Kroniek der Duitsche letteren i LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT „Het Indische land” De dichter van VAN DE HET VOORSTEL EEN TEGENVALLER Zaterdag 1 Februari 1941, No. 17790. Letterkundige Kroniek van Bij den vijf-en-zestigsten verjaardag van Jan Prins De muzikale meester van het physiologische impressionisme □n De b.4.p.3. en Griese. een als Therese te en dier scheiding, waar de Geen leven, geen beweging. over de velden heen waar Jan Prins (Foto-archief) met al wat bosch en zijner zwaar. „Het eerste Dogen- de de vrouw, als Barbara Fugger, Krupp als Klara Schumann. Ook de vrouwen om Goethe (zijn moe der. Anna Amalia von Weimar, Charlotte von Stein, Corona Schröter, Christiane Vulpius. Marianne Willemer) zijn niet vergeten. Dat alle besproken vrouwen adeldom van geest hebben getoond, „vorbildlich" zijn geweest, zou ik niet durven zeggen Wel hebben de meeste auteurs de kunst verstaan, in slechts luttele bladzijden een sprekend portret van deze vrouwen te inspectie door het huis het tegendeel had opgemerkt, had hij beseft, dat hij niet met den bewoner te doen had, maar met een deftigen collega. En in die meening was hij nog versterkt door het feit, dat de ander nog steeds zijn hand schoenen niet had uitgetrokken. Toen voelde hij zich verraden en zoodra hij kon, was hij naar een publieke telefoon cel gegaan en had hij de politie gewaar schuwd. De ander was ook niet colle giaal geweest op een afstand bleef van de luidruch tigheid van literaire kringen, groepen en bewegingen. Wanneer men hem zou moeten groepeeren, dan is hij inderdaad het beste te karakteriseeren als „de mu zikale meester” van het physiologische impressionisme”. Welk vers men ook uit zijn bundels kiest, men wordt altijd getroffen door den eenvoud en zuiver heid van zijn lyriek, door zijn liefde voor de bezielde natuur, door zijn tee- derheid, die tegelijk mannelijk en innig is. De Indische tentoonstelling, welke in 1932 in het Haagsche Westbroekpark werd gehouden en waarop ook een af- deeling „Het Indische Boek” was inge richt, was voor Jan Prins aanleiding, zijn Indische verzen, in vele periodieken verspreid verschenen, te bundelen. Kort daarop zag de bundel „Indische gedich ten” het licht, een bundel die te meer beteekenis heeft, omdat Indië in de Ne- derlandsche poëzie op zoo’n armelijke wijze' vertegenwoordigd is. Op het ge bied van het proza is Jndië de laatste jaren bepaald rijk vertegenwoordigd, laten wij niet generaliseerend zeggen: in de Nederlandsche letterkunde, maar althans in den Nederlandschen boek handel. Want een groot deel dezer boe ken is altijd nog meer propagandistisch en tendentieus dan literair, voor vele Indische schrijvers is de Nederlandsche letterkunde in de tropen meer een nut- tigheidselement dan een artistiek ele ment geweest in de maatschappelijke ontwikkeling. De in onze taal geschreven gedichten van Noto Soeroto, die menigeen terecht in verrukking hebben gebracht, nemen in zooverre een aparte plaats in, dat zij poëtische uitingen zijn van een Ooster- ontwerpen. Bij een gedeelte, is een por tret opgenomen. Het overzicht met de aan gifte van de blazijden achteraan is zeer onnauwkeurig mogen gedood schaduwzijden van het regime. Venetië zoo lang heeft beheerscht. Bovendien is ze 400 bladzijden onafge broken geestdriftig met als gevolg een stijl vol hoogspanning, welke daarom het hoofd schudden, beslist en met een t verbeten trek om den mond Zij scheen geheel verslagen te zijn, toen zij zich bruusk van hem afwendde en snel naar buiten liep. Zij had mij in haar agitatie niet gezien en ik had moeite, haar in te halen. Vera! zei ik zacht, en het was voor het eerst, dat ik haar voornaam durfde te noemen. Ze