Kroniek der Duitsche letteren Het leven van een romanticus LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT VAN DE k Zaterdag 25 Januari 1941, No. 17784. EENIGE HET FAMILIELID DE DAMESKAPSALON Letterkundige Kroniek Slauerhoff herdacht iw hü De strijd der onvereenigbare tegendeelen” i b 9 p.3 oude. vrouw alles mr. en de hier :e JOHAN KONING! Hü een Deze levensbeschrijving door Constant van Wessem is rijk, een enkele maal iet- kennis ouden, wiens was te stapte hall. wat overdreven rijk aan levensbijzon derheden. In ieder geval vindt men Slauerhoff als mensch en kunstenaar er ten volle in uitgebeeld, in zijn grootheid, in zijn eenzaamheid, in zijn tragische menschelijkheid. Het werk besluit met een hoofdstuk „Inedita en curiosa’’ en met een biografie van Slauerhoff’s wer ken, met zorg door G. H. ’s-Gravesande samengesteld. Tenslotte treft men nog enkele bijzonderheden aan over Slauer hoff’s literaire nalatenschap, voor welks goede verzorging ook du Perron zoo ge ijverd heeft. Men zal zich herinneren, dat destijds een commissie gevormd werd om deze literaire nalatenschap on der haar hoede te nemen. Zitting in deze commissie hadden o.a. dr. Menno ter Braak, Jan Greshoff en mr. H. Mars man. Maar ook na Slauerhoff’s dood bleef het noodlot hem ongunstig. Ter Braak, du Perron, Marsman zijn over leden, Greshoff zit momenteel onbe reikbaar ver in het Zuiden van Afrika. J Slauerhoff als scheeparts. (UitConstant van Wessem’s levensbe schrijving) Slauerhoff in 1930. (UitConstant van Wessem’s levensbe schrijving) Het leven van Slauerhoff is het leven van een romanticus geweest: wie zoo diep teleurgesteld kon worden als uit zijn gedichten blijkt, moet hooge ver wachtingen hebben gekoesterd. In zijn leven projecteert zich zijn wezen, met zijn strijd der „onvereenigbare tegendee- len”, waaruit de conflicten ontstonden, die dat leven uiteenrukten en zijn ge dichten maakten tot het toevluchtsoord, „waarin hij alleen kon wonen” Con stant van Wessem duidt dan zijn levens beschrijving verder aan als een levens geschiedenis die zijn dichterlijk werk omlijnt, zoodanig, dat veel daarvan, door zijn eigen woorden toegelicht, als „reac tie” op levensgebeurtenissen is te zien en te verstaan. Constant van Wessem een van hen, die Slauerhoff sinds zijn Laten wij niettemin hopen, dat de voorgenomen uitgave der Verzamelde Werken van Slauerhoff spoedig voort gang moge vinden. Velen zullen deze verschijning met temeer verlangen tege moet zien, nu zij door het boek van Con stant van Wessem over Slauerhoff den betreurden dichter-schrijver zooveel na der zijn gekomen. Bovendien zullen deze werken, literair-historisch, een der schit terendste documenten en getuigenissen vormen uit een periode onzer letterkun de, waarin de schilderachtige groep der „Vrije Bladen”, de enthousiaste mede standers van „De Distelvink” en de strijdlustige leden van „De Gemeen schap" een uitgezóchte keurbende van jonge talentvolle geesten bijeenbrachten voor een strijd, waarvan de Schoonheid de inzet was die zij allen voortreffelijk hebben gediend. Slauerhoff debuteerde in den tijd, waarvan Greshoff in zijn samen met dr. Jan de Vries geschreven geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde getuig de, dat het een tijd was, waarin de jonge geesten werden voortgedreven vol van heftige verlangens en gespannen verwachtingen. De Nederlandsche let terkunde lééft, schreef hij. En zelfs in de beste jaren van den strijd der Tach tigers was de inzet niet zóó belangrijk en verheven. Nijhoff, Campert, Henrik Scholte, Ant. Donker, Binnendijk en Marsman kwamen in dien tijd naar vo ren. En met hen Slauerhoff. Toen