Kroniek der Duitsche letteren
Het leven van een romanticus
LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
VAN DE
k
Zaterdag 25 Januari 1941, No. 17784.
EENIGE
HET
FAMILIELID
DE
DAMESKAPSALON
Letterkundige Kroniek
Slauerhoff herdacht
iw
hü
De strijd der onvereenigbare
tegendeelen”
i
b 9 p.3
oude.
vrouw
alles
mr.
en
de
hier
:e
JOHAN KONING!
Hü
een
Deze levensbeschrijving door Constant
van Wessem is rijk, een enkele maal iet-
kennis
ouden,
wiens
was
te
stapte
hall.
wat overdreven rijk aan levensbijzon
derheden. In ieder geval vindt men
Slauerhoff als mensch en kunstenaar er
ten volle in uitgebeeld, in zijn grootheid,
in zijn eenzaamheid, in zijn tragische
menschelijkheid. Het werk besluit met
een hoofdstuk „Inedita en curiosa’’ en
met een biografie van Slauerhoff’s wer
ken, met zorg door G. H. ’s-Gravesande
samengesteld. Tenslotte treft men nog
enkele bijzonderheden aan over Slauer
hoff’s literaire nalatenschap, voor welks
goede verzorging ook du Perron zoo ge
ijverd heeft. Men zal zich herinneren,
dat destijds een commissie gevormd
werd om deze literaire nalatenschap on
der haar hoede te nemen. Zitting in deze
commissie hadden o.a. dr. Menno ter
Braak, Jan Greshoff en mr. H. Mars
man. Maar ook na Slauerhoff’s dood
bleef het noodlot hem ongunstig. Ter
Braak, du Perron, Marsman zijn over
leden, Greshoff zit momenteel onbe
reikbaar ver in het Zuiden van Afrika.
J Slauerhoff als scheeparts.
(UitConstant van Wessem’s levensbe
schrijving)
Slauerhoff in 1930.
(UitConstant van Wessem’s levensbe
schrijving)
Het leven van Slauerhoff is het leven
van een romanticus geweest: wie zoo
diep teleurgesteld kon worden als uit
zijn gedichten blijkt, moet hooge ver
wachtingen hebben gekoesterd. In zijn
leven projecteert zich zijn wezen, met
zijn strijd der „onvereenigbare tegendee-
len”, waaruit de conflicten ontstonden,
die dat leven uiteenrukten en zijn ge
dichten maakten tot het toevluchtsoord,
„waarin hij alleen kon wonen” Con
stant van Wessem duidt dan zijn levens
beschrijving verder aan als een levens
geschiedenis die zijn dichterlijk werk
omlijnt, zoodanig, dat veel daarvan, door
zijn eigen woorden toegelicht, als „reac
tie” op levensgebeurtenissen is te zien
en te verstaan. Constant van Wessem
een van hen, die Slauerhoff sinds zijn
Laten wij niettemin hopen, dat de
voorgenomen uitgave der Verzamelde
Werken van Slauerhoff spoedig voort
gang moge vinden. Velen zullen deze
verschijning met temeer verlangen tege
moet zien, nu zij door het boek van Con
stant van Wessem over Slauerhoff den
betreurden dichter-schrijver zooveel na
der zijn gekomen. Bovendien zullen deze
werken, literair-historisch, een der schit
terendste documenten en getuigenissen
vormen uit een periode onzer letterkun
de, waarin de schilderachtige groep der
„Vrije Bladen”, de enthousiaste mede
standers van „De Distelvink” en de
strijdlustige leden van „De Gemeen
schap" een uitgezóchte keurbende van
jonge talentvolle geesten bijeenbrachten
voor een strijd, waarvan de Schoonheid
de inzet was die zij allen voortreffelijk
hebben gediend.
Slauerhoff debuteerde in den tijd,
waarvan Greshoff in zijn samen met dr.
