HAAGSCHE COURANT Onschuldig veroordeeld Een wintersche wandeling den haard aan De verzamelde werken van J. Slauerhoff LETTERKUNDIG BIJBLAD Nieuwe Duitsche boeken VAN DÉ 'Zaterdag 15 Februari 1941, No. 17802. Letterkundige Kroniek Twee deelen met gedichten verschenen Slauerhoffs poëzie I b.4.p.2. het land, X de wagenbestuurder je als pij, tegenover de orde in het heelal der Slauerhoffs dichterschap waaraan t wing van H. Marsman over Slauer- hoff’s poëzie, een inleiding, welke het genot verhoogt van het lezen der ver zen, welke erop volgen en die ook het inzicht in het wezen van Slauerhoffs Leert van Uw schilders en dichters, en trekt er ook in den winter op uit woord meer kan uitbrengen, daar de Comanchen hem indertijd zijn tong hebben uitgesneden Er ontstond rumoer. Aller blikken richtten zich op Langford. Doch voor dat deze iets kon zeggen, stapte de lange vreemdeling naast Billy’s vrien den naar voren met de woorden: Inderdaad sherif, er is hier iets, dat niet klopt. Ik ben de marshal van Houston en kon nog juist op tijd hier zijn om in te grijpen. Eenige minuten geleden stelde ik met mijn helper een onderzoek in je huis in en vond daar onder anderen een postzak met het Mail-Line-insigne er op. Daarom... Hij kon zijn zin niet voltooien. De sherif had bliksemsnel naar zijn wa- nevels, die, met de regens, de Genestet deden schrijven O land van mist en mest, van vuilen, [kouden regen, Doorsyperd stukske grond, vol killen [dauw en damp Vol vuns onpeilbaar slijk en ondoor- waadbare wegen Vol jicht en parapluies, vol kiespijn en (vol kramp I De wind houdt zich behoedzaam stil, Dat niet het minste takgetril ’t Kristallen kunstwerk breke, De klank zelfs van mijn schreden wil Zich in de sneeuw versteken. reuk, ’t Was op een Donderdagmiddag, zoodat er veel kinderen waren, die op baantjes slibberden of zich in ijsstoelen amuseerden”. naar de eeuwigheid”. Deze en andere uiteenzettingen van Marsman belichtten ten volle de verzen van Slauerhoff in het alomvattende verband van zijn dichter wezen; zij zijn daarom van groo- te waarde en zij geven aan deze beide gen lezer van groote beteekenis zal zijn. Zij zijn zóó gesteld, dat zelfs de meest puchtere lezer zich in innerlijk contact gebracht zal voelen tot den dichter. Hij zal constateeren, dat hem iets geopen baard wordt, wat hij in zich-zelf vaag aanwezig wist. En steeds bekender en verwanter zullen hem de onrust, de strijd en het verlangen van den dichter worden. Slauerhoff was immers, zooals er zoovelen zijn, een worstelend mensch die trachtte te ontkomen aan het „be nauwend zelf”. De drang naar daden, dien men in Slauerhoff heeft vastgesteld, is, naar Marsman meent, slechts van secundaire beteekenis. Het is waar dat Slauerhoff, Wie, op deze wijze aan den haard een wintersche wandeling heeft gemaakt, zou er niet naar verlangen zelf te gaan genieten van de schoonheid van den winter? Welnu er zijn dagen genoeg, ook in dit jaargetijde, die er zich bij uitstek toe leenen de schoonheid van stad en land te gaan bewonderen. Ook in dit opzicht kunnen wij leeren van onze schilders en dichters. Doet als zij, gaat er op uit en geniet als zij. Te lang hebben wij de pracht van ons winter sche landschap verwaarloosd. Heide, bosschen en duinen, rivieren en weilan den hebben in den winter een heel aparte schoonheid en in het koele licht van den winter hebben ook onze oude steden en onze intieme dorpjes, met hun fraaie en sierlijke silhouetten, een ge heel eigen bekoring. Waarom zullen we dan nog aarzelen? Omdat wij niet gewend zijn in den win ter uit te gaan? Maar dat kan immers nooit een werkelijk bezwaar zijn. Als wij den weg niet weten in het winter sche seizoen, dan is er het V.V.V.