keerde zich om en bleef staan. Ik zag, dat er een trieste blik in haar oogen kwam, terwijl haar mondhoeken even trilden. Kan ik misschien met iets helpen? vroeg ik. Neezei ze afwezig, en in dat ééne kleine woordje lag een wereld van wanhoop besloten, nee Werktuigelijk liepen we naast elkaar voort, en ik pijnigde mijn hersens om woorden te vinden, die haar tot ver trouwen konden doen besluiten. Ik wilde zoo graag helpen. Tweemaal keek ze mij van terzijde aan en tweemaal scheen ze op het punt iets te zeggen, maar er kwamen geen woorden over haar lippen. We waren één der vele bruggen naar de andere zijde van de Lahn over geloopen, en op een stiller gedeelte begon ze plot seling te spreken. Ze keek mij er niet bij aan en haar stem had geen buigin gen. We moeten hier weg, overviel ze mij, mijn man en ik Je man? vroeg ik ontsteld. Het leek absurd, en ik was heelemaal in de war. Ik ben niet zóo jong, en hij is niet zoo oud. als u denkt. Zijnziekte doet hem oud schijnen. U is goed voor ons geweest. U wil ik het wel vertel len. Wij zijn een paar avonturiers. Wij waren geëngageerd door hótel-di- rectie voor reclame. Op het drukst van den dag moesten wij steeds ver schijnen, mijn man moest dan Emser Wasser gebruiken, en het doel was, dat hij zienderoogen vooruit zou gaan. Hier in school het bedrog. Mijn man is wer kelijk ziek en gaat juist met den dag achteruit. En nu betaalt de directie niet meer, dwingt ons verder, het stadje te verlaten. Ik heb een laatste poging ge waagd tevergeefs. Kan ik misschien Voor het eerst keek ze mij aan. Nee! zei ze zacht, en met blik, dien ik onmogelijk kon verklaren, zooveel verdriet en tegelijk zooveel gloed scheen er in te liggen. U is de laatste, van wien ik dat zou willen Zij reikte mij de hand, die ik spra keloos drukte. Zonder te spreken draaide zij zich om en ging heen. In haar oogen had ik iets zien glinsteren Dien avond had ik meer dan een uur met het plaatselijk blad voor mij geze ten, zonder dat één woord, van wat ik gelezen had, tot mij was doorgedron gen. En het was dan ook zuiver toeval, dat mijn oog op een klein berichtje viel. Het luidde „Hedenmorgen is door de Kurhaus- directie een hotelrat ontmaskerd, die er zijn bedrijf van maakte, de kamers der voornaamste gasten tijdens hun afwe zigheid te bezoeken, en kostbaarheden of geld te ontvreemden. De man, die voor zwaar invalide doorging en door de politie als een zeer geslepen mis dadiger van Russische origine herkend is, werd vergezeld door zijn vrouw, die men evenwel niets ten laste kon leg gen. Hij werd op heeterdaad betrapt en is naar het huis van bewaring te K. overgebracht. Lang heb ik op dit berichtje zitten staren. En het speet mij voor Vera, die zoo angstvallig de waarheid voor mij n’ verborgen had willen houden, dat het mij onder oogen was gekomen. Maar zónder die wetenschap zou ik nooit ver moed hebben, hóè dapper ze wel was, toen ze mijn hulp en genegenheid moest weigeren Laat ik maar geen opsomming geven van de kwaaltjes, welke mij kwelden, het is voor dit verhaal voldoende, te weten, dat de dokter mij een kuur voor schreef, welke ik het beste te Bad Ems kon volgen. Het waren nog normale tijden en zoo gebeurde het dus, dat ik in één der vele hotels van dit aardig gelegen plaatsje, dat zich langgerekt langs de beide oevers van de Lahn. tus- schen de bergen in, uitstrekt, mijn in trek nam, met het stellige voornemen, mij ditmaal eens streng aan de voor schriften van den dokter te houden, en hier een rustige vacantie door te bren gen. Zoo zouden de dagen vrijwel emotie- loos zijn heengegleden, als daar niet dat zonderlinge paar was geweest, dat al direct mijn aandacht en interesse had gewekt! lederen dag