Jan de Vries geschreven geschiedenis
der Nederlandsche Letterkunde getuig
de, dat het een tijd was, waarin de
jonge geesten werden voortgedreven vol
van heftige verlangens en gespannen
verwachtingen. De Nederlandsche let
terkunde lééft, schreef hij. En zelfs in
de beste jaren van den strijd der Tach
tigers was de inzet niet zóó belangrijk
en verheven. Nijhoff, Campert, Henrik
Scholte, Ant. Donker, Binnendijk en
Marsman kwamen in dien tijd naar vo
ren. En met hen Slauerhoff. Toen diens
„Archipel”, in 1923, het licht had ge
zien, schreef Greshoff: Het vers van
Slauerhoff is aan alle zijden bestoken
met punten en prikkels. Bij de eerste
lezing haalt men er onvermijdelijk zijn
ouderwetsche rhythmische gevoeligheid
aan open. Bij herhaalde behandeling, als
men eenige oefening gekregen heeft, dan
wordt men zich al spoedig de timide en
brutale schoonheid van de gedichten be
wust. Ze zijn schrijnend, of prikkelend
tot innerlijk verzet, maar laten op den
duur nooit onverschillig. De verzameling
„Archipel” is ongelijk, maar in zijn ge
heel merkwaardig om de drift van dezen
bitter-romantischen pikbroek.Deze
korte karakteristiek van Greshoff was
de verschillende treffend juist. Zij bleef haar waarde be
houden. ook ten aanzien van later werk
de k
gebo
sem’
Piëte
Dat deze begenadigde zwerver een
romanticus was, niemand die zijn werk
kent, zal er aan twijfelen. Constant v.
Wessem begint er zijn inleiding mede:
noemen mag, die hij in de volgende
hoofdstukken: Studentenjaren, De lite
ratuur, Zwerfjaren, „Das amoralische
Ungeheuer”, Geluk en ongeluk, De
keerzijde van de romantiek. Op zoek
naar een eerlijk zeemansgraf en Ge
strand in Nederland heeft volgehouden.
Zijn zwerftochten als scheepsarts, zijn
practijkwaarnemingen in Holland, zij
zijn vervuld van de onrust, van de
geniale driften en hartstochtelijke ver
langens tegelijk die hem hebben opge
jaagd „Zoo bleef hij overgeleverd aan
den eeuwigen onvrede, door een strijd
van tegendeelen in zichzelf, die „met
elkaar overhoop lagen als in een drama
en die hij nooit geheel heeft kunnen
opheffen”
Tegen de jongedame, die hem uitliet
zei hij vaderlijk: Dag zusje, en
streek haar onder de kin.
Breeduit gezeten achter zijn oureau,
liet hij zich verbinden met zijn huis.
Joan? vroeg James Vander-
stuyff, je mag hem hebben, dien
Fred Dickson. En mijn zegen, kind!
„Anekdoten", Wilhelm Schafer.
Uitg Albert Langen Georg
Müller München.
De begaafde schrijver Wilhelm Schafer,
auteur van een groot aantal romans, is een
meester op het gebied der anecdoten, in
uiterst verzorgde taal vertelde korte ver
halen, meestal uit het Duitsche verleden.
Zijn prozakunst herinnert aan Heinrich
von Kleist of Gottfried Keller. In de bo
vengenoemde uitgave, die speciaal ten ge
rieve van buitenlanders in antiqua is ge
drukt, zijn vijftig van deze fijn geslepen
edelsteenen verzameld. Deze „Kurzge-
schichten” niet zelden herinneren ze
aan het proza van Hans Franch in: Zeiten-
prisma hier en détail te behandelen, zou
te veel plaatsruimte vragen. Gaarne maak
ik attent op dezen meester van vertelkunst,
die onlangs een bundel soortgelijke ver
haaltjes „Histörchen” geheeten, het licht
heeft doen zien; hij herinnert in menig
opzicht aan Arthur van Schendel.
„Aus dem Gebetbuch Kaiser
Maximilians", Albrecht Dürer.
Insel Bücherei, Nr 550.
Het is een gelukkig oogenblik geweest,
dat den grootsten schilder van Duitsch-
land samengebracht heeft met den roman-
tischen keizer Maximiliaan. We kennen
zijn door Dürer geschilderd portret. Hier
hebben we de reproductie van een aantal
bladeren uit het gebedenboek van Maxi
miliaan, door Dürer geïllustreerd. In het
midden de tekst van bekende gebeden,
psalmen of hymnen; er om heen, in rijke
ornamentiek, de producten van Dürer's
speelsche pen. We zien een Middeleeuwsch
krijger, die een zwaar geharnast ridder
van het paard steekt, we zien engelen, die
den dolk van de heilige Veronica ophou
den, een schare „fromme Landsknechte”,
die samen met hun tambour den psalm:
„Zingt den Heer een nieuw lied”, bege
leiden. Reissinger heeft voor een uitvoerig
„Nachwort” gezorgd, met een kort woord
ever Dürer een vertaling van de Latijn-
iche teksten en de verklaring van de figu
ren in de marge. De uitvoering is boven
allen lof verheven.
