HAAGSCHE COURANT
Onschuldig veroordeeld
Een wintersche wandeling
den haard
aan
De verzamelde werken
van
J. Slauerhoff
LETTERKUNDIG BIJBLAD
Nieuwe Duitsche boeken
VAN DÉ
'Zaterdag 15 Februari 1941, No. 17802.
Letterkundige Kroniek
Twee deelen met gedichten verschenen
Slauerhoffs poëzie
I
b.4.p.2.
het land,
X
de wagenbestuurder je
als
pij, tegenover de orde in het heelal der
Slauerhoffs
dichterschap
waaraan
t
wing van H. Marsman over Slauer-
hoff’s poëzie, een inleiding, welke het
genot verhoogt van het lezen der ver
zen, welke erop volgen en die ook het
inzicht in het wezen van Slauerhoffs
Leert van Uw schilders en dichters, en
trekt er ook in den winter op uit
woord meer kan uitbrengen, daar de
Comanchen hem indertijd zijn tong
hebben uitgesneden
Er ontstond rumoer. Aller blikken
richtten zich op Langford. Doch voor
dat deze iets kon zeggen, stapte de
lange vreemdeling naast Billy’s vrien
den naar voren met de woorden:
Inderdaad sherif, er is hier iets,
dat niet klopt. Ik ben de marshal van
Houston en kon nog juist op tijd hier
zijn om in te grijpen. Eenige minuten
geleden stelde ik met mijn helper een
onderzoek in je huis in en vond daar
onder anderen een postzak met het
Mail-Line-insigne er op. Daarom...
Hij kon zijn zin niet voltooien. De
sherif had bliksemsnel naar zijn wa-
nevels, die, met de regens, de Genestet
deden schrijven
O land van mist en mest, van vuilen,
[kouden regen,
Doorsyperd stukske grond, vol killen
[dauw en damp
Vol vuns onpeilbaar slijk en ondoor-
waadbare wegen
Vol jicht en parapluies, vol kiespijn en
(vol kramp I
De wind houdt zich behoedzaam stil,
Dat niet het minste takgetril
’t Kristallen kunstwerk breke,
De klank zelfs van mijn schreden wil
Zich in de sneeuw versteken.
reuk, ’t Was op een Donderdagmiddag,
zoodat er veel kinderen waren, die op
baantjes slibberden of zich in ijsstoelen
amuseerden”.
naar de eeuwigheid”. Deze en andere
uiteenzettingen van Marsman belichtten
ten volle de verzen van Slauerhoff in
het alomvattende verband van zijn
dichter wezen; zij zijn daarom van groo-
te waarde en zij geven aan deze beide
gen lezer van groote beteekenis zal zijn.
Zij zijn zóó gesteld, dat zelfs de meest
puchtere lezer zich in innerlijk contact
gebracht zal voelen tot den dichter. Hij
zal constateeren, dat hem iets geopen
baard wordt, wat hij in zich-zelf vaag
aanwezig wist. En steeds bekender en
verwanter zullen hem de onrust, de
strijd en het verlangen van den dichter
worden. Slauerhoff was immers, zooals
er zoovelen zijn, een worstelend mensch
die trachtte te ontkomen aan het „be
nauwend zelf”.
De drang naar daden, dien men in
Slauerhoff heeft vastgesteld, is, naar
Marsman meent, slechts van secundaire
beteekenis. Het is waar dat Slauerhoff,
Wie, op deze wijze aan den haard een
wintersche wandeling heeft gemaakt,
zou er niet naar verlangen zelf te gaan
genieten van de schoonheid van den
winter? Welnu er zijn dagen genoeg,
ook in dit jaargetijde, die er zich bij
uitstek toe leenen de schoonheid van
stad en land te gaan bewonderen. Ook
in dit opzicht kunnen wij leeren van
onze schilders en dichters. Doet als zij,
gaat er op uit en geniet als zij. Te lang
hebben wij de pracht van ons winter
sche landschap verwaarloosd. Heide,
bosschen en duinen, rivieren en weilan
den hebben in den winter een heel
aparte schoonheid en in het koele licht
van den winter hebben ook onze oude
steden en onze intieme dorpjes, met hun
fraaie en sierlijke silhouetten, een ge
heel eigen bekoring.