verschenen zij op de drukste uren in het Kurhaus. Zij, een donkere vreemde schoonheid, die ik op nog geen dertig jaar schatte, hij, een gebogen grijsaard van zeker ver in de zestig, gebogen loopend, gesteund door haar, die ik voor zijn dochter hield. Haar schoonheid had mij geboeid en ik durf niet beweren, dat het zuiver toeval was, dat ook ik steeds op dezelf de uren het Kurhaus bezocht. Er was iets in haar oogen en in haar uit- heemsch gezichtje, dat mij hevig trok. Ik vermoedde, dat zij een Russin was, want ik had haar ook een paar maal het typisch Russische kerkje aan de overzijde van de Lahn zien bezoeken. En mijn vermoeden bleek juist te zijn, toen een gelukkig toeval mij met het tweetal in kennis bracht. Dat was, toen wij bijna gelijktijdig de Trinkquel- len verlieten, en de oude man bij het stoepje struikelde. Hij zou zeker geval len zijn, als ik hem niet bij den arm had kunnen grijpen. Zoo vernam ik dat zij Lubljowski heetten en Russen wa ren. Tenminste, zoo ongeveer klonk de naam, voor de juiste schrijfwijze zou ik niet kunnen instaan. Deze kans liet ik mij niet ontglippen en ik knoopte een gesprek aan, waarbij ik vernam, dat de man maaglijder was en dat zij geruimen tijd in Bad Ems dachten te blijven. Erg toeschietelijk waren zij niet, de oude zei zoo goed als niets; maar ik liet mij door zijn zwijgzaamheid niet af schrikken... daar voor was zijn dochter te mooi! Na een week merkte ik, dat ik aar dig op weg was verliefd te worden op het knappe Russinnetje. U kent dat na tuurlijk wel. dat ondefinieerbare gevoe' alsof de heele wereld je tegenlacht, als je in haar nabijheid bent, alle zorgen, kwalen en kwaaltjes je nietig voorko men, en je bergen zou kunnen verzet ten. terwijl je ontevreden en in een mieserige stemming ronddwaalt, als je weet, nog uren te moeten wachten, voor je haar weer terugziet. Dat laatste gevoel had ik, toen zij op een morgen voor het eerst niet in de Trinkquellen verscheen. Altijd waren zij prompt op tijd, en nu liep ik al een half uur door de ruime hall en had ik van ergernis al drie glazen Emser Wasser geslikt, zonder dat zij verschenen was. Toen ib haar eindelijk zag, wist ik onmiddellijk, dat er iets bijzonders aan de hand was. Want ze kwam niet als gewoonlijk door de straatdeur naar bin nen, maar ik zag haar aan het eind van een lange gang verschijnen, en haar vader was niet bij haar. Inplaats daar van was ze in gezelschap van een ge distingeerd heer, met wien zij in een opgewonden gesprek scheen. Ze had een hoogrootje kleur en éénmaal merkte ik, dat zij zijn arm greep. En ik zag hem Tizian. steeds haar groote geestdrift heeft haar critisch ver- ze ziet niet de groote dat Wij vinden daarbij zoowel Karoline Neuber de directrice van een tooneelge- zelschap uit Lessings dagen, als Frau Gottsched, die steeds werkzaam geweest is „auf der gelehrten Galeere” van haar Deutsche Frauen, Bildnisse und Lebensbeschreibungen eingeleitet von Ina Seidel Uitg Steiniger Verlag, Berlin. Ina Seidel, de bekende verschillende uitnemende 200 sprekende portretten schillende Duitsche vrouwen verzameld beschreven door 36 auteurs. zoowel In onverbroken aldoor breeder rijen zetten de heuvels, rondgetopt, zich voort, en gaat de volheid verder, ongestoord, van hellingen en vochtige valleien Het zonlicht blinkt en zinkt er, blond fen blij, gedragen op dat stijgende getij van golvend bosch, dat breekt tegen de [rotsen, zooals de brekers van de branding klotsen op dammen, die in zee gaan. Vager (wordt de verte, waar de wilde groei der wouden zich worstelend in de ravijnen stort, reuzen gelijk, die zich omstrengeld [houden. Waar alles tot één wildernis vergroeit van steen en wortels en de krater loeit, toornig