Kroniek der Duitsche letteren
i
LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
„Het Indische land”
De dichter van
VAN DE
HET VOORSTEL
EEN
TEGENVALLER
Zaterdag 1 Februari 1941, No. 17790.
Letterkundige Kroniek
van
Bij den vijf-en-zestigsten
verjaardag van Jan Prins
De muzikale meester van het
physiologische impressionisme
□n
De
b.4.p.3.
en
Griese.
een
als
Therese
te
en
dier scheiding, waar de
Geen leven, geen beweging.
over de velden
heen
waar
Jan Prins (Foto-archief)
met al wat
bosch
en
zijner
zwaar.
„Het
eerste
Dogen-
de
de
vrouw, als Barbara Fugger,
Krupp als Klara Schumann.
Ook de vrouwen om Goethe (zijn moe
der. Anna Amalia von Weimar, Charlotte
von Stein, Corona Schröter, Christiane
Vulpius. Marianne Willemer) zijn niet
vergeten.
Dat alle besproken vrouwen adeldom
van geest hebben getoond, „vorbildlich"
zijn geweest, zou ik niet durven zeggen
Wel hebben de meeste auteurs de kunst
verstaan, in slechts luttele bladzijden een
sprekend portret van deze vrouwen te
inspectie door het huis het tegendeel
had opgemerkt, had hij beseft, dat hij
niet met den bewoner te doen had,
maar met een deftigen collega. En in die
meening was hij nog versterkt door het
feit, dat de ander nog steeds zijn hand
schoenen niet had uitgetrokken. Toen
voelde hij zich verraden en zoodra hij
kon, was hij naar een publieke telefoon
cel gegaan en had hij de politie gewaar
schuwd. De ander was ook niet colle
giaal geweest
op een afstand bleef van de luidruch
tigheid van literaire kringen, groepen
en bewegingen. Wanneer men hem zou
moeten groepeeren, dan is hij inderdaad
het beste te karakteriseeren als „de mu
zikale meester” van het physiologische
impressionisme”. Welk vers men ook
uit zijn bundels kiest, men wordt altijd
getroffen door den eenvoud en zuiver
heid van zijn lyriek, door zijn liefde
voor de bezielde natuur, door zijn tee-
derheid, die tegelijk mannelijk en innig
is.
De Indische tentoonstelling, welke in
1932 in het Haagsche Westbroekpark
werd gehouden en waarop ook een af-
deeling „Het Indische Boek” was inge
richt, was voor Jan Prins aanleiding,
zijn Indische verzen, in vele periodieken
verspreid verschenen, te bundelen. Kort
daarop zag de bundel „Indische gedich
ten” het licht, een bundel die te meer
beteekenis heeft, omdat Indië in de Ne-
derlandsche poëzie op zoo’n armelijke
wijze' vertegenwoordigd is. Op het ge
bied van het proza is Jndië de laatste
jaren bepaald rijk vertegenwoordigd,
laten wij niet generaliseerend zeggen:
in de Nederlandsche letterkunde, maar
althans in den Nederlandschen boek
handel. Want een groot deel dezer boe
ken is altijd nog meer propagandistisch
en tendentieus dan literair, voor vele
Indische schrijvers is de Nederlandsche
letterkunde in de tropen meer een nut-
tigheidselement dan een artistiek ele
ment geweest in de maatschappelijke
ontwikkeling.
De in onze taal geschreven gedichten
van Noto Soeroto, die menigeen terecht
in verrukking hebben gebracht, nemen
in zooverre een aparte plaats in, dat zij
poëtische uitingen zijn van een Ooster-
ontwerpen. Bij een gedeelte, is een por
tret opgenomen. Het overzicht met de aan
gifte van de blazijden achteraan is zeer
onnauwkeurig
mogen gedood
schaduwzijden van het regime.
Venetië zoo lang heeft beheerscht.
Bovendien is ze 400 bladzijden onafge
broken geestdriftig met als gevolg een
stijl vol hoogspanning, welke daarom
het hoofd schudden, beslist en met een
t verbeten trek om den mond
Zij scheen geheel verslagen te zijn,
toen zij zich bruusk van hem afwendde
en snel naar buiten liep. Zij had mij in
haar agitatie niet gezien en ik had
moeite, haar in te halen.
Vera! zei ik zacht, en het was voor
het eerst, dat ik haar voornaam durfde
te noemen.