Waarom zullen we dan nog aarzelen?
Omdat wij niet gewend zijn in den win
ter uit te gaan? Maar dat kan immers
nooit een werkelijk bezwaar zijn. Als
wij den weg niet weten in het winter
sche seizoen, dan is er het V.V.V.-wezen,
met meer dan driehonderd vereenigln-
gen over het land verspreid, die gaarne
en kosteloos alle gewenschte inlichtin
gen zullen verschaffen.
Daarom trekt er op uit, ook in dit
seizoen. Geniet als onze schilders en
dichters van de kleuren en het bonte
gewemel als de wateren zijn gekluisterd
van de ongerepte blankheid en de verre
verschieten van den arbeid en de vreug
de in het wintersche land, kortom van
heel die ijle, subtiele en soms ook drei
gende sfeer, en zeg met Kloos tot den
winter: „Kom dan, ook gij zijt schoon”.
in
nog
Marsman legt op het feit, dat Slauer
hoff deze invloeden persoonlijk heeft
verwerkt, niet minder den nadruk, dan
op die vewantschap zelf, ook, omdat
een deel der Nederlandsche critiek
steeds geneigd bleek te zijn hem uit
sluitend als den vermoeiden uitlooper
der genoemde Franschen te zien. Ove
rigens kan men in de in *t tweede deel,
onder den verzameltitel „Fleurs de Ma-
récage” opgenomen, in de Fransche
taal geschreven verzen van Slauerhoff,
niet veel aanwijzen, dat van directe in-
De Nederlandsche winter vertoont
zich echter steeds weer in een anderen,
vorm, waardoor het beeld onzer landen
een steeds wisselend aspect krijgt. De
wind is één van die vormen, „grauw
is Uw hemel en stormig Uw strand”
de regen is een ander verschijnsel en
ook in dit opzicht zou van ons land te
spreken zijn als van een „land van wind
en water”. Plotselinge plensbuien wis
selen af met fijnen motregen, die alles
maakt „oud en droomerig en ver
trouwd”. En dan niet te vergeten, de
De grond Is wit, de nevel wit,
De wolken, waar nog sneeuw in zit,
Zijn wit. dat zacht vergrijzelt..
Het fijngetakt geboomte zit
Met witten rijp beijzeld.
Toch behoeven wij ons niet alleen
door onaangename herinneringen te
laten leiden. De dichters deden het
evenmin, want diezelfde nevel kan de
aanleiding zijn tot de vorming van een
bij uitstek betooverend schouwspel, als
in het nevelige land de vorst haar in-
trede doet Dan zijn de takken der
boomen, het riet langs de slootkanten
en het gras in de weilanden bezet met
myriaden fijne ijsnaaldjes, die een too-
verachtig kantwerk vormen. En hier
mede doen wij onze intrede in die we
reld van wondere schoonheid en win-
terstilte, die Jacqueline v. d. Waals het
volgend vers in het hart en in de pen
gaf
Dienzelfden avond kreeg de veroor-1
deelde in zijn cel nog laat bezoek van I
zijn raadsman, die hem tijdens de
zitting had bijgestaan. Opgewonden
verzocht de bezoeker den deputy, hem
eenige minuten met den gevangene I
alleen te laten.
Billy zat, somber voor zich uit I
kijkend, op zijn krib en trok zich vanl
het drukke gedoe van den ander wei
nig aan. Doch toen deze hem een paar
woorden in het oor gefluisterd had,
keek hij plotseling op. Verbaasd en
tegelijk ongeloovig, vroeg hij: IsI
dat werkelijk waar?
Ja, het is heusch waar...! juichte
zijn verdediger, kerel, ik felici
teer jé.
Billy stond een oogenblik perplex
en bracht er toen stamelend uit:
Maar dan is...
Zijn bezoeker legde een hand op
zijn mond. Ssst... laat dat maar aan
mij over. Daar zorg ik wel voor.
Billy begon zich weer de oude te
voelen.