als de Verdelger zelf. En hoog de rankheid oprijst van den tweellng- [boog, de geest, die ruimte zoekt, bereikt u niet. Amerika, en iedere lezer van zijn „Tochten” (1913). van zijn „Getijden” (1917) van zijn „Verschijningen” (1925), en van zijn „Indische gedichten” (1932), hoopt, dat zijn impressies van zijn laat ste reizen hem in een nieuwen bundel geschonken zullen worden. Niemand zal een hoogere conceptie van dichterlijk heid in een mogelijk nieuwe uitgave verwachten, maar ieder weet, dat deze hem het precieuze genot zal schenken, dat het lezen van zijn andere bundels hem gegeven heeft, een vreugde voor de ziel en een weldaad, die alleen de zui vere poëzie van een begenadigd dichter als Jan Prins hem kan bewijzen. JOHAN KONING vermoeiend is voor den lezer Mooie ka rakteristieke foto’s sieren dit werk, dat ondanks alle fouten op elke bladzijde spreekt van de groote liefde, welke de schrijfster voor haar onderwerp koestert. „Der Nonnenstein”. Kurt Kluge. Uitg. J. Engelhorns Nachf. Stuttgart. Drie novellen, waarvan de eerste den titel aan het boekje heeft gegeven. Kurt Kluge zegt het Goethe na Alles Ver- gëngliche ist nur ein Gleichnis. Evenals in de vroeger hier besproken ver telling Die gefalschte Göttin, het beeld van een Grieksche godin als verschijning van het onvergankelijke komt in het dagelijksche leven, zoo is het hier het beeld van een non, boven op een berg top. Een non, die daar staat op een voet stuk met een geheimzinnige spreuk Twee broers, zakenlui, maar vertegenwoordi gers van verschillende werelden, de een die van het geldverdienen, de ander die van een verfijnde levenskunst, bespreken dit merkwaardige geval. De levensge nieter laat in den nacht, die de laatste van zijn leven is, het beeld boven van den berg halen. Het is voor hem het symbool van de vrouw n al haar myste rie. Vóór het. beeld beneden is aange komen, sterft hij. En welke spreuk stond op het voetstuk „Tot degenen, die bui ten staan, komt alles in gelijkenissen” Op deze manier wil de auteur hij is verleden jaar op een reis van schrijvers naar het Westfront overleden aan zijn lezers het eeuwige laten zien temidden van de vergankelijkheidde onzienlijke dingen zijn voor hem van een hoogere orde, maar niet minder reëel dan de zichtbare. Friedrich Griese. Elisabeth Darge. Uitg. Albert Langen. Georg Müller. 88 blz. Mün chen. Bij gelegenheid van Griese’s vijftigsten verjaardag heeft Elis. Darge een beknopt overzicht over het werk van dezen be gaafden schrijver gepubliceerd, die on getwijfeld tot de meest representatieve van de tegenwoordige Duitsche litera tuur behoort. Hij is „ein Mensch, aus Erde gemacht”, hij leeft in Innige ver bondenheid met zijn Mecklenburgschen grond, op hem kan toegepast worden wat hij zelf van een van zijn roman figuren zegtHij verliet de aarde niet, daarom verliet zij hem ook niet Ik heb de figuur van Griese reeds uit voerig besproken, ook niet verzwegen, welke bezwaren ik heb tegen deze bijna religieuze verbondenheid met den bodem én vergoding van het landschap. Boven genoemd boekje getuigt meer van be wondering dan van een critische hou ding. Het is met mooie foto’s geïllus treerd Woensdag a.s. wordt de dichter Jan Prins vijf- en zestig jaar. Het is nog wel niet de leeftijd der „zeer sterken”, welke hij op dien dag bereikt en welke men gemeenlijk aanvat om een kunste naar te huldigen, maar er is aanleiding om op dit oogenblik bij Jan Prins' dich terschap stil te staan, in de eerste plaats omdat er gedurende zijn leven lang als gevolg van zijn groote bescheidenheid, veel te weinig over hem geschreven is. ook echter omdat ieder die hem en zijn werk kent, zich verheugt hem in ons midden te hebben, den dichter