-wezen, met meer dan driehonderd vereenigln- gen over het land verspreid, die gaarne en kosteloos alle gewenschte inlichtin gen zullen verschaffen. Daarom trekt er op uit, ook in dit seizoen. Geniet als onze schilders en dichters van de kleuren en het bonte gewemel als de wateren zijn gekluisterd van de ongerepte blankheid en de verre verschieten van den arbeid en de vreug de in het wintersche land, kortom van heel die ijle, subtiele en soms ook drei gende sfeer, en zeg met Kloos tot den winter: „Kom dan, ook gij zijt schoon”. in nog Marsman legt op het feit, dat Slauer hoff deze invloeden persoonlijk heeft verwerkt, niet minder den nadruk, dan op die vewantschap zelf, ook, omdat een deel der Nederlandsche critiek steeds geneigd bleek te zijn hem uit sluitend als den vermoeiden uitlooper der genoemde Franschen te zien. Ove rigens kan men in de in *t tweede deel, onder den verzameltitel „Fleurs de Ma- récage” opgenomen, in de Fransche taal geschreven verzen van Slauerhoff, niet veel aanwijzen, dat van directe in- De Nederlandsche winter vertoont zich echter steeds weer in een anderen, vorm, waardoor het beeld onzer landen een steeds wisselend aspect krijgt. De wind is één van die vormen, „grauw is Uw hemel en stormig Uw strand” de regen is een ander verschijnsel en ook in dit opzicht zou van ons land te spreken zijn als van een „land van wind en water”. Plotselinge plensbuien wis selen af met fijnen motregen, die alles maakt „oud en droomerig en ver trouwd”. En dan niet te vergeten, de De grond Is wit, de nevel wit, De wolken, waar nog sneeuw in zit, Zijn wit. dat zacht vergrijzelt.. Het fijngetakt geboomte zit Met witten rijp beijzeld. Toch behoeven wij ons niet alleen door onaangename herinneringen te laten leiden. De dichters deden het evenmin, want diezelfde nevel kan de aanleiding zijn tot de vorming van een bij uitstek betooverend schouwspel, als in het nevelige land de vorst haar in- trede doet Dan zijn de takken der boomen, het riet langs de slootkanten en het gras in de weilanden bezet met myriaden fijne ijsnaaldjes, die een too- verachtig kantwerk vormen. En hier mede doen wij onze intrede in die we reld van wondere schoonheid en win- terstilte, die Jacqueline v. d. Waals het volgend vers in het hart en in de pen gaf Dienzelfden avond kreeg de veroor-1 deelde in zijn cel nog laat bezoek van I zijn raadsman, die hem tijdens de zitting had bijgestaan. Opgewonden verzocht de bezoeker den deputy, hem eenige minuten met den gevangene I alleen te laten. Billy zat, somber voor zich uit I kijkend, op zijn krib en trok zich vanl het drukke gedoe van den ander wei nig aan. Doch toen deze hem een paar woorden in het oor gefluisterd had, keek hij plotseling op. Verbaasd en tegelijk ongeloovig, vroeg hij: IsI dat werkelijk waar? Ja, het is heusch waar...! juichte zijn verdediger, kerel, ik felici teer jé. Billy stond een oogenblik perplex en bracht er toen stamelend uit: Maar dan is... Zijn bezoeker legde een hand op zijn mond. Ssst... laat dat maar aan mij over. Daar zorg ik wel voor. Billy begon zich weer de oude te voelen. Nee vader, dat laat ik niet aan I jou over. Dat knap ik nu eens op mijn I eigen manier op. Morgen om vier