Nee vader, dat laat ik niet aan
I jou over. Dat knap ik nu eens op mijn
I eigen manier op. Morgen om vier uur
I zal ik gehangen worden. Zorg, dat
Hank en Jeffrey van de ranch bij het
I spel aanwezig zijn en vertel hun hoe
de zaak in elkaar zit. Als ze dan hun
proppenschieters klaar houden, draait
de zaak vanzelf. En nou ga ik maffen,
ouwe wettenlikker. Tot morgen, als ik
I gehangen word.
Grinnekend liet Billy zich op zijn
brits vallen.
Er was veel publiek op de binnen
plaats van de gevangenis, toen Billy
met geboeide handen naar de houten
stellage werd gevoerd, die speciaal
De wind sluipt door den donkeren nacht
Hij woelt door doode blaren,
Luisterdie lange bange klacht
De wind zal niet bedaren.
delingen werden bedreigd en maar al
te vaak ook ondermijnd, is het moei
lijk deze voorstelling in een bepaald en
geïsoleerd beeld te fixeeren. Het geluk,
dat hij zocht, was weliswaar nooit ge
heel indentiek met het genot, maar in
ieder geval alleen langs den weg der
zinnen bereikbaar. Daarnaast spreekt
hij echter van het genot als van een
mogelijkheid om de eeuwigheid te be
naderen. In zijn „Pharao’s Minne”
vindt men daarvan een voorbeeld. Ook
in zijn overigens zwak gedicht „Lief-
vloeden van genoemde dichters getuigt de” spreekt hij van „de zweefvlucht
Achter de optrekkende rookwolk
kwamen de meesmuilende tronies van
Billy’s kameraden te voorschijn.
voor - de gelegenheid was in orde ge
bracht. Vele inwoners van het stadje
en ranchbewoners uit den omtrek wil
den de gelegenheid, een gedegenereerd
misdadiger te zien ophangen, niet
voorbij laten gaan. Ook de heer Lang
ford, houder van de Mail-Line-factory,
gaf blijk van zijn belangstelling. De
grijns, waarmede Hank en Jeffrey, die
in de voorste rij stonden, hun vriend
begroetten, sprak recht tot Billy’s
hart. Een veelbeteekenend knipoogje
ging gepaard met een handbeweging
aan hun zijde. Naast hen stond een
lange vreemdeling. De veroordeelde
klom het houten trapje, dat naar de
galg voerde, op. De sherif begon met
de voorbereidselen voor de executie.
Na met gewichtige stem het vonnis
voorgelezen te hebben, vroeg hij Billy,
of deze nog iets te zeggen had, voor
dat deze ging sterven.
Billy kuchte eens.
Te zeggen...? Ja, te zeggen heb
ik nog een heeleboel. Het spijt me
voor de aanwezigen, maar ik zal het
niet zijn, die voor dit zaakje opge
knoopt word. In de eerste plaats zit
er nog een kogel in mijn schouder,
dien ik er in de stad zal laten uit
halen. De Staatspolitie zal dan wel
onderzoeken, uit welk schietertje dat
ding afkomstig is. En had u verder
niet een paar woorden van den ster
venden bestuurder opgevangen, she
rif? Woorden, die mijn schuld zouden
aantoonen...? Welnu, meneer de she
rif, de heer Langford hier, heeft aan
mijn verdediger verklaard, dat de be
stuurder voor het eerst deze route
reed en sinds een jaar of dertig geen
De grond is wit, de nevel wit,
Wat zwijgend tooverland is dit?
Wat hemel loop ik onder?
Ik vouw de handen en aanbid
Dit grootsche stille wonder.
De wind is losgebroken over de lage
landen. Hij doet de hoog i populieren
om de eenzame boerderijen heen en
weer zwalpen, hij striemt elk voorwerp,
dat zich in het wijde land verheft, hij
doet de golven tegen boulevards en
dijken beuken en in de steden fluit en
buldert het om de huizen. De storm is
over Holland gekomen en om Theun
de Vries’ woorden te gebruiken „de
nachten dreunen onstuimig om het
weerloos huis”.