van „Tochten’den bundel die dertig jaar geleden verscheen en in schoone visie nog niet overtroffen werd en van „Ge tijden”. van „Verschijningen” en van een bundel Indische verzen, die. velen boven alle andere dierbaar is. Zijn le venshouding is nobel en rustig, hij is een kenner van de antieke schoonheid en innig bewonderaar van het schoone landschap. waarvan hij in zoovele van zijn verzen heeft getuigd Met Jan Prins’ dichterschap in aanraking ko men, is een innerlijk genot van hooge orde. Hij heeft niet veel gepubliceerd en hij is betrekkelijk laat begonnen, maar hij behoort niettemin tot de groot ste dichters van deze letterkundige pe riode, die rustig zijn eigen weg ging en vastheid van rijm en rhythme in vinden, dezelfde visionaire schoonheid en den- zelfden eerbied voor de wonderen der natuur. Zóó is de inzet van „Bali”: Een uitgestrekte kust, de grauwe [stranden van dof en dorstig zand, de zachte lijnen der oeverbochten, en dan het ver- [d wijnen verre brekers [branden. die al de zuivere slankheid in zich sluit en opricht van de vorstelijke bruid, die hoog en fier in roode sluiers staat wanneer de zon achter haar zinken gaat, en schoon gekleed in al haar schaduw- pracht zich aanbiedt aan *t verlangen van den [nacht Zij, die verheven in de wolken huist, om wie het water, rijkgepareld, ruischt, die om haar mildheid duizend zangen [loven, de Goenoeng-Agoeng. Eeuwig om haar [zwijgt het diep mysterie. Eeuwig tot haar stijgt de aanbidding op der menschen, die [gelooven Deze verzen zijn alle van een diepe, bezonnen gevoeligheid, en van een wijs heid, die misschien haar grootste kracht uit zelfbeheersching putte, zij staan ver, en weldadig ver af van de poëzie dier vele dichters voor wie de zelfbeschou wing der persoonlijkheid in haar strijd en verlangen het allervoornaamste is. Jan Prins, het pseudoniem waaronder C. L. Schepp in 1903 debuteerde, werd op 5 Februari 1876 in Rotterdam gebo ren. Hij was zeeofficier bij de Neder landsche Marine en vertoefde als zoo danig vele jaren in den Archipel In 1924 verliet hij den Marine-diensf als kapitein-luitenant ter zee, enkele jaren later kreeg hij den titulairen rang van kapiteinrter-zee. Hij woonde later in Brussel, maakte reizen o.a. naar Spanje In de groote villa der Van Burens was een man aan den arbeid. Zwijgend en rustig. Hij werkte bij het schijnsel van een electrische zaklantaarn. De man paste niet in deze luxueuse om geving; zijn schamele kleeding harmo nieerde niet met de zware tapijten, de prachtige meubelen, welke overigens met hoezen waren overtrokken. Maar de man scheen het zich niet aan te trekken of hij al dan niet bij de om geving paste; ijverig werkte hij door, gehurkt voor de brandkast. Hij boorde en klopte, tot er plots een stem klonk. Toen zat hij stil, als verstijfd. Neemt u mij niet kwalijk, dat ik stoor, hoorde hij zeggen en meteen werd de electrische kroon in ’t midden der kamer aangeknipt. Het vertrek baadde in het licht. De man voor de brandkast zag niet eerst den heer, die het licht ontstoken had, niet het dure costuum, dat deze droeg, maar wel de revolver, welke dreigend op hem gericht was. U bent er bij, zei de heer, die blijkbaar pas thuis was gekomen, want hij droeg nog handschoenen, fijne giacé-handschoenen. De man voor de brandkast knikte. Hij was er inderdaad bij. En als er toevallig politie langs kwam, was hi, er dubbel bij. En daarom vermande hi zich en kroop overeind. Mag ik de gordijnen dichtschui ven, verzocht hij. Ik houd er niet van, dat voorbijgangers het huis, waar ik werk, binnengluren. De heer glimlachte begrijpend. Ga je gang maar, als je daar ple zier in hebt. Maar ik waarschuw je, geen grapjes! Als ik schiet, schiet ik