uur I zal ik gehangen worden. Zorg, dat Hank en Jeffrey van de ranch bij het I spel aanwezig zijn en vertel hun hoe de zaak in elkaar zit. Als ze dan hun proppenschieters klaar houden, draait de zaak vanzelf. En nou ga ik maffen, ouwe wettenlikker. Tot morgen, als ik I gehangen word. Grinnekend liet Billy zich op zijn brits vallen. Er was veel publiek op de binnen plaats van de gevangenis, toen Billy met geboeide handen naar de houten stellage werd gevoerd, die speciaal De wind sluipt door den donkeren nacht Hij woelt door doode blaren, Luisterdie lange bange klacht De wind zal niet bedaren. delingen werden bedreigd en maar al te vaak ook ondermijnd, is het moei lijk deze voorstelling in een bepaald en geïsoleerd beeld te fixeeren. Het geluk, dat hij zocht, was weliswaar nooit ge heel indentiek met het genot, maar in ieder geval alleen langs den weg der zinnen bereikbaar. Daarnaast spreekt hij echter van het genot als van een mogelijkheid om de eeuwigheid te be naderen. In zijn „Pharao’s Minne” vindt men daarvan een voorbeeld. Ook in zijn overigens zwak gedicht „Lief- vloeden van genoemde dichters getuigt de” spreekt hij van „de zweefvlucht Achter de optrekkende rookwolk kwamen de meesmuilende tronies van Billy’s kameraden te voorschijn. voor - de gelegenheid was in orde ge bracht. Vele inwoners van het stadje en ranchbewoners uit den omtrek wil den de gelegenheid, een gedegenereerd misdadiger te zien ophangen, niet voorbij laten gaan. Ook de heer Lang ford, houder van de Mail-Line-factory, gaf blijk van zijn belangstelling. De grijns, waarmede Hank en Jeffrey, die in de voorste rij stonden, hun vriend begroetten, sprak recht tot Billy’s hart. Een veelbeteekenend knipoogje ging gepaard met een handbeweging aan hun zijde. Naast hen stond een lange vreemdeling. De veroordeelde klom het houten trapje, dat naar de galg voerde, op. De sherif begon met de voorbereidselen voor de executie. Na met gewichtige stem het vonnis voorgelezen te hebben, vroeg hij Billy, of deze nog iets te zeggen had, voor dat deze ging sterven. Billy kuchte eens. Te zeggen...? Ja, te zeggen heb ik nog een heeleboel. Het spijt me voor de aanwezigen, maar ik zal het niet zijn, die voor dit zaakje opge knoopt word. In de eerste plaats zit er nog een kogel in mijn schouder, dien ik er in de stad zal laten uit halen. De Staatspolitie zal dan wel onderzoeken, uit welk schietertje dat ding afkomstig is. En had u verder niet een paar woorden van den ster venden bestuurder opgevangen, she rif? Woorden, die mijn schuld zouden aantoonen...? Welnu, meneer de she rif, de heer Langford hier, heeft aan mijn verdediger verklaard, dat de be stuurder voor het eerst deze route reed en sinds een jaar of dertig geen De grond is wit, de nevel wit, Wat zwijgend tooverland is dit? Wat hemel loop ik onder? Ik vouw de handen en aanbid Dit grootsche stille wonder. De wind is losgebroken over de lage landen. Hij doet de hoog i populieren om de eenzame boerderijen heen en weer zwalpen, hij striemt elk voorwerp, dat zich in het wijde land verheft, hij doet de golven tegen boulevards en dijken beuken en in de steden fluit en buldert het om de huizen. De storm is over Holland gekomen en om Theun de Vries’ woorden te gebruiken „de nachten dreunen onstuimig om het weerloos huis”. Hoe hebben de dichters onzen winter gezien? Terwijl de felle regen en hagel, die van tijd tot tijd door de windvlagen worden voortgezweept, tegen de