diens „Archipel”, in 1923, het licht had ge zien, schreef Greshoff: Het vers van Slauerhoff is aan alle zijden bestoken met punten en prikkels. Bij de eerste lezing haalt men er onvermijdelijk zijn ouderwetsche rhythmische gevoeligheid aan open. Bij herhaalde behandeling, als men eenige oefening gekregen heeft, dan wordt men zich al spoedig de timide en brutale schoonheid van de gedichten be wust. Ze zijn schrijnend, of prikkelend tot innerlijk verzet, maar laten op den duur nooit onverschillig. De verzameling „Archipel” is ongelijk, maar in zijn ge heel merkwaardig om de drift van dezen bitter-romantischen pikbroek.Deze korte karakteristiek van Greshoff was de verschillende treffend juist. Zij bleef haar waarde be houden. ook ten aanzien van later werk de k gebo sem’ Piëte Dat deze begenadigde zwerver een romanticus was, niemand die zijn werk kent, zal er aan twijfelen. Constant v. Wessem begint er zijn inleiding mede: noemen mag, die hij in de volgende hoofdstukken: Studentenjaren, De lite ratuur, Zwerfjaren, „Das amoralische Ungeheuer”, Geluk en ongeluk, De keerzijde van de romantiek. Op zoek naar een eerlijk zeemansgraf en Ge strand in Nederland heeft volgehouden. Zijn zwerftochten als scheepsarts, zijn practijkwaarnemingen in Holland, zij zijn vervuld van de onrust, van de geniale driften en hartstochtelijke ver langens tegelijk die hem hebben opge jaagd „Zoo bleef hij overgeleverd aan den eeuwigen onvrede, door een strijd van tegendeelen in zichzelf, die „met elkaar overhoop lagen als in een drama en die hij nooit geheel heeft kunnen opheffen” Tegen de jongedame, die hem uitliet zei hij vaderlijk: Dag zusje, en streek haar onder de kin. Breeduit gezeten achter zijn oureau, liet hij zich verbinden met zijn huis. Joan? vroeg James Vander- stuyff, je mag hem hebben, dien Fred Dickson. En mijn zegen, kind! „Anekdoten", Wilhelm Schafer. Uitg Albert Langen Georg Müller München. De begaafde schrijver Wilhelm Schafer, auteur van een groot aantal romans, is een meester op het gebied der anecdoten, in uiterst verzorgde taal vertelde korte ver halen, meestal uit het Duitsche verleden. Zijn prozakunst herinnert aan Heinrich von Kleist of Gottfried Keller. In de bo vengenoemde uitgave, die speciaal ten ge rieve van buitenlanders in antiqua is ge drukt, zijn vijftig van deze fijn geslepen edelsteenen verzameld. Deze „Kurzge- schichten” niet zelden herinneren ze aan het proza van Hans Franch in: Zeiten- prisma hier en détail te behandelen, zou te veel plaatsruimte vragen. Gaarne maak ik attent op dezen meester van vertelkunst, die onlangs een bundel soortgelijke ver haaltjes „Histörchen” geheeten, het licht heeft doen zien; hij herinnert in menig opzicht aan Arthur van Schendel. „Aus dem Gebetbuch Kaiser Maximilians", Albrecht Dürer. Insel Bücherei, Nr 550. Het is een gelukkig oogenblik geweest, dat den grootsten schilder van Duitsch- land samengebracht heeft met den roman- tischen keizer Maximiliaan. We kennen zijn door Dürer geschilderd portret. Hier hebben we de reproductie van een aantal bladeren uit het gebedenboek van Maxi miliaan, door Dürer geïllustreerd. In het midden de tekst van bekende gebeden, psalmen of hymnen; er om heen, in rijke ornamentiek, de producten van Dürer's speelsche pen. We zien een Middeleeuwsch krijger, die een zwaar geharnast ridder van het paard steekt, we zien engelen, die den dolk van de heilige Veronica ophou den, een schare „fromme Landsknechte”, die samen met hun tambour den psalm: „Zingt den Heer een nieuw lied”, bege leiden. Reissinger heeft voor een uitvoerig „Nachwort” gezorgd, met een kort woord ever Dürer een vertaling