Ze keerde zich om en bleef staan. Ik
zag, dat er een trieste blik in haar
oogen kwam, terwijl haar mondhoeken
even trilden.
Kan ik misschien met iets helpen?
vroeg ik.
Neezei ze afwezig, en in dat
ééne kleine woordje lag een wereld van
wanhoop besloten, nee
Werktuigelijk liepen we naast elkaar
voort, en ik pijnigde mijn hersens om
woorden te vinden, die haar tot ver
trouwen konden doen besluiten. Ik
wilde zoo graag helpen.
Tweemaal keek ze mij van terzijde
aan en tweemaal scheen ze op het punt
iets te zeggen, maar er kwamen geen
woorden over haar lippen. We waren
één der vele bruggen naar de andere
zijde van de Lahn over geloopen, en
op een stiller gedeelte begon ze plot
seling te spreken. Ze keek mij er niet
bij aan en haar stem had geen buigin
gen.
We moeten hier weg, overviel ze
mij, mijn man en ik
Je man? vroeg ik ontsteld. Het
leek absurd, en ik was heelemaal in de
war.
Ik ben niet zóo jong, en hij is niet
zoo oud. als u denkt. Zijnziekte
doet hem oud schijnen. U is goed voor
ons geweest. U wil ik het wel vertel
len. Wij zijn een paar avonturiers. Wij
waren geëngageerd door hótel-di-
rectie voor reclame. Op het drukst
van den dag moesten wij steeds ver
schijnen, mijn man moest dan Emser
Wasser gebruiken, en het doel was, dat
hij zienderoogen vooruit zou gaan. Hier
in school het bedrog. Mijn man is wer
kelijk ziek en gaat juist met den dag
achteruit. En nu betaalt de directie niet
meer, dwingt ons verder, het stadje te
verlaten. Ik heb een laatste poging ge
waagd tevergeefs.
Kan ik misschien
Voor het eerst keek ze mij aan.
Nee! zei ze zacht, en met
blik, dien ik onmogelijk kon verklaren,
zooveel verdriet en tegelijk zooveel
gloed scheen er in te liggen. U is de
laatste, van wien ik dat zou willen
Zij reikte mij de hand, die ik spra
keloos drukte. Zonder te spreken draaide
zij zich om en ging heen. In haar oogen
had ik iets zien glinsteren
Dien avond had ik meer dan een uur
met het plaatselijk blad voor mij geze
ten, zonder dat één woord, van wat ik
gelezen had, tot mij was doorgedron
gen. En het was dan ook zuiver toeval,
dat mijn oog op een klein berichtje viel.
Het luidde
„Hedenmorgen is door de Kurhaus-
directie een hotelrat ontmaskerd, die er
zijn bedrijf van maakte, de kamers der
voornaamste gasten tijdens hun afwe
zigheid te bezoeken, en kostbaarheden
of geld te ontvreemden. De man, die
voor zwaar invalide doorging en door
de politie als een zeer geslepen mis
dadiger van Russische origine herkend
is, werd vergezeld door zijn vrouw, die
men evenwel niets ten laste kon leg
gen. Hij werd op heeterdaad betrapt
en is naar het huis van bewaring te K.
overgebracht.
Lang heb ik op dit berichtje zitten
staren. En het speet mij voor Vera, die
zoo angstvallig de waarheid voor mij
n’ verborgen had willen houden, dat het
mij onder oogen was gekomen. Maar
zónder die wetenschap zou ik nooit ver
moed hebben, hóè dapper ze wel was,
toen ze mijn hulp en genegenheid moest
weigeren
Laat ik maar geen opsomming geven
van de kwaaltjes, welke mij kwelden,
het is voor dit verhaal voldoende, te
weten, dat de dokter mij een kuur voor
schreef, welke ik het beste te Bad Ems
kon volgen. Het waren nog normale
tijden en zoo gebeurde het dus, dat ik
in één der vele hotels van dit aardig
gelegen plaatsje, dat zich langgerekt
langs de beide oevers van de Lahn. tus-
schen de bergen in, uitstrekt, mijn in
trek nam, met het stellige voornemen,
mij ditmaal eens streng aan de voor
schriften van den dokter te houden, en
hier een rustige vacantie door te bren
gen.
Zoo zouden de dagen vrijwel emotie-
loos zijn heengegleden, als daar niet
dat zonderlinge paar was geweest, dat
al direct mijn aandacht en interesse
had gewekt!
lederen dag verschenen zij op de
drukste uren in het Kurhaus. Zij, een
donkere vreemde schoonheid, die ik op
nog geen dertig jaar schatte, hij, een
gebogen grijsaard van zeker ver in de
zestig, gebogen loopend, gesteund door
haar, die ik voor zijn dochter hield.