„Dichter schreiben über sich
selbst Eugen Diederichs Ver
lag, Jena.
Een alleraardigst boekje, met recht een
jubileumsdeeltje f’t lOOstef) van de „Deut
sche Reihe”
Twintig van de voornaamste Duitsche
schrijvers (Gerard Walschap alleen is Vla
ming) vertellen in enkele bladzijden iets
over zichzelf, soms met een „überlegene”
humor, soms filosofisch, maar meestal per
soonlijk Dus een sprekend zelfportret,
waarbij een foto gevoegd is.
't If niet zoo gemakkelijk, in zulk een
kort bestek het essentieele van eigen leven
en kunst weer te geven, temeer omdat
bijna ieder de distantie tot eigen persoon
lijkheid mist, die onmisbaar is voor een
objectief beeld. Het onvervangbare per
soonlijke maakt echter dit werkje tot een
waardevolle aanvulling van Lennartz: Die
Dichter unsrer Zeit. Ik hoop, dat de firma
Diederichs nog meer schrijvers zal uitnoo-
digen zulke zelfportretten te geven, vooral
omdat ik de besten (Wiechert, Griese.
Carosso, Kolbenheyer) heb gemist.
„Wir plus drei", Eli Wendt.
Uitg J. Engelhorns Nachf.,
Stuttgart.
„Een vroolijke roman”, is de ondertitel,
en dat is volkomen waar. Met groot ge
noegen heb ik dit niet met probl-’mei be
zwaarde luchtige boek gelezen. Literaire
waarde? Och nee. Maar genoeglijke, on
schuldige ontspanningslectuur. Elke bak-
visch kan het aan haar moeder te lezen
geven.
„Wir” is een artistenechtpaar, „drei" zijn
de drie kinderen. Een echtpaar bestaand
uit een „weltfremd” schrijver en een prac-
tische vrouw, die op humoristische wijze
babbelt over de kleine gebeurlijkheden in
het dorp, waar haar nerveuze man heen
getrokken is, om de drukte in de stad te
ontvluchten. Maar ondanks de prikkel
baarheid van haar onpractischen echtge
noot is ze toch bang hem te verliezen als
een derde in het spel komt in de ge
daante van een charmant jong vrouwtje,
waarvan de man door een wetenschappe
lijke expeditie langen tijd afwezig is. De
der
die
das Leben fest und zuversichtlich angreift.
So wirkt dieser Roman kraftvoller als die
meisten andern Dichtungen Wiecherts".
De onbevangen lezer moet hieruit opma
ken. dat Wiechert staat aan de zijde van
de jeugd. Maar 1 is precies omgekeerd. De
houding van deze jeugd, die geen gdvoel
heeft voor de werkelijke levenswaarden,
wordt juist afgekeurd. De fout van Vogel
pohl is, dat hij zijn eigen levensvisie op
dringt aan de besproken auteurs.
Verschillende in Nederland verschenen
overzichten van de Duitsche literatuur ge
ven ons een juister en betrouwbaarder
beeld dan bovengenoemd boekje
tijds zijn hand op zijn
ontdekte hij links in de
nieuwe klant, die juist plaats
nadat zij mr. Dickson
verte allerliefst toegeknikt had.
vroegste literaire jaren hebben gekend,
is er zich van bewust, dat in kort bestek
geen volledig gedocumenteerde biogra
phic kon worden gegeven Het materiaal
is, lezen wij nog in de inleiding, bijeen
gebracht en geordend uit de talrijke ver
spreide gegevens, die beschikbaar wa
ren, ook door inzage van veel, wat nog
„particulier bezit” was gebleven en
waaruit, de discretie in acht nemend
waar het in leven zijnde personen be
trof, datgene is gekozen wat voor zijn
persoon en zijn werk karakteristiek was
en te verstaan. Constant van Wessem.
tot deze merkwaardige, maar niet min
der juiste uitspraak komt, dat een
mensch als Slauerhoff, van welken kant
ook genaderd, een „mysterie” blijft be-
teekenen, in welks onthulling niemand
kan slagen.
