EEN TIBETAANSCHE
ROMAN
De boomen waren nog wit
LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
VAN DE
Zaterdag ill Januari 11941, No. 117772. b 4 p 8-
MET GELIJKE MUNT
Letterkundige Kroniek
DE EXTRA-EDITIE
Een boeiend en diep-
boek
zinnig
De Lama der vijf Wijsheden
ge-
Het beeld nam vasteren vorm aan.
lichten,
lang-
JOHAN KONING
die den tekst
Engelsche
paar
hem
Wilt u niet uw sigaartje opsteken?
vroeg Bart-
Zeker, zeker, zei oom Henk.
Vertelt u het ons, tante Clara, zei
Catrientje ineens.
’n Anderen keer! zei tante Clara.
Maar even staarde ze daarbij over het
blonde hoofd van Bart heen in den
mist naar buiten, en door dien mist
kwam een beeld naar voren, tinkelden
Mijn sigarenhandelaar is een zeer
correct en een zeer wellevend man.
Ik heb nog nooit eenige opdringerig
heid bij hem geconstateerd en hij
heeft ook nog nooit getracht mij iets
te smeren”; hij verkoopt mij,
wat ik vraag en daarmee uit.
Des te meer was ik verbaasd over
zijn houding tegenover een klant, toen
ik gistermiddag bij hem binnenstapte
om de vijf stuks van mijn merk en
mijn doosje sigaretten te halen. Juist
toen ik binnenkwam, stopte de man
vijf sigaren in zijn koker en legde een
rijksdaalder op de toonbank neer. In
plaats van hem, zooals steeds zijn ge
woonte was, direct terug te betalen,
hield meneer Hendriks, mijn sigaren
winkelier, den rijksdaalder in zijn
hand en vragend keek hij zijn klant
aan.
Moet u nog niet een pittig Vor-
stenlandertje, meneer? vroeg hij,
juist een nieuwe oogst, werkelijk een
geurig sigaartje voor zes cent. Zal ik
er vijf voor u inpakken?
De klant schudde ontkennend het
hoofd.
Nee, aan deze vijf heb ik voorloo-
pig wel genoeg, zei hij.
Ik meende, dat meneer Hendriks
hem nu wel zijn wisselgeld zou geven,
maar tot mijn verwondering haalde
hij een kistje sigaren te voorschijn.
Kijkt u eens naar dit dekblad,
wat een prachtige kleur, niet? Dit is
Sumatra, meer naar uw smaak, geloof
veel aan contemplatie, zoodat het ver
haal dan ook boeiend is gebleven tot
op de laatste bladzijde. De ontluikende
liefde in de beide kinderen, Dolma en
Mipam, wordt met een zekere mate van
dichterlijkheid beschreven en het kin
derlijke geloof van Dolma in wonderen
wordt den lezer even aannemelijk ge
maakt als haar onderworpenheid aan
den wil van haar vader, waardoor zij,
op het laatste oogenblik, er toe komt
Mipam, dien zij lief heeft, alleen te
laten gaan. Mipam wordt kluizenaar in
het klooster, waarheen zijn levensweg
onder alle gebeurtenissen geleid heeft.