Haar schoonheid had mij geboeid en
ik durf niet beweren, dat het zuiver
toeval was, dat ook ik steeds op dezelf
de uren het Kurhaus bezocht. Er was
iets in haar oogen en in haar uit-
heemsch gezichtje, dat mij hevig trok.
Ik vermoedde, dat zij een Russin was,
want ik had haar ook een paar maal
het typisch Russische kerkje aan de
overzijde van de Lahn zien bezoeken.
En mijn vermoeden bleek juist te
zijn, toen een gelukkig toeval mij met
het tweetal in kennis bracht. Dat was,
toen wij bijna gelijktijdig de Trinkquel-
len verlieten, en de oude man bij het
stoepje struikelde. Hij zou zeker geval
len zijn, als ik hem niet bij den arm
had kunnen grijpen. Zoo vernam ik dat
zij Lubljowski heetten en Russen wa
ren. Tenminste, zoo ongeveer klonk de
naam, voor de juiste schrijfwijze zou
ik niet kunnen instaan.
Deze kans liet ik mij niet ontglippen
en ik knoopte een gesprek aan, waarbij
ik vernam, dat de man maaglijder was
en dat zij geruimen tijd in Bad Ems
dachten te blijven. Erg toeschietelijk
waren zij niet, de oude zei zoo goed
als niets; maar ik liet mij door zijn
zwijgzaamheid niet af schrikken... daar
voor was zijn dochter te mooi!
Na een week merkte ik, dat ik aar
dig op weg was verliefd te worden op
het knappe Russinnetje. U kent dat na
tuurlijk wel. dat ondefinieerbare gevoe'
alsof de heele wereld je tegenlacht, als
je in haar nabijheid bent, alle zorgen,
kwalen en kwaaltjes je nietig voorko
men, en je bergen zou kunnen verzet
ten. terwijl je ontevreden en in een
mieserige stemming ronddwaalt, als je
weet, nog uren te moeten wachten, voor
je haar weer terugziet.
Dat laatste gevoel had ik, toen zij
op een morgen voor het eerst niet
in de Trinkquellen verscheen. Altijd
waren zij prompt op tijd, en nu liep
ik al een half uur door de ruime hall
en had ik van ergernis al drie glazen
Emser Wasser geslikt, zonder dat zij
verschenen was.
Toen ib haar eindelijk zag, wist ik
onmiddellijk, dat er iets bijzonders aan
de hand was. Want ze kwam niet als
gewoonlijk door de straatdeur naar bin
nen, maar ik zag haar aan het eind van
een lange gang verschijnen, en haar
vader was niet bij haar. Inplaats daar
van was ze in gezelschap van een ge
distingeerd heer, met wien zij in een
opgewonden gesprek scheen. Ze had een
hoogrootje kleur en éénmaal merkte ik,
dat zij zijn arm greep. En ik zag hem
Tizian.
steeds
haar
groote geestdrift heeft haar critisch ver-
ze ziet niet de groote
dat
Wij vinden daarbij zoowel Karoline
Neuber de directrice van een tooneelge-
zelschap uit Lessings dagen, als Frau
Gottsched, die steeds werkzaam geweest
is „auf der gelehrten Galeere” van haar
Deutsche Frauen, Bildnisse und
Lebensbeschreibungen eingeleitet
von Ina Seidel Uitg Steiniger
Verlag, Berlin.
Ina Seidel, de bekende
verschillende uitnemende
200 sprekende portretten
schillende Duitsche vrouwen verzameld
beschreven door 36 auteurs.
zoowel
In onverbroken aldoor breeder rijen
zetten de heuvels, rondgetopt, zich voort,
en gaat de volheid verder, ongestoord,
van hellingen en vochtige valleien
Het zonlicht blinkt en zinkt er, blond
fen blij,
gedragen op dat stijgende getij
van golvend bosch, dat breekt tegen de
[rotsen,
zooals de brekers van de branding klotsen
op dammen, die in zee gaan. Vager
(wordt
de verte, waar de wilde groei der wouden
zich worstelend in de ravijnen stort,
reuzen gelijk, die zich omstrengeld
[houden.