Een eenzaam en onstuimig hart, een
gespleten natuur, hebben Slauerhoff’s
levenslot bepaald. Wie voor de Duitsche
romantische beweging belangstelling
heeft, zal dezelfde onrust en gespleten
heid van dezen typisch Hollandschen ro
manticus terugvinden in een geest als
dien van Clemens Brentano, behalve dat
diens heftigheid op veel lateren leeftijd
overging in een ietwat zonderlingen
staat van vroomheid, een leeftijd, dien
Slauerhoff. gestorven toen hij acht-en-
dertig was, niet heeft mogen bereiken.
In de levensbeschrijving van Constant
van Wessem komen, meer dan wij in
eenige andere karakteristiek hebben
aangetroffen, deze heftigheid, deze ver
bittering en gespletenheid volkomen tot
uiting. Een tragisch leven met schoon?
verrukkingen en vele inzinkingen van
leed en bitterheid
Reeds in het eerste hoofdstuk: „Een
levensbegin” heeft van Wessem datgene
het scherpst belicht wat als verklaring
voor Slauerhoff’s levens- en kunste
naarstragiek van de meeste beteekenis
is, een werkwijze, als men het even zoo
D’r komt niks van in, zei James
Vanderstuyff. Dat jullie mij al geld
genoeg gekost hebben is nog tot daar
aan toe. Nu ga je te ver. Ik wil des
noods je kleedgeld met 10.000 dollar
verhoogen, je moogt een paar maand
jes naar Hawaii gaan of ec" nieuw
sportvliegtuigje koopen maar...
Ik wil Fred en Fred alleen.
Joan Vanderstuyff stampte met haar
hakjes op den grond.
En ik laat me niet als een klein
kind behandelen. Als u het niet goed
vindt, ook best, dan maar tegen uw
zin. Maar ik trouw met Fred en daar
mee uit!
Belachelijk, snoof Vanderstuyff.
Mannen mogen het geld verdienen
en moeten verder naar de pijpen van
hun vrouw dansen, gromde mr. Van
derstuyff. Hij kauwde nadenkend op
zijn sigaar en zuchtte. Wat hebben
wij, mannen, eigenlijk in te brengen?
Klopt. Vrouwen regeeren de we
reld. Joan stak een cigaret op en
streek met haar hand door James’
haar, iets wat hem altijd meer erger
de dan twintig punten verlies op zijn
Steels, en liep naar de deur. Ik noo-
dig je hierbij uit om op mijn bruiloft
te komen, zei ze nog, met haar hoofd
om een kier. Daarop sloeg ze de deur
met een harden slag achter zich dicht.
Mr. James Vanderstuyff, wiens we
reldvermaarde drups gegeten werden
zoowel door de Eskimo’s in het barre
Noorden, als door de pygmeeën in
donker Afrika, nam een waarlijk
mannelijk besluit, drukte op een van
de veertig knoppen van zijn telefoon-
tafel en bestelde zijn wagen.
Hij reed naar de 6e straat en liet
stoppen voor Dickson’s dameskap-
salon, waar een friction 100 dollar
kost. Vóór hij er binnentrad wierp hij
een schichtigen blik om zich heen: stel
je voor, dat zijn vriend Harold Penny-
wise, de kauwgumkoning of Henry
Pickmann, de president van de Ame
rica-Mexico Bank, hem hier toevallig
zouden zien binnengaan! Het klamme
zweet brak hem uit bij die ontzettende
gedachte. Voor hij echter zijn zak
doek uit zijn zak had kunnen halen,
gleed de groote glazen deur geluidloos
open en stond hij op Tiet dikke tapijt.
Zeker, hij was niet yoor een kleintje
vervaard en toch zouden zijn groote
vrienden, die anders met veel ontzag
over den zakenreus ,,Van” spraken,
zich thans verbaasd achter het oor
gekrabd hebben als ze hem hier had-
vrees blijkt echter geheel ongegrond
maar men leze de verwikkelingen zelf.
Alles eindigt in pais en vree en zélfs de
„Oom uit Amerika" in gedaante van een
filmmaatschappij, die een hoog honorarium
aanbiedt voor de verfilmingsrechten voor
een van schrijvers boeken ontbreekt niet.
zweep
wegreed, terwijl in de verte
schrille gefluit weerklonk van de lo
comotief voor den trein, waarin de
„erfgenaam” over zijn luchtkasteelen
zat na te denken.
onbeperkte heerscheres in
van
kant,
bedelde
kapper.
Spaansche massage, riep deze
naar een van zijn bedienden, die daar
op met vreemde instrumenten de
bolle wangen van mrs. Pennywise be
gon te bekloppen.