ruiten ketsen, met een geluid alsof deze door honderden fijne naalden bewerkt worden, zoeken wij, dicht bij den haard gekropen, het antwoord. De storm, waartegen de Nederlanders de eeuwen door gevochten hebben hij was aanleiding tot de roemrijke bladzijden, die in onze geschiedenis aan het reddingwezen mochten worden ge wijd, hij was ook oorzaak van den strijd die voortdurend aan onze dijken moet worden gevoerd vindt men behalve I door Theun de Vries, ook door Adama I van Scheltema bezongen vooral in den aanvang rechtstreeks heeft blootgestaan. Men kan die invloe den beperken tot die van Rilke, Cor- bière en Rimbaud, hoewel stellig ook affiniteiten met en bewondering voor figuren als Baudelaire, Verlaine, La forgue en Villiers de l’Isle Adam rich tend en bevruchtend op hem hebben gewerkt. De invloed van Rilke blijft bovendien vrijwel uitsluitend beperkt tot een aantal vroege gedichten over vrouwen, terwijl die van Tristan Cor- bière, met wien Slauerhoff nog meer verwantschap gevoelde dan met Rim baud, voor zijn poëzie merkwaardig ge noeg alleen maar schadelijk is geweest. De irohie en het cynisme, die in de ge dichten van Corbière een positief fer ment hadden gevormd, sloegen bij Slauerhoff bijna volledig in hun tegen deel om. Zijn cynisme ontspoorde ge woonlijk in pieriele rauwheid en dichterschap niet weinig verheldert, grove platituden, zijn ironie was bot en gezocht, zijn geestigheid doorgaans vrij zouteloos. Toch heeft hij, schrijft Marsman, de totale atmosfeer, die van de zoo juist genoemde dichters uit ging, persoonlijk ondergaan en dikwijls op gelijkwaardige wijze verwerkt, en ’t is dan ook niet onjuist te beweren, dat hij, de consequentie trekkend van de geestesgesteldheid, waardoor het dich terschap van zijn voorbeelden werd beheerscht, een der laatste dragers van hun erfenis werd, een erfenis, waaraan hij bovendien die van een achttiende- eeuwsch fin de siècle nog toegevoegd heeft. En hiermede zijn wij gekomen tot het aspect van den winter, dat altijd het meest tot de menschen gesproken heeft en waarvoor wij vooral in de dagen rond Kerstmis en Oudejaar zoo ontvankelijk zijnhet land door een donzen vacht bedekt. Wanneer de sneeuw in een milde overdaad uit den grijzen winterhemel is gevallen en de zon haar goudglanzen over het land schap strooit, dan tintelt alles in een weelderige schittering. Dan krijgen de De wind huilt door het dorre hout Hij rukt aan alle ruiten. ’t Is binnen stil, ’t is binnen koud. Hoor hoe de wind kan fluiten Het cynisme, waar dit sporadisch voor komt, loopt dood in een gevoel van weemoed en voor het overige heeft qien; te doen met poëtische impressies, op gedaan op zijn vele reizen, hetgeen door dè titels reeds wordt aangegeven: „Aube a Macao”, „Forteresse portu- deelen poëzie iets mee, dat voor meni- gaise”, „Elégie africaine” en andere Zijn gedicht „Fin de siècle" en vooral de vier slotregels hiervan, zijn kenmer- rend voor deze groep. Wij willen nog een oogenblik bij Marsman’s treffende en waardevolle karakteristiek van Slauerhoffs poëzlt stilstaan. Wie zich in de verzamelde poëzie van Slauerhoff verdiept, zegt hij, kan zich niet aan den indruk ont trekken, dat hij in wezen niets zoo hef tig begeerd heeft als het geluk. De voor stelling van dit geluk bleef, als alles bij hem, zintuigelijk bepaald, en omdat hij bij wat hij ondernam of verlangde, tegelijkertijd ook de tegenkracht onder ging, waardoor zijn begeerten en han- Amsterdamschen