Hoe hebben de dichters onzen winter
gezien? Terwijl de felle regen en
hagel, die van tijd tot tijd door de
windvlagen worden voortgezweept,
tegen de ruiten ketsen, met een geluid
alsof deze door honderden fijne naalden
bewerkt worden, zoeken wij, dicht bij
den haard gekropen, het antwoord.
De storm, waartegen de Nederlanders
de eeuwen door gevochten hebben
hij was aanleiding tot de roemrijke
bladzijden, die in onze geschiedenis aan
het reddingwezen mochten worden ge
wijd, hij was ook oorzaak van den strijd
die voortdurend aan onze dijken moet
worden gevoerd vindt men behalve
I door Theun de Vries, ook door Adama
I van Scheltema bezongen
vooral in den aanvang rechtstreeks
heeft blootgestaan. Men kan die invloe
den beperken tot die van Rilke, Cor-
bière en Rimbaud, hoewel stellig ook
affiniteiten met en bewondering voor
figuren als Baudelaire, Verlaine, La
forgue en Villiers de l’Isle Adam rich
tend en bevruchtend op hem hebben
gewerkt. De invloed van Rilke blijft
bovendien vrijwel uitsluitend beperkt
tot een aantal vroege gedichten over
vrouwen, terwijl die van Tristan Cor-
bière, met wien Slauerhoff nog meer
verwantschap gevoelde dan met Rim
baud, voor zijn poëzie merkwaardig ge
noeg alleen maar schadelijk is geweest.
De irohie en het cynisme, die in de ge
dichten van Corbière een positief fer
ment hadden gevormd, sloegen bij
Slauerhoff bijna volledig in hun tegen
deel om. Zijn cynisme ontspoorde ge
woonlijk in pieriele rauwheid en
dichterschap niet weinig verheldert, grove platituden, zijn ironie was bot en
gezocht, zijn geestigheid doorgaans vrij
zouteloos. Toch heeft hij, schrijft
Marsman, de totale atmosfeer, die
van de zoo juist genoemde dichters uit
ging, persoonlijk ondergaan en dikwijls
op gelijkwaardige wijze verwerkt, en ’t
is dan ook niet onjuist te beweren, dat
hij, de consequentie trekkend van de
geestesgesteldheid, waardoor het dich
terschap van zijn voorbeelden werd
beheerscht, een der laatste dragers van
hun erfenis werd, een erfenis, waaraan
hij bovendien die van een achttiende-
eeuwsch fin de siècle nog toegevoegd
heeft.
En hiermede zijn wij gekomen tot
het aspect van den winter, dat altijd
het meest tot de menschen gesproken
heeft en waarvoor wij vooral in de
dagen rond Kerstmis en Oudejaar zoo
ontvankelijk zijnhet land door een
donzen vacht bedekt. Wanneer de
sneeuw in een milde overdaad uit den
grijzen winterhemel is gevallen en de
zon haar goudglanzen over het land
schap strooit, dan tintelt alles in een
weelderige schittering. Dan krijgen de
De wind huilt door het dorre hout
Hij rukt aan alle ruiten.
’t Is binnen stil, ’t is binnen koud.
Hoor hoe de wind kan fluiten
Het cynisme, waar dit sporadisch voor
komt, loopt dood in een gevoel van
weemoed en voor het overige heeft qien;
te doen met poëtische impressies, op
gedaan op zijn vele reizen, hetgeen door
dè titels reeds wordt aangegeven:
„Aube a Macao”, „Forteresse portu- deelen poëzie iets mee, dat voor meni-
gaise”, „Elégie africaine” en andere
Zijn gedicht „Fin de siècle" en vooral
de vier slotregels hiervan, zijn kenmer-
rend voor deze groep.
Wij willen nog een oogenblik bij
Marsman’s treffende en waardevolle
karakteristiek van Slauerhoffs poëzlt
stilstaan. Wie zich in de verzamelde
poëzie van Slauerhoff verdiept, zegt
hij, kan zich niet aan den indruk ont
trekken, dat hij in wezen niets zoo hef
tig begeerd heeft als het geluk. De voor
stelling van dit geluk bleef, als alles
bij hem, zintuigelijk bepaald, en omdat
hij bij wat hij ondernam of verlangde,
tegelijkertijd ook de tegenkracht onder
ging, waardoor zijn begeerten en han-
Amsterdamschen winter en ons daarvan
verhalen in een kleur en sfeer, zooals
alleen Amsterdam, die heeft.