Daar wordt hij zich bewust van de
waarheid een reïncarnatie te zijn „van
de lama’s van Ngarong, daar immers
dezelfde geest van goedheid, hetzelfde
verlangen om lijden te bestrijden, dat
hen had bezield, in hem leefde en hij
geroepen was om hun werk voort te
zetten”. Het einde van den roman sluit
aan op het begin: Wonderteekenen be
geleidden zijn geboorte. Voor zonsop
gang had zich een bovennatuurlijk
licht tusschen de hooge boomen ver
spreid van het bosch, aan welks zoom
de primitieve woning van Mipam’s
ouders stond. Er steken een paar vogels
met gouden kuiven op het stroodak neer
ofschoon het niet het jaargetijde voor
hun trekken was. Na een langen tijd
van droogte, die de dorstige planten
en de schepselen, die voor hun voedsel
daarvan afhankelijk waren, schrikkelijk
had geteisterd, werd geheel onverwacht
hoewel de zon scheen, de aarde door
vertaald. Als iets unieks, als iets „zeer
bijzonders” zou de boekverkooper dit
werk in zijn uitstalkast kunnen aanprij
zen. Dit zijn echter slechts bijkomstige
omstandigheden, het boek heeft ook in
nerlijke waarden, die zeer bijzonder
zijn en niet alleen, voor hen die een
zwak hebben voor occultisme, voor
Oostersche wijsheid in het algemeen en
voor de Heilige Geschriften van Tibet
in het bijzonder. Het feit dat de hoofd
persoon in dit boek, Mipam, verwant is
aan den „hemelschen Heer der Onein
dige Erbarming”, noopt den lezer er
reeds in den aanvang toe, zich in te
stellen op een gedachtensfeer die hem
als romanlezer vreemd gebleven is. Nu
moet men bij min of meer exotische
boeken als dit voorzichtig zijn met
„sfeer” en „stemming”. Bij de meeste
hebben sfeer en stemming niet meer
beteekenis dan die, welke de schmink
heeft voor den tooneelspeler. Het boek
van Lama Yongden is er echter geheel
van doortrokkeri en de lezer kan zich
niet onttrekken aan de macht welke
ervan uitgaat.
„Mipam” werd, lezen wij in een aan
kondiging van den uitgever, geschreven
een overvloedige stortbui verblijd. Een
groot luipaard vertoonde zich dichtbij)
het huis, kalm en waardig en onbe
vreesd, dat met oplettende oogen het
venster beschouwde, van de kamer,
waarin het kind bezig was ter wereld te
komen en de moeder van het pas gebo
ren kind verklaarde, dat zij overal om.
zich heen het gezang van onzichtbare
wezens had gehoord.
De vertaling van dezen merkwaardi-
gen roman is van de hand van mevrouw
M. de Gelder-Jansen,
heeft gevolgd van de Engelsche en
Fransche uitgave. De taak der vertaal
ster is zeker niet gemakkelijk geweest
De Senator kwam verder het ver
trek in.
Heeren, zei hij met omfloerste
stem. Ik kom namens den Senaat
met het verzoek of u ons meer in
lichtingen kunt verschaffen dan welke
wij reeds hebben.
Hebben? vroegen Dickson en Nor
man tegelijk.
Zeker! antwoordde de Senator,
pijnlijk sprekende. We ontvingen
het ontzettende bericht vijf minuten,
voordat uw extra-editie uitkwam. De
President is met zijn vliegtuig in zee
gestort. Het is precies zooals uw blad
het weergeeft. We ontvingen het be
richt per radio en waren juist van
plan het aan het persbureau door te
geven, toen uw extrablad al uitkwam.
Twee dagen later werd Sr Lesley
Sinclair mededirecteur en dat hij niet
achterlijk was, liet hij duidelijk blij
ken, toen hij met een knipoogje op
Norman en Dickson zei:
Het was een gewaagd nummertje
heeren, maar ik geloof, dat het voor
de tweede maal niet noodig zal zijn,
tenminste als ik zoo eens naar die
stapels brieven van nieuwe abonné’s
en adverteerders kijk.
Amerikaansche durf, zei Dickson
tevreden en Norman kauwde verge
noegd op het stompje van zijn sigaar.
zijn merkwaardig verweven zijn met
de onzienlijke wereld en de daarin ge
wortelde occulte verschijnselen.
In een korte voorrede vertelt de Ti-
betaansche auteur hoe hij tot het schrij
ven van zijn roman is gekomen. Of
schoon lezen wij daar, altijd in
den geest innig gehecht aan mijn land
en de leeringen mijner Meesters zoo
wel aan hen, die tot de kloosters be
hoorden, waarin ik heb vertoefd als
hen aan wier voeten ik heb gezeten, in
hun kluizen, „op het dak der wereld”
(dat is Tibet) heb ik in vele landen
gereisd en ben ik met de vreemdelin
gen in het Westen in contact gekomen...