winter en ons daarvan verhalen in een kleur en sfeer, zooals alleen Amsterdam, die heeft. Van de schilderkunst nog een oogen blik terug naar de literatuur. Trouwens is het niet of men een doek van één onfer Oud-Hollandsche meesteers voor zich ziet, als men in Demolders schil- derroman „De Bloeiende weg” leest: „Een bonte menigte in ZondagsRlee- ren rumoerde op de Maas; een pra tende en uitgelaten menigte, die om hun schouders het fluweel en de zijde van Dordrecht droegen en wier gezich ten boven de zwarte, roode en groene mantels van de koude rood glansden. Op de oevers brandden vuurkens om zich te warmen; tenten, waarop de driekleur wapperde, wachtten naar klanten. Van de dorpen kwamen sleden, voort getrokken door witte paarden, wier bellen lustig klonken; een der sleden droeg een zeil en werd door den wind voortgedreven. De vastgeankerde schepen droegen vaantjes in de spits hunner masten; om de kiel sloegen de schippers met bijlen het ijs aan stukken; verder weg trokken de visschers een bark op het land. Op een inham van de rivier be gonnen knapen met het korfspel; ze poogden de kogels over het gladde ijs voort te schuiven. Aan den kant ston den de verwelkte biezen lijk rijp ko ren; achter de berijmde iepenstammen wier kruinen als bevroren bloemtuilen waren, stonden vogelaars op de loer”. Dien, middag was de zaal van het eenige behoorlijke plaatselijke hotel tot berstens toe gevuld met wraak zuchtige cowpunchers en inwoners van het stadje. Billy zat met verbonden schouder voor het midden van de jury- tafel en trachtte zonder succes zijn onschuld te bewijzen. Mocht er nog een jurylid zijn, dat hem eenig geloof had geschonken, toen de sherif ver klaarde, dat hij den stervenden be stuurder van den wagen had hooren fluisteren, dat de moordenaar klein van stuk was en een buckskin jasje droeg, twijfelde niemand meer aan Billy’s schuld. De beschrijving klopte met verdachte’s signalement. Vooral het buckskin jasje vormde het door slaggevend bewijs, want een dergelijk kleedingstuk werd door vrijwel nie mand meer gedragen. Gelet op Billy’s verliezen den vorigen dag bij het po keren, behoefde men het motief voor de afschuwelijke daad ook niet ver te zoeken. De jury had niet veel tijd noodig voor haar beraadslaging. Het gepleeg de feit was een laffe roofoverval met moord, de bevolking eischte, dat er gerechtigheid werd gedaan en het bewijsmateriaal wees uit, dat Billy de dader was. Derhalve luidde het vonnis, dat William Smith, verdacht van en schuldig bevonden aan boven vermeld delict, den volgenden dag om vier uur des middags zou gehangen worden. Slauerhoff is van ons heengegaan en Marsman is hem, onder tragische om standigheden, in den dood gevolgd. Er zit iets onzegbaar weemoedigs in de lectuur van wat een gestorven dichter ongeveer een jaar vóór zijn verscheiden schreef over den ontslapen meester, dien hij zoozeer bewonderde, zonder blind te zijn voor zijn tekortkomingen, waarvan hij ook in deze inleiding ge tuigt. Na de lyrische evolutie gedurende de afgeloopen zestig jaar te hebben nage- Het spijt me, dat dit boek geschreven is, een roman die een tamelijk banale liefdesgeschiedenis is geworden en over al pijnlijk het onvermogen van den schrijver om de hoogte van zijn onder werp te bereiken toont. Voor Novalis is niet het leven van zijn verloofde het gewichtigste, maar haar dood. Dan wordt zij „der stille Schutzgeist seiner Dichtung”, dan wordt haar nagedachtenis een