Waar alles tot één wildernis vergroeit
van steen en wortels en de krater loeit,
toornig als de Verdelger zelf. En hoog
de rankheid oprijst van den tweellng-
[boog,
de geest, die ruimte zoekt, bereikt u niet. Amerika, en iedere lezer van zijn
„Tochten” (1913). van zijn „Getijden”
(1917) van zijn „Verschijningen” (1925),
en van zijn „Indische gedichten” (1932),
hoopt, dat zijn impressies van zijn laat
ste reizen hem in een nieuwen bundel
geschonken zullen worden. Niemand zal
een hoogere conceptie van dichterlijk
heid in een mogelijk nieuwe uitgave
verwachten, maar ieder weet, dat deze
hem het precieuze genot zal schenken,
dat het lezen van zijn andere bundels
hem gegeven heeft, een vreugde voor de
ziel en een weldaad, die alleen de zui
vere poëzie van een begenadigd dichter
als Jan Prins hem kan bewijzen.
JOHAN KONING
vermoeiend is voor den lezer Mooie ka
rakteristieke foto’s sieren dit werk, dat
ondanks alle fouten op elke bladzijde
spreekt van de groote liefde, welke de
schrijfster voor haar onderwerp koestert.
„Der Nonnenstein”. Kurt Kluge.
Uitg. J. Engelhorns Nachf.
Stuttgart.
Drie novellen, waarvan de eerste den
titel aan het boekje heeft gegeven. Kurt
Kluge zegt het Goethe na Alles Ver-
gëngliche ist nur ein Gleichnis. Evenals
in de vroeger hier besproken ver
telling Die gefalschte Göttin, het beeld
van een Grieksche godin als verschijning
van het onvergankelijke komt in het
dagelijksche leven, zoo is het hier het
beeld van een non, boven op een berg
top. Een non, die daar staat op een voet
stuk met een geheimzinnige spreuk Twee
broers, zakenlui, maar vertegenwoordi
gers van verschillende werelden, de een
die van het geldverdienen, de ander die
van een verfijnde levenskunst, bespreken
dit merkwaardige geval. De levensge
nieter laat in den nacht, die de laatste
van zijn leven is, het beeld boven van
den berg halen. Het is voor hem het
symbool van de vrouw n al haar myste
rie. Vóór het. beeld beneden is aange
komen, sterft hij. En welke spreuk stond
op het voetstuk „Tot degenen, die bui
ten staan, komt alles in gelijkenissen”
Op deze manier wil de auteur hij is
verleden jaar op een reis van schrijvers
naar het Westfront overleden aan zijn
lezers het eeuwige laten zien temidden
van de vergankelijkheidde onzienlijke
dingen zijn voor hem van een hoogere
orde, maar niet minder reëel dan de
zichtbare.
Friedrich Griese. Elisabeth
Darge. Uitg. Albert Langen.
Georg Müller. 88 blz. Mün
chen.
Bij gelegenheid van Griese’s vijftigsten
verjaardag heeft Elis. Darge een beknopt
overzicht over het werk van dezen be
gaafden schrijver gepubliceerd, die on
getwijfeld tot de meest representatieve
van de tegenwoordige Duitsche litera
tuur behoort. Hij is „ein Mensch, aus
Erde gemacht”, hij leeft in Innige ver
bondenheid met zijn Mecklenburgschen
grond, op hem kan toegepast worden
wat hij zelf van een van zijn roman
figuren zegtHij verliet de aarde niet,
daarom verliet zij hem ook niet
Ik heb de figuur van Griese reeds uit
voerig besproken, ook niet verzwegen,
welke bezwaren ik heb tegen deze bijna
religieuze verbondenheid met den bodem
én vergoding van het landschap. Boven
genoemd boekje getuigt meer van be
wondering dan van een critische hou
ding. Het is met mooie foto’s geïllus
treerd
Woensdag a.s. wordt de dichter Jan
Prins vijf- en zestig jaar. Het is nog
wel niet de leeftijd der „zeer sterken”,
welke hij op dien dag bereikt en welke
men gemeenlijk aanvat om een kunste
naar te huldigen, maar er is aanleiding
om op dit oogenblik bij Jan Prins' dich
terschap stil te staan, in de eerste plaats
omdat er gedurende zijn leven lang als
gevolg van zijn groote bescheidenheid,
veel te weinig over hem geschreven is.