raak. Ik zal wel oppassen, gaf de ander te kennen, terwijl hij haastig de zware gordijnen over elkaar schoof, zoodat geen sprankje licht naar buiten zou kunnen schijnen. U bent zeker me neer Van Buren, hè? Ik had gedacht, dat u uitstedig was. Dan heb je je vergist, merkte de heer met een schamper lachje op. Ik ben benieuwd, of je nog een reden óp- geeft voor je tegenwoordigheid hier. Zijn tastende vingers gleden over de armoedige kleeding van den man. Geen wapens bij je, hè? Dat is tenminste iets, dat niet in je nadeel pleit. Hoe heet je? Ik neem nooit wapens mee, brom de de ander. Ik zou er toch niets mee kunnen uitrichten; ik zou een ander geen lichamelijk letsel kunnen toe brengen. Dat zal wel!, grinnikte de heer, terwijl hij zijn revolver in zijn zak liet glijden en plaats nam in één der fau- En vertel me nu eens, wie je schrijfster van romans, heeft van zeer ver- Rustig [stijgen vanaf de smalle zandstrook de terrassen en trapsgewijze velden, met gewassen van tweeden oogst bebouwd, in breede [treden den hoogen woudzoom tegen, en beneden ligt, waar de klapperstammen overneigen, de kampong Sanoer. Ver en verder [wijkt, zoo ver als her en der zich de oogen [wenden, ’t omliggend land, en wordt de glooiing [zachter tot waar de rug der heuvels is bereikt. Daarachter staat de boschrand en daar achter, menschen [wonen tegen de bergen waar de góden tronen, ligt, van wonderen voL het onbekende. Onmetelijk, oneindig rijk verschiet, rijk met den schaduwrijkdom uwer [wouden, dal verborgen [houden. werd. i is eigenlijk de eenige Neder- dichter, die in de Neder- dichttaal Indië heeft behan- iT CTals het rijkste en schoonste motief r_—-- indië en "boortestad Rotterdam hebben hém het sterkst geïnspireerd. Indische land” staat boven het gedicht van zijn Indischen ver zenbundel en het is van een zoo visio- neele kracht en van een zoo sterk in nerlijke muzikaliteit, dat wij het oegin ervan hier als een karakteristiek voor beeld willen laten volgen: Van zon verzadigd en van geuren ligt in de zeeën van den evenaar het Land van Indië, als een rijk van rust „Sëmtllohe Werke”. Annette von Droste-Hülshoff. Uitg. Insel Verlag, Leipzig. „Ich will und mag jetzt nicht berühmt werden, aber in fünfzig Jahren möchte ich gelesen werden”, dat is het bescheiden trotsche woord van de grootste schrijf ster, die geleefd heeft in Duitschlands burgerlijke periode, zonder dat ze daarin geestelijk is blijven hangen. Hoewel het bijna een eeuw geleden is, dat ze in Schloss Meerburg, het mooie oude kas teel aan het Bodenmeer, de oogen voor altijd sloot ze leeft nog. Haar wensch is in vervulling gegaanze wordt nog gelezen. Een bewijs is bovenstaande uit gave. Haar natuurpoëzie (ik denk aan prach tige balladen alsDer Knabe im Moor, waarin al de spookgestalten van de West- faalsche moerassen rondwaren, en het vriendelijke pendant daarvanDas Haus in der Heide) haar mooie novelleDie Judenbuche, haar godsdienstige liederen (das geistliche Jahr), het spreekt nog alles tot ons. Juist een tijd als de onze, waarin het woord landschap een bijna mystieken klank heeft, keert weer terug naar wat zij schreef over Westfalen, dat begin en einde, inhoud, karakter stemming van haar werk bepaalt. De mooie uitgave van de Insel-Verlag. bijna duizend bladzijden op dundruk papier in één band, heeft het heele oeuvre van Annette overzichtelijk samen gevat en zal ongetwijfeld er toe bij dragen, dat ze nog meer gelezen wordt dan thans het geval is. „Könlgln der Meere”. Marianne Langewiesche. Roman einer Stadt. Uitg. Hans von Hugo Verlag, Berlin. „Venetië is een sprookje”, zei me eens een vriend, en hij had gelijk. Toen ik na een lange reis met den nachttrein ’s morgens om zes