stuk godsdienst voor hem, dan wordt zijn religie samen gevat in de woorden: Christus Sophie. Zij wordt de incarnatie van de hoogste liefde, de goddelijke caritas, waarvan Goethe („das Ewig. Weibliche zieht uns hinan”), Dante (Beatrice; la vita nuova) en an deren hebben gezongen. Zij wekt in hem het verlangen naar den dood, het geeste lijk wonen in die andere wereld, welke in den grond voor hem de werkelijke is. Alle moeite om maatschappelijk iets te bereiken, alle menschelijke bindingen, ook zijn tweede verloving, worden voor hem iets dat buiten zijn eigenlijke zelf omgaat: hij leeft aan de andere zijde. Als Robert Janecke dit goed had be grepen, zou hij dit boek niet hebben ge schreven, dat eindigt waar het feitelijk zou moeten beginnen: bij den dood van Sophie. Zijn pogingen om dit vijftien- Toen wij enkele weken geleden schreven over Slauerhoff en zijn werk naar aanleiding van van Wessem’s bio graphic, van den in zoo breeden kring betreurden dichter, spraken wij de hoop uit, dat de voorgenomen uitgave van z’n complete werken spoedig voort gang zou mogen hebben. Op dat oogen blik lagen echter reeds twee kloeke deelen van zijn verzamelde werken ge reed. Deze beide deelen, welke bij Nijgh en van Ditmar N.V. te Rotterdam het licht hebben gezien, bevatten uit sluitend gedichten. Het eerste deel brengt„Eerste verzen”, „Archipel”, „Saturnus" eti „Serenade”, het tweede deel: „Eldorado”, „Oost-Azië”, „Yoeng Poe Tsjoeng” en „Fleurs de Marécage" gaan, stelt Marsman de invloeden vast, Het eerste deel opent met een beschoU- „Friedrich und Sophie” door Robert Janecke. Roman einer Liebe. Uitg. Essener Ver- lagsanstalt, Essen. Timmermans bevindt zich hier in het I goede gezelschap van onze middeleeuw- sche schilders die nimmer geaarzeld heb ben het Kerstgebeuren in het Vlaamsche land te laten spelen. Eerst is de heilige geschiedenis hoofdzaak en ziet men het landschap voornamelijk in het fond van het schilderij (zoo een winterlandschap I bij Jeroen Bosch) maar later gaat het meer en meer het gansche paneel be- I heerschen. Wie Brueghel’s „Volkstelling in Bethlehem” bekijkt, ziet heel de doe ning van een Vlaamsch dorp voor zich, I den arbeid en het vermaak, de wijde I verten, met de boomen in de ijle vries- I lucht, en daarin Jozef en Maria die hun Kindeke laten inschrijven. Onze Oud- I Nederlandsche schilderkunst kende de I liefde voor het détail, zij vertelde op uitvoerige en geestige wijze. Later doet het romantische element zijn intrede (Jacob van Ruysdael) komt het Hol- landsche landschap, met zijn subtiele sfeer en atmosfeer en zijn ijsvermaken op den voorgrond (Hendrik Avercamp en Aert v. d. Neer), dan ook treft ons meermalen een 17e eeuwsche boertig heid, en nog later bij de wisseling van onze eeuw zou Breitner zijn on- l vergetelijke doeken wijden aan den Met een dof gevoel in zijn hoofd vroeg Billy zich den volgenden mor gen af, hoe het kwam, dat het zon-| licht door zoo’n vreemd getralied I venstertje naar binnen scheen. Ver-| moeid draaide hij zijn oogen naar links, om dan plotseling tot de werke-1 lijkheid te komen. Naast hem stond de sherif, die zich door een oud heertje, waarin Billy den dokter van het veestadje herkende, liet vertellen, dat de toestand van den gewonde niet ernstig was. De dokter vond de situatie blijkbaar nogal grap pig, want met een schril lachje merk te hij op: Hi, hi... meneer is weer bijgekomen. Maar het kogeltje laten we zitten. Het is de