Van de schilderkunst nog een oogen
blik terug naar de literatuur. Trouwens
is het niet of men een doek van één
onfer Oud-Hollandsche meesteers voor
zich ziet, als men in Demolders schil-
derroman „De Bloeiende weg” leest:
„Een bonte menigte in ZondagsRlee-
ren rumoerde op de Maas; een pra
tende en uitgelaten menigte, die om
hun schouders het fluweel en de zijde
van Dordrecht droegen en wier gezich
ten boven de zwarte, roode en groene
mantels van de koude rood glansden.
Op de oevers brandden vuurkens om
zich te warmen; tenten, waarop de
driekleur wapperde, wachtten naar
klanten.
Van de dorpen kwamen sleden, voort
getrokken door witte paarden, wier
bellen lustig klonken; een der sleden
droeg een zeil en werd door den wind
voortgedreven.
De vastgeankerde schepen droegen
vaantjes in de spits hunner masten;
om de kiel sloegen de schippers met
bijlen het ijs aan stukken; verder weg
trokken de visschers een bark op het
land. Op een inham van de rivier be
gonnen knapen met het korfspel; ze
poogden de kogels over het gladde ijs
voort te schuiven. Aan den kant ston
den de verwelkte biezen lijk rijp ko
ren; achter de berijmde iepenstammen
wier kruinen als bevroren bloemtuilen
waren, stonden vogelaars op de loer”.
Dien, middag was de zaal van het
eenige behoorlijke plaatselijke hotel
tot berstens toe gevuld met wraak
zuchtige cowpunchers en inwoners van
het stadje. Billy zat met verbonden
schouder voor het midden van de jury-
tafel en trachtte zonder succes zijn
onschuld te bewijzen. Mocht er nog
een jurylid zijn, dat hem eenig geloof
had geschonken, toen de sherif ver
klaarde, dat hij den stervenden be
stuurder van den wagen had hooren
fluisteren, dat de moordenaar klein
van stuk was en een buckskin jasje
droeg, twijfelde niemand meer aan
Billy’s schuld. De beschrijving klopte
met verdachte’s signalement. Vooral
het buckskin jasje vormde het door
slaggevend bewijs, want een dergelijk
kleedingstuk werd door vrijwel nie
mand meer gedragen. Gelet op Billy’s
verliezen den vorigen dag bij het po
keren, behoefde men het motief voor
de afschuwelijke daad ook niet ver
te zoeken.
De jury had niet veel tijd noodig
voor haar beraadslaging. Het gepleeg
de feit was een laffe roofoverval met
moord, de bevolking eischte, dat er
gerechtigheid werd gedaan en het
bewijsmateriaal wees uit, dat Billy
de dader was. Derhalve luidde het
vonnis, dat William Smith, verdacht
van en schuldig bevonden aan boven
vermeld delict, den volgenden dag om
vier uur des middags zou gehangen
worden.
Slauerhoff is van ons heengegaan en
Marsman is hem, onder tragische om
standigheden, in den dood gevolgd. Er
zit iets onzegbaar weemoedigs in de
lectuur van wat een gestorven dichter
ongeveer een jaar vóór zijn verscheiden
schreef over den ontslapen meester,
dien hij zoozeer bewonderde, zonder
blind te zijn voor zijn tekortkomingen,
waarvan hij ook in deze inleiding ge
tuigt.
Na de lyrische evolutie gedurende de
afgeloopen zestig jaar te hebben nage-
Het spijt me, dat dit boek geschreven
is, een roman die een tamelijk banale
liefdesgeschiedenis is geworden en over
al pijnlijk het onvermogen van den
schrijver om de hoogte van zijn onder
werp te bereiken toont.