van de Latijn- iche teksten en de verklaring van de figu ren in de marge. De uitvoering is boven allen lof verheven. „Dichter schreiben über sich selbst Eugen Diederichs Ver lag, Jena. Een alleraardigst boekje, met recht een jubileumsdeeltje f’t lOOstef) van de „Deut sche Reihe” Twintig van de voornaamste Duitsche schrijvers (Gerard Walschap alleen is Vla ming) vertellen in enkele bladzijden iets over zichzelf, soms met een „überlegene” humor, soms filosofisch, maar meestal per soonlijk Dus een sprekend zelfportret, waarbij een foto gevoegd is. 't If niet zoo gemakkelijk, in zulk een kort bestek het essentieele van eigen leven en kunst weer te geven, temeer omdat bijna ieder de distantie tot eigen persoon lijkheid mist, die onmisbaar is voor een objectief beeld. Het onvervangbare per soonlijke maakt echter dit werkje tot een waardevolle aanvulling van Lennartz: Die Dichter unsrer Zeit. Ik hoop, dat de firma Diederichs nog meer schrijvers zal uitnoo- digen zulke zelfportretten te geven, vooral omdat ik de besten (Wiechert, Griese. Carosso, Kolbenheyer) heb gemist. „Wir plus drei", Eli Wendt. Uitg J. Engelhorns Nachf., Stuttgart. „Een vroolijke roman”, is de ondertitel, en dat is volkomen waar. Met groot ge noegen heb ik dit niet met probl-’mei be zwaarde luchtige boek gelezen. Literaire waarde? Och nee. Maar genoeglijke, on schuldige ontspanningslectuur. Elke bak- visch kan het aan haar moeder te lezen geven. „Wir” is een artistenechtpaar, „drei" zijn de drie kinderen. Een echtpaar bestaand uit een „weltfremd” schrijver en een prac- tische vrouw, die op humoristische wijze babbelt over de kleine gebeurlijkheden in het dorp, waar haar nerveuze man heen getrokken is, om de drukte in de stad te ontvluchten. Maar ondanks de prikkel baarheid van haar onpractischen echtge noot is ze toch bang hem te verliezen als een derde in het spel komt in de ge daante van een charmant jong vrouwtje, waarvan de man door een wetenschappe lijke expeditie langen tijd afwezig is. De der die das Leben fest und zuversichtlich angreift. So wirkt dieser Roman kraftvoller als die meisten andern Dichtungen Wiecherts". De onbevangen lezer moet hieruit opma ken. dat Wiechert staat aan de zijde van de jeugd. Maar 1 is precies omgekeerd. De houding van deze jeugd, die geen gdvoel heeft voor de werkelijke levenswaarden, wordt juist afgekeurd. De fout van Vogel pohl is, dat hij zijn eigen levensvisie op dringt aan de besproken auteurs. Verschillende in Nederland verschenen overzichten van de Duitsche literatuur ge ven ons een juister en betrouwbaarder beeld dan bovengenoemd boekje tijds zijn hand op zijn ontdekte hij links in de nieuwe klant, die juist plaats nadat zij mr. Dickson verte allerliefst toegeknikt had. vroegste literaire jaren hebben gekend, is er zich van bewust, dat in kort bestek geen volledig gedocumenteerde biogra phic kon worden gegeven Het materiaal is, lezen wij nog in de inleiding, bijeen gebracht en geordend uit de talrijke ver spreide gegevens, die beschikbaar wa ren, ook door inzage van veel, wat nog „particulier bezit” was gebleven en waaruit, de discretie in acht nemend waar het in leven zijnde personen be trof, datgene is gekozen wat voor zijn persoon en zijn werk karakteristiek was en te verstaan. Constant van Wessem. tot deze merkwaardige, maar niet min der juiste uitspraak komt, dat een mensch als Slauerhoff, van welken kant ook genaderd, een „mysterie” blijft be- teekenen, in welks onthulling niemand kan slagen. Een eenzaam en onstuimig hart, een gespleten natuur, hebben Slauerhoff’s levenslot bepaald. Wie voor de Duitsche romantische beweging belangstelling