Op deze reizen heeft de auteur een
ontstellend gebrek aan kennis van zijn
land en volk ontmoet, waarover hij de
meest onwaarschijnlijke verhalen en
extravagante beschrijvingen heeft aan
getroffen. In zijn land teruggekeerd,
kwam hij er toe, zooals reeds gezegd,
op aandringen van Alexandra David
Neel, de bekende ontdekkingsreizig-
ster, een getrouwe beschrijving van
zijn volk en zijn zeden te geven in den
vorm van een roman. Deze taak heeft
Lama Yongden met toewijding en ta
lent volbracht. Men ontvangt geen
oogenblik den indruk dat het hanteeren
van den romanvorm bijzondere moei
lijkheden heeft veroorzaakt aan dezen
auteur in een land, waarin de meditatie
een zoo voorname rol vervult. Ofschoon
het geestelijke element er sterk in ver
tegenwoordigd is, lijdt het verloop van
den roman geen oogenblik aan een te-
„Mipam”, Tibetaansche roman
door Lama Yongden, Van
Loghum Slaterus, Uitgevers
maatschappij, Arnhem.
Jack Norman, de oudste directeur
van „The Chicago Kornet” kauwde
zenuwachtig op het stompje van zijn
sigaar en krabde zich achter het oor.
Met zijn andere hand maakte hij een
snelle beweging en een oude, af-
tandsche actentasch vloog naar den
overkant van de tafel.
Alstublieft, onverbeterlijke opti
mist, zei hij met een pijnlijk lachje
tegen Mr. Dickson. Als jij kans
ziet, deze sorteering onbetaalde reke
ningen met succes te laten verdwij
nen, dan zal ik je optimisme gelooven.
Mr. Alex Dickson worstelde ruim
een kwartier door de papieren, schud
de nu en dan meewarig het hoofd en
gaf het toen op.
Wij zitten op den rand van een
vulkaan, Jack. Ik wist niet, dat het
zoo erg was.
Norman knikte en glimlachte nog
pijnlijker.
En het aantal abonné’s vermin
dert met den dag. Het eenige wat er
op zit is, dat we onze goede oude
Kornet verkoopen. Met het geld, dat
Sir Lesley Sinclair geboden heeft, kun
nen we tenminste de voornaamste
schulden dekken.
Dickson’s optimisme scheen bij het
zien van al die rekeningen geheel en
al verdwenen, althans hij knikte goed
keurend.
En de andere schulden?
Norman haalde de schouders op.
Laten we daar niet aan denken,
Lex, zei hij somber. De hoofdzaak
is, dat we voorloopig gered zijn.
Dickson beet op zijn nagels. Zijn
oogen begonnen ondeugend te glinste
ren en zijn spookgedachten over fail
lissementen en gijzelingen gingen ver
dwijnen.
op aansporing van de bekende ontdek-
kingsreizigster David NeeL Nog nooit
tevoren had een Tibetaansche lama een
roman geschreven en zeker niet spe
ciaal voor Westerlingen. Het is een even
interessant en boeiend, als fijn- en diep
zinnig verhaal geworden; het is het le
ven van Mipam, die, door rijk gescha
keerde lotgevallen heen, tenslotte zijn
innerlijke bestemming vindt; hij blijkt
de reïncarnatie te zijn van een beroemd
heilige en wijze. De schrijver heeft deze
vervulling van Mipam’s bestemming la
ten voortvloeien uit het uiterlijke ver
loop van diens leven. Zijn opleiding als
leerling-waarzegger, zijn verblijf aan
het hof van een weinig beteekenend
vorstje zijn vlucht van daar met Dolma,
het meisje van wie hij houdt, zijn verre
koopmansreizen teneinde voldoende rijk
dom te verzamelen, om de hand van Dol
ma te vragen, de mislukte schaking als
er zich tenslotte toch hinderpalen voor
doen, dit alles, schijnbaar slechts een
romantisch verhaal, blijkt de buiten
kant van een innerlijk proces, waarin
Mipam’s ware wezen zich verwerke
lijkt. Slechts zoo nu en dan breekt deze
innerlijke wereld door de uiterlijke ge
beurtenissen heen. Ook voor wie ge
neigd is deze teekenen eer als zinnebeel
den te beschouwen, heeft het verhaal
een diepen zin.
Tegelijkertijd geeft het boek een veel
kleurig beeld van het leven in Tibet,
met zijn bijgeloof, door den schrij
ver met nauw merkbare ironie ook als
zoodanig aangeduid, maar ook in
ten. Het was een Coup de Théatre
voor Norman en Dickson. De dollars
stroomden binnen toen ze elkaar ver
genoegd aankeken, hun inwendigen
angst voor de gevolgen verbergend.