uur in een gondel door de kanalen van Venetië voer en de „palazzi’L de huizen van de Venetiaan- sche patriciërs zag bij het licht van de opgaande zon, terwijl de morgenstilte slechts onderbroken werd door den roep van den gondelier, kon ik me iets voor stellen van het leven, dat zich vroeger op deze kanalen heeft afgespeeld. Bij een bezoek aan het prachtige paleis met zijn schrille contrasten, schitterende feestzalen boven en wreede onderaardsche gevangenissen, waarin de politieke „misdadigers” wer den gefolterd, beneden, begreep ik iets van de overdadige v.eelde en de stralen de levensblijheid, maar ook van de ty rannic, van het heele stelsel van spion- nage en géorganiseerden verklikkers dienst, dat hier welig heeft getierd. En bovendien zag ikVenetië is een d o o d e stad, 't Is versteende geschie denis. In tegenstelling tot Amsterdam, dat uiterlijk er veel mee overeenkomt. Amsterdam leeft. Venetië is dood. Marianne Langewiesche is gepakt door de grootheid van deze koningin der steden en heeft er een extatisch boek over geschrevengeen roman, al noemt ze het zelf zoo, ook geen geschiedenis zonder meer, maar het een zoowel als het ander. Ze begint met het ontstaan der stad omstreeks 600. en eindigt met den tijd van Napoleon, toen de staat Venetië zijn politieke rol had uitgespeeld. Zij is terecht vol bewondering voor het teuils. bent. Noemt u mij maar Jansen, was het antwoord. Wat doet het er toe. U hebt mij gesnapt en u zult me toch wel aan de politie overleveren. De heer zweeg eenige oogenblikken, den man peinzend aanziende en in diens oogen blonk iets van verwachting, dat hij dit avontuur misschien nog zonder kleerscheuren zou beëindigen. Wat heeft u er per slot van reke ning aan, als u de politie waarschuwt, was, terwijl hij zelf even tevoren bij de merkte hij dan op. Ik bescherm er anderen door. Maar misschien... Vertel eens wat over je zelf. Ik krijg niet alle dagen de ge legenheid met een inbreker te praten. Ga zitten, hier tegenover mij. De man nam plaats. Hij scheen overwegen wat hij moest zeggen. Ik deed het niet uit weelde, begon hij dan. Dat zal wel; natuurlijk heb je een en ademlooze stilte. Achter de kust. boven het eenzaam, witgewasschen strand al hooger en al hooger, klimt het land vanaf het voorgelegen' boschbegin de blauwe donkerte van 't hoogland in, en stijgt in ronde ruggen tot de lijn van schemer, waar de laagste wolken zijn, en het nog even zichtbare zich hult in 't vormenlooze. Als in een diep geduld van roerloosheid gedompeld, leeg en wijd in zijne ontzaglijke verlatenheid. ligt het onder den dag. Dit zoo te zien in al zijne ongereptheid, is misschien van ’t opperste iets te zien, dat er [bestaat. Want van geen land en van geen aan- [blik gaat een zoo verwonderlijke wijding uit als hier van deze wereld. Geen geluid ontroert ons, zooals deze stilte doet Het is, alsof er iets in ons gemoed zich opent en alsof het iets ontvangt waarom wij, lijkt het ons, hadden ver- [langd zonder dat wij het wisten, of een schijn van het voor altijd onverklaarde zijn over ons valt, alsof zich voor ons oog iets van het nooit ontslotene open- [boog Van gelijke schoonheid in dezen bun del zijn .,De brug”, „Soerabaja”, „De Vorstenlanden”. „De Vulkanen”. „Bata via”, wij noemen er slechts enkele verzen, die de schoonheid van de Indi sche natuur als in „Het meer”, verheer lijken of die dichterlijke impressies van stad en land geven, lyrische uitingen van een schoonheidsminnaar, die altijd een visioen van de oneindigheid opwek ken. De verzen in dezen Indischen bun del zijn scheppingen van ver-uiteenloo- pende jaren, er zijn verzen die van 1907 dagteekenen, andere van 1912. en weer andere van 1922 en 1923 Het