Voor Novalis is niet het leven van
zijn verloofde het gewichtigste, maar
haar dood. Dan wordt zij „der stille
Schutzgeist seiner Dichtung”, dan wordt
haar nagedachtenis een stuk godsdienst
voor hem, dan wordt zijn religie samen
gevat in de woorden: Christus Sophie. Zij
wordt de incarnatie van de hoogste liefde,
de goddelijke caritas, waarvan Goethe
(„das Ewig. Weibliche zieht uns hinan”),
Dante (Beatrice; la vita nuova) en an
deren hebben gezongen. Zij wekt in hem
het verlangen naar den dood, het geeste
lijk wonen in die andere wereld, welke in
den grond voor hem de werkelijke is.
Alle moeite om maatschappelijk iets te
bereiken, alle menschelijke bindingen, ook
zijn tweede verloving, worden voor hem
iets dat buiten zijn eigenlijke zelf omgaat:
hij leeft aan de andere zijde.
Als Robert Janecke dit goed had be
grepen, zou hij dit boek niet hebben ge
schreven, dat eindigt waar het feitelijk
zou moeten beginnen: bij den dood van
Sophie. Zijn pogingen om dit vijftien-
Toen wij enkele weken geleden
schreven over Slauerhoff en zijn werk
naar aanleiding van van Wessem’s bio
graphic, van den in zoo breeden kring
betreurden dichter, spraken wij de
hoop uit, dat de voorgenomen uitgave
van z’n complete werken spoedig voort
gang zou mogen hebben. Op dat oogen
blik lagen echter reeds twee kloeke
deelen van zijn verzamelde werken ge
reed. Deze beide deelen, welke bij
Nijgh en van Ditmar N.V. te Rotterdam
het licht hebben gezien, bevatten uit
sluitend gedichten. Het eerste deel
brengt„Eerste verzen”, „Archipel”,
„Saturnus" eti „Serenade”, het tweede
deel: „Eldorado”, „Oost-Azië”, „Yoeng
Poe Tsjoeng” en „Fleurs de Marécage" gaan, stelt Marsman de invloeden vast,
Het eerste deel opent met een beschoU-
„Friedrich und Sophie” door
Robert Janecke. Roman einer
Liebe. Uitg. Essener Ver-
lagsanstalt, Essen.
Timmermans bevindt zich hier in het
I goede gezelschap van onze middeleeuw-
sche schilders die nimmer geaarzeld heb
ben het Kerstgebeuren in het Vlaamsche
land te laten spelen. Eerst is de heilige
geschiedenis hoofdzaak en ziet men het
landschap voornamelijk in het fond van
het schilderij (zoo een winterlandschap
I bij Jeroen Bosch) maar later gaat het
meer en meer het gansche paneel be-
I heerschen. Wie Brueghel’s „Volkstelling
in Bethlehem” bekijkt, ziet heel de doe
ning van een Vlaamsch dorp voor zich,
I den arbeid en het vermaak, de wijde
I verten, met de boomen in de ijle vries-
I lucht, en daarin Jozef en Maria die hun
Kindeke laten inschrijven. Onze Oud-
I Nederlandsche schilderkunst kende de
I liefde voor het détail, zij vertelde op
uitvoerige en geestige wijze. Later doet
het romantische element zijn intrede
(Jacob van Ruysdael) komt het Hol-
landsche landschap, met zijn subtiele
sfeer en atmosfeer en zijn ijsvermaken
op den voorgrond (Hendrik Avercamp
en Aert v. d. Neer), dan ook treft ons
meermalen een 17e eeuwsche boertig
heid, en nog later bij de wisseling
van onze eeuw zou Breitner zijn on-
l vergetelijke doeken wijden aan den
Met een dof gevoel in zijn hoofd
vroeg Billy zich den volgenden mor
gen af, hoe het kwam, dat het zon-|
licht door zoo’n vreemd getralied I
venstertje naar binnen scheen. Ver-|
moeid draaide hij zijn oogen naar
links, om dan plotseling tot de werke-1
lijkheid te komen.
Naast hem stond de sherif, die zich
door een oud heertje, waarin Billy
den dokter van het veestadje herkende,
liet vertellen, dat de toestand van den
gewonde niet ernstig was. De dokter
vond de situatie blijkbaar nogal grap
pig, want met een schril lachje merk
te hij op: Hi, hi... meneer is weer
bijgekomen. Maar het kogeltje laten
we zitten. Het is de moeite niet waard
om het eruit te halen, want hij is
toch bestemd voor de galg, is ’t niet,
sherif?