heeft, zal dezelfde onrust en gespleten heid van dezen typisch Hollandschen ro manticus terugvinden in een geest als dien van Clemens Brentano, behalve dat diens heftigheid op veel lateren leeftijd overging in een ietwat zonderlingen staat van vroomheid, een leeftijd, dien Slauerhoff. gestorven toen hij acht-en- dertig was, niet heeft mogen bereiken. In de levensbeschrijving van Constant van Wessem komen, meer dan wij in eenige andere karakteristiek hebben aangetroffen, deze heftigheid, deze ver bittering en gespletenheid volkomen tot uiting. Een tragisch leven met schoon? verrukkingen en vele inzinkingen van leed en bitterheid Reeds in het eerste hoofdstuk: „Een levensbegin” heeft van Wessem datgene het scherpst belicht wat als verklaring voor Slauerhoff’s levens- en kunste naarstragiek van de meeste beteekenis is, een werkwijze, als men het even zoo D’r komt niks van in, zei James Vanderstuyff. Dat jullie mij al geld genoeg gekost hebben is nog tot daar aan toe. Nu ga je te ver. Ik wil des noods je kleedgeld met 10.000 dollar verhoogen, je moogt een paar maand jes naar Hawaii gaan of ec" nieuw sportvliegtuigje koopen maar... Ik wil Fred en Fred alleen. Joan Vanderstuyff stampte met haar hakjes op den grond. En ik laat me niet als een klein kind behandelen. Als u het niet goed vindt, ook best, dan maar tegen uw zin. Maar ik trouw met Fred en daar mee uit! Belachelijk, snoof Vanderstuyff. Mannen mogen het geld verdienen en moeten verder naar de pijpen van hun vrouw dansen, gromde mr. Van derstuyff. Hij kauwde nadenkend op zijn sigaar en zuchtte. Wat hebben wij, mannen, eigenlijk in te brengen? Klopt. Vrouwen regeeren de we reld. Joan stak een cigaret op en streek met haar hand door James’ haar, iets wat hem altijd meer erger de dan twintig punten verlies op zijn Steels, en liep naar de deur. Ik noo- dig je hierbij uit om op mijn bruiloft te komen, zei ze nog, met haar hoofd om een kier. Daarop sloeg ze de deur met een harden slag achter zich dicht. Mr. James Vanderstuyff, wiens we reldvermaarde drups gegeten werden zoowel door de Eskimo’s in het barre Noorden, als door de pygmeeën in donker Afrika, nam een waarlijk mannelijk besluit, drukte op een van de veertig knoppen van zijn telefoon- tafel en bestelde zijn wagen. Hij reed naar de 6e straat en liet stoppen voor Dickson’s dameskap- salon, waar een friction 100 dollar kost. Vóór hij er binnentrad wierp hij een schichtigen blik om zich heen: stel je voor, dat zijn vriend Harold Penny- wise, de kauwgumkoning of Henry Pickmann, de president van de Ame rica-Mexico Bank, hem hier toevallig zouden zien binnengaan! Het klamme zweet brak hem uit bij die ontzettende gedachte. Voor hij echter zijn zak doek uit zijn zak had kunnen halen, gleed de groote glazen deur geluidloos open en stond hij op Tiet dikke tapijt. Zeker, hij was niet yoor een kleintje vervaard en toch zouden zijn groote vrienden, die anders met veel ontzag over den zakenreus ,,Van” spraken, zich thans verbaasd achter het oor gekrabd hebben als ze hem hier had- vrees blijkt echter geheel ongegrond maar men leze de verwikkelingen zelf. Alles eindigt in pais en vree en zélfs de „Oom uit Amerika" in gedaante van een filmmaatschappij, die een hoog honorarium aanbiedt voor de verfilmingsrechten voor een van schrijvers boeken ontbreekt niet. zweep wegreed, terwijl in de verte schrille gefluit weerklonk van de lo comotief voor den trein, waarin de „erfgenaam” over zijn luchtkasteelen zat na te denken. onbeperkte heerscheres in van kant, bedelde kapper. Spaansche massage, riep deze naar een van zijn bedienden, die daar op met vreemde instrumenten de