Vanderstuyff genoot. Flink hard!
wilde hij roepen, maar legde nog bij
mond. Daar
zaal een
nam,
van uit de
Was
dat niet mrs. Putmann- die feeks van
den ouden directeur van de Putmann-
bank? Vanderstuyff werd beurtelings
rood en bleek en slikte bijna zijn peuk
je sigaar in van aandoening. Hij zette
zijn hoed achter op zijn hoofd en
drukte zijn neus tegen het glas,
zag, hoe ze lijdzaam achter in
stoel ging zitten.
Epilage Turkestan, riep
Dickson en, goeie genade, het leek wel
of ze haar met een nijptang de wenk
brauwen gingen uitrukken. Vergeet
haar tong niet,
met een binnenpret, die hem kriebel
in zijn beenen veroorzaakte.
Een geboren heerscher, zei mr.
Vanderstuyff. Over vrouwen, voeg
de hij er nadrukkelijk aan toe. Hij
nam vol respect zijn hoed af voor den
rug van mr. Dickson.
Wat een prachtkerel, zei Vander
stuyff nog eens. Hij had hier niets
meer te doen; zijn bezoek was volko
men overbodig geworden. Hij
door de glazen deur naar de
Kaarsrecht, gesterkt door de zeker
heid van de mannelijke superioriteit,
wandelde hij naar de draaideur.
h’J is
tp,-‘kenis.
om bij den lezer belangstelling te
ei wachten, ook nu nog, voor den per-
®°on van den schrijver, voor zijn milieu.
oor zijn dagelijksche levensomstandig-
eden. zooals die tot in de kleinste bij-
'■'üderheden door Constant van Wessem
orden beschreven? Wij meenen. dat
eze vraag bevestigend beantwoord mag
gorden, al hadden we
eiten en gebeurtenissen, de groote -n
e kleine, gaarne wat minder zakelüK-|.van Slauerhoff
„f^,°etlstaaIó gezien dan in van Wes-
JT S levensbeschrijving. met hoeveel
u5le‘t en eerlijke bewondering en innig
grip ook gegeven, is geschied.
„Slauerhoff”. een levensbe
schrijving. door Constant
v Wessem. met reproduc
ties naar foto’s en manu
scripten alsmede een biblio
graphic. A. A. M. Stols.
uitgever. Rijswijk (Z.-H.).
In 1936 leed de Nederlandsche letter
kunde een gevoelig verlies door den
ood van Jan Jacob Slauerhoff, op 5
U’tober van dat jaar. Zijn literaire
ovensarbeid is niet omvangrijk, maar
11 is schoon en rijk en van groote be-
‘kenis. Is deze arbeid belangrijk ge-
(Deutsche Dichter” Wil
helm Vogelpohl. Verlag B G.
Teubner, Leipzig.
In 140 blz. geeft de schrijver een over
zicht der Duitsche literatuur van de oud
ste tijden tot heden. Tot mijn spijt kan ik
dit aan den ondeskundigen lezer, die zich
oriënteeren wil, niet aanbevelen, voor den
deskundige is het overbodig. Het extreme
standpunt van den auteur heeft n.l. ten
gevolge. dat hij van de meeste schrijvers
een uiterst eenzijdig en daardoor verwron
gen beeld teekent. (Ulrich v Hutten, Goe
the e.a.) 1/3 van den omvang is gewijd
aan de schrijvers na 1914deze zijn in
gedeeld volgens het principe van Josef
Nadler, dus den „Stammesraum”. Jammer
genoeg is hij ook hier geen betrouwbare
gids. Een enkel voorbeeld. Over Wiecherts
laatsten roman: „Das einfache Leben”
zegt hij bijv „lm Mittelpunkte steht das
Verhaltnis zwischen Vater und Sohn”. (Dit
staat volstrekt niet in het middelpunt; is
alleen een bijkomstige factor)
Dem weltflüchtigen Vater stellt
Dichter die neue Jugend gegenüber,
hij me met een snauw te Kennen, dat
dat mijn zaken niet waren, dat ik me
er niet mee had te bemoeien en dat
hij er niet op gesteld was, oud perso
neel om zich heen te hebben, dat
maar steeds over den overledene
sprak. Die had afgedaan. En daarop
zei hij, dat hij honger had en zoo
spoedig mogelijk wat te eten moest
hebben.
Mijn vrouw ontving hem als was
ze de oudste huishoudster van den
overledene.