Maar het succes was verzekerd. In
heel Chicago en ver daarbuiten was
groote ontsteltenis. Men hijgde en
stond verpletterd bij de vreeselijke
tijding van het vliegongeluk. Men ver
slond het nieuws en wachtte ongedul
dig op nadere berichten.
Norman en Dickson zaten met onge
duld en in hoogspanning te wachten
op Sir Lesley Sinclair en toen ze voet
stappen op de trap hoorden, legde
Dickson waarschuwend zijn vinger te
gen den mond.
Stil... laat mij het woord maar
doen. Ik weet wel, hoe iemand als
Sir Lesley aangepakt moet worden.
Er werd geklopt, maar geen van
beide directeuren kreeg gelegenheid
„binnen” te roepen. Twee heeren tra
den binnen, maar Lesley Sinclair was
er niet bij.
Wie van u is de eigenaar van
The Chicago Kornet? vroeg hij met
een stem, waarin duidelijk een be
paalde gejaagdheid viel te constatee-
ren.
Allebei, zei Mr. Dickson angstig
en plotseling besefte hij de groote
verantwoordelijkheid, die ze op zich
geladen hadden. Maar het was te laat.
Hij had senator Willy Walker herkend.
We zijn beiden verantwoordelijk,
onder het toen nog te dunne ijs, waar
zij doorheen was gezakt, vandaan ge
trokken. Zij kwamen druipnat thuis,
kregen eerst een flink standje waar
over men haast vergat de jongens die
in den nood te hulp waren gesprongen,
te prijzen.
Maar toch, nadat Henk had verteld,
dat zijzelf al heelemaal blauw had ge
zien, werd er een haast angstige zorg
aan haar gewijd. Ze werd dadelijk door
haar moeder in bed gestopt en zelfs
werd de dokter geroepen.
Als Henk nu achter het touw stond,
zou hij denken: Nu waagt zij zich weer
op glad ijs, op ijs, waarop het water tot
een duimdik is gestegen.
Toch zou hij trotsch op haar zijn.
Voort ging het..voort!
Gedreven door de kracht van den
ijskampioen voelde zij geen angst. Een
paar uur tevoren had deze haar op de
baan gezien en dacht: Wat rijdt die
kleine!
Nu toetste hij haar. Soms liet hij haar
los, dan was zij geen licht, als voortge
dreven wolkje meer, maar het scheen
haar toe, alsof zij zelf wieken had.
Dan zwaaiden zij weer naar elkander
geluiden als vanuit een groote verte... toe. En toen, opnieuw bij het loslaten
der handen, gebeurde het. Maar het
was niet het elfjarig meisje, dat viel,
het was de groote Noor, die op zijn
kunstschaatsen plotseling zwikte, uit
gleed en achterover in het nat viel.
Er klonk gelach.
Met een boog vloog zij terug naar
.hem toe, op haar beurt stak zij in-
viteerend haar hand uit. zij glim
lachten elkander toe.
Oom Henk zat nu in een zware rook
wolk gehuld. Door die wolk heen, zag
tante^ Clara een breedgeschouderden-,
waaghalzerigen jongen, die eens in den
nood achter haar stond.
Buiten flikkerde hier en daar een
lichtje, vonkjes werpend door den haast
somberen dag. Werd van het eene licht
je naar het andere een boodschap ge
zonden? Een boodschap van eeuwen
her, gekomen bij het rijzen van een
ster, in het Oosten?
Boodschap van zuiveren,
eeuwigen dans?
Door den nog zwaar hangenden mist
naderde haar als vanuit een groote
verte een klein meisje.
En het was vreemd, zij had het ge
voel,'als zouden zij elkander eens wer
kelijk naderen, en dan een zijn.
De lichtjes vonkten.
De boomen waren nog'wit.
E. OBERSTADT.
Over die abonné’s, Jack. Weet je
hoe dat komt?
Ben jij zoo helderziende?
We zijn achterlijk, dat is alles,
zei Dickson wijsgeerig.
