja-ja, die tegenwoordige jeugd, niet? Voor haar zou ik een iets pittiger sigaret kunnen aanbevelen, als het dan misschien deze mag we zen? Meneer Sanderse ademde diep. Een beetje schichtig keek hij om. Er ston den nu zeker nog vijf, zes andere klanten te wachten, en enkelen ver toonden teekenen van ongeduld. Mag ik... mag ik twee-twintig van u terug? vroeg meneer Sanderse, merkwaardig timide. Eindelijk scheen onze sigarenhande laar het op te geven. Berustend, maar met een vriendelijken glimlach op het gezicht, haalde hij de schouders op., Wel meneer Sanderse, dan een anderen keer misschien eens, hè? U wil vandaag niet goed gedaan zijn.; Hij telde twee gulden twintig op de toonbank en met haastige vingers I grabbelde meneer Sanderse het geld op. Bijna op een drafje liep hij den winkel uit. Meneer Hendriks staarde hem met een ironischen glimlach na. Toen keek hij ons aan... Ik moet u wel mijn excuses ma ken, heeren, dat ik u heb laten wach ten. Maar... dit was een kleine wraak neming. We waren allen even verbaasd. Nie mand van ons begreep er iets van. Een wraakneming? Ja, grinnikte meneer Hendriks, ik zie al, dat u er niet veel van begrijpt. Maar misschien zult u het- allemaal beter begrijpen en mij daar door des te gemakkelijker kunnen ex- cuseeren, als ik u zeg, wie deze me neer is, die zoo juist mijn zaak ver liet. Even pauseerde hij. In die pauze greep hij al mijn doosje sigaretten en mijn vijf sigaren. Zes nieuwsgierige oogen waren op gericht. Die meneer, zei hij toen zaam en nadrukkelijk, die m e- neerismjjnkapper!

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 14