bolle wangen van mrs. Pennywise be gon te bekloppen. Vanderstuyff genoot. Flink hard! wilde hij roepen, maar legde nog bij mond. Daar zaal een nam, van uit de Was dat niet mrs. Putmann- die feeks van den ouden directeur van de Putmann- bank? Vanderstuyff werd beurtelings rood en bleek en slikte bijna zijn peuk je sigaar in van aandoening. Hij zette zijn hoed achter op zijn hoofd en drukte zijn neus tegen het glas, zag, hoe ze lijdzaam achter in stoel ging zitten. Epilage Turkestan, riep Dickson en, goeie genade, het leek wel of ze haar met een nijptang de wenk brauwen gingen uitrukken. Vergeet haar tong niet, met een binnenpret, die hem kriebel in zijn beenen veroorzaakte. Een geboren heerscher, zei mr. Vanderstuyff. Over vrouwen, voeg de hij er nadrukkelijk aan toe. Hij nam vol respect zijn hoed af voor den rug van mr. Dickson. Wat een prachtkerel, zei Vander stuyff nog eens. Hij had hier niets meer te doen; zijn bezoek was volko men overbodig geworden. Hij door de glazen deur naar de Kaarsrecht, gesterkt door de zeker heid van de mannelijke superioriteit, wandelde hij naar de draaideur. h’J is tp,-‘kenis. om bij den lezer belangstelling te ei wachten, ook nu nog, voor den per- ®°on van den schrijver, voor zijn milieu. oor zijn dagelijksche levensomstandig- eden. zooals die tot in de kleinste bij- '■'üderheden door Constant van Wessem orden beschreven? Wij meenen. dat eze vraag bevestigend beantwoord mag gorden, al hadden we eiten en gebeurtenissen, de groote -n e kleine, gaarne wat minder zakelüK-|.van Slauerhoff „f^,°etlstaaIó gezien dan in van Wes- JT S levensbeschrijving. met hoeveel u5le‘t en eerlijke bewondering en innig grip ook gegeven, is geschied. „Slauerhoff”. een levensbe schrijving. door Constant v Wessem. met reproduc ties naar foto’s en manu scripten alsmede een biblio graphic. A. A. M. Stols. uitgever. Rijswijk (Z.-H.). In 1936 leed de Nederlandsche letter kunde een gevoelig verlies door den ood van Jan Jacob Slauerhoff, op 5 U’tober van dat jaar. Zijn literaire ovensarbeid is niet omvangrijk, maar 11 is schoon en rijk en van groote be- ‘kenis. Is deze arbeid belangrijk ge- (Deutsche Dichter” Wil helm Vogelpohl. Verlag B G. Teubner, Leipzig. In 140 blz. geeft de schrijver een over zicht der Duitsche literatuur van de oud ste tijden tot heden. Tot mijn spijt kan ik dit aan den ondeskundigen lezer, die zich oriënteeren wil, niet aanbevelen, voor den deskundige is het overbodig. Het extreme standpunt van den auteur heeft n.l. ten gevolge. dat hij van de meeste schrijvers een uiterst eenzijdig en daardoor verwron gen beeld teekent. (Ulrich v Hutten, Goe the e.a.) 1/3 van den omvang is gewijd aan de schrijvers na 1914deze zijn in gedeeld volgens het principe van Josef Nadler, dus den „Stammesraum”. Jammer genoeg is hij ook hier geen betrouwbare gids. Een enkel voorbeeld. Over Wiecherts laatsten roman: „Das einfache Leben” zegt hij bijv „lm Mittelpunkte steht das Verhaltnis zwischen Vater und Sohn”. (Dit staat volstrekt niet in het middelpunt; is alleen een bijkomstige factor) Dem weltflüchtigen Vater stellt Dichter die neue Jugend gegenüber, hij me met een snauw te Kennen, dat dat mijn zaken niet waren, dat ik me er niet mee had te bemoeien en dat hij er niet op gesteld was, oud perso neel om zich heen te hebben, dat maar steeds over den overledene sprak. Die had afgedaan. En daarop zei hij, dat hij honger had en zoo spoedig mogelijk wat te eten moest hebben. Mijn vrouw ontving hem als was ze de oudste huishoudster van den overledene. Zij had voor deze ontvangst haar oudste plunje voor den dag gehaald en aangetrokken. Zij had gedekt voor drie