Dank je, zei Norman hatelijk.
Hebben we daarvoor hoogescholen,
lycea, universiteiten en weet ik wat
alles doorloopen? Weet jij een middel
om die achterlijkheid kwijt te raken?
Dickson lachte kwijnend, terwijl hij
de drie haren op het centrum van
zijn hoofd voor de tiende maal telde.
Ik bedoel niet, dat we achterlijk
van geest zijn. Verre van dat. Ik
tenminste niet, want ik weet wel een
middel om geld te verdienen.
Norman scheerde door het vertrek,
liep van louter vreugde een paar stoe
len omver en kwam toen voor zijn
compagnon te staan.
Vertel op!
Onze abonné’s loopen weg, Jack,
omdat ons blad niet in staat is den
wedloop van de groote kranten om
sensatienieuws te brengen, bij te hou
den. Dat is onze achterlijkheid. Als
we daar verandering in kunnen bren
gen, dan...
Dat wist ik tien jaar geleden al,
boy, zei Norman teleurgesteld.
Dan had je er naar moeten han
delen. Dan had je een jaar geleden
al moeten doen, wat ik je nu ga voor
stellen. Maar...
Dickson legde geheimzinnig zijn
vinger tegen zijn mond en ging voort: bevend.
We moeten Lesley Sinclair een J
rad voor de oogen draaien. Hij moet
in de veronderstelling gebracht wor
den, dat ons blad een der prominenten
is op zijn gebied en dan...
Zal hij lachend de trap afgaan
en ons het beste wenschen met The
Chicago Kornet. Of denk je, dat Sin
clair even achterlijk is als wij?
Dickson sloeg met zijn vuist op het
schrijfbureau.
Laat me toch uitspreken. We
zullen het bewijzen, maar je moet
niet bang zijn.
Bang?... Waarvoor?...
We lanceeren in ons eerstvolgen
de nummer een sensatiebericht, zei
de ander laconiek, maar Norman was
een meester in het sarcasme.
O juist! Precies... een sensatie
bericht. Prachtig verzonnen...
Een klap op het hoofd van Jut.
Die raak is, galmde Norman te
rug, en dan moeten we binnen en
kele dagen de registers van de abon
né’s sluiten, omdat we teveel abon
né’s krijgen. En dan nog niet eens
gesproken over de advertentie-con-
tracten.
Hij haalde diep adem,Dus een
sensatiebr-icht, zeg je? Waar haal je
dat vandaan?
Dickson stak zijn rechterduim om
hoog en hield hem vlak voor Nor
mans gezicht.
Hieruit!
Louter leugens. Maar een leu
gentje om bestwil.
Een oogenblik dacht hij na, daarna
vervolgde hij gewichtig: Wat zou
je denken van een revolutie ergens
op een eiland in de Zuidzee of zoo?
Veel te ver weg, meende Nor- „aan
man Daar interesseeren de men-
schen zich niet voor.
Een kabinetscrisis in Tjilatjap
of een sitdown-staking in Hollywood?
Geen kwestie van. Als je dan met
alle geweld iets griezeligs wil, dan
laten we den President van de'Repu
bliek bij een vliegtocht verongelukken.
Erg gewaagd, meende Dickson.
Bovendien zal de President onmid
dellijk laten blijken, dat hij nog
springlevend is en nog lang niet van
plan om dood te gaan. Dan komt hij
ons verantwoording vragen, we gaan
de gevangenis in en dan...
Je bent een suffert, Lex, zei
Norman eerlijk gemeend. Daar
wachten we natuurlijk niet op, maar
door het ontzettende bericht vliegen
onze extra edities met millioenen weg
en geen enkel ander blad noteert zoo
veel nieuwe abonné’s als wij. Sir Les
ley Sinclair komt met zijn snelste
auto en koopt The Chicago Kornet
voor het dubbele bedrag, dat gij he
boden heeft.
Een uur later was de teerling ge
worpen. Geheel Chicago werd over
stroomd door krantenjongens, die in
derdaad de extra-editie van The Chi
cago Kornet bij tienduizenden verkoch-
De boomen waren nog wit...