De sherif keek Billy ernstig aan.
Ja jongen, ik heb je gisteravond
zoo ongeveer op heeterdaad betrapt,
toen ik op het geluid der schoten af
ging. De bevolking eischt snel recht
bij zoo’n laffen sluipmoord en daarom
zal de jury je vanmiddag berechten.
Het was misschien beter voor je ge-
Toen Billy, nog wat duizelig van de weest,
slemppartij', welke hem over zijn ver- meteen maar beter geraakt had.
liezen aan de pokertafel had moeten
heenhelpen, op het punt stond, dt1
Green Canyon in te rijden, hoorde hij I
de schoten.
Oogenblikkelijk hield hij zijn paard
in en bond het aan een boom om te
voet poolshoogte te nemen van wat
Cr voor hem in de vallende scheme
ring gebeurde. Nadat hij een paar
honderd meter behoedzaam voor
waarts was gegaan, zag hij op de
plaats waar de weg een scherpe bocht
naar rechts maakte, een postwagen
van de Mail-Line-Company aan den
kant staan, terwijl één der paarden!
in elkaar gezakt was. Doch de meeste
aandacht schonk Billy aan den man,
waarschijnlijk den bestuurder van den
wagen, die met uitgespreide armen
voorover op den grond lag. Billy be
woog zich aan den overkant van den
weg voorzichtig in de richting vanl
den wagen.
Plotseling stopte hij. Onder de boo-
- men had zich iets bewogen. Scherp
turend ontdekte Billy een donkere ge-|
daante, die zich uit het schemerduis
ter achter den wagen losmaakte en
zich naar een in de nabijheid staand
paard begaf.
Billy kwam in actie. Terwijl de duim
X van zijn rechterhand den haan van
zijn Colt spande, brulde hij den vreem
de toe, zijn handen omhoog te steken.
Het antwoord kwam in den vorm van
een kogel, die hem fluitend langs de
.ooren vloog.
„Drommels, die vent is vlug met
Zijn artillerie”, dacht Billy nog, toen
hij zich met een sprong achter een
boom dekte.
Dat Zijn tegenstander niet alleen
snel, maar ook zuiver schoot, merkte
hij even later. Op het moment, dat hij
zich zijwaarts boog, om beter te kun
nen richten, klonken van de overzijde
een paar schoten. Eén kogel zocht zin
gend zjjn weg in de ruimte, doch de
andere nam een stuk boomschors mee
- om zich dan diep in Billy’s rechter
schouder te boren. De schok van het
zwaar-caliber projectiel deed Billy
troost in de vergetelheid zoeken.
jarige meisje als een gerijpte persoonlijk
heid voor te stellen, moesten noodzake
lijk mislukken. En van de adelaarsvlucht
van Novalis geest is in dit boek niets te
bemerken.
„Königstein lm Taunus”
Eiserne Hammer-Bücher.
De firma: „der Eiserne Hammer” zendt
ons vier boekjes met een keur van foto’s,
naar onderwerpen gerangschikt, eenige
mét, andere zonder inleiding. De uitvoe
ring is keurig.
Kleine Stadt geeft ons tal van
kijkjes in vergeten plaatsjes, soms in
stralenden zonneschijn, andere bij maan
licht. Markten, schuttersfeesten, het boe
ten van netten, aardige straattafereeltjes,
oude weergangen en wat niet al.
Beschwingtes Leben toont het
talent van den fotograaf reigers, kievitten
snippen, meeuwen, ooievaars, enz. te
„nemen".
Das Freiburger Münster toont
ons deze prachtige middeleeuwsche kerk
van alle kanten met vele detailfoto’s.
Schmiedeeisen, met een aller
aardigste inleiding, is een met ongeloof
lijk geduld en artistieken kijk verzamelde
collectie van smeedijzeren trappen, hek
ken, kaarsenhouders, fonteinen, kruisen,
trapleuningen en dergelijke, en daardoor
het edele handwerk in zijn schóbnsten
vorm. Het is verwonderlijk welk een
mooi boekje op deze wijze is ontstaan.