Zij had voor deze ontvangst haar
oudste plunje voor den dag gehaald
en aangetrokken. Zij had gedekt voor
drie personen. Nauwelijks had de
joijge man dat gezien, of hij wenschte
te weten, wie .er behalve hü, nog
meer aan tafel zouden komen.
Neem me niet kwalük, antwoordde
myn vrouw, maar wü waren gewend
samen met onzen heer te eten. We
dachten, dat u er wel geen bezwaar
tegen zou hebben, wanneer we net als
vroeger...
Dachten jullie, dat ik op jullie
gezelschap aan tafel gesteld was,
schamperde het jongmensch, dat we
tot onzen erfgenaam wilden maken. Ik
denk er niet aan! Een vreemde
smaak schünt mijn weldoener er op
na gehouden te hebben. Maar nou ja,
voor dezen keer eten jullie nog maar
met mü mee.
Het beste in het huis bleek nog niet
goed genoeg. Niets konden wij hem
naar den zin doen. Ik was een onhan
dige oude zemelaar, mijn vrouw was
in alles te langzaam. Het vee wilde
hij zoodra mogelük van de hand doen.
De boerderij, mijn levenswerk, moest
tot een landhuis verbouwd worden.
Toen vroeg hü, wanneer de notaris
zou komen.
Ik antwoordde, dat deze den volgen
den dag zou komen.
Dat stond meneer niet aan. De
sjees moest weer ingespannen wor
den. Ik moest hem er onmiddellük
naar toe rijden. Hü wilde de zaken
zonder uitstel regelen. En in de stad
zou hij dan meteen besprekingen kun
nen vóeren over de aan te brengen
veranderingen. Bovendien moest hü
ander personeel om zich heen hebben.
Zoo’n oude knecht en zoo’n versleten
huishoudster was niets voor hem.
En heb je hem naar den notaris
gebracht? informeerde de kennis be
langstellend.
Ik spande de sjees onmiddellük in
en reed in de richting van het station.
Je had zün verwonderde gezicht eens
moeten zien, toen hü dat constateerde.
Je rüdt verkeerd, sufferd, zei
hü-
Nee, ik rüd goed. Ik breng u
naar het station. Dan kunt u met den
eersten den besten trein weer vertrek
ken en morgen het werk op het kan
toor weer verrichten.
Wat bazel je toch?
Het heertje was angstig verbaasd.
Ik hoop, dat je het mü niet kwa
lük neemt, zei ik toen, maar je bent
geen erfgenaam en je wordt het ook
niet. Ik ben namelük dat familielid,
dat jou tot een 'vermogend man wilde
maken. Maar ik wilde toch eerst we
ten, wie u eigenlijk was. We kenden
elkaar immers niet. En vandaar dat
we besloten u te berichten, dat ik was
overleden. De oude versleten huis
houdster, die u op haar ouden dag,
net als mü, op straat wilde zetten,
was mijn vrouw. We zün tot de ont
dekking gekomen, dat we ons in ons
eenige familielid deerlijk vergist heb
ben. Het reisgeld krijgt u natuurlyk
terug... Zag je, welk een haast
had, om den trein te halen? lachte de
oude en de ander lachte hartelük
mee.
En ze lachten nog, toen de oude
Wooldson de zweep liet knallen en
het
„Die Zauoergeige”. Kurt Kluge.
Uitg. J. Engelhorns Nachf.
Adolf Spemann, Stuttgart
De tooverviool is een Stradivarius, die
tentoongesteld staat in een muziekmuseum
in Leipzig. Geen vuriger bewonderaar
heeft ze dan de jonge virtuoos Andreas uit
het kleine plaatsje Kranichstedt. Elk vrij
oogenblik gaat hij naar Leipzig, droomt
urenlang voor de viool die onder haar
glazen stolp welbewaard ligt en een en
kele maal door een groot meester mag
worden bespeeld. De droomerige liefde tot
het bewonderde instrument wordt tot een
obsessie. Eenmaal laat hij zich insluiten
in het museum, speelt ’s nachts in het
verlaten gebouw en neemt haast on
willekeurig de Stradivarius mee met de
bedoeling, die drie dagen te gebruiken
en dan weer op haar plaats te brengen. Hij
speelt bij een kermis in Kranichstedt zóó
dat de heele bevolking als in een roes
komt hij speelt alleen in het bosch. hij
is als dronken door de toovermacht der
tonen. En nu? Volgt nu de ontdekking van
den diefstal, opsporing van Andreas, in
hechtenisneming. gevangenis?