Maar zachtjes, zachtjes aan vielen de
druppels. Op de vroolijke, druk be
zochte ijsbaan van een stadje in het
Noorden, stoorde men zich niet aan
het ook zachtjes wegsmelten van de
bovenijsvlakte Opwekkende muziek
klonk en op de groote tent wapperden
vlaggen. Om de gespannen touwen was
het nog zwart van de baantjesrijders.
Er was een belangrijke wedstrijd ge
weest. Eerst hardrijden en daarna een
wedstrijd in het schoontijden. Ook uit
het buitenland waren mededingers voor
dezen wedstrijd in het stadje opgeko
men, waar men de schaatsenrijders-
sport elk jaar opnieuw met werkelijken
hartstochtelijken ijver beoefende. Dien
middag had een bekend kampioen uit
Noorwegen den eersten prijs behaald,
zoowel met hardrijden als met schoon
tijden. Het was tegen half vijf, de dooi
viel sterker in. Het water stond een
halven duim op het ijs. Wie zou zich
daardoor laten afschrikken?
Plotseling schoot vanonder het touw
de groote Noor over de afgeschoten
vlakte te voorschijn, had behoefte zich
nog even in de ruimte uit te leven en
als een vogel scheerde hij over het ijs,
dat nu was als een groote, glimmende
waterspiegel. Men staakte het baantje-
rijden. Al spoedig stond een opeenge
pakte menigte achter het touw en keek
toe.
En tusschen die opeengepakte me
nigte stond een elfjarig meisje; een
grijze mof hield ze stijf tegen zich aan
gedrukt.
Zij wrong zich tusschen de menschen
door tot zij vlak achter het touw
stond. De groote Noor reed niet maar
zweefde voorbij.dan was hij weer
veraf, dan weer plotseling angstig
dichtbij.
Hij maakte nu cirkels, draaide en
kele oogenblikken als een tol op de
punt van zijn schaats.
Het meisje achter het touw hield
haar gezichtje opgeheven. Op haar wan
gen lag een zacht, rozig dons.
Daar kwam hij opnieuw, het slanke,
lange bovenlichaam gebogen, als met
vleugelen op de hooge kunstschaatsen.
Een zwaai! Was het werkelijkheid?
Hij stond voor haar en stak invitee-
rend zijn hand uit:
Als gehypnotiseerd kroop ze onder
het touw door:
Van een kleine outsider.
Van achter het gespannen touw, dat
het heiligdom van de afgescheiden vlak
te alleen voor de uitverkorenen open
stelde, was zij een van die uitverkore
nen geworden.
Hij nam haar eerst voor zich, zette
de handen tegen haar figuurtje en
voort vloog het.
Dit was het leven!
Dit was het zich wagen en zich
storten in de ruimte, dit was de zuiver
ste. reinste blijheid, dit was de le
vensvreugd! Als een dansend klein
wolkje in ijle lucht voortgedreven.
Zou Henk achter het touw staan?
Nog geen tien dagen tevoren had hij
haar, met nog een kameraad, van-
Het was stil in de kamer. Op een
klein tafeltje stond ergens in een hoek
een kerstmandje, waarvan de kaarsjes
nog niet waren aangestoken, alleen de
oranjeappels blonken er in. Onder de
lamp hing wat hulst. Buiten hing een
grijze mist...
Tante Clara lag onder de schemer
lamp met een boek op haar rustbank.
Zij dacht, dat er dien middag wel nie
mand zou komen. Ineens werd er hard
gebeld. Zij sprong haastig op: een
oogenblik later was haar kamer vol
jeugd en beweging. Het was de jongste
generatie van de familie, die zijn op
wachting kwam maken.
Bart, de oudste van het troepje, een
lang, opgeschoten jongmensch in een
keurig gestreept pak, waarnaar hij ter
sluiks even in den spiegel keek,
schreeuwde wat in haar oor.
Waarom schreeuw je zoo? vroeg
Lieneke, die op hem volgde.
Ik kom van oom Henk! Hij heeft
mij een paar glaasjes wijn gegeven.
Op dit uur? vroeg tante Clara.
Ben je daarom zoo vroolijk? vroeg
de zestienjarige Catrientje.
Tante, zullen we thee voor u
zetten?
De allerjongste, een tweejarig na
komertje, hadden ze ook meegebracht.