J. S.
zich verstooten voelde tusschen „dit
onedel ras”, dikwijls in een groot en
daadkrachtig verleden schadevergoe
ding zocht voor wat hij in het heden
te kort kwam en leed. Hij kwam er
gemakkelijk toe, en vaak waren zijn
bitterheid en verbetenheid er een ge
volg van, den chaos in zich zelf te stel
len tegenover de orde in de maatschap
pij, tegenover de orde in het heelal der
schepping. Hoezeer Slauerhoff de ver
deeldheid, waaraan hij ten prooi was,
besefte, blijkt uit tal van zijn verzen:
„In mijn leven”, „Spleen”, „In steeds
verlatener verdwaling”, „Wordt voor
goed mijn leven herfstdag „Het leve»
is mij tot een last geworden” en zoo
vele andere. Zóó gezien en zóó gele
zen, zal men ten volle moeten onder
schrijven, wat Marsman van hem heeft
getuigd, namelijk dat, hoe men Slauer
hoff ook beoordeelen wil, niemand 1116
gevoel voor menschelijke en poëtische
kwaliteiten zal kunnen ontkennen, da
hij met al zijn fouten als dichter en
mensch, een figuur van groot formaa
is geweest, door en door echt en be l
zield. In deze twee thans verschenen
deelen van zijn verzamelde werken
staat Slauerhoff voor ons als mensch en
dichter, groot en aangrijpend m zljn
zwaar doorworsteld leven. Deze twee
deelen met gedichten vormen een »d°"
cument humain”, zooals de lyriek
de Nederlandsche letterkunde er 1
nimmer een heeft voortgebracht.
JOHAN KONlNflk
stammen der boomen, wier twijgen
doorbuigen onder het gewicht der pas
gevallen sneeuw, een wonderlijk paarse
en bruine tint en de spaarzame takken
der knotwilgen teekenen zich donker
af tegen de grijze lucht. De boeren
behuizingen, stoer in het landschap op
rijzend, alsof zij met den bodem zijn
vergroeid, zoeken beschutting onder het
geboomte, dat hen omgeeft, en onder
de dikke sneeuwvacht, die de daken
toedekt, en in de steden zijn de gevels
met hermelijn omzoomd.
Dan zijn wij gekomen in
waarin Felix Timmermans zich „het
Goddelijke verhaal van het Kindeken
Jezus, Zijn zoete moeder en Zijn goeden,
voedstervader (heeft) verbeeld, en met
pen gegrepen. Op hetzelfde oogenblik I wat letterkunde In groot genoegen om
klonken een paar oorverdoovende knal- sierd”. Dit is het land zou het niet
len en de hand van den sherif kwam overal in Nederland kunnen zijn
niet verder dan tot zijn patroongordel. waarin hij zijn Kerstgeschiedenis laat
spelen: „Onder een bleeke wasgele
lucht lag de wereld stil in sneeuw. Dik
lag de sneeuw op de kap van den hou-
Kiekeboe,” daar zijn we weer, I molen, die boven op de wallen zijn
grinnikte Hank. Steek ze maar tra*e wieken keerde, en het ingezakte
omhoog, sherifje, als je je rechter- leemen hutteken, van onder tegen de
poot tenminste nog kunt opbeuren met walhelling, zat er diep in verdoken, lijk
zooveel lood erineen kieksken in de pluimen van zijn
moeder.
I Ginder lag het stedeken, rustig en
Eenige uren later reed Billy evenals vredig, onder zijn witte daken, en achter
een paar avonden tevoren, den weg I de hooge wallen, waar de velden waren,
naar Green Canyon op. En ook thans stippelden wemelende schaatsenrijders
was hij nog wat duizelig van een voor-1 °P de bevroren wateren van de Nethe
afgegane slemppartij. Maar nu had en de overstroomde beemden, er kwam
hij er een verbonden schouder bij, blij geluid vandaan jn smoutebollen-
terwijl twee naar slechte whisky rie
kende vrienden hem broederlijk
trachtten te steunen.