ook echter omdat ieder die hem en zijn
werk kent, zich verheugt hem in ons
midden te hebben, den dichter van
„Tochten’den bundel die dertig jaar
geleden verscheen en in schoone visie
nog niet overtroffen werd en van „Ge
tijden”. van „Verschijningen” en van
een bundel Indische verzen, die. velen
boven alle andere dierbaar is. Zijn le
venshouding is nobel en rustig, hij is
een kenner van de antieke schoonheid
en innig bewonderaar van het schoone
landschap. waarvan hij in zoovele van
zijn verzen heeft getuigd Met Jan
Prins’ dichterschap in aanraking ko
men, is een innerlijk genot van hooge
orde. Hij heeft niet veel gepubliceerd
en hij is betrekkelijk laat begonnen,
maar hij behoort niettemin tot de groot
ste dichters van deze letterkundige pe
riode, die rustig zijn eigen weg ging en
vastheid van rijm en rhythme in vinden,
dezelfde visionaire schoonheid en den-
zelfden eerbied voor de wonderen der
natuur. Zóó is de inzet van „Bali”:
Een uitgestrekte kust, de grauwe
[stranden
van dof en dorstig zand, de zachte lijnen
der oeverbochten, en dan het ver-
[d wijnen
verre brekers
[branden.
die al de zuivere slankheid in zich sluit
en opricht van de vorstelijke bruid,
die hoog en fier in roode sluiers staat
wanneer de zon achter haar zinken gaat,
en schoon gekleed in al haar schaduw-
pracht
zich aanbiedt aan *t verlangen van den
[nacht
Zij, die verheven in de wolken huist,
om wie het water, rijkgepareld, ruischt,
die om haar mildheid duizend zangen
[loven,
de Goenoeng-Agoeng. Eeuwig om haar
[zwijgt
het diep mysterie. Eeuwig tot haar stijgt
de aanbidding op der menschen, die
[gelooven
Deze verzen zijn alle van een diepe,
bezonnen gevoeligheid, en van een wijs
heid, die misschien haar grootste kracht
uit zelfbeheersching putte, zij staan ver,
en weldadig ver af van de poëzie dier
vele dichters voor wie de zelfbeschou
wing der persoonlijkheid in haar strijd
en verlangen het allervoornaamste is.
Jan Prins, het pseudoniem waaronder
C. L. Schepp in 1903 debuteerde, werd
op 5 Februari 1876 in Rotterdam gebo
ren. Hij was zeeofficier bij de Neder
landsche Marine en vertoefde als zoo
danig vele jaren in den Archipel In
1924 verliet hij den Marine-diensf als
kapitein-luitenant ter zee, enkele jaren
later kreeg hij den titulairen rang van
kapiteinrter-zee. Hij woonde later in
Brussel, maakte reizen o.a. naar Spanje
In de groote villa der Van Burens
was een man aan den arbeid. Zwijgend
en rustig. Hij werkte bij het schijnsel
van een electrische zaklantaarn. De
man paste niet in deze luxueuse om
geving; zijn schamele kleeding harmo
nieerde niet met de zware tapijten, de
prachtige meubelen, welke overigens
met hoezen waren overtrokken. Maar
de man scheen het zich niet aan te
trekken of hij al dan niet bij de om
geving paste; ijverig werkte hij door,
gehurkt voor de brandkast. Hij boorde
en klopte, tot er plots een stem klonk.
Toen zat hij stil, als verstijfd.
Neemt u mij niet kwalijk, dat ik
stoor, hoorde hij zeggen en meteen
werd de electrische kroon in ’t midden
der kamer aangeknipt. Het vertrek
baadde in het licht.
De man voor de brandkast zag niet
eerst den heer, die het licht ontstoken
had, niet het dure costuum, dat deze
droeg, maar wel de revolver, welke
dreigend op hem gericht was.
U bent er bij, zei de heer, die
blijkbaar pas thuis was gekomen, want
hij droeg nog handschoenen, fijne
giacé-handschoenen.
De man voor de brandkast knikte.
Hij was er inderdaad bij. En als er
toevallig politie langs kwam, was hi,
er dubbel bij. En daarom vermande hi
zich en kroop overeind.
Mag ik de gordijnen dichtschui
ven, verzocht hij. Ik houd er niet van,
dat voorbijgangers het huis, waar ik
werk, binnengluren.
De heer glimlachte begrijpend.
Ga je gang maar, als je daar ple
zier in hebt. Maar ik waarschuw je,
geen grapjes! Als ik schiet, schiet ik
raak.