Daar waren ze nu ineens! En allen
hadden stralende gezichten.
Wat ging het leven snel, peinsde
tante Clara. Zij keek naar de twee
oudsten, haast volwassen menschen
ineens!
Hoe ging het oom Henk vandaag?
Best, tante, best! Een poosje ge
leden was hij immers niet zoo goed?
Een beroerte, was het niet, tante?
Hoe kom je er bij? zei Catrientje
verontwaardigd.
Een licht aanvalletje, dacht ik.
Een duizeling was het, zei Ca
trientje. Anders niet!
Als je achter in de vijftig bent,
zei Bart wat bedenkelijk.
Vandaag had ik jelui eigenlijk
niet verwacht, zei tante Clara.
Zij begon een roode kaars aan te
steken en de oogen van het nakomertje
begonnen te schitteren. Wel verwacht
te ik juist oom Henk vanmiddag.
Hij volgt mij op den voet, tante,
zei Henk. Hij moest zich alleen nog
scheren.
Een klop op de deur: Daar was oom
Henk!
Er ging een hoeratje op.
Vandaag dacht tante, dat u alleen
zou komen, en nu komen we ineens
allemaal tegelijk.
Ik dacht, dat de jeugd vandaag op
het ijs zou zijn.
Het dooit erg, tante, zei Catrien
tje. Er valt zelfs een licht mot
regent je.
Wat zeg jelui? vroeg oom Henk
met de hand aan zijn oor.
Ze zeggen, zei Bart, dat het
vandaag geen weer is om schaatsen te
rijden.
Geen weer! bromde oom Henk.
In onzen tijd was het altijd wéér,
zoolang er nog ijs was. En je tante
Clara... Hij maakte den zin niet af,
maar keek haar daarbij aan.
Dat herinnert me ineens... Was
het niet juist zoo’n dag als vandaag?
De boomen waren nog wit, maar over
al rond de ijsvlakte begon het zachtjes
te druppen. Was dat niet je groote dag
met den Noor?
Even flakkerde het lucifertje in tante
Clara’s hand, waarmee ze de laatste
kaars aanstak.
Waar heeft u het nu ineens over?
vroeg Lieneke.
Wat weten wij van Tibet en zijn be
woners? Zoo nu en dan lezen wij, en
dit is dan ook nog zeer sporadisch
ietwat wonderlijke verhalen over den
Dalai Lama van dit merkwaardige land
in zijn fantastisch paleis en een enkele
maal treffen we in de journalen van
ontdekkingsreizigers losse aanteekenin-
gen over land en volk aan. De gemid
delde boekenlezer weet bitter weinig
van Tibet en voor hem zal deze roman
van Lama Yongden een openbaring
zijn Hij levert een zeer welkome afwis
seling voor den romanlezer op, want
zoo heel veel variatie is er tenslotte niet
in de romanlectuur, oorspronkelijk of
en de wijze, waarop zij haar taak heeft
vervuld, verdient onvoorwaardelijk lof.
De Nederlandsche tekst is volkomen
gaaf en de hier en daar gegeven toe
lichtingen op Tibetaansche woorden
begrippen maken het den lezer gemak
kelijk zich in de wereld te verplaatsen,
welke in dit boek wordt opgeroepen-
Een wonderlijke wereld van droom
en daad openbaart zich in dit boek,
dat een literaire kunstschepping
omdat het een eeuwig element bezit, op
zinnelijkheid alleen immers, laat
geen kunstwerk grondvesten. „In
dichters droomt de menschheid” heeft
Hebbel ergens geschreven en in dezen
zin moet men den Lama Yongden zien,
die, met al zijn bekwaamheden van ro"
mancier, toch een dichter-wijsgeer is»
die tusschen waken en droomen zijn
levensweg aflegt.
ik. Tegen een schandelijk lagen prjjs
verkoop ik die dingen, meneer San-
derse, vijf cent, ’t is waarachtig haast
te geef. U neemt er zeker een paar
van mee?
Eh nee... vandaag maar niet. En
de man hield zijn hand op om zijn
geld terug te ontvangen.
Maar Hendriks negeerde die
opende hand totaal. Hij draaide zich
om en greep een pakje tabak.