personen. Nauwelijks had de joijge man dat gezien, of hij wenschte te weten, wie .er behalve hü, nog meer aan tafel zouden komen. Neem me niet kwalük, antwoordde myn vrouw, maar wü waren gewend samen met onzen heer te eten. We dachten, dat u er wel geen bezwaar tegen zou hebben, wanneer we net als vroeger... Dachten jullie, dat ik op jullie gezelschap aan tafel gesteld was, schamperde het jongmensch, dat we tot onzen erfgenaam wilden maken. Ik denk er niet aan! Een vreemde smaak schünt mijn weldoener er op na gehouden te hebben. Maar nou ja, voor dezen keer eten jullie nog maar met mü mee. Het beste in het huis bleek nog niet goed genoeg. Niets konden wij hem naar den zin doen. Ik was een onhan dige oude zemelaar, mijn vrouw was in alles te langzaam. Het vee wilde hij zoodra mogelük van de hand doen. De boerderij, mijn levenswerk, moest tot een landhuis verbouwd worden. Toen vroeg hü, wanneer de notaris zou komen. Ik antwoordde, dat deze den volgen den dag zou komen. Dat stond meneer niet aan. De sjees moest weer ingespannen wor den. Ik moest hem er onmiddellük naar toe rijden. Hü wilde de zaken zonder uitstel regelen. En in de stad zou hij dan meteen besprekingen kun nen vóeren over de aan te brengen veranderingen. Bovendien moest hü ander personeel om zich heen hebben. Zoo’n oude knecht en zoo’n versleten huishoudster was niets voor hem. En heb je hem naar den notaris gebracht? informeerde de kennis be langstellend. Ik spande de sjees onmiddellük in en reed in de richting van het station. Je had zün verwonderde gezicht eens moeten zien, toen hü dat constateerde. Je rüdt verkeerd, sufferd, zei hü- Nee, ik rüd goed. Ik breng u naar het station. Dan kunt u met den eersten den besten trein weer vertrek ken en morgen het werk op het kan toor weer verrichten. Wat bazel je toch? Het heertje was angstig verbaasd. Ik hoop, dat je het mü niet kwa lük neemt, zei ik toen, maar je bent geen erfgenaam en je wordt het ook niet. Ik ben namelük dat familielid, dat jou tot een 'vermogend man wilde maken. Maar ik wilde toch eerst we ten, wie u eigenlijk was. We kenden elkaar immers niet. En vandaar dat we besloten u te berichten, dat ik was overleden. De oude versleten huis houdster, die u op haar ouden dag, net als mü, op straat wilde zetten, was mijn vrouw. We zün tot de ont dekking gekomen, dat we ons in ons eenige familielid deerlijk vergist heb ben. Het reisgeld krijgt u natuurlyk terug... Zag je, welk een haast had, om den trein te halen? lachte de oude en de ander lachte hartelük mee. En ze lachten nog, toen de oude Wooldson de zweep liet knallen en het „Die Zauoergeige”. Kurt Kluge. Uitg. J. Engelhorns Nachf. Adolf Spemann, Stuttgart De tooverviool is een Stradivarius, die tentoongesteld staat in een muziekmuseum in Leipzig. Geen vuriger bewonderaar heeft ze dan de jonge virtuoos Andreas uit het kleine plaatsje Kranichstedt. Elk vrij oogenblik gaat hij naar Leipzig, droomt urenlang voor de viool die onder haar glazen stolp welbewaard ligt en een en kele maal door een groot meester mag worden bespeeld. De droomerige liefde tot het bewonderde instrument wordt tot een obsessie. Eenmaal laat hij zich insluiten in het museum, speelt ’s nachts in het verlaten gebouw en neemt haast on willekeurig de Stradivarius mee met de bedoeling, die drie dagen te gebruiken en dan weer op haar plaats te brengen. Hij speelt bij een kermis in Kranichstedt zóó dat de heele bevolking als in een roes komt hij speelt alleen in het bosch. hij is als dronken door de toovermacht der tonen. En nu? Volgt nu de ontdekking van den diefstal, opsporing van Andreas, in hechtenisneming. gevangenis? Neen, de „deus ex machina" in de ge daante van een orkestdirigent. die een vervanger zoekt voor een niet aangeko men solist, brengt alles weer in orde. Andreas krijgt een plaats als violist die met zijn muzikale capaciteiten overeen komt. hij trouwt het meisje dat hij lief heeft. en alles eindigt in pais en vree. Zoo- a’ men uit deze beknopte inhoudsopgave kan zien „Unterhaltungsliteratur”. „von Problemen unbeschwert”. maar van de goede soort „Serenissimus”, Franz Grau. Uitg. Essener Verlagsanstalt. Essen. Franz Grau, pseudoniem van een schrij ver naar wiens werkelijken naam moet geraden worden (er is zelfs een prijsvraag aan verbonden) vertelt onderhoudend van het leven aan een Duitsch vorstenhof, dat van Pfalz-Zweibrücken, omstreeks 1780, dus aan den vooravond van de Fransche revolutie. Aan het hoofd van dit minia- tuurrijkje staat een vorst, wiens verheven Wie is die heer, die u daar naar den trein bracht? vroeg een aan Herbert Wooldson, den schatrüken grondeigenaar, uiterlijk evenwel niet deed vermoeden dat hü meer was, dan een eenvou dige landbouwer. De oude Wooldson keerde zich la chend naar dengene, die hem had aan gesproken. Dat heerschap? Hü wees met zijn duim over zün rug heen naar den dandyachtigen jongeman, die ge haast van zijn sjees was gesprongen en het station was binnengehold. Dat is een stuk familie van mü. Ik had hem bijna tot mün erfgenaam be noemd. Bijna? vroeg de ander. Ja, büna, grinnikte de Mijn vrouw en ik worden een dagje ouder en wü moeten toch iets met ons hebben en houden doen, nietwaar? Naaste familie hebben we niet meer, geen van beiden. Maar dat jong mensch is nog in de verte aan ons verwant en we dachten, dat we er goed aan zouden doen, hem tot onzen erfgenaam te benoemen. En daarom wilden we eens wat nader kennis met hem maken. We scharrelden zün adres op hij verdient ergens als klerkje amper genoeg voor zijn le vensonderhoud en lieten hem weten dat een ver familielid, die er warm pjes büzat, hem tot erfgenaam had benoemd, dat zijn overkomst ge- wenscht was en dat hem de voorwaar den nader ter kennis gebracht zou den worden. Vanmiddag heb ik hem van den trein gehaald, vervolgde de oude man, terwijl er weer een lachje op zün gerimpeld gezicht verscheen. Met de oude sjees. Dat stond me neer niet aan. Hü had een open lan dauer verwacht. Ik gaf voor een oude knecht van den overledene te zün. Dus hij kende u niet? Nee, mij niet en mijn evenmin... Omjerweg vroeg hij, waar het landgoed van zijn oom lag. Land goed? herhaalde ik. De overledene woonde eenvoudig op een boerderü- Maar de woning is prachtig gelegen. Midden tusschen hoog geboomte. Daar heeft hü altüd gewoond, zei ik. Hij was er zeer.aan gehecht en het is stellig zün wensch, dat u het goed persoonlük blüft beheeren en zooveel mogelijk intact laat. Dacht je, dat ik van plan mijn leven op een boerderij door brengen? antwoordde hü minachtend. Ik zou wel gek zijn, als ik, wanneer ik werkelijk zooveel erf, als mü be richt is, in deze negorü zou blüven wonen. Man, je weet niet, wat je van het leven kunt genieten, als je geld ge noeg hebt. Toen wü bij de boerderü kwa men, wist hij bijna geen woorden ge- gnoof Vanderstuyff noeg te vinden om zijn afkeuring over alles en nog wat te kennen te geven. Niets deugde. De woning zag er veel te somber uit. Hü begreep niet, hoe iemand het daarin kon uithouden. Hij zou er zich van alle menschen verla ten gevoelen. Wanneer hij Verplicht was met het oog op de erfenis er eenigen tijd te vertoeven, ?ou hü grondige veranderingen aanbrengen. De boomen moesten gekapt worden en de paarden vervangen door een auto. En toen ik hem te kennen gaf, dat