Ik zal wel oppassen, gaf de ander
te kennen, terwijl hij haastig de zware
gordijnen over elkaar schoof, zoodat
geen sprankje licht naar buiten zou
kunnen schijnen. U bent zeker me
neer Van Buren, hè? Ik had gedacht,
dat u uitstedig was.
Dan heb je je vergist, merkte de
heer met een schamper lachje op. Ik
ben benieuwd, of je nog een reden óp-
geeft voor je tegenwoordigheid hier.
Zijn tastende vingers gleden over de
armoedige kleeding van den man.
Geen wapens bij je, hè? Dat is
tenminste iets, dat niet in je nadeel
pleit. Hoe heet je?
Ik neem nooit wapens mee, brom
de de ander. Ik zou er toch niets mee
kunnen uitrichten; ik zou een ander
geen lichamelijk letsel kunnen toe
brengen.
Dat zal wel!, grinnikte de heer,
terwijl hij zijn revolver in zijn zak liet
glijden en plaats nam in één der fau-
En vertel me nu eens, wie je
schrijfster van
romans, heeft
van zeer ver-
Rustig
[stijgen
vanaf de smalle zandstrook de terrassen
en trapsgewijze velden, met gewassen
van tweeden oogst bebouwd, in breede
[treden
den hoogen woudzoom tegen, en beneden
ligt, waar de klapperstammen overneigen,
de kampong Sanoer. Ver en verder
[wijkt,
zoo ver als her en der zich de oogen
[wenden,
’t omliggend land, en wordt de glooiing
[zachter
tot waar de rug der heuvels is bereikt.
Daarachter staat de boschrand en daar
achter,
menschen
[wonen
tegen de bergen waar de góden tronen,
ligt, van wonderen voL het onbekende.
Onmetelijk, oneindig rijk verschiet,
rijk met den schaduwrijkdom uwer
[wouden,
dal verborgen
[houden.
werd.
i is eigenlijk de eenige Neder-
dichter, die in de Neder-
dichttaal Indië heeft behan-
iT CTals het rijkste en schoonste motief
r_—-- indië en
"boortestad Rotterdam hebben
hém het sterkst geïnspireerd.
Indische land” staat boven het
gedicht van zijn Indischen ver
zenbundel en het is van een zoo visio-
neele kracht en van een zoo sterk in
nerlijke muzikaliteit, dat wij het oegin
ervan hier als een karakteristiek voor
beeld willen laten volgen:
Van zon verzadigd en van geuren
ligt in de zeeën van den evenaar
het Land van Indië, als een rijk van rust
„Sëmtllohe Werke”. Annette von
Droste-Hülshoff. Uitg. Insel
Verlag, Leipzig.
„Ich will und mag jetzt nicht berühmt
werden, aber in fünfzig Jahren möchte
ich gelesen werden”, dat is het bescheiden
trotsche woord van de grootste schrijf
ster, die geleefd heeft in Duitschlands
burgerlijke periode, zonder dat ze daarin
geestelijk is blijven hangen. Hoewel het
bijna een eeuw geleden is, dat ze in
Schloss Meerburg, het mooie oude kas
teel aan het Bodenmeer, de oogen voor
altijd sloot ze leeft nog. Haar wensch
is in vervulling gegaanze wordt nog
gelezen. Een bewijs is bovenstaande uit
gave.
Haar natuurpoëzie (ik denk aan prach
tige balladen alsDer Knabe im Moor,
waarin al de spookgestalten van de West-
faalsche moerassen rondwaren, en het
vriendelijke pendant daarvanDas Haus
in der Heide) haar mooie novelleDie
Judenbuche, haar godsdienstige liederen
(das geistliche Jahr), het spreekt nog
alles tot ons. Juist een tijd als de onze,
waarin het woord landschap een bijna
mystieken klank heeft, keert weer terug
naar wat zij schreef over Westfalen, dat
begin en einde, inhoud, karakter
stemming van haar werk bepaalt.
De mooie uitgave van de Insel-Verlag.
bijna duizend bladzijden op dundruk
papier in één band, heeft het heele
oeuvre van Annette overzichtelijk samen
gevat en zal ongetwijfeld er toe bij
dragen, dat ze nog meer gelezen wordt
dan thans het geval is.
„Könlgln der Meere”. Marianne
Langewiesche. Roman einer
Stadt. Uitg. Hans von Hugo
Verlag, Berlin.