Neen, de „deus ex machina" in de ge
daante van een orkestdirigent. die een
vervanger zoekt voor een niet aangeko
men solist, brengt alles weer in orde.
Andreas krijgt een plaats als violist die
met zijn muzikale capaciteiten overeen
komt. hij trouwt het meisje dat hij lief
heeft. en alles eindigt in pais en vree. Zoo-
a’ men uit deze beknopte inhoudsopgave
kan zien „Unterhaltungsliteratur”. „von
Problemen unbeschwert”. maar van de
goede soort
„Serenissimus”, Franz Grau.
Uitg. Essener Verlagsanstalt.
Essen.
Franz Grau, pseudoniem van een schrij
ver naar wiens werkelijken naam moet
geraden worden (er is zelfs een prijsvraag
aan verbonden) vertelt onderhoudend van
het leven aan een Duitsch vorstenhof, dat
van Pfalz-Zweibrücken, omstreeks 1780,
dus aan den vooravond van de Fransche
revolutie. Aan het hoofd van dit minia-
tuurrijkje staat een vorst, wiens verheven
Wie is die heer, die u daar naar
den trein bracht? vroeg een
aan Herbert Wooldson, den
schatrüken grondeigenaar,
uiterlijk evenwel niet deed vermoeden
dat hü meer was, dan een eenvou
dige landbouwer.
De oude Wooldson keerde zich la
chend naar dengene, die hem had aan
gesproken.
Dat heerschap? Hü wees met
zijn duim over zün rug heen naar
den dandyachtigen jongeman, die ge
haast van zijn sjees was gesprongen
en het station was binnengehold. Dat
is een stuk familie van mü. Ik had
hem bijna tot mün erfgenaam be
noemd.
Bijna? vroeg de ander.
Ja, büna, grinnikte de
Mijn vrouw en ik worden een dagje
ouder en wü moeten toch iets met
ons hebben en houden doen, nietwaar?
Naaste familie hebben we niet meer,
geen van beiden. Maar dat jong
mensch is nog in de verte aan ons
verwant en we dachten, dat we er
goed aan zouden doen, hem tot onzen
erfgenaam te benoemen. En daarom
wilden we eens wat nader kennis met
hem maken. We scharrelden zün
adres op hij verdient ergens als
klerkje amper genoeg voor zijn le
vensonderhoud en lieten hem weten
dat een ver familielid, die er warm
pjes büzat, hem tot erfgenaam had
benoemd, dat zijn overkomst ge-
wenscht was en dat hem de voorwaar
den nader ter kennis gebracht zou
den worden.
Vanmiddag heb ik hem van den
trein gehaald, vervolgde de oude
man, terwijl er weer een lachje op
zün gerimpeld gezicht verscheen.
Met de oude sjees. Dat stond me
neer niet aan. Hü had een open lan
dauer verwacht. Ik gaf voor een oude
knecht van den overledene te zün.
Dus hij kende u niet?
Nee, mij niet en mijn
evenmin... Omjerweg vroeg hij, waar
het landgoed van zijn oom lag. Land
goed? herhaalde ik. De overledene
woonde eenvoudig op een boerderü-
Maar de woning is prachtig gelegen.
Midden tusschen hoog geboomte.
Daar heeft hü altüd gewoond, zei ik.
Hij was er zeer.aan gehecht en het
is stellig zün wensch, dat u het goed
persoonlük blüft beheeren en
zooveel mogelijk intact laat.
Dacht je, dat ik van plan
mijn leven op een boerderij door
brengen? antwoordde hü minachtend.
Ik zou wel gek zijn, als ik, wanneer
ik werkelijk zooveel erf, als mü be
richt is, in deze negorü zou blüven
wonen. Man, je weet niet, wat je van
het leven kunt genieten, als je geld ge
noeg hebt.
Toen wü bij de boerderü kwa
men, wist hij bijna geen woorden ge-
gnoof Vanderstuyff noeg te vinden om zijn afkeuring over
alles en nog wat te kennen te geven.
Niets deugde. De woning zag er veel
te somber uit. Hü begreep niet, hoe
iemand het daarin kon uithouden. Hij
zou er zich van alle menschen verla
ten gevoelen. Wanneer hij Verplicht
was met het oog op de erfenis
er eenigen tijd te vertoeven, ?ou hü
grondige veranderingen aanbrengen.