Heerlijke tabak, meneer Sander-
se, kan ik u ten zeerste aanbevelen.
Fijne krul, u rookt er een geurig pijp
je van. Wat zegt u, rookt u geen
pijp? Maar meneer Sanderse, dan
moet u daar toch werkelijk eens aan
beginnen. Een man, die geen pijp
rookt! Hier, kijkt u eens, hier heb ik
een prima pijpje voor beginners. Niet
al te groot, en een echte droogrooker.
Bovendien niet al te duur, als u er
niet aan zou kunnen wennen, is er
nog niet veel verloren.
Intusschen waren nog enkele ande
re vaste klanten binnen gekomen, die
evenals ik met stomme verbazing het
tooneeltje aanschouwden. We keken
elkaar eens aan en schudden het
hoofd. Was dat de correcte, altijd be
leefde en vriendelijke Hendriks? Het
was niet te gelooven...
Meneer Sanderse stond klaarblijke
lijk op heete kolen. Nee, werkelijk,
ik heb vroeger al eens geprobeerd,
een pijp bevalt me niet. Eh... vijf van
zes waren het, meneer Hendriks, dan
krijg ik dus twee-twintig van u terug.
Hendriks scheen dien laatsten zin
niet gehoord te hebben. Akbar, echte
import, vijfentwintig cent de twintig.
Wilt u die niet eens een keertje pro-
beeren? Of rookt u liever Turksch?
Niet? Dan liever een gesausd Ame-
rikaantje? Daar heb ik weer drie
nieuwe merken van, die vliegen ge
woon weg, dat zal u zeker smaken,
meneer Sanderse, heusch! Mag ik er
een paar doosjes van inpakken?
Meneer Sanderse wischte zich het
voorhoofd af. Hij had het kennelijk
warm en schudde opnieuw het hoofd.
Twee gulden twintig... zei hij
heel zacht en weer verstond de siga
renhandelaar hem blijkbaar niet.
Dan neemt u toch natuurlijk een
sigaretje mee voor mevrouw. Ik heb
prima-prima, eerste kwaliteit. Rookt
uw vrouw niet? O, maar ik weet ze
ker, dat uw dochter rookt, die zag ik I
laatst zelfs inhaleeren, meneer San
derse, ja-ja, die tegenwoordige jeugd,
niet? Voor haar zou ik een iets
pittiger sigaret kunnen aanbevelen,
als het dan misschien deze mag we
zen?
Meneer Sanderse ademde diep. Een
beetje schichtig keek hij om. Er ston
den nu zeker nog vijf, zes andere
klanten te wachten, en enkelen ver
toonden teekenen van ongeduld.
Mag ik... mag ik twee-twintig
van u terug? vroeg meneer Sanderse,
merkwaardig timide.
Eindelijk scheen onze sigarenhande
laar het op te geven. Berustend, maar
met een vriendelijken glimlach op het
gezicht, haalde hij de schouders op.,
Wel meneer Sanderse, dan een
anderen keer misschien eens, hè? U
wil vandaag niet goed gedaan zijn.;
Hij telde twee gulden twintig op
de toonbank en met haastige vingers I
grabbelde meneer Sanderse het geld
op. Bijna op een drafje liep hij den
winkel uit.
Meneer Hendriks staarde hem met
een ironischen glimlach na. Toen keek
hij ons aan...
Ik moet u wel mijn excuses ma
ken, heeren, dat ik u heb laten wach
ten. Maar... dit was een kleine wraak
neming.
We waren allen even verbaasd. Nie
mand van ons begreep er iets van.
Een wraakneming?
Ja, grinnikte meneer Hendriks,
ik zie al, dat u er niet veel van
begrijpt. Maar misschien zult u het-
allemaal beter begrijpen en mij daar
door des te gemakkelijker kunnen ex-
cuseeren, als ik u zeg, wie deze me
neer is, die zoo juist mijn zaak ver
liet.
Even pauseerde hij. In die pauze
greep hij al mijn doosje sigaretten
en mijn vijf sigaren. Zes
nieuwsgierige oogen waren op
gericht.
Die meneer, zei hij toen
zaam en nadrukkelijk, die m e-
neerismjjnkapper!