„Venetië is een sprookje”, zei me eens
een vriend, en hij had gelijk. Toen ik na
een lange reis met den nachttrein
’s morgens om zes uur in een gondel
door de kanalen van Venetië voer en de
„palazzi’L de huizen van de Venetiaan-
sche patriciërs zag bij het licht van de
opgaande zon, terwijl de morgenstilte
slechts onderbroken werd door den roep
van den gondelier, kon ik me iets voor
stellen van het leven, dat zich vroeger
op deze kanalen heeft afgespeeld. Bij
een bezoek aan het prachtige
paleis met zijn schrille contrasten,
schitterende feestzalen boven en
wreede onderaardsche gevangenissen,
waarin de politieke „misdadigers” wer
den gefolterd, beneden, begreep ik iets
van de overdadige v.eelde en de stralen
de levensblijheid, maar ook van de ty
rannic, van het heele stelsel van spion-
nage en géorganiseerden verklikkers
dienst, dat hier welig heeft getierd.
En bovendien zag ikVenetië is een
d o o d e stad, 't Is versteende geschie
denis. In tegenstelling tot Amsterdam,
dat uiterlijk er veel mee overeenkomt.
Amsterdam leeft. Venetië is dood.
Marianne Langewiesche is gepakt door
de grootheid van deze koningin der
steden en heeft er een extatisch boek
over geschrevengeen roman, al noemt
ze het zelf zoo, ook geen geschiedenis
zonder meer, maar het een zoowel als
het ander. Ze begint met het ontstaan
der stad omstreeks 600. en eindigt met
den tijd van Napoleon, toen de staat
Venetië zijn politieke rol had uitgespeeld.
Zij is terecht vol bewondering voor het
teuils.
bent.
Noemt u mij maar Jansen, was
het antwoord. Wat doet het er toe.
U hebt mij gesnapt en u zult me toch
wel aan de politie overleveren.
De heer zweeg eenige oogenblikken,
den man peinzend aanziende en in diens
oogen blonk iets van verwachting, dat
hij dit avontuur misschien nog zonder
kleerscheuren zou beëindigen.
Wat heeft u er per slot van reke
ning aan, als u de politie waarschuwt, was, terwijl hij zelf even tevoren bij de
merkte hij dan op.
Ik bescherm er anderen door.
Maar misschien... Vertel eens wat over
je zelf. Ik krijg niet alle dagen de ge
legenheid met een inbreker te praten.
Ga zitten, hier tegenover mij.
De man nam plaats. Hij scheen
overwegen wat hij moest zeggen.
Ik deed het niet uit weelde, begon
hij dan.
Dat zal wel; natuurlijk heb je een
en ademlooze stilte. Achter de kust.
boven het eenzaam, witgewasschen strand
al hooger en al hooger, klimt het land
vanaf het voorgelegen' boschbegin
de blauwe donkerte van 't hoogland in,
en stijgt in ronde ruggen tot de lijn
van schemer, waar de laagste wolken zijn,
en het nog even zichtbare zich hult
in 't vormenlooze. Als in een diep geduld
van roerloosheid gedompeld, leeg en wijd
in zijne ontzaglijke verlatenheid.
ligt het onder den dag. Dit zoo te zien
in al zijne ongereptheid, is misschien
van ’t opperste iets te zien, dat er
[bestaat.
Want van geen land en van geen aan-
[blik gaat
een zoo verwonderlijke wijding uit
als hier van deze wereld. Geen geluid
ontroert ons, zooals deze stilte doet
Het is, alsof er iets in ons gemoed
zich opent en alsof het iets ontvangt
waarom wij, lijkt het ons, hadden ver-
[langd
zonder dat wij het wisten, of een schijn
van het voor altijd onverklaarde zijn
over ons valt, alsof zich voor ons oog
iets van het nooit ontslotene open-
[boog
Van gelijke schoonheid in dezen bun
del zijn .,De brug”, „Soerabaja”, „De
Vorstenlanden”. „De Vulkanen”. „Bata
via”, wij noemen er slechts enkele
verzen, die de schoonheid van de Indi
sche natuur als in „Het meer”, verheer
lijken of die dichterlijke impressies van
stad en land geven, lyrische uitingen
van een schoonheidsminnaar, die altijd
een visioen van de oneindigheid opwek
ken. De verzen in dezen Indischen bun
del zijn scheppingen van ver-uiteenloo-
pende jaren, er zijn verzen die van 1907
dagteekenen, andere van 1912. en weer
andere van 1922 en 1923 Het merk
waardige is, dat men over deze jaren
nauwelijks eenigen groet van dichterlijk
vermogen ziet, maar de verklaring is
heel eenvoudig, van zijn debuut af. dat
in 1903 in het maandblad „De XXe
eeuw” viel, gaf hij zich ten volle en wat
hij gaf, was volmaakt. „Het Indische
Land”, waarvan wij het begin hierboven
citeerden, is, bijvoorbeeld van 1923, het
groote gedicht „Bal!” dat ook in dezen
bundel Indische verzen voorkomt. Is
echter van 1907 en men zal er dezelfde
groote, dat de stad op handels- en poli- man. zoowel Katharina van Bora, Luther’s
tiek gebied heeft gepresteerd (tot pl.m. u w..—
1500) voor het geweldige op het terrein
der kunst (San Marco, verder
Tintoretto, e.a.) dat nu nog
iederen bezoeker boeit maar
zieke vrouw en hebben de kinderen in
geen dagen een behoorlijken maaltijd
gehad en hebben jullie geen geld om
kleeding en schoeisel te koopen.