merk waardige is, dat men over deze jaren nauwelijks eenigen groet van dichterlijk vermogen ziet, maar de verklaring is heel eenvoudig, van zijn debuut af. dat in 1903 in het maandblad „De XXe eeuw” viel, gaf hij zich ten volle en wat hij gaf, was volmaakt. „Het Indische Land”, waarvan wij het begin hierboven citeerden, is, bijvoorbeeld van 1923, het groote gedicht „Bal!” dat ook in dezen bundel Indische verzen voorkomt. Is echter van 1907 en men zal er dezelfde groote, dat de stad op handels- en poli- man. zoowel Katharina van Bora, Luther’s tiek gebied heeft gepresteerd (tot pl.m. u w..— 1500) voor het geweldige op het terrein der kunst (San Marco, verder Tintoretto, e.a.) dat nu nog iederen bezoeker boeit maar zieke vrouw en hebben de kinderen in geen dagen een behoorlijken maaltijd gehad en hebben jullie geen geld om kleeding en schoeisel te koopen. heer zij het schamper. Nee, mijn vrouw en kinderen zijn gelukkig gezond, maar we hebben het wel arm En ten einde raad ben ik hiermede begonnen. Heb je al heel wat Inbraken op Je geweten? Dit is de eerste. De heer keek naar de brandkast en naar de schade, welke er aan toege bracht was. Inderdaad, ’t schijnt me amateurs- werk, gaf hij toe. Wat deed Je vroeger? Ik was smid, maar ben al langen tijd werkloos. En dacht je deze brandkast open te kunnen krijgen? Zeker, luidde het antwoord. Temeer omdat ik den tijd had... tenminste, dat meende ik. De brandkast is mij verkocht, als inbraakvrij Ik ben benieuwd, hoeveel tijd je noodig zou hebben, om ze open te krijgen. Twee uur had ik gedacht. Eenige oogenblikken zweeg de heer en vol verwachting zag de sjovele man hem aan. Dan glimlachte de heer. Dat zou een mop zijn. Ja. dat doen we. En zich dan tot den inbreker wen dend. vervolgde hij: Als je inderdaad de brandkast in twee uren open kunt krijgen, zal ik je niet aan de politie overgeven. De ander keek, alsof hij niet wist hoe hij het er mede had. Hij aarzelde zicht baar. Nou, durf je het niet aan? Jawel, maar die brandkast..., weet u... Ze wordt beschadigd en... Is het jouw brandkast? Nee, niet waar? Nou wat raakt het je dan of dat ding beschadigd wordt of niet! Ga je met mijn voorstel accoord, ja of nee? Zwijgend stond de man op, ging naar de brandkast, nam zijn werktuigen en ging weer aan het werk. Een uur ging voorbij. De heer zag toe en rookte de eene sigaret na de andere. Hij presenteerde den inbreker er ook een. Nee, dank u, weerde deze af. Onder het werk kan ik niet rooken. Een glas wijn zou mij beter te pas komen. Het is zwaar werk. En hij veegde zich met zijn mouw het zweet van het voorhoofd. Een glas wijn, lachte de heer. Ja, dat zou niet kwaad zijn, maar er is geen druppel in huis. De tijd ging voorbij, een uur, ander half. Dan, binnen de twee uur, sprong de zware deur van de brandkast open. Dat heb je ’m knap geleverd, vond de heer. Ik houd mijn woord. Maak maar dat je weg komt De ander liet het zich geen twee maal zeggen. Hij pakte zijn werktuigen bijeen en verdween haastig.En hij hoorde den heer niet meer grinniken en zeg gen: Ziezoo, die heeft me een mooi kar weitje bespaard. Hij heeft wel pruts werk geleverd, maar nu zal de politie in geen geval zeggen, dat ik het deed... Maar een half uur later zat hij achter slot en grendel, hij de gentleman-inbre- ker, op heeterdaad betrapt bij het plun deren van eens anders brandkast Zijn sjovele collega had ontdekt, dat hij be drogen was. Toen hij den „heer” had hooren zeggen, dat er geen wijn in huis ling terwijl Jan Prins, uit het Westen Amend. Indië aanschouwde en door zijn schoonheid diep getroffen jan Prins landsche landsche poëtische inspiraties, zijn gel

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 15