de overledene zeer aan de paarden ge hecht was geweest en de boomen rond het huis prachtig had gevonden, gaf idee van het „Gottesgnadentum” verbon den is met dwazen eigenwaan en enorme domheid De heele „Mëtressenwirtschaft”. de volkomen afhankelijkheid der omge ving van de luimen van zulk een despoot, die we uit de geschiedenis van Schiller zoo goed kennen, de heele clique van para- siteerende intriganten passeert de revue. Aan dit hof verschijnt een Fransche graaf, die het Parijsche hof is ontvlucht omdat hij in de verte het gerommel van den donder der revolutie heeft gehoord. Ten slotte nemen de gebeurtenissen hun on- weerstaanbaren loop; de armzalige vorst met z’n heelen aanhang wordt weggevaagd en een nieuwe tijd breekt aan „Weiter Land Afrika”, Fridtjof Mohr Jagd-und Fischfang unter dem Aquator. Uitg. Hans von Hugo Verlag. Berlin. Mohr, een Noorsch ontdekkingsreiziger is een hartstochtelijk jager en visscher. Hij heeft Afrika doorreisd, niet per auto en met alle hulpmiddelen van de moderne techniek, zooals zoo menige filmexpeditie, maar op de primitieve wijze, die een grondige kennis van mensch, dier en land- schap verschaft. Met groote geestdrift ver telt hij van de met tallooze gevaren onder nomen tochten. Spannend het eerste stuk, dat verhaalt hoe hij een luipaard die de heele omgeving onveilig maakte en de beste stukken vee roofde, eindelijk kon vangen; interessant de moeilijkheden van zijn forellenvisschen, voor zoover ik kan nagaan zonder het befaamde visschers- latijn, dat zulke verhalen gewoonlijk ont siert. t Is geen diep, maar een onderhou dend en spannend boek J SCHOUTEN den kunnen gadeslaan. Misschien wa ren het ook wel de zwoele zoete lucht- jes van vele parfums, lotions, zeepen en andere vreemde zaken die hem van zün stuk brachten. Hü trok aan zün boordje. Meneer wenscht? Vanderstuyff schrok; vóór hem stond een van die wenkbrauwgeschoren filmsterren met een rood prummelmondje. Ze keek hem koel-hooghartig aan. Het zou Joan kunnen zün of Mary. Of een van al die andere moderne vrouwen. Ik wil graag mr. Dickson spre ken, zei Vanderstuyff. Zün stem, die anders een gebiedenden toon had en zijn personeel deed vliegen, klonk hier als het gemekker van een opgejaagd lammetje. Een oogenblik alstublieft, mr. Dickson is bezig. Gaat u even zitten. Vanderstuyff nam plaats op het puntje van een stoel en greep, om zich een houding te geven, het eerste het beste tijdschrift dat op tafel lag. Hü begon zich te verdiepen in een belang rijk artikel over de modernste huid massage met geconcentreerd bieten sap. Na enkele oogenblikken waagde hü het met een half oogje over'**Het blad om zich heen te gluren en haalde opgelucht adem. In de allernaaste omgeving was geen rok te bekennen. Liever gezegd, door een breeden gla zen wand was hü gescheiden van de zaal, waarin aan de kanten kleine luxueuse behandelingskamertjes uit gebouwd waren. Toen hij bemerkte, dat hem niets gebeurde, veroorloofde James Vanderstuyff zich het geval eens wat vrijmoediger op te nemen. De eerste indruk, dien hü kreeg was van een grootsch opgezette folter- inrichting Maar wat er dan ook aan de hand was, hü stelde in elk geval tot zijn grenzenlooze verbazing vast, dat de vrouwen hier slechts hun mond moch ten houden bij alle pijnigingen, die hun aangedaan werden. Daar liep mr. Dickson in zijn witte jas. Hij begeleidde een volumineuze dame. Mrs. Pennywise, blies Vander stuyff tusschen zün tanden. Met groote oogen zag hij toe, hoe de geweldige, het huis zijn vriend den kauwgomfabri- met de aanminnigste lonkjes naar de gunst van haar

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 7