heer zij het schamper.
Nee, mijn vrouw en kinderen zijn
gelukkig gezond, maar we hebben het
wel arm En ten einde raad ben ik
hiermede begonnen.
Heb je al heel wat Inbraken op Je
geweten?
Dit is de eerste.
De heer keek naar de brandkast en
naar de schade, welke er aan toege
bracht was.
Inderdaad, ’t schijnt me amateurs-
werk, gaf hij toe. Wat deed Je vroeger?
Ik was smid, maar ben al langen
tijd werkloos.
En dacht je deze brandkast open te
kunnen krijgen?
Zeker, luidde het antwoord. Temeer
omdat ik den tijd had... tenminste, dat
meende ik.
De brandkast is mij verkocht, als
inbraakvrij Ik ben benieuwd, hoeveel
tijd je noodig zou hebben, om ze open
te krijgen.
Twee uur had ik gedacht.
Eenige oogenblikken zweeg de heer en
vol verwachting zag de sjovele man hem
aan. Dan glimlachte de heer.
Dat zou een mop zijn. Ja. dat doen
we. En zich dan tot den inbreker wen
dend. vervolgde hij: Als je inderdaad
de brandkast in twee uren open kunt
krijgen, zal ik je niet aan de politie
overgeven.
De ander keek, alsof hij niet wist hoe
hij het er mede had. Hij aarzelde zicht
baar.
Nou, durf je het niet aan?
Jawel, maar die brandkast..., weet
u... Ze wordt beschadigd en...
Is het jouw brandkast? Nee, niet
waar? Nou wat raakt het je dan of dat
ding beschadigd wordt of niet! Ga je
met mijn voorstel accoord, ja of nee?
Zwijgend stond de man op, ging naar
de brandkast, nam zijn werktuigen en
ging weer aan het werk.
Een uur ging voorbij. De heer zag toe
en rookte de eene sigaret na de andere.
Hij presenteerde den inbreker er ook
een.
Nee, dank u, weerde deze af. Onder
het werk kan ik niet rooken. Een glas
wijn zou mij beter te pas komen. Het is
zwaar werk. En hij veegde zich met zijn
mouw het zweet van het voorhoofd.
Een glas wijn, lachte de heer. Ja,
dat zou niet kwaad zijn, maar er is geen
druppel in huis.
De tijd ging voorbij, een uur, ander
half. Dan, binnen de twee uur, sprong
de zware deur van de brandkast open.
Dat heb je ’m knap geleverd, vond
de heer. Ik houd mijn woord. Maak
maar dat je weg komt
De ander liet het zich geen twee maal
zeggen. Hij pakte zijn werktuigen bijeen
en verdween haastig.En hij hoorde
den heer niet meer grinniken en zeg
gen: Ziezoo, die heeft me een mooi kar
weitje bespaard. Hij heeft wel pruts
werk geleverd, maar nu zal de politie
in geen geval zeggen, dat ik het deed...
Maar een half uur later zat hij achter
slot en grendel, hij de gentleman-inbre-
ker, op heeterdaad betrapt bij het plun
deren van eens anders brandkast Zijn
sjovele collega had ontdekt, dat hij be
drogen was. Toen hij den „heer” had
hooren zeggen, dat er geen wijn in huis
ling terwijl Jan Prins, uit het Westen
Amend. Indië aanschouwde en door
zijn schoonheid diep getroffen
jan Prins
landsche
landsche
poëtische inspiraties,
zijn gel