De boomen moesten gekapt worden en
de paarden vervangen door een auto.
En toen ik hem te kennen gaf, dat de
overledene zeer aan de paarden ge
hecht was geweest en de boomen rond
het huis prachtig had gevonden, gaf
idee van het „Gottesgnadentum” verbon
den is met dwazen eigenwaan en enorme
domheid De heele „Mëtressenwirtschaft”.
de volkomen afhankelijkheid der omge
ving van de luimen van zulk een despoot,
die we uit de geschiedenis van Schiller
zoo goed kennen, de heele clique van para-
siteerende intriganten passeert de revue.
Aan dit hof verschijnt een Fransche graaf,
die het Parijsche hof is ontvlucht omdat
hij in de verte het gerommel van den
donder der revolutie heeft gehoord. Ten
slotte nemen de gebeurtenissen hun on-
weerstaanbaren loop; de armzalige vorst
met z’n heelen aanhang wordt weggevaagd
en een nieuwe tijd breekt aan
„Weiter Land Afrika”, Fridtjof
Mohr Jagd-und Fischfang unter
dem Aquator. Uitg. Hans von
Hugo Verlag. Berlin.
Mohr, een Noorsch ontdekkingsreiziger
is een hartstochtelijk jager en visscher. Hij
heeft Afrika doorreisd, niet per auto en
met alle hulpmiddelen van de moderne
techniek, zooals zoo menige filmexpeditie,
maar op de primitieve wijze, die een
grondige kennis van mensch, dier en land-
schap verschaft. Met groote geestdrift ver
telt hij van de met tallooze gevaren onder
nomen tochten. Spannend het eerste stuk,
dat verhaalt hoe hij een luipaard die de
heele omgeving onveilig maakte en de
beste stukken vee roofde, eindelijk kon
vangen; interessant de moeilijkheden van
zijn forellenvisschen, voor zoover ik kan
nagaan zonder het befaamde visschers-
latijn, dat zulke verhalen gewoonlijk ont
siert. t Is geen diep, maar een onderhou
dend en spannend boek
J SCHOUTEN
den kunnen gadeslaan. Misschien wa
ren het ook wel de zwoele zoete lucht-
jes van vele parfums, lotions, zeepen
en andere vreemde zaken die hem van
zün stuk brachten. Hü trok aan zün
boordje.
Meneer wenscht? Vanderstuyff
schrok; vóór hem stond een van die
wenkbrauwgeschoren filmsterren met
een rood prummelmondje. Ze keek
hem koel-hooghartig aan. Het zou
Joan kunnen zün of Mary. Of een van
al die andere moderne vrouwen.
Ik wil graag mr. Dickson spre
ken, zei Vanderstuyff. Zün stem, die
anders een gebiedenden toon had en
zijn personeel deed vliegen, klonk hier
als het gemekker van een opgejaagd
lammetje.
Een oogenblik alstublieft, mr.
Dickson is bezig. Gaat u even zitten.
Vanderstuyff nam plaats op het
puntje van een stoel en greep, om zich
een houding te geven, het eerste het
beste tijdschrift dat op tafel lag. Hü
begon zich te verdiepen in een belang
rijk artikel over de modernste huid
massage met geconcentreerd bieten
sap. Na enkele oogenblikken waagde
hü het met een half oogje over'**Het
blad om zich heen te gluren en haalde
opgelucht adem. In de allernaaste
omgeving was geen rok te bekennen.
Liever gezegd, door een breeden gla
zen wand was hü gescheiden van de
zaal, waarin aan de kanten kleine
luxueuse behandelingskamertjes uit
gebouwd waren. Toen hij bemerkte,
dat hem niets gebeurde, veroorloofde
James Vanderstuyff zich het geval
eens wat vrijmoediger op te nemen.
De eerste indruk, dien hü kreeg was
van een grootsch opgezette folter-
inrichting
Maar wat er dan ook aan de hand
was, hü stelde in elk geval tot zijn
grenzenlooze verbazing vast, dat de
vrouwen hier slechts hun mond moch
ten houden bij alle pijnigingen, die hun
aangedaan werden.
Daar liep mr. Dickson in zijn witte
jas. Hij begeleidde een volumineuze
dame.
Mrs. Pennywise, blies Vander
stuyff tusschen zün tanden. Met groote
oogen zag hij toe, hoe de geweldige,
het huis
zijn vriend den kauwgomfabri-
met de aanminnigste lonkjes
naar de gunst van haar