moeite niet waard om het eruit te halen, want hij is toch bestemd voor de galg, is ’t niet, sherif? De sherif keek Billy ernstig aan. Ja jongen, ik heb je gisteravond zoo ongeveer op heeterdaad betrapt, toen ik op het geluid der schoten af ging. De bevolking eischt snel recht bij zoo’n laffen sluipmoord en daarom zal de jury je vanmiddag berechten. Het was misschien beter voor je ge- Toen Billy, nog wat duizelig van de weest, slemppartij', welke hem over zijn ver- meteen maar beter geraakt had. liezen aan de pokertafel had moeten heenhelpen, op het punt stond, dt1 Green Canyon in te rijden, hoorde hij I de schoten. Oogenblikkelijk hield hij zijn paard in en bond het aan een boom om te voet poolshoogte te nemen van wat Cr voor hem in de vallende scheme ring gebeurde. Nadat hij een paar honderd meter behoedzaam voor waarts was gegaan, zag hij op de plaats waar de weg een scherpe bocht naar rechts maakte, een postwagen van de Mail-Line-Company aan den kant staan, terwijl één der paarden! in elkaar gezakt was. Doch de meeste aandacht schonk Billy aan den man, waarschijnlijk den bestuurder van den wagen, die met uitgespreide armen voorover op den grond lag. Billy be woog zich aan den overkant van den weg voorzichtig in de richting vanl den wagen. Plotseling stopte hij. Onder de boo- - men had zich iets bewogen. Scherp turend ontdekte Billy een donkere ge-| daante, die zich uit het schemerduis ter achter den wagen losmaakte en zich naar een in de nabijheid staand paard begaf. Billy kwam in actie. Terwijl de duim X van zijn rechterhand den haan van zijn Colt spande, brulde hij den vreem de toe, zijn handen omhoog te steken. Het antwoord kwam in den vorm van een kogel, die hem fluitend langs de .ooren vloog. „Drommels, die vent is vlug met Zijn artillerie”, dacht Billy nog, toen hij zich met een sprong achter een boom dekte. Dat Zijn tegenstander niet alleen snel, maar ook zuiver schoot, merkte hij even later. Op het moment, dat hij zich zijwaarts boog, om beter te kun nen richten, klonken van de overzijde een paar schoten. Eén kogel zocht zin gend zjjn weg in de ruimte, doch de andere nam een stuk boomschors mee - om zich dan diep in Billy’s rechter schouder te boren. De schok van het zwaar-caliber projectiel deed Billy troost in de vergetelheid zoeken. jarige meisje als een gerijpte persoonlijk heid voor te stellen, moesten noodzake lijk mislukken. En van de adelaarsvlucht van Novalis geest is in dit boek niets te bemerken. „Königstein lm Taunus” Eiserne Hammer-Bücher. De firma: „der Eiserne Hammer” zendt ons vier boekjes met een keur van foto’s, naar onderwerpen gerangschikt, eenige mét, andere zonder inleiding. De uitvoe ring is keurig. Kleine Stadt geeft ons tal van kijkjes in vergeten plaatsjes, soms in stralenden zonneschijn, andere bij maan licht. Markten, schuttersfeesten, het boe ten van netten, aardige straattafereeltjes, oude weergangen en wat niet al. Beschwingtes Leben toont het talent van den fotograaf reigers, kievitten snippen, meeuwen, ooievaars, enz. te „nemen". Das Freiburger Münster toont ons deze prachtige middeleeuwsche kerk van alle kanten met vele detailfoto’s. Schmiedeeisen, met een aller aardigste inleiding, is een met ongeloof lijk geduld en artistieken kijk verzamelde collectie van smeedijzeren trappen, hek ken, kaarsenhouders, fonteinen, kruisen, trapleuningen en dergelijke, en daardoor het edele handwerk in zijn schóbnsten vorm. Het is verwonderlijk welk een mooi boekje op deze wijze is ontstaan. J. S. zich verstooten voelde tusschen „dit onedel ras”, dikwijls in een groot en daadkrachtig verleden schadevergoe ding zocht voor wat hij in het heden te kort kwam en leed. Hij kwam er gemakkelijk toe, en vaak waren zijn bitterheid en verbetenheid er een ge volg van, den chaos in zich zelf te stel len tegenover de orde in de maatschap pij, tegenover de orde in het heelal der schepping. Hoezeer Slauerhoff de ver deeldheid, waaraan hij ten prooi was, besefte, blijkt uit tal van zijn verzen: „In mijn leven”, „Spleen”, „In steeds verlatener verdwaling”, „Wordt voor goed mijn leven herfstdag „Het leve» is mij tot een last geworden” en zoo vele andere. Zóó gezien en zóó gele zen, zal men ten volle moeten onder schrijven, wat Marsman van hem heeft getuigd, namelijk dat, hoe men Slauer hoff ook beoordeelen wil, niemand 1116 gevoel voor menschelijke en poëtische kwaliteiten zal kunnen ontkennen, da hij met al zijn fouten als dichter en mensch, een figuur van groot formaa is geweest, door en door echt en be l zield. In deze twee thans verschenen deelen van zijn verzamelde werken staat Slauerhoff voor ons als mensch en dichter, groot en aangrijpend m zljn zwaar doorworsteld leven. Deze twee deelen met gedichten vormen een »d°" cument humain”, zooals de lyriek de Nederlandsche letterkunde er 1 nimmer een heeft voortgebracht. JOHAN KONlNflk stammen der boomen, wier twijgen doorbuigen onder het gewicht der pas gevallen sneeuw, een wonderlijk paarse en bruine tint en de spaarzame takken der knotwilgen teekenen zich donker af tegen de grijze lucht. De boeren behuizingen, stoer in het landschap op rijzend, alsof zij met den bodem zijn vergroeid, zoeken beschutting onder het geboomte, dat hen omgeeft, en onder de dikke sneeuwvacht, die de daken toedekt, en in de steden zijn de gevels met hermelijn omzoomd. Dan zijn wij gekomen in waarin Felix Timmermans zich „het Goddelijke verhaal van het Kindeken Jezus, Zijn zoete moeder en Zijn goeden, voedstervader (heeft) verbeeld, en met pen gegrepen. Op hetzelfde oogenblik I wat letterkunde In groot genoegen om klonken een paar oorverdoovende knal- sierd”. Dit is het land zou het niet len en de hand van den sherif kwam overal in Nederland kunnen zijn niet verder dan tot zijn patroongordel. waarin hij zijn Kerstgeschiedenis laat spelen: „Onder een bleeke wasgele lucht lag de wereld stil in sneeuw. Dik lag de sneeuw op de kap van den hou- Kiekeboe,” daar zijn we weer, I molen, die boven op de wallen zijn grinnikte Hank. Steek ze maar tra*e wieken keerde, en het ingezakte omhoog, sherifje, als je je rechter- leemen hutteken, van onder tegen de poot tenminste nog kunt opbeuren met walhelling, zat er diep in verdoken, lijk zooveel lood erineen kieksken in de pluimen van zijn moeder. I Ginder lag het stedeken, rustig en Eenige uren later reed Billy evenals vredig, onder zijn witte daken, en achter een paar avonden tevoren, den weg I de hooge wallen, waar de velden waren, naar Green Canyon op. En ook thans stippelden wemelende schaatsenrijders was hij nog wat duizelig van een voor-1 °P de bevroren wateren van de Nethe afgegane slemppartij. Maar nu had en de overstroomde beemden, er kwam hij er een verbonden schouder bij, blij geluid vandaan jn smoutebollen- terwijl twee naar slechte whisky rie kende